Bestemmingsplan Meedhuizen - Meedhuizerweg 18                              status: vastgesteld (gewijzigd)

 

Artikel 1:  Begrippen

Artikel 2:  Wijze van meten

Artikel 3:  Agrarisch

Artikel 4:  Leiding - Buisleiding

Artikel 5:  Leiding - Hoogspanningsverbinding

Artikel 6:  Waarde - Archeologie 2

Artikel 7:  Waarde - Archeologie 4

Artikel 8:  Anti-dubbeltelregeling

Artikel 9:  Algemene bouwregels

Artikel 10:  Algemene gebruiksregels

Artikel 11:  Algemene aanduidingsregels

Artikel 12:  Algemene afwijkingsregels

Artikel 13:  Algemene wijzigingsregels

Artikel 14:  Overige regels

Artikel 15:  Overgangsrecht

Artikel 16: Slotregel

 

Bijlagen regels:

Bijlage 1a - Inrichtingsschets

Bijlage 1b - Toelichting inrichtingsschets

Toelichting

Bijlagen toelichting:

Bijlage 1a - Notitie milieueffecten

Bijlage 1b - Geurrapport V-Stacks optie A

Bijlage 2a - Watertoets

Bijlage 2b - Oplossing waterberging

Bijlage 2c - Kaartje oplossing waterberging

Bijlage 3 - Archeologisch onderzoek

Bijlage 4 - Nota Inspraak, Overleg & Reactie

Bijlage 5 - Advies Libau cultuurhistorie

Bijlage 6 - Nota Zienswijzen

 

Artikel 1:

Begrippen

 

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1     het plan:

het bestemmingsplan Meedhuizen-Meedhuizerweg 18 met identificatienummer NL.IMRO.0010.06BP9937TK18-VG01 van de gemeente Delfzijl;

 

1.2     bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

 

1.3     aan- en uitbouw:

een aan een (hoofd)gebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uit maakt van dat (hoofd)gebouw;

 

1.4     aan huis verbonden beroep:

een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

 

1.5     agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage in de vorm van minivergisters;

 

1.6     agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

 

1.7     bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.8     bedrijf:

het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;

 

1.9     bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

 

1.10   bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

 

1.11   bestaand:

ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en het overige gebruik:

·       bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

 

1.12   bijgebouw:

een gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

 

1.13   bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.14   bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.15   bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.16   bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

 

1.17   bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.18   bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.19   cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering;

 

1.20   detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

1.21   evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

 

1.22   extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat on-dergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

 

1.23   foliebassin:

een mestbassin uitgevoerd als een met folie beklede grondput met of zonder omdijking;

 

1.24   gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.25   geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

 

1.26   geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

 

1.27   geluidsgevoelige objecten:

gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

1.28   geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

 

1.29   gemengd agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waar al dan niet in hoofdzaak dieren worden gehouden op de wijze van een intensieve veehouderij al dan niet in combinatie met grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten;

 

1.30   grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

 

1.31   hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

1.32   hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

1.33   houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe afwijking is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;

 

1.34   huishouden:

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruikmaken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

 

1.35   intensief kwekerijbedrijf:

een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;

 

1.36   intensief veehouderijbedrijf:

een agrarische bedrijfsvoering – zelfstandig of als neventak – gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de Landbouwkwaliteitswet;

 

1.37   kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht, dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

1.38   kas:

een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

 

1.39   kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

 

1.40   landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

 

1.41   logiesverstrekkend bedrijf:

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies wordt verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;

 

1.42   mestbassin:

een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;

 

1.43   mest- en/of organische (bij)productvergisting:

het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt. Dit methaangas wordt gebruikt om een warmtekrachtkoppelingsinstallatie aan te drijven. Dit is een speciale motor die methaangas als brandstof heeft en die een generator aandrijft. De verkregen elektriciteit wordt gebruikt op het eigen bedrijf en geleverd aan het net;

 

1.44   mestzak:

een mestbassin, geheel of grotendeels gelegen boven het aansluitende terrein, voornamelijk opgebouwd uit kunststoffolies waarvan de bodemafdichting en afdekking één geheel vormen;

 

1.45   natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Flora- en faunawet steeds onderdeel van het toetsingskader zijn);

 

1.46   niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;

 

1.47   normaal agrarisch gebruik:

het regulier gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede agrarische bedrijfsvoering en het agrarisch gebruik van de gronden;

 

1.48   normaal onderhoud:

het onderhoud dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

 

1.49   normaal onderhoud (archeologie):

onderhoudswerkzaamheden, als het vervangen van bestrating en dergelijke, die niet leiden tot verstoring van de ongeroerde bodem;

 

1.50   ondergeschikte tweede tak of neventak:

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een niet-grondgebonden agrarische tak of een bedrijfseigen mestvergisting;

 

1.51   overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met ten hoogste één wand;

 

1.52   overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.53   pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

 

1.54   peil:

indien op het land wordt gebouwd:

·  voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

·       de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

·  voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

·       de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

indien in het water wordt gebouwd:

·  het Normaal Amsterdams Peil;

 

1.55   permanente bewoning:

bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;

 

1.56   productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

 

1.57  prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

 

1.58   prostitutiebedrijf:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht.

Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.59   recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

 

1.60   recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

 

1.61   risicovolle objecten:

een bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

 

1.62   risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

1.63   silo:

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

 

1.64  stalvoeroppervlakte:

het gezamenlijke vloeroppervlak van stalruimtes waarin dieren worden gehouden op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf, alsmede de onlosmakelijk hiermee verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden;

 

1.65   torensilo:

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

 

1.66   tunnelkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;

 

1.67   verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

 

1.68   voorkeurgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

1.69   vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

 

1.70   windmolen:

een door de wind aangedreven molen, niet zijnde een windturbine;

 

1.71   windturbine:

een door de wind aangedreven turbine, die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

 

1.72   woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

 

1.73   woonhuis:

een gebouw dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

Naar boven

Artikel 2:

Wijze van meten

 

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1     de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.2     de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.3     de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

2.4     de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.5     de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.6     de ashoogte van een windturbine:

vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein wordt gemeten vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;

 

2.7     de afstand tot de (bouw)perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;

 

2.8     de afstand tot de weg:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de rand van de wegberm aan de dichtstbijzijnde zijde van de weg;

 

2.9     de bouwhoogte van een windmolen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap/mast van de windmolen.

Naar boven

Artikel 3:

Agrarisch

 

 

3.1         Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       het agrarisch grondgebruik met uitzondering van bosbouw en houtteelt;

b.       de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een al dan niet in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

c.       het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een bouwperceel;

d.       cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

e.       nutsvoorzieningen;

f.       extensief dagrecreatief medegebruik;

g.       wegen en paden;

h.       sloten en/of andere waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daarbij behorende:

i.       bedrijfsgebouwen en overkappingen;

j.       bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep en/of de huisvesting van mindervaliden en/of zorgbehoevenden;

k.       aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;

l.        torensilo's;

m.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

3.2         Bouwregels

 

3.2.1  Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, overkappingen en torensilo’s gelden de volgende regels:

a.  de agrarische bedrijfsbebouwing zal - voor wat betreft de oppervlakte en positionering - worden gebouwd conform het erfinrichtingsplan zoals dat is opgenomen in de bijlagen 1a en 1b bij de planregels;

b.  de bedrijfsgebouwen, overkappingen en torensilo’s zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bouwperceel;

c.  er zullen geen kassen, met uitzondering van tunnelkassen, worden gebouwd;

d.  er mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen, overkappingen en torensilo’s ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;

e.  de stalvloeroppervlakte zal ten hoogste 12.000 m2 bedragen;

f.  de maatvoering van een bedrijfsgebouw, een overkapping of een torensilo zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw of overkapping

Maximale oppervlakte in m2

Goothoogte in m

Dakhelling in °

Bouwhoogte in m

 

per gebouw of overkapping

gezamenlijk

max.

min.

max.

max.

Bedrijfsgebouw waaronder overkapping, m.u.v. stallen

-

-

6

18*

60

15

stallen

4

18*

60

10

Torensilo

-

1.000

-

-

-

15

Tunnelkassen

-

-

-

-

-

2

* Voor overkappingen geldt geen minimale dakhelling.

 

3.2.2  Voor het bouwen van bedrijfswoningen en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:

a.  het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwperceel bedragen;

b.  de bedrijfswoning, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;

c.  de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 300 m2 bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;

d.  de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen zal ten hoogste de oppervlakte van de bedrijfswoning bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;

e.  de oppervlakte van een vrijstaande bijgebouw of vrijstaande overkapping zal per bedrijfswoning ten hoogste de oppervlakte van de bedrijfswoning met aan- en uitbouwen bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;

f.  vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bij de bedrijfswoning zullen volledig binnen een afstand van 25 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van de bedrijfswoning worden gebouwd;

g.  de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van het bouwwerk

Goothoogte in m

Dakhelling in °

Bouwhoogte in m

 

max.

min.

max.

max.

Bedrijfswoning

6

20

60

13

Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

3,5

-

60

6*

Overkappingen

-

-

60

3,5

# Tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte zal bedragen.

*  Tenzij de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, in welk geval de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte zal bedragen.

 

3.2.3  Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.  silo’s zijn niet toegestaan buiten het bouwvlak;

b.  voorzieningen voor mestopslag zijn niet toegestaan buiten een bouwvlak;

c.  de bouwhoogte van mestbassins, niet zijnde een mestzak, zal inclusief afdekking, ten hoogste 6 m bedragen;

d.  de bouwhoogte van perceelafscheidingen buiten het bouwvlak zal ten hoogste 1 m bedragen;

e.  de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen binnen het bouwvlak zal ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2 m zal bedragen;

f.  de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6 m bedragen;

g.  een windturbine wordt binnen een bouwvlak gebouwd;

h.  de bouwhoogte van een windturbine bedraagt maximaal 15 m, waarbij de wieklengte maximaal twee derde van de ashoogte van de windturbine bedraagt;

i.   de bouwhoogte van de andere overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 15 m bedragen;

j. de bouwhoogte van schuilstallen voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee zal buiten het bouwvlak ten hoogste 3 m bedragen;

k. de oppervlakte van een schuilstal voor het niet-bedrijfsmatig houden van vee zal ten hoogste 25 m² bedragen;

k.  het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is buiten het bouwvlak niet toegestaan, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en schuilstallen.

 

 

3.3         Nadere eisen

 

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, nadere eisen stellen aan de plaats, de aard en de afmetingen van de bebouwing, alsmede ten behoeve van de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

3.4         Afwijken van de bouwregels

 

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

a.       lid 3.2.1, onder g:

in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:

1.  ten behoeve van de situering van de stal geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bestaande bebouwingsbeeld en een goede landschappelijke inpassing plaatsvindt;

2.  geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

b.       lid 3.2.2, onder a:

in die zin dat daar waar ten hoogste één bedrijfswoning aanwezig is, een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, mits:

1.  sprake is van een bedrijfsomvang van minimaal 120 NGE en de bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met permanent toezicht en de continuïteit en duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;

2.  ten behoeve van een zorgvuldige landschappelijke inpassing zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het landschappelijk karakteristiek en/of de landschappelijke hoofdstructuur;

3.  de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde binnen het bouwvlak in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;

4.  geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende functies in dié zin dat de functies in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

c.       lid 3.2.1, onder e:

in die zin dat het bepaalde onder e is niet van toepassing indien er sprake is van een vergroting van het stalvloeroppervlak die noodzakelijk is om tegemoet te komen aan de aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van milieu en/of die er toe strekken om het welzijn van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten, mits:

-    het aantal dieren dat is vergund op het moment dat gebruik gemaakt wordt van deze afwijkingsmogelijkheid niet toeneemt;

-    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

  

3.5         Specifieke gebruiksregels

 

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

a.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;

b.       het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten;

c.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een kwekerijbedrijf;

d.       het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan ten behoeve van de verkoop van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten met een inpandige verkoopvloeroppervlakte van meer dan 120 m²;

e.       het gebruik van gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;

f.       het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw en/of houtteelt;

g.       het gebruik van bedrijfsgebouwen waarvoor voor het bouwen ervan na de datum van inwerkingtreding van de het bestemmingsplan Meedhuizen-Meedhuizerweg 18 een vergunning is verleend of aangevraagd, zodanig dat de lichtsterkte in de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de lichtuitstraling vanuit die gebouwen in de periode van 20.00 uur tot 06.00 uur met tenminste 90% wordt gereduceerd;

h.       het gebruik van bestaande kassen, zodanig dat de lichtuitstraling vanuit de gevels van de kassen waarin assimilatiebelichting wordt toegepast, met minder dan 95% wordt gereduceerd;

i.       het gebruik van de gronden als erf behorende bij een bedrijfswoning, buiten een zone van 25 m vanaf een gevel van de bedrijfswoning;

j.       het gebruik van bedrijfsgebouwen voor het houden van dieren op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf in een tweede of hogere bouwlaag;

k.       het gebruik van de gronden voor de aanleg van een paardrijbak, behalve ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardrijbak’;

l.        het gebruik van een nieuw te bouwen gebouw, niet zijnde een werktuigenloods, of de uitbreiding van een bestaand gebouw, niet zijnde een uitbreiding/uitbouw van de bedrijfswoning, indien niet binnen 2 jaar na het verlenen van de Omgevingsvergunning daarvoor de beplanting conform  de in de bijlagen 1a en 1b opgenomen inrichtingsschets is gerealiseerd;

m.     het gebruik van nieuw te bouwen gebouwen, niet zijnde een werktuigenloods, of uitbreiding van een bestaand gebouw, met uitzondering van een uitbreiding/uitbouw van de agrarische bedrijfswoning, indien niet binnen 1 jaar na het verlenen van een Omgevingsvergunning daarvoor de bebouwing ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding" is verwijderd en het gebruik van de gronden die zijn voorzien van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - sloopverplichting" in overeenstemming is gebracht met de bestemming die gronden is toegekend.

 

 

 

3.6         Afwijken van de gebruiksregels

 

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

a.       lid 3.5, onder a:

in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, met de daarbij behorende bebouwing, indien sprake is van een van de volgende wijzen van mestvergisting:

·  het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt en naar derden afgevoerd;

·  het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;

mits:

1.  de gronden zijn voorzien van een bouwvlak;

2.  geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende functies, in die zin dat de functies in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.  de capaciteit van de vergisting ten hoogste 100 ton per dag bedraagt;

4.  de bouwhoogte van een mest- en/of organische (bij)productvergistingsinstallatie ten hoogste 8 m zal bedragen;

5.  sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg, die is berekend op zwaar verkeer;

6.  geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

b.       lid 3.5, onder d:

in die zin dat gebouwen, al dan niet gepaard gaande met interne bouwactiviteiten, worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:

1.  de gezamenlijke logiesvloeroppervlakte ten hoogste 45 m² zal bedragen;

2.  geen keukenblok in de logieseenheden wordt gemaakt;

3.  het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;

4.  geen extra inrit wordt aangelegd in verband met de vestiging;

5.  de vestiging alleen is toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;

6.  geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende functies, in die zin dat de functies in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

7.  geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

c.         lid 3.5, onder d:

in die zin dat gronden, voor zover gelegen binnen het bouwperceel, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, mits:

1.  de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;

2.  er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens);

3.  er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt;

4.  de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 5 m en 3 m bedragen.

 

 

3.7         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

3.7.1  Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a.  het aanplanten van bomen en/of houtgewas, niet zijnde erfbeplanting;

b.  het kappen en/of rooien van houtgewas;

c.  het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwvlak met een grotere breedte dan 4 m;

d.  het aanbrengen van oppervlakteverhardingen ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten het bouwperceel, niet zijnde perceel- en/of kavelontsluitingswegen, met een oppervlakte van meer dan 50 m²;

e.  het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm;

f.  het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

g.  het wijzigen van het verkavelingspatroon vanwege het graven of dempen van watergangen of anderszins werkzaamheden.

 

3.7.2  Het bepaalde in lid 3.7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

a.  het normale onderhoud of normale agrarische gebruik betreffen;

b.  reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.  voortvloeien uit de in de bijlage opgenomen inrichtingsschets.

 

3.7.3  De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de bodemkundige, cultuurhistorische en archeologische waarden.

 

 

3.8         Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

a.       een ter plaatse aangegeven bouwperceel, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd indien de bedrijfsvoering geheel of gedeeltelijk is beëindigd;

b.       de bestemming wordt gewijzigd in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:

1.  uitsluitend bedrijven worden toegestaan die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, dan wel categorie 3 indien de omvang van de bedrijfsactiviteiten voor wat betreft de aard en schaal vergelijkbaar is met categorie 2, en naar de aard en invloed daarmee gelijk te stellen bedrijven;

2.  de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf' ter plaatse wordt verwijderd;

3.  de bestaande verschijningsvorm, zoals die in ieder geval wordt bepaald door de bestaande goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, wordt gehandhaafd. Er zullen geen nieuwe gebouwen en overkappingen worden gebouwd;

4.  de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, dan wel in het voormalige boerderijpand;

5.  er geen opslag van materialen of goederen buiten de gebouwen op het erf plaatsvindt, tenzij die opslag bijdraagt aan de verwezenlijking van de bestemming;

6.  er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende functies, in die zin dat de functies in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

7.  detailhandel wordt beperkt tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten tot een oppervlakte van ten hoogste 60 m²;

8.  de functie ondergebracht wordt in de bestaande, voormalige agrarisch gebruikte gebouwen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging en die ten minste drie jaar ten behoeve van het agrarisch gebruik in gebruik zijn geweest;

9.  er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

10. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;

11. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Naar boven

Artikel 4:

Leiding - Buisleiding

 

 

4.1         Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Buisleiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.             ondergrondse buisleidingen;

met de daarbij behorende:

b.             veiligheidszones;

c.             bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2          Bouwregels 

4.2.1  Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden die voor “Leiding - Buisleiding” zijn aangewezen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een ondergrondse buisleiding.

 

4.2.2  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

a.             de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

 

4.3         Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

a.             het bepaalde in lid 4.2.1 in die zin dat de in de daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

1.             vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;

2.             er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse buisleiding.

 

4.4         Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.             het permanent opslaan van goederen.

 

4.5         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5.1  Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

a.             het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

b.             het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;

c.             het in de grond drijven van voorwerpen dieper dan 30 cm;

d.             het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;

e.             het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.

 

4.5.2  Uitzondering

Het bepaalde in lid 4.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

a.             het normale onderhoud dan wel het normale agrarische gebruik betreffen;

b.             reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

4.5.3  Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien vooraf instemming van de betreffende leidingbeheerder is verkregen en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van ondergrondse buisleidingen.

 

Naar boven

Artikel 5:

Leiding - Hoogspanningsverbinding

 

 

5.1         Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.             a. bovengrondse hoogspanningsleidingen;

met de daarbij behorende:

b.             b. veiligheidszone;

c.              c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

5.2         Bouwregels

5.2.1  Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen op of in de gronden die voor “Leiding - Hoogspanningsverbinding” zijn aangewezen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een hoogspanningsleiding.

 

5.2.2  Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.             a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen;

b.             b. de bouwhoogte van de hoogspanningsmasten zal ten hoogste 65,00 m bedragen.

 

5.3         Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

a.             het bepaalde in lid 5.2.1 in die zin dat de in de daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

1.             1. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;

2.             2. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsleidingen.

 

5.4         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1  Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

a.             a. het aanbrengen van beplanting en bomen;

b.             b. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c.              c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

d.             d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;

e.             e. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

f.              f. het permanent opslaan van goederen.

 

5.4.2  Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

a.             a. het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en de belemmerde strook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;

b.             b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.              c. verband houden met de aanleg van de betreffende hoogspanningsverbinding.

 

5.4.3  Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

a.             a. de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de verbinding;

b.             b. de leidingbeheerder een schriftelijk advies heeft uitgebracht.

 

 

Naar boven

Artikel 6:

Waarde - Archeologie 2

 

 

6.1         Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.             het behoud van de archeologische waarden.

 

6.2         Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

a.             bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

De gebouwen die bestaan ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn hiervan uitgezonderd.

 

6.3         Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2, mits:

a.             a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;

b.             b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;

c.              c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:

1.             1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;

2.             2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;

3.             3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op he t terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien één of meerdere voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

6.4         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1  Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist:

a.             a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of kilveren van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 5 m², waarbij in acht genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;

b.             b. het woelen, mengen, diepploegen, ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,4 m;

c.              c. het graven, uitbaggeren of dempen van waterlopen;

d.             d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;

e.             e. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.

 

6.4.2       Uitzondering

Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

a.             a. het normale onderhoud en het normaal agrarisch gebruik betreffen;

b.             b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.              c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

d.             d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

6.4.3       Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

a.             a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

b.             b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig wordt geschaad, of;

c.              c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:

1.             1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.             2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;

3.             3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

Naar boven

Artikel 7:

Waarde - Archeologie 4

 

 

7.1         Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a.             het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

 

7.2         Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,45 m -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

a.             a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid;

b.             b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

 

7.3         Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2, mits:

a.             a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;

b.             b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, of;

c.              c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:

1.             1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;

2.             2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;

3.             3. een verplichting de bouw van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien één of meerdere voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

7.4         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1       Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

a.             a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;

b.             b. het woelen, mengen, diepploegen, ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking met een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,45 m, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;

c.              c. het graven of dempen van waterlopen;

d.             d. het graven van sleuven breder dan 0,50 m en dieper dan 1,00 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;

e.             e. het aanbrengen van systematische drainage, niet zijnde sleufloze drainage of kettingdrainage, in agrarische percelen dieper dan 45 cm -Mv.

 

7.4.2       Uitzondering

Het bepaalde in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

a.             a. het normale onderhoud en het normaal agrarisch gebruik, waaronder het uitbaggeren van sloten wordt begrepen, betreffen;

b.             b. vallen binnen de bebouwde delen van de agrarische bouwpercelen;

c.              c. (her)drainage door middel van kettingdrainage en sleufloze drainage betreffen;

d.             d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

e.             e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;

f.              f. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.

 

7.4.3       Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

a.             a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;

b.             b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;

c.              c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:

1.             1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;

2.             2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;

3.             3. een verplichting de werken en/of de werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien één of meerdere voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

Naar boven

Artikel 8:

Anti-dubbeltelregel

 

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Naar boven

Artikel 9:

Algemene bouwregels

 

 

 

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de bestemmingen in deze regels uitsluitend worden overschreden door:

a.       tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda’s en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;

b.       andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.

 

Naar boven

Artikel 10:

Algemene gebruiksregels

 

 

 

10.1         Strijdig gebruik

 

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

a.       het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van maximaal één kampeermiddel per woning, bedrijfs- c.q. dienstwoning of recreatiewoning, uitsluitend ter stalling;

b.       het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;

c.       het gebruik van de gronden voor het opstellen, opslaan, deponeren, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop van onbruikbare, dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines, anders dan ten behoeve van de bedrijfsvoering;

d.       het gebruik van de gronden voor het aanbrengen van afbeeldingen en/of tekens voor commerciële doeleinden;

e.       het gebruik van de gronden ten behoeve van evenementen;

f.       het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van de uitbreiding van de bestaande veestapel waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en).

 

 

10.2         Afwijken van de gebruiksregels

 

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.1, onder a in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen en andere onderkomens, mits:

a.       het kleinschalig kamperen alleen wordt toegestaan op erven van woningen, agrarische bedrijven, niet-agrarische bedrijven of op een perceel, onmiddellijk grenzend aan zo’n erf;

b.       er niet meer dan 15 kampeermiddelen per kampeerterrein worden geplaatst in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

c.       het kamperen in het dijkenlandschap alleen zal worden toegestaan binnen de agrarische bouwpercelen, waarbij een goede erfbeplanting noodzakelijk is;

d.       het kamperen in het wierdenlandschap meer ruimte zal kunnen worden geboden. Aan het kamperen wordt daarbij in elk geval geen medewerking verleend als er onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woon- of bedrijfssituatie op nabijgelegen erven: tenzij het tegendeel blijkt, wordt aangenomen dat deze woon- of bedrijfssituatie onevenredig wordt geschaad, als het perceel waar gekampeerd zou gaan worden op minder dan 50 m afstand is gelegen van (bedrijfs)woningen, agrarische bedrijven of niet-agrarische bedrijven. Aan het kamperen wordt voorts geen medewerking verleend als het erf of perceel grenst aan een ander kampeerterrein. Algemene voorwaarde is steeds dat het kamperen inpasbaar moet zijn in het landschap en dat de specifieke land-schapskarakteristieken (zoals de wierden) moeten worden ontzien;

e.         geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeersveiligheid, de natuur- en landschapswaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. 

Naar boven

Artikel 11:

Algemene aanduidingsregels

 

 

 

11.1         Geluidzone industrie

11.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt de geluidzone van de industrieterreinen Delfzijl c.a. zoals bedoeld in artikel 52 van de Wet geluidhinder.

 

11.1.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - industrie’ is het realiseren van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 Wet geluidhinder binnen de op de verbeelding opgenomen 'geluidzone - industrie', maar buiten de grens van het gezoneerd industrieterrein niet toegestaan, zonder dat is aangetoond dat voor wat betreft de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein kan worden voldaan aan de bij de geluidzone vastgestelde hogere grenswaarden dan wel de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

 

11.2         Veiligheidszone - bevi

11.2.1   Aanduidingsomschrijving

De voor ‘veiligheidszone - bevi’ aangeduide gronden zijn, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefmilieu.

 

11.2.2   Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken binnen de aanduidingsgrenzen geldt de volgende regel:

a.             op of in deze gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de bestemming geen kwetsbare objecten worden gebouwd.

 

11.2.3   Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

a.             het gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van kwetsbare functies.

 

11.2.4   Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

a.             de aanduiding 'veiligheidszone - bevi' ter plaatse wordt verwijderd, indien het met deze gebiedsaanduiding samenhangende gebruik van de gronden is beëindigd, dan wel er geen sprake meer is van een te hoog veiligheidsrisico.

 

Naar boven

Artikel 12:

Algemene afwijkingsregels

 

 

 

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze regel is niet van toepassing op de regels voor windturbines en de regels voor reclamemasten.

 

Naar boven

Artikel 13:

Algemene wijzigingsregels

 

 

 

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

a.       het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of ‑intensiteit daartoe aanleiding geeft;

b.       ten behoeve van de aanleg van rijwielpaden de onderlinge begrenzing van bestemmingen in geringe mate wordt aangepast;

c.       de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst- en antennemasten wordt vergroot tot ten hoogste 40 m, mits:

1.  bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande hoge elementen, zoals gebouwen, torens, torensilo’s of masten;

2.  bij de plaatsing rekening wordt gehouden met een goede bereikbaarheid en landschappelijke inpasbaarheid;

3.  de noodzaak van de plaatsing wordt aangetoond, waarbij het principe geldt dat voorkeur bestaat voor de plaatsing van één grote antenne boven meerdere kleine antennes (benutten van elkaars opstelpunten), alsmede de voorkeur voor plaatsing in stedelijk gebied;

4.  is aangetoond dat geen onevenredige schade wordt gedaan aan de veiligheid en de gezondheid;

5.  geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Naar boven

Artikel 14:

Overige regels

 

 

 

14.1         Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

 

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard, blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9, lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a.       het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

b.       de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden; en

c.       de ruimte tussen bouwwerken.

 

Naar boven

Artikel 15:

Overgangsrecht

 

 

A     Overgangsrecht bouwwerken

 

1.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a.  gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.  na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.

 

2.       Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

3.       Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

B      Overgangsrecht gebruik

 

1.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitatten en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.

 

2.       Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

3.       Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

4.       Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Naar boven

Artikel 16:

Slotregel

 

 

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als: 'Regels, behorende bij het bestemmingsplan ‘Meedhuizen - Meedhuizerweg 18’ van de gemeente Delfzijl'.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 18 december 2014 onder nummer 16.

 

 

 

Voorzitter, E.A. Groot

 

Griffier, O. Rijkens

 

 

 

naar boven