direct naar inhoud van Artikel 28 Wonen - 3
Plan: Bestemmingsplan Bellingwolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0007.030403-VG01

Artikel 28 Wonen - 3

 

28. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in bijlage 2;

b.    woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

1.    recreatieve dienstverlenende bedrijven, ambachtelijke bedrijvigheid, kunstnijverheidsbedrijven en bezoekerstuinen, die zijn genoemd in bijlage 3;

2.    logiesverstrekking;

3.    complementaire daghorecabedrijven;

4.    productiegebonden detailhandel;

voorzover het bouwpercelen met een oppervlakte van ten minste 1.500 m² betreft;

c.    een woonhuis, al dan niet in combinatie met:

1.    een mini-camping;

2.    detailhandel;

3.    een trekkershut,

ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - mini-camping’;

d.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een woon­huis;

e.    de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - molenbiotoop’;

waarbij, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - landschapstuin’, de instandhouding van de landschappelijke waarden van de landschapstuin wordt nagestreefd;

met daaraan ondergeschikt:

f.     woonstraten en paden;

g.    parkeervoorzieningen;

h.    groenvoorzieningen;

i.      nutsvoorzieningen;

j.      water;

met de daarbijbehorende:

k.    tuinen en erven;

l.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

28. 2.    Bouwregels

28. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b.    een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;


c.    een hoofdgebouw zal vrijstaand worden gebouwd, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden’, in welk geval het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen ten hoogste gelijk zal zijn aan het aangegeven aantal;

d.    het aantal woningen per bouwvlak zal ten hoogste het bestaande aantal bedragen;

e.    in afwijking van het bepaalde in sub d. zal het aantal woningen ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal bedragen;

f.     de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;

g.    de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen, tenzij de gronden zijn aangeduid als ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’, in welk geval de goot- en bouwhoogte van een gebouw ten hoogste de aangegeven hoogte zal bedragen;

h.    de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;

i.      de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.

28. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdge­bouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zal ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouw­perceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;

d.    de afstand van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot de zijde­lingse perceelgrens zal ten minste 3,00 m bedragen;

e.    de goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en over­kappingen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

f.     de dakhelling van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 30° bedragen;

g.    de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

h.    de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de hoofdgebou­wen zal ten hoogste 25,00 m bedragen.

28. 2. 3. Voor het bouwen van een trekkershut gelden de volgende regels:

a.    een trekkershut mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’;

b.    er zal ten hoogste 1 trekkershut worden gebouwd;

c.    de oppervlakte van een trekkershut zal ten hoogste 30 m² bedragen;

d.    de bouwhoogte van een trekkershut zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

28. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.    de bouwhoogte van de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

28. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing.

28. 4.    Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 28.2.1. sub b. en toestaan dat de hoofdgebouwen in beperkte mate buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.    de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gebouwde gedeelte van het hoofdgebouw ten hoogste 30% van de oppervlakte van het bouwperceel zal bedragen;

2.    minimaal 75% van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak blijft gesitueerd;

3.    indien een gevelbouwgrens is aangegeven, de gevelbouwgrens of het verlengde daarvan niet wordt overschreden;

4.    de geluidbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;

b.    het bepaalde in lid 28.2.1. sub f. en lid 28.2.2. sub d. en toestaan dat de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens wordt ver­kleind;

c.    het bepaalde in lid 28.2.1. sub g. en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m;

d.    het bepaalde in lid 28.2.1. sub h. en toestaan dat de dakhelling van een hoofdgebouw wordt verkleind c.q. dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) wordt voorzien van een plat dak;

e.    het bepaalde in lid 28.2.1. sub i. en lid 28.2.2. sub f. en toestaan dat de dakhelling van gebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 80°;

f.     het bepaalde in lid 28.2.2. sub a en toestaan dat de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen in de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, dan wel in het verlengde daarvan worden gebouwd;

g.    het bepaalde in lid 28.2.2. sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw ten behoeve van de woonfunctie wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:

1.    er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;

2.    een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;

3.    er een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten doeleinden aanwezig is;

4.    er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld;

5.    bij een vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;

h.    het bepaalde in lid 28.2.2. sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 m², mits:

1.    de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een anderszins krachtens deze bestemming toegelaten (bedrijfs)functie;

2.    er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;

3.    een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing is gegarandeerd;

4.    er sprake is van een situatie waarin de gewenste uitbreiding van een hoofdgebouw afgewezen moet worden gelet op het straat- en bebouwingsbeeld.

28. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan in de vorm van de in bijlage 3 aangegeven vormen van bedrijvigheid;

c.    het gebruik van gebouwen ten behoeve van de in lid 28.1. sub a. en sub b. genoemde functies, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;

d.    het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als ‘specifieke vorm van recreatie - minicamping’.

28. 6.    Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

-       het bepaalde in lid 28.5. sub e. en toestaan dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een minicamping, mits:

1.    ten hoogste 15 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, per bouwperceel, worden geplaatst;

2.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistori­sche waarden van het gebied;

3.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woon- of be­drijfssituatie op nabijgelegen percelen;

4.    het kamperen niet binnen de periode van 1 november - 15 maart zal plaatsvinden;

5.    het kamperen direct aansluitend op de erven van de woonpercelen zal plaatsvinden;

6.    sanitaire voorzieningen zoveel mogelijk zullen worden ondergebracht in de bestaande bebouwing;

7.    het perceel waarop gekampeerd zal worden op een afstand van ten minste 50 meter van geluidsgevoelige objecten is gelegen;

8.    er dient een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd te worden.

28. 7.    Aanlegvergunning

28. 7. 1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen - land­schapstuin’, is het verboden zonder een schriftelijke vergun­ning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de vol­gende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.    het verwijderen van erfbeplanting;

b.    het graven en/of dempen van watergangen en waterpartijen;

c.    het ontgronden, het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodem­structuur.

28. 7. 2. Het in lid 28.7.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

a.    het normale onderhoud betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c.    noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare voorzieningen.

28. 7. 3. De in lid 28.7.1. genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de land­schappelijke waarden van het gebied.

28. 8.    Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

-       de bestemming ‘Wonen - 3’ wordt gewijzigd in de bestemming(en) ‘Agrarisch - Bedrijf’ en/of ‘Recreatie’, mits:

1.    deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied 2’;

2.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 of 20 van overeenkomstige toepassing zijn.