Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Onderdendam Kern
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0005.BPON12BEHE1-VA01

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven;
  2. bedrijven die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan legaal aanwezig zijn, waaronder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' een landbouwmechanisatiebedrijf;
  3. bedrijfsgebouwen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning;
  5. bijbehorende bouwwerken;
  6. tuinen, erven, terreinen, watergangen, parkeervoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, groenvoorzieningen, straten en paden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met dien verstande dat onder de bestemming niet worden begrepen:
  1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  2. detailhandelsbedrijven, tenzij het gaat om de uitoefening van detailhandel in: - goederen die ter plaatse zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld; - goederen in een onderneming, waarin een nijverheidsbedrijf en/of ambachtelijk bedrijf wordt uitgeoefend, mits detailhandel een wezenlijk bestanddeel van de totale bedrijfsuitoefening in de onderneming uitmaakt;
  3. risicovolle inrichtingen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. bij het bedrijf mag maximaal 1 bedrijfswoning worden opgericht;
  3. Indien een bouwvlak is voorzien van een gevellijn, dient de een gebouw met de voorgevel in de gevellijn te worden gebouwd;
  4. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een afdekking met een kap, waarbij de dakhelling minimaal 30o bedraagt, met dien verstande dat bestaande afwijkingen zijn toegestaan;
  5. de goot- en bouwhoogte bedraagt niet meer dan de op de verbeelding waangegeven maximale goot- en bouwhoogte, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  6. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 200 m2, dan wel maximaal de oppervlakte van de bestaande bedrijfswoning indien deze meer bedraagt;
  7. de totale oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de woonfunctie bedraagt maximaal 70 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  8. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie bedragen respectievelijk maximaal 3 en 5,5 meter, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat overkappingen niet hoger mogen worden gebouwd dan 3 meter;
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bedrijfswoning mag ten hoogste 3 meter bedragen, met dien verstande dat voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat de hoogte voor de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning niet meer dan 1 meter mag bedragen en daarachter niet meer dan 2 meter mag bedragen;
  2. de hoogte van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  3. Binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het bedrijf ten hoogste 5 meter bedragen.
4.2.3 Garageboxen
Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
  1. garageboxen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - garageboxen' worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van garageboxen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
  1. een samenhangend bebouwingsbeeld; 
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden en de landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  5. de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  6. de plaatsing en oriëntatie van de gebouwen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:  
  1. artikel 4 lid 2.2 sub 1 en toestaan dat de hoogte van erfafscheidingen vóór de gevellijn c.q. het verlengde daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 2 m, mits de erfafscheidingen een open/doorzichtig karakter hebben.
  2. Aan de in a genoemde afwijking kan slechts medewerking worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straatwand- en bebouwingsbeeld;
    2. landschappelijke waarden;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  2. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op de opslag van materialen die strekken tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming, voor de opslag ten behoeve van de normale  bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven, waterlopen, paden en wegen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:  
  1. artikel 4 lid 5 voor het toelaten van een bedrijfsactiviteit die niet in de Staat van bedrijven voorkomt of die behoort tot een categorie die hier op basis van het bepaalde in artikel 4 lid 1 niet is toegelaten, met dien verstande dat:
    1. de betreffende activiteit naar aard en invloed op het woon- en leefklimaat in de omgeving gelijkgesteld kan worden met een krachtens genoemd artikellid wel toegestane activiteit. Daarbij dient aangetoond te worden dat door middel van een aan te houden afstand ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen in de omgeving, het woon- en leefklimaat daar niet onevenredig worden aangetast;
    2. rekening gehouden dient te worden met eventueel aanwezige (bedrijfs)woningen.