direct naar inhoud van 5.2 Water
Plan: Dijkverbetering Hagestein - Opheusden
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMip12DijkverbHOP-3000

5.2 Water

Toetsingskader

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. In artikel 3.1.2 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen dat ruimtelijke plannen, watertoetsplichtig zijn. De bevindingen en resultaten van de watertoets en de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding worden in de toelichting bij een bestemmingsplan of inpassingsplan - bijvoorbeeld in een waterparagraaf - neergelegd. Naast veiligheid en wateroverlast, worden daarbij ook de gevolgen voor de waterkwaliteit alsmede mogelijke verdroging bezien. Bovendien wordt aangegeven hoe rekening is gehouden met het wateradvies dat door de waterbeheerder is verstrekt. In dit geval is één van de waterbeheerders, waterschap Rivierenland, initiatiefnemer.

De watertoets is geen formele toets, maar een proces dat moet worden doorlopen en moet garanderen dat in ruimtelijke plannen voldoende rekening is gehouden met waterhuishoudkundige belangen. De waterhuishoudkundige belangen omvatten zowel oppervlakte- als grondwater, gevaar van overstroming vanuit meren, rivieren en zee, wateroverlast veroorzaakt door neerslag of grondwater, waterkwaliteit, verzilting en verdroging. De waterbeheerders (Waterschap Rivierenland en Rijkswaterstaat Dienst Oost Nederland) zijn bij de voorbereiding van het inpassingsplan en bijbehorende milieueffectrapporten en dijkverbeteringsplannen betrokken en zijn akkoord met de wijze van uitvoering van de maatregelen.

Onderzoek

In de milieueffectrapporten zijn de effecten op de waterhuishouding beschreven in de paragrafen 'effecten voorkeursalternatief'. Verder maakt een paragraaf 'watertoets' onderdeel uit van de dijkverbeteringsplannen.

De dijkverbeteringsmaatregelen kunnen effect hebben op het oppervlaktewater, grondwater en grondwaterstromen. De effecten die kunnen optreden zijn hierna kort samengevat.

Rivierwaterstanden en -afvoer

Buitendijkse versterking in de vorm van een berm of een buitenwaartse dijkverlegging kan de doorstroomruimte van de rivier verkleinen. De Beleidsregels grote rivieren stellen eisen aan rivierwaartse (buitendijks) dijkversterkingsmaatregelen zodat de waterstandsverhogende effecten of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is. Er is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van de dijkverbeteringsmaatregelen op de waterstand en –afvoer. Deze effecten zijn verwaarloosbaar. In de dijkverbeteringsplannen is beschreven dat voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Beleidslijn en geen riviercompensatie noodzakelijk is.

Grondwaterstanden

Grondwaterstanden worden sterk beïnvloed door het peil van de rivier. Het aanleggen van bermen of klei-inkassingen heeft vrijwel geen effect op de binnendijkse grondwaterstanden of de kwelstroom onder de dijk bij normale rivierpeilen. Het plaatsen van constructies kan een zeer lokaal effect hebben op de kwel en de binnendijkse (grond)waterstanden en grondwaterstromen, vooral wanneer een zandlaag geheel wordt afgesloten. Uit het onderzoek blijkt dat geen effecten worden verwacht. Verder blijft er sprake van een onveranderde hoeveelheid onverhard oppervlak, waar hemelwater kan infiltreren.

Oppervlaktewatersysteem

Er zijn geen gevolgen op het oppervlaktewatersysteem. Waar sloten moeten worden gedempt, worden maatregelen genomen om effecten op de waterhuishouding tegen te gaan. Dit kan gaan om het graven van nieuwe sloten of andere maatregelen om het functioneren van het stelsel (doorstroming) te borgen.

Waterkwaliteit

Op basis van de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn waterkwaliteitsdoelen (ecologisch en fysisch/chemisch) geformuleerd voor de Neder-Rijn en Lek. Ingrepen in de rivieren in het verleden, zoals bedijking, verdieping ten behoeve van veiligheid en scheepvaart, en het gebruik van de rivier en haar directe omgeving, maken dat deze rivieren niet meer in natuurlijke staat verkeren. In termen van de KRW is sprake van de status 'sterk veranderd waterlichaam'. De waterkwaliteitsdoelstellingen houden rekening met deze status. Beoordeeld is of de dijkverbeteringsmaatregelen, het binnendijks en het buitendijks aanbrengen van grond, plaatsen van constructies, ingraven van klei en verleggen van de kruin, invloed kunnen hebben op het behalen van de waterkwaliteitsdoelstellingen. De ingrepen aan de binnenzijde van de dijk hebben geen effect. De maatregelen aan de buitenzijde kunnen mogelijk van invloed zijn op de waterkwaliteitsdoelstellingen. Door de kwaliteit van de toe te passen grond en nieuwe dijkbekleding en wijze van uitvoeren van de maatregelen is geen sprake van invloed op de waterkwaliteitsdoelen van de KRW.

Conclusie

De waterhuishoudkundige belangen worden niet geschaad door het project en vormen geen belemmering voor de uitvoering van het rijksinpassingsplan.