direct naar inhoud van 1.3 Procedure voor de dijkverbetering
Plan: Dijkverbetering Hagestein - Opheusden
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMip12DijkverbHOP-3000

1.3 Procedure voor de dijkverbetering

Planvorm

In de PKB zijn als projectbesluiten bestemmingsplannen en waterkeringsplannen op grond van de Wet op de waterkering vermeld voor de dijkverbetering Hagestein-Opheusden. Na consultatie van de betrokken bevoegd gezaginstanties heeft de Minister ervoor gekozen een Rijksinpassingsplan vast te stellen. Een groot deel van de geldende bestemmingsplannen van de betrokken gemeenten voorziet niet in de noodzakelijke maatregelen voor de dijkverbetering. Door het toepassen van een Rijksinpassingsplan wordt met één ruimtelijk plan op een eenduidige wijze voorzien in de benodigde regeling voor de dijkverbetering.

De planstudies ter voorbereiding van dit Rijksinpassingsplan zijn in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu uitgevoerd door Waterschap Rivierenland, dat de dijken waarvoor dit plan voorziet in dijkverbetering beheert. Het waterschap gaat de dijkverbeteringen in opdracht van het Rijk uitvoeren. Op grond van de daarvoor gesloten bestuursovereenkomst heeft het waterschap een belangrijke rol gehad bij de voorbereiding van dit Rijksinpassingsplan.

Rijksinpassingsplan: project van nationaal belang

De dijkverbetering Hagestein-Opheusden is van nationaal belang en omvat het grondgebied van zes gemeentes en twee provincies. Vanwege de ruimtelijke impact van het project en de daarvoor noodzakelijke wijzigingen in het planologische regime is het Rijksinpassingsplan het geëigende instrument voor dit project.

De PKB Ruimte voor de Rivier is op nationaal niveau een uitwerking van de ruimtelijke inrichting van het rivierengebied zoals vastgelegd in de Nota Ruimte (nu opgevolgd door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie hierna). In de Nota Ruimte neemt het begrip nationaal ruimtelijk belang een centrale plaats in. Een nationaal ruimtelijk belang is een belang waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt. Het beleid voor de grote rivieren en het hoofdwatersysteem is zo'n nationaal ruimtelijk belang. In het riviergebied, onderdeel van de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur, staat het behoud (en verbeteren) van de veiligheid tegen overstromingen en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit centraal. In het Nationaal Waterplan (NWP) is het waterbeleid door het Rijk voor de periode 2009-2015 vastgelegd. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. De maatregelen uit de PKB Ruimte voor de Rivier zijn ook verankerd in dit plan. Inmiddels is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en is een actualisering van het ruimtelijk beleid. Veiligheid tegen overstromingen blijft een belangrijke doelstelling. Ook is de PKB Ruimte voor de Rivier expliciet benoemd in de structuurvisie. Deze PKB blijft bestaan als uitwerking van de SVIR.

Rijkscoördinatieregeling

Na overleg tussen de betrokken bestuursorganen heeft de Minister op 26 april 20112 besloten om voor de maatregelen aan de dijken waar dit plan betrekking op heeft, de rijkscoördinatieregeling uit artikel 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) toe te passen. Dit is mogelijk omdat sprake is van een project van nationaal belang. De coördinerende minister is in dit geval de Minister van Infrastructuur en Milieu. Deze Minister stelt het plan als bevoegd gezag ook vast.

Toepassing van de rijkscoördinatieregeling betekent daarnaast dat de benodigde vergunningen toestemmingen voor het uitvoeren van de dijkverbeteringsmaatregelen, zoals een ontheffing van de Flora- en faunawet of omgevingsvergunning voor bouwen of het kappen van bomen, door de Minister zijn gecoördineerd. Voor het nemen van deze besluiten heeft de Minister een gecoördineerde voorbereiding en terinzagelegging bevorderd via de rijkscoördinatieregeling. Een deel van de toestemmingen is gelijk met het inpassingsplan voorbereid, ter inzage gelegd en volgt dezelfde vaststellingsprocedure als het Rijksinpassingsplan. De toestemmingen betreffen onder andere de damwanden, bermen en ontheffingen van de Flora- en faunawet. Een ander deel van de vergunningen of toestemmingen kan op een later moment in procedure worden gebracht. Een nadere toelichting op de benodigde vergunningen en de vergunbaarheid is opgenomen in paragraaf 7.2.

MER

De aanleg, wijziging of uitbreiding van een rivierdijk is een mer-beoordelingsplichtige activiteit (categorie D 3.2)3. De Minister heeft als initiatiefnemer gekozen om de fase van de mer-beoordeling over te slaan en direct de procedure voor een milieueffectrapportage te volgen. Voor meer informatie over de inhoud van de milieueffectrapporten en de vertaling daarvan in dit inpassingsplan wordt verwezen naar paragraaf 3.2 en hoofdstuk 5. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de procedure voor het inpassingsplan.

Projectplan

In de Waterwet is bepaald dat de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk gebeurt overeenkomstig een door de beheerder vastgesteld projectplan. Indien echter een inpassingsplan wordt opgesteld, zoals voor deze dijkverbetering, is deze bepaling niet van toepassing. Ten behoeve van de uitvoering is voor elk van de drie deeltrajecten een dijkverbeteringsplan opgesteld. Deze documenten geven inzicht in alle aspecten van de uitvoering, waaronder de technische specificaties van de aanpassingen aan de dijken. De dijkverbeteringsplannen zijn opgenomen als separate bijlage bij deze toelichting.

Crisis- en herstelwet

Zowel de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk als de PKB Ruimte voor de Rivier vallen onder de werkingssfeer van de Crisis- en herstelwet. Daarmee vallen het inpassingsplan en alle overige besluiten voor de uitvoering van de maatregelen onder de werking van deze wet. Dit heeft een aantal gevolgen voor de eventuele beroepsprocedure tegen het plan. Zo kunnen andere overheden in het algemeen geen beroep tegen het inpassingsplan instellen en wordt het beroep versneld behandeld. Degenen die in beroep gaan moeten hun beroepsgronden in één keer aanvoeren. Aanvullen van beroepsgronden na het verstrijken van de beroepstermijn en ter zitting is niet mogelijk. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State doet uiterlijk zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter bij eventuele gebreken in de besluitvorming de bestuurlijke lus toepassen. De bestuursrechter kan het bestuur de gelegenheid geven binnen een bepaalde termijn een gebrek in het besluit te herstellen, bijvoorbeeld het aanvullen van de motivering of van onderzoek.