direct naar inhoud van 4.1 Milieueffectrapportage
Plan: Rijksinpassingsplan Waterberging Volkerak-Zoommeer
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMip12BERGINGVZM-3000

4.1 Milieueffectrapportage

Onderzochte varianten en alternatieven in het MER

In het opgestelde MER zijn de milieueffecten van verschillende alternatieven en varianten voor de waterberging Volkerak-Zoommeer onderzocht (het MER is als separate bijlage bij dit Rijksinpassingsplan gevoegd). Bij de onderzochte alternatieven is onderscheid gemaakt in een 'zoet scenario' (Volkerak-Zoommeer met zoet water zoals in de huidige situatie het geval is) en in een 'zout scenario' (Volkerak-Zoommeer met zout water, zoals dat mogelijk in de toekomst het geval zal zijn). Het zoute scenario heeft te maken met plannen die worden ontwikkeld voor de verbetering van de waterkwaliteit, waar een apart besluitvormingstraject voor wordt doorlopen met een eigen mer-procedure (zie kader).

'Zoet scenario' en 'zout scenario'
Behalve de plannen voor gebruik van het Volkerak-Zoommeer als waterbergingsgebied, worden sinds 2005 ook plannen ontwikkeld om de waterkwaliteit van het meer te verbeteren in verband met de bijna jaarlijks terugkerende overlast van blauwalgen in de zomerperiode. Indien deze plannen uitgevoerd worden, heeft dit gevolgen voor de wijze waarop de waterberging ingezet kan worden en zullen de effecten van de maatregel anders zijn. Het ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (Bestuurlijk Overleg Krammer-Volkerak, 2009) bevat namelijk de mogelijkheid om een nieuw doorlaatmiddel in de Philipsdam aan te leggen en het Volkerak-Zoommeer zout te maken. Het nieuwe doorlaatmiddel in de Philipsdam (P300 genoemd, waarbij 300 verwijst naar het doorstroomoppervlak) zou ook ingezet kunnen worden voor het afvoeren van water uit het Volkerak-Zoommeer bij de inzet van de waterberging.

Over het 'zoute scenario' bestaat bestuurlijk overeenstemming, maar er is nog geen formeel besluit genomen over het zout maken van het Volkerak-Zoommeer en de aanleg van het nieuwe doorlaatmiddel. Om niet vooruit te lopen op de uitvoeringsbesluiten over het nieuwe doorlaatmiddel in de Philipsdam, is in de planstudie naar de waterberging uitgegaan van twee referentiesituaties, aangeduid als scenario's: de huidige zoete situatie en de (mogelijke) toekomstige zoute situatie. Voor beide scenario's is een aparte afweging gemaakt. Het ontbreken van concrete besluiten over het weer zout maken van het Volkerak-Zoommeer resulteert uiteindelijk in een voorkeursalternatief (VKA) voor het zoete scenario.  

In het opgestelde MER is onderzocht op welke manieren aan de hydraulische taakstelling voldaan kan worden en tegelijkertijd negatieve effecten van de maatregel en investeringskosten zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. Om dit te onderzoeken zijn alternatieven samengesteld uit de volgende variabelen.

Het inzetpeil

Het inzetpeil is de voorspelde waterstand op het Hollandsch Diep (bij Rak Noord) waarbij de waterberging wordt ingezet. In de toelichting bij het PKB-besluit is opgenomen dat voor het bereiken van de veiligheidsdoelstelling de inzet van de waterberging Volkerak-Zoommeer noodzakelijk is bij omstandigheden die gemiddeld eens per 1430 jaar voorkomen. Dit is afgeleid uit de berekeningen die tijdens het opstellen van de PKB zijn uitgevoerd ten behoeve van de taakstelling. De inzetfrequentie van gemiddeld eens per 1430 jaar betekent dat de maatregel wordt ingezet bij verwachte overschrijding van een waterpeil van NAP +2,6 m op het Hollandsch Diep (bij Rak Noord). Het verlagen van het inzetpeil vergroot de effectiviteit van de waterberging, maar de negatieve effecten treden dan ook vaker op. Naast het inzetpeil van NAP +2,6 m, is ook gekeken naar een inzetpeil van NAP +2,3 m en naar het altijd inzetten van de waterberging in situaties dat de Europoortkering sluit.

Bij onverhoopt falen van de Europakering wordt de waterberging niet ingezet. Er treden dan ook geen effecten op van waterberging (zie ook Plan- en Besluit MER blz. 21 en 22). Zoals de Commissie mer in haar advies aangeeft, zouden calamiteiten een reden kunnen vormen om de Volkeraksluizen onder verval te willen sluiten. Op dit moment zijn de Volkerakspuisluizen daarvoor niet geschikt. Tot nog toe is daar naar geen technische beoordeling uitgevoerd; wel is gekeken naar de sterkte en condities van de bodembescherming. Uitsluitsel geven over de benodigde aanpassingen (kwantificeren van maatregelen) is op dit moment dan ook niet mogelijk.

Voorspuien

Dit is het, voorafgaand aan de inzet van de maatregel, verlagen van de waterstand op het Volkerak-Zoommeer door water af te voeren naar de Oosterschelde en Westerschelde. Hiermee wordt de opvangcapaciteit van het bekken voor waterberging vergroot. Er dient rekening gehouden te worden met de onzekerheid in de voorspelling dat de inzet van de maatregel noodzakelijk is. Hoe langer van tevoren, des te onzekerder de voorspelling. Door deze onzekerheid zullen situaties voorkomen waarbij het voorspuien al wel wordt ingezet, maar waarbij achteraf blijkt dat dit niet nodig was omdat de waterberging uiteindelijk niet wordt ingezet.

Maximaal peil op het Volkerak-Zoommeer

Dit is het bij een bepaald peil op het Volkerak-Zoommeer stoppen met het inlaten van water vanuit de rivieren. De negatieve effecten van de inzet en de noodzakelijke investeringskosten voor aanpassingen aan waterkeringen kunnen hiermee beperkt worden. Het begrenzen van het peil betekent echter ook dat de effectiviteit van de waterberging afneemt.

Omvang spuidebiet naar Oosterschelde

Het vergroten van de capaciteit van het doorlaatmiddel in de Philipsdam. Deze variabele geldt alleen in het zoute scenario, waarbij een nieuw doorlaatmiddel in de Philipsdam aangelegd zal worden. Met een groter doorlaatmiddel kan meer water naar de Oosterschelde gespuid worden, waardoor de waterbergingscapaciteit toeneemt. Dit is als variant onderzocht.

Variabelen

Deze variabelen zijn gecombineerd tot de in het MER onderzochte varianten en alternatieven. Voor een beschrijving en overzicht van de onderzochte alternatieven en varianten wordt verwezen naar het MER en het Waterbergingsplan.

Criteria bij keuze voorkeursalternatief

Het voorkeursalternatief (VKA) is het alternatief zoals dat uiteindelijk in het Rijksinpassingsplan en in de wijziging van het Peilbesluit wordt vastgelegd. In het Waterbergingsplan is het voorkeursalternatief bepaald voor het zoete scenario aangezien over het weer zout maken formeel nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden.

De keuze voor het voorkeursalternatief heeft plaatsgevonden aan de hand van de volgende criteria/aspecten (verwezen wordt tevens naar hoofdstuk 19 van het MER).

Voldoen aan taakstelling

Om uit de verschillende alternatieven en varianten uiteindelijk tot een keuze voor een VKA te komen, is als eerste het criterium gehanteerd dat de hydraulische taakstelling uit de PKB gehaald moet worden.

Inzetpeil

Om zo weinig mogelijk af te wijken van de uitgangspunten van de PKB, is er vervolgens voor gekozen om NAP +2,6 m als inzetpeil te hanteren. Uit het MER blijkt dat de vereiste MHW-verlaging kan worden behaald bij een inzetpeil van NAP +2,6m. Met een lager inzetpeil is de behaalde MHW-verlaging weliswaar groter, maar dat is voor het halen van de veiligheidsdoelstelling zoals gedefinieerd in de PKB, niet noodzakelijk.

Wel of niet voorspuien

Het is bij een inzetpeil van NAP +2,6 m nodig om één etmaal voor te spuien. Zonder voorspuien wordt de veiligheidsdoelstelling net niet gehaald.

Het afvoeren van water uit het Volkerak-Zoommeer

Een variabele die geen invloed heeft op de MHW-verlaging door de waterberging, maar mogelijk wel op de milieueffecten, is het wel of niet afvoeren van water naar het Hollandsch Diep. Door de Volkerakspuisluizen wel in te zetten voor het afvoeren van water, na de inzet van de waterberging, kan het waterpeil op het Volkerak-Zoommeer sneller teruggebracht worden tot het normale peil. Dit kan bepaalde negatieve effecten van de waterberging beperken. Bij het afvoeren van water uit het Volkerak-Zoommeer zal dus gebruik gemaakt worden van de Volkerakspuisluizen.

Voorkeursalternatief

Alternatief A als basis

In het zoete scenario is er niet veel keuzevrijheid in de manier waarop de waterberging kan worden ingezet. In het MER is één alternatief voor de inzet van de waterberging opgenomen (alternatief A). Wel kunnen, zoals bij het MMA is beschreven, de negatieve effecten op de waterkwaliteit en natuurwaarden van de Oosterschelde en Westerschelde enigszins verminderd worden door, na berging, zo min mogelijk water naar deze waterbekkens te spuien. Het geborgen water wordt dan zoveel mogelijk teruggespuid naar het (zoete) Haringvliet/Hollandsch Diep. In het MMA wordt de duur van de waterberging op het Volkerak-Zoommeer hierdoor echter verlengd en is daarmee ongunstiger voor een aantal andere functies, zoals 1) de binnendijkse wateroverlast (langere stremming van de waterafvoer van de Brabantse rivieren), 2) scheepvaart en 3) buitendijks gelegen infrastructuur en bedrijvigheid. Omdat in alternatief A de effecten van een verlaging van het chloridegehalte in Oosterschelde en Westerschelde, als gevolg van het spuien na berging, beperkt, tijdelijk en lokaal van karakter zijn, is er in het voorkeursalternatief voor gekozen om na berging wel alle mogelijkheden te gebruiken om het water zo snel mogelijk uit het Volkerak-Zoommeer af te voeren. Dat betekent dat het voorkeursalternatief overeenkomt met alternatief A.

De Maatregel

Inzet van het Volkerak-Zoommeer voor waterberging als beheermaatregel zal pas plaatsvinden nadat aanpassingen aan circa 21 km het totaal van de 127 km waterkeringen rondom het Volkerak-Zoommeer, de aanleg van het keermiddel in de haven Tholen en voorzieningen ter bescherming van aanwezige buitendijks gelegen technische installaties in de Paviljoenpolder zijn voltooid. Dit rijksinpassingsplan maakt het treffen van eerst genoemde maatregelen mogelijk. De bescherming van installaties in de Paviljoenpolder is mogelijk op basis van het onder het rijksinpassingsplan liggende bestemmingsplan.

Beperking van schade door binnendijkse wateroverlast

Tussen rijk, waterschap Brabantse Delta en de betrokken gemeenten is afgesproken dat de bescherming door regionale waterkeringen en de wateroverlast in West-Brabant niet mag verslechteren als gevolg van inzet van het Volkerak-Zoommeer voor waterberging. De afspraak is vervolgens vertaald naar een maatregelenpakket als beschreven in het Waterbergingsplan dat door het waterschap zal worden uitgevoerd ter beperking van toekomstige binnendijkse wateroverlast veroorzaakt door belemmering van de vrije waterafvoer uit het stroomgebied van Mark, Dintel en Vliet bij de inzet van de waterberging. Het pakket voorziet voorts in de benodigde additionele versterking van regionale keringen.

Het maatregelenpakket is toegesneden op voorkomen van waterstanden op de Mark, Dintel en Vliet met een kans van 1:2000 in het jaar 2050. Een kans van 1:2000 is gelijk aan de overschrijdingskans van dijkringgebied 34 (West-Brabant). Het jaar 2050 sluit aan bij de in het Nationaal Bestuursakkoord Water geformuleerde opgave die als gevolg van de klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking benodigd is om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens op orde te houden richting 2050.

De maatregel Berging op het Volkerak-Zoommeer is onderdeel van het basispakket van maatregelen dat ter uitvoering de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier voor de korte termijn wordt uitgevoerd om uiterlijk in 2015 het vereiste veiligheidsniveau te bereiken. Voor de lange termijn – dat is conform het Nationaal Waterplan de periode 2050–2100 – zullen de maatregelen worden uitgevoerd die worden voorbereid in het kader van het waterveiligheidsprogramma dat onderdeel uitmaakt van het Deltaprogramma. De periode 2015-2050 betreft die tussen de korte en lange termijn.

Voor de korte termijn is uitvoering van het maatregelenpakket ter beperking van binnendijkse wateroverlast en voor bescherming door regionale keringen tegen overstroming in het licht van de geldende normering niet noodzakelijk. In 2015 is er bij inzet van de waterberging op drie trajecten in het benedenstroomse deel van de Dintel en Vliet met een kans van 1:2400 sprake van een berekende verhoging van de waterstand variërend van 6 tot 21 cm ten opzichte van de huidige situatie. Bij de thans ingevolge de “Verordening water Noord-Brabant” geldende normering met een overschrijdingskans van 1:100 (T=100) is de berekende verhoging van de waterstand ten gevolge van de inzet van de waterberging variërend van 4 tot 7 cm ten opzichte van de huidige situatie. Deze verhoging van optredende waterstanden bij T=100 is niet significant en valt zeer waarschijnlijk binnen de onzekerheidsmarges die zijn gehanteerd in aannames bij invoer in de uitgevoerde modelberekening. De regionale waterkeringen ter plaatse zijn bovendien zodanig gedimensioneerd dat ze deze geringe verhoging van optredende waterstanden kunnen keren.

Voor gebieden in de Mark-Dintel-Vliet-boezem die niet worden beschermd door regionale waterkeringen gelden geen normen voor het optreden van wateroverlast. Gebruikers van deze gebieden (bewoners en bedrijven) kunnen in de huidige omstandigheden bij hoge afvoeren van deze Brabantse riviertjes al incidenteel wateroverlast ondervinden. Bij inzet van de waterberging neemt de kans op wateroverlast in geringe mate toe. Het op voorhand treffen van maatregelen door aanleg van kaden om die overlast te voorkomen is ongewenst vanwege de beperking van de bergende functie van de Mark-Dintel-Vliet-boezem die dit zou veroorzaken. Het op voorhand treffen van maatregelen is bovendien niet nodig gezien de te verwachten zeer geringe toename van de al aanwezige al zeer kleine kans op wateroverlast en de geringe mate waarin de wateroverlast door inzet van de waterberging kan toenemen.

In die gevallen waarin direct voorafgaand aan de inzet van de waterberging het treffen van schadebeperkende maatregelen mogelijk en gewenst is om disproportionele schade of ernstige milieuschade te voorkomen kunnen maatregelen worden getroffen voordat de waterberging wordt ingezet. In overleg met rechthebbenden/gebruikers is voor een aantal specifieke locaties bezien welke schadebeperkende maatregelen bij het huidig gebruik van de locatie kunnen worden getroffen in geval van inzet van de waterberging.

Afbouwen waterberging naar minimum streefpeil

Bij het afbouwen van de waterberging wordt er naar gestreefd om het minimum streefpeil op het Volkerak-Zoommeer te bereiken vanwege het belang van een goede afwatering van West-Brabant. Dit is echter afhankelijk van de optredende omstandigheden en toevoer van water via rivieren en gemalen.

Tijdig waarschuwen in Inzetprotocol

In het Inzetprotocol voor de waterberging worden acties opgenomen die zoveel mogelijk moeten voorkomen dat schade optreedt of zodat mensen buitendijks naar hoogwatervrij gelegen gebied kunnen vertrekken. Dat geldt o.a. voor de (toekomstige) eigenaren van recreatiewoningen op de Speelmansplaten. Door tijdig te waarschuwen kunnen bewoners op tijd het buitendijkse gebied verlaten.

Grote grazers

Ten behoeve van de grote grazers zijn geen mitigerende maatregelen in het voorkeursalternatief opgenomen. Het vee op de Dintelse gorzen kan bijeen gedreven worden. In het protocol voor de inzet van de waterberging wordt dit opgenomen, zodat het vee op tijd uit het gebied kan worden weggehaald. Wat betreft de Hellegatsplaten wordt overlegd met de beheerder van het gebied of vervanging van de Heckrunderen door een ander type grote grazer (op termijn) mogelijk is, zodat er wel mogelijkheden ontstaan om het vee op tijd bijeen te kunnen drijven naar hoger gelegen plekken.

Aanpassingen aan dijken en dammen

Tijdens het opstellen van het MER is uit nader onderzoek gebleken dat de noodzakelijke maatregelen aan de dijken en dammen veel minder omvangrijk zijn dan bij de formulering van de varianten werd aangenomen. Dat geldt zowel voor het aantal kilometers dat moet worden versterkt als om de omvang van de maatregel per dijktraject. De totale dijklengte waar aanpassingen nodig zijn is teruggebracht tot ca. 28 km (inclusief de trajecten waar de begroeiing van de waterkering gehaald zal worden). Op vrijwel alle trajecten die moeten worden aangepast, gaat het alleen nog om het aanpassen van de bekleding van de dijk. Alleen direct ten noorden van Tholen ligt een dijktraject waarbij het profiel van de dijk moet worden vergroot om de dijk voldoende sterk te maken. Met het principe van de technische basisvariant kunnen zowel de effecten op natuurwaarden en landschappelijke en cultuurhistorische patronen en structuren als de uitvoeringskosten worden beperkt.

Om waterberging volgens het VKA mogelijk te maken, zijn aanpassingen nodig aan de Volkeraksluizen en de Krammersluizen. Deze aanpassingen passen in de geldende bestemmingen.

No regret maatregel

Het toepassen van dit VKA voor de zoete situatie is geen belemmering voor het eventueel op termijn zout maken van het Volkerak-Zoommeer. Ook is gebleken dat de Waterberging Volkerak-Zoommeer werkt in een zoute situatie. Daarmee is sprake van een no regret maatregel.

Milieueffecten Voorkeursalternatief

Bij de Milieueffecten, die kunnen optreden bij de waterberging, wordt onderscheid gemaakt tussen de effecten door de realisatie van de benodigde aanpassingen en voorzieningen (conditionerende maatregelen) en de effecten door de daadwerkelijke inzet van de maatregel Waterberging.

In de paragraaf 2.3 van deze toelichting wordt kort ingegaan op de benodigde conditionerende maatregelen. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar het Waterbergingsplan Volkerak-Zoommeer (separate bijlage).

In paragraaf 2.4 van deze toelichting wordt voor de onderbouwing van de gemaakte keuzes voor dit project een korte toelichting gegeven op de verschillende aspecten en milieueffecten. Voor een uitgebreidere toelichting op de milieueffecten voor de onderscheiden aspecten wordt verwezen naar het MER (Plan- Besluit-milieueffectrapport Waterberging Volkerak-Zoommeer).

Vertaling maatregelen naar Rijksinpassingsplan

Uit het MER volgen geen compenserende of mitigerende maatregelen die een regeling in het inpassingsplan behoeven.

Op andere gronden is er wel een mitigerende maatregel die een regeling in het inpassingsplan nodig heeft, namelijk het keermiddel bij Tholen. De aanleiding daarvoor is beschreven in paragraaf 2.4.

Relatie met uitvoeringsbesluiten

Ten behoeve van de inzet van de maatregel Waterberging Volkerak-Zoommeer wordt een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet aangevraagd (vergunning voor de feitelijke handeling van het bergen van water en voor de conditionerende maatregelen). Een afzonderlijke toets in het ruimtelijk plan ten behoeve van het toegestane gebruik is daarom niet aan de orde.

De realisatie van het project Waterberging Volkerak-Zoommeer en het gebruik van de waterberging zijn getoetst aan de voorschriften van de Flora- en faunawet. Ten behoeve van deze toetsing is onder andere aanvullend veldonderzoek gedaan en is een Activiteitenplan opgesteld. Op basis daarvan is aan de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een ontheffing gevraagd ex artikel 75, lid 3 van de Flora- en faunawet. De ontwerp-ontheffing is samen met dit ontwerp Rijksinpassingsplan en met de overige ontwerp-uitvoeringsbesluiten ter inzage gelegd.