Status: vastgesteld, 22 augustus 2011
Plantype: Algemene Maatregel van Bestuur
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.IMam11Barro-3000

§ 3 CAW-advies

De Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving (CAW) bracht op 8 september 2008 een ongevraagd schriftelijk advies uit over het ontwerpbesluit.

De CAW stelde in haar advies dat in de verschillende pkb's beleidsuitspraken te vinden zijn die aan te merken zijn als normatieve uitspraken voor gemeenten en provincies, maar tevens dat deze juridisch niet bindend waren. Met de vastlegging van die uitspraken als normen in de beoogde amvb wijzigen die in echte verplichtingen voor gemeenten en provincies. De CAW oordeelde dat vanwege dit verschil tussen beleidsteksten uit pkb's en algemeen verbindende voorschriften, een terughoudendheid met regelgeving moet worden betracht en dat, indien regels al noodzakelijk worden geacht, een maximale duidelijkheid dient te worden gegeven omtrent de inhoud van die regels.

In reactie hierop is vastgesteld dat de terughoudendheid waarvoor de CAW pleit, in acht is genomen bij de vaststelling van de Realisatieparagraaf. Het advies om de regels inhoudelijk zo duidelijk mogelijk te maken, is ter harte genomen. Waar het streven naar een maximale duidelijkheid zou leiden tot ver doorgedetailleerde regels of tot een onwenselijke aanscherping van het beleid – hetgeen niet beleidsneutraal zou zijn – is volstaan met regelniveau dat naar het oordeel van het kabinet het best werkbaar is.

Ten aanzien van de begrippen «bestaand bebouwd gebied» en «nieuwe bebouwing» achtte de CAW niet duidelijk wat in een provinciaal aanwijzingsbesluit op grond van artikel 2.4 naar de bedoeling van de ontwerpers precies dient te geschieden. Zij adviseerde die bedoeling te verduidelijken. Aan dat element van het advies is gehoor gegeven door verduidelijkingen aan te brengen in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 en in de artikelsgewijze toelichting.

De CAW stemde in met de keuze om het kustfundament juridisch te verankeren in het besluit. Zij vroeg zich evenwel af of de regeling van de «nadere landwaartse begrenzing» door de provincie, zoals die was opgenomen in het ontwerpbesluit, een juiste was in relatie met de begrenzing door het Rijk en tot de begrenzing zoals die is vastgelegd in de leggers, op grond van artikel link naar wetgeving 5.1 van de Waterwet. Mede gezien andere adviezen is de bedoelde regeling in het besluit aangepast en is de begrenzing van het kustfundament direct vastgelegd in dit besluit.

Ter zake van de beoogde regels voor de «primaire waterkering» in het besluit merkte de CAW op dat de belangrijke functie van een primaire waterkering om het achterland tegen overstromingen te beschermen, inderdaad vraagt om regels in het besluit. Het verplicht toekennen van «de hoofdbestemming primaire waterkering» beoordeelde zij als juist. Ten aanzien van eventuele dubbelbestemmingen stelde de CAW voor te bepalen dat een bestemmingsplan regels zou moeten bevatten die verzekeren dat de secundaire bestemming alleen gerealiseerd kan worden voor zover dat in overeenstemming is met de primaire bestemming. De CAW adviseert de toelichting op dit punt zodanig aan te passen, dat duidelijk wordt dat andere functies of bestemmingen slechts toegelaten zijn, voor zover ze verenigbaar zijn met de hoofdbestemming «primaire waterkering». Dat advies heb ik overgenomen.

Het advies van de CAW om te verhelderen dat de verplichtingen die gelden voor de primaire waterkering in de eerste fase van het besluit alleen van toepassing zijn op primaire waterkeringen in het kustfundament, heb ik niet overgenomen. Gelet op de definitiebepalingen van de betreffende titel kan hierover geen misverstand ontstaan.

De CAW benadrukte het belang van een goede voorbereiding van het oordeel dat in een concreet geval «geen significante belemmering» in de zin van artikel 4.5 kan ontstaan en dat daarover altijd overleg met de water(kering)beheerder plaatsvindt. Dit past naar het oordeel van de CAW bij de in artikel link naar wetgeving 3.8 van de Waterwet neergelegde verplichting van gemeenten én waterschappen om zorg te dragen voor de met het oog op een doelmatig en samenhangend waterbeheer benodigde afstemming van taken en bevoegdheden.

In reactie hierop vermeld ik dat artikel link naar wetgeving 3.1.1 Bro bepaalt dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet plegen met onder meer het bestuur van het betrokken waterschap of de betrokken rijksdienst, in dit geval Rijkswaterstaat. Op basis van artikel link naar wetgeving 3.1.6, eerste lid, onder b en c, Bro moet een (ontwerp)bestemmingsplan vergezeld gaan van een toelichting waarin een beschrijving is neergelegd van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen van de waterhuishouding en de uitkomsten van dat overleg. In de toelichting bij het voorliggende besluit is dat nog eens verwoord. Ook is benadrukt dat dit ook betekent dat in het overleg met de waterbeheerder wordt nagegaan of sprake is van significante belemmeringen voor de primaire waterkering.