direct naar inhoud van Regels
Plan: Windpark Fryslân
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZip15wpfryslan-3000

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het inpassingsplan 'Windpark Fryslân' met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip15wpfryslan-3000 van de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu.

1.2 inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische waarde:

waarden van in de bodem aanwezige voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen.

1.6 belemmeringenstrook:

een strook grond ter plaatse van en aan weerszijden van de hoogspanningslijn of -kabel die dient om de veiligheid en het ongestoord functioneren van de leiding te kunnen garanderen.

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 bliksempiek:

stalen mast die voorkomt dat de gevoelige onderdelen op een transformatorstation geraakt worden door de bliksem.

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.12 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.13 circuit:

een systeem van kabels, bestaande uit 3-fasen kabels inclusief bijbehorende voorzieningen en datakabels.

1.14 cultuurhistorische waarde:

het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en monumentale gebouwen die informatie geven over het verleden.

1.15 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de flora en fauna en diens leefomgeving.

1.17 extensieve dagrecreatie:

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, natuurobservatie en het aanmeren van pleziervaartuigen op daarvoor aangewezen plekken.

1.18 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een inpassingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld.

1.19 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk opzicht.

1.20 normaal onderhoud, gebruik en beheer:

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.21 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.22 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd windturbines: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil.
1.23 rotor:

het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine.

1.24 rotordiameter:

de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven.

1.25 veiligheidsadviesafstand:

aanduiding voor scheepvaart met geadviseerde veilige passeerafstand tot windturbine.

1.26 vismigratierivier:

een opening in de Afsluitdijk waar trekvissen door heen kunnen zwemmen om vanuit de Waddenzee het IJsselmeer te bereiken en andersom.

1.27 voorzorgsbeleid:

het advies van de toenmalige Staatssecretaris van VROM d.d. 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118 en aanvullende brief van de toenmalige Minister van VROM d.d. 4 november 2008 (DGM/2008105664)) met betrekking tot bovengrondse hoogspanningslijnen en magneetvelden.

1.28 Windpark Fryslân:

het geheel aan onderdelen, bestaande uit:

  • windturbines;
  • voorzieningen behorend bij de windturbines;
  • kabels en leidingen ten behoeve van het windturbinepark;
  • een transformatorstation,
  • een ondergrondse hoogspanningsverbinding van maximaal 110 kV ten behoeve van de aansluiting op het hoogspanningsnet (ontsluitingkabel);
  • een ondergrondse hoogspanningsverbinding van maximaal 110 kV ten behoeve van de uitbreiding van het hoogspanningsnet tussen Marnezijl en Oudehaske (netuitbreiding);
  • voorzieningen ten behoeve van de aansluiting op een hoogspanningsnet,
  • wegen, paden en verhardingen;
  • een mobiele betoncentrale;
  • voorzieningen voor ontwikkeling, behoud en herstel van natuurlijke, ecologische en landschappelijke waarden in de vorm van een natuureiland;
  • parkeervoorzieningen;
  • groenvoorzieningen;
  • openbare nutsvoorzieningen;
  • ondergrondse datakabels en bijbehorende voorzieningen,

voor zover het plan hierin voorziet.

1.29 windturbine:

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van elektriciteit door benutting van windkracht met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding inclusief fundatie.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 de verticale diepte van een bouwwerk

vanaf peil tot aan de onderkant van de begane grondvloer van het bouwwerk.

2.4 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.5 de tiphoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bovenste verticaal staande rotorblad.

2.6 de tiplaagte van een windturbine

vanaf het peil tot aan het laagste punt van het onderste verticaal staande rotorblad.

2.7 de zichtbaarheid van luchtvaartverlichting op de windturbines

de zichtbaarheid bedoeld onder 6.1.3 onder a dient te worden bepaald als een meteorologische zichtbaarheid in overeenstemming met de bepalingen en aanbevelingen van de World Meteorological Organization met een toestel waarvan kan worden aangetoond dat het daarmee in overeenstemming is. Voor de windturbineparken zal de afstand tussen de turbines die uitgerust zijn met apparatuur om de zichtbaarheid te meten en die turbines die daarmee niet zijn uitgerust niet meer dan 1500 meter bedragen. De meettoestellen voor de zichtbaarheid moeten dicht bij de gondel worden aangebracht. De meest ongunstige waarde die door één van de apparaten binnen het gehele windturbinepark wordt gemeten, zal toegepast worden voor het gehele park.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een transformatorstation met een maximum spanningsniveau van 110 kV;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de aansluiting op een hoogspanningsnet tot ten hoogste 110 kV;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. wegen, paden en verhardingen;
  • f. water, waterkering en waterstaatkundige voorzieningen;
  • g. kabels en leidingen ten behoeve van het windturbinepark.

Geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan.

3.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de in lid 3.1 bedoelde bestemming met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' geldt dat dit bebouwingspercentage niet mag worden overschreden;
    • 3. de maximum bouwhoogte van een gebouw bedraagt 7,5 m;
    • 4. binnen het bouwvlak mag tot een maximale verticale diepte van 4 m worden gebouwd;
    • 5. de beeldkwaliteit van de bebouwing moet voldoen aan de Welstandseisen bebouwing Bedrijf - Nutsvoorziening zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de maximum bouwhoogte van bliksempieken bedraagt 15 m;
    • 2. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 m.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de gronden met de in lid 3.1 bedoelde bestemming zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken aan te leggen en werkzaamheden uit te voeren.
  • b. Voor de volgende aan te leggen werken en uit te voeren werkzaamheden kan een omgevingsvergunning worden verleend:
    • 1. het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
    • 2. het planten van bomen en/of houtgewas;
    • 3. het aanbrengen en/of verwijderen van verhardingen, waaronder oppervlakteverhardingen;
    • 4. het dempen en/of graven van waterlopen en waterpartijen;
    • 5. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • c. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    • 1. die verband houden met de aanleg van het Windpark Fryslân;
    • 2. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan omgevingsvergunning is verleend;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van kracht worden van het plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. die het normale onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen.
  • d. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
    • 1. geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie van de Afsluitdijk;
    • 2. geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van de gronden;
    • 3. voorafgaand aan vergunningverlening de beheerder van de waterkering gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeers- en vervoersactiviteiten;
  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. kabels en leidingen ten behoeve van het windturbinepark;
  • g. waterkering, water en waterstaatkundige voorzieningen;

met dien verstande dat:

  • h. in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, voorzieningen voor voetgangers en fietsers e.d. zijn begrepen.
4.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer' mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de in lid 4.1 bedoelde bestemming met in achtneming van de volgende bepaling:

  • a. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2 m.

 

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. scheepvaart;
  • c. het behoud van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.
5.2 Bouwregels

Bouwwerken zijn niet toegestaan.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
  • b. het dempen en/of graven van waterlopen en waterpartijen;
  • c. het aanbrengen en/of verwijderen van verhardingen, waaronder oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.3.2 Uitzondering

De in lid 5.3.1 bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:

  • a. die verband houden met de aanleg van het Windpark Fryslân;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. werken waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het plan omgevingsvergunning is verleend;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan.
5.3.3 Toetsingscriteria

De in lid 5.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van de gronden en de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen van Windpark Fryslân.

Artikel 6 Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig

6.1 Voorlopige bestemming
6.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de opwekking van elektrische energie door middel van windturbines met bijbehorende nutsvoorzieningen en ondergrondse kabels en leidingen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' voor de mast van een windturbine;
  • c. kabels en leidingen ten behoeve van het windturbinepark;
  • d. water en waterstaatkundige voorzieningen;
  • e. scheepvaart;
  • f. het behoud van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

6.1.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark Voorlopig' mogen windturbines, overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een windturbinepark en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de overige in lid 6.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd, met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor de bouw van windturbines gelden de volgende regels:
    • 1. de mast van een windturbine mag uitsluitend binnen de aanduiding 'windturbine' worden gebouwd;
    • 2. de fundering van een windturbine mag buiten de aanduiding 'windturbine' worden gebouwd;
    • 3. per aanduiding 'windturbine' is maximaal één windturbine toegestaan;
    • 4. de lengte en breedte van de fundering van een windturbine bedragen maximaal 25 m bij 25 m;
    • 5. de hoogte van de fundering van een windturbine bedraagt maximaal 6 m;
    • 6. de overdraai van de rotor van een windturbine is binnen de bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' toegestaan en ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark' binnen de bestemming 'Leiding - Parkbekabeling';
    • 7. de minimum hoogte van de windturbine bedraagt 95 m;
    • 8. de maximum hoogte van de windturbine bedraagt 120 m;
    • 9. de minimum rotordiameter van een windturbine bedraagt 100 m;
    • 10. de maximum rotordiameter van een windturbine bedraagt 130 m;
    • 11. de verhouding hoogte - rotordiameter bevindt zich tussen de 1:0,9 en 1:1,4;
    • 12. de tiplaagte is niet lager dan 40 m;
    • 13. de tiphoogte bedraagt maximaal 182,8 m;
    • 14. de draairichting van de windturbines dient gelijk te zijn;
    • 15. de verschijningsvorm van de windturbines binnen het plan dienen gelijk te zijn;
    • 16. de kleur van de fundaties van de windturbines binnen het plan dienen gelijk te zijn;
    • 17. op de windturbines worden geen logo's toegepast;
    • 18. windturbines worden voorzien van een aanduiding van een veiligheidsadviesafstand die door markering op de windturbine kenbaar is.
  • b. Voor de bouw van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van een windturbinepark gelden de volgende regels:
    • 1. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de opwekking van windenergie bedraagt 2 m;
    • 2. de maximum oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de opwekking van windenergie bedraagt 30 m2 per bouwwerk.
  • c. De maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van water, scheepvaart en landschappelijke en cultuurhistorische waarden bedraagt 10 m.

6.1.3 Specifieke gebruiksregels
a Zichtbaarheid

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van luchtvaartverlichting op de windturbines zonder het toepassen van de volgende zichtbaarheidsreductie voor nachtverlichting:

    • 1. indien zichtbaarheid > 10.000 m, lichtintensiteit reduceren naar 10% van 2.000 candela;
    • 2. indien zichtbaarheid > 5.000 m, lichtintensiteit reduceren naar 30% van 2.000 candela.
b Voorwaardelijke verplichting natuureiland

Het Windturbinepark mag enkel in gebruik worden genomen en gehouden indien het eiland als bedoeld in artikel 7.3 is gerealiseerd en in stand gehouden conform het als Bijlage 2 bij het plan opgenomen Mitigatieplan.

6.1.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân afwijken van het bepaalde in lid 6.1.3 sub a en toestaan dat luchtvaartverlichting met een andere zichtbaarheidsreductie wordt toegepast.
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.1.4 sub a kan slechts worden verleend, indien:
    • 1. het nieuwe verlichtingsplan leidt tot een grotere mate van duisternis;
    • 2. het nieuwe verlichtingsplan uit oogpunt van aeronautische veiligheid aanvaardbaar is en omtrent de aeronautische veiligheid voorafgaand advies is ingewonnen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
6.1.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken aan te leggen en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 2. het graven, dempen, vergroten en/of herprofileren van oppervlaktewateren;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen;
    • 4. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies.
  • b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    • 1. die verband houden met de aanleg van het Windpark Fryslân;
    • 2. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het plan omgevingsvergunning is verleend;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het van in werking treding van het plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. die het normale onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen.
  • c. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
    • 1. geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van de gronden;
    • 2. de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen van Windpark Fryslân;
    • 3. vooraf de exploitant van Windpark Fryslân gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht;
    • 4. voorafgaand aan vergunningverlening de waterbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.
6.2 Geldigheidstermijn voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in lid 6.1.1 geldt 30 jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het plan.

6.3 Definitieve bestemming
6.3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Windturbines Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. scheepvaart;
  • c. het behoud van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.

6.3.2 Bouwregels

Bouwwerken zijn niet toegestaan.

6.3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
a Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

    • 1. het ontgronden, afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
    • 2. het dempen en/of graven van waterlopen en waterpartijen;
    • 3. het aanbrengen en/of verwijderen van verhardingen, waaronder oppervlakteverhardingen;
    • 4. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
b Uitzondering

De in lid 6.3.3 onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor:

    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. werken waarvoor ten tijde van het in werking treden van het plan omgevingsvergunning is verleend;
    • 3. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit plan.
c Toetsingscriteria

De in lid 6.3.3 onder a bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden van de gronden.

Artikel 7 Natuur - Werkeiland Voorlopig

7.1 Voorlopige bestemming
7.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Werkeiland Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijvigheid ten behoeve van de aanleg van het Windpark Fryslân;
  • b. een mobiele betoncentrale;
  • c. ontwikkeling, behoud en herstel van natuurlijke, ecologische en landschappelijke waarden;
  • d. waterkering, water en waterstaatkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. maximum drie aanmeerplaatsen voor schepen.

Geluidzoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan.

7.1.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Natuur - Werkeiland Voorlopig' mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de in lid 7.1.1 bedoelde bestemming met in achtneming van de volgende bepalingen:

  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de maximum bouwhoogte van een gebouw bedraagt 14 m;
    • 2. de maximum oppervlakte van het totaal aan gebouwen bedraagt 200 m2;
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. het maximum aantal bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 3;
    • 2. de maximum oppervlakte per bouwwerk, geen gebouwen zijnde bedraagt 30 m2;
    • 3. de maximum hoogte van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde bedraagt 3 m.
7.2 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in artikel 7.1 geldt tot het moment van plaatsing van de eerste rotor, met een maximum geldigheidsduur van vijf jaar vanaf de datum van inwerkingtreding van het plan.

7.3 Definitieve bestemming
7.3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur - Werkeiland Voorlopig' aangewezen gronden zijn, na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in lid 7.2, bestemd voor:

  • a. de ontwikkeling en het behoud van de natuurlijke waarden van de vismigratierivier en aangrenzende gronden;
  • b. de aanleg en instandhouding van een eiland conform Bijlage 2 bij deze regels;
  • c. de ontwikkeling en het behoud van de landschappelijke waarden van de gronden tot uitdrukking komend in de openheid van het landschap;
  • d. ontwikkeling, behoud en herstel van natuurlijke, ecologische en landschappelijke waarden;
  • e. waterkering, water en waterstaatkundige doeleinden.
7.3.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Natuur - Werkeiland Voorlopig' mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

7.3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden werken aan te leggen of werkzaamheden uit te voeren.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a kan een omgevingsvergunning worden verleend voor de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. het afgraven, ophogen en egaliseren van de bodem, anders dan in het kader van natuurontwikkeling;
    • 2. het graven, dempen, vergroten en/of herprofileren van sloten en kleine oppervlaktewateren, anders dan in het kader van natuurontwikkeling;
    • 3. aanbrengen van bomen en beplanting, anders dan in het kader van natuurontwikkeling;
    • 4. het verwijderen van houtgewas, houtwallen en bosjes anders dan in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    • 5. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • 6. het aanleggen van boomgaarden;
    • 7. het aanbrengen van verhardingen van meer dan 50 m²;
    • 8. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
  • c. Het in sub b bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    • 1. die het normale onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
    • 2. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het plan een omgevingsvergunning is verleend;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding van het plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • d. De in sub b bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
    • 1. de werken of werkzaamheden ten behoeve van de in lid 7.3.1 bedoelde functies worden uitgevoerd;
    • 2. de werken of werkzaamheden geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor het functioneren van het eiland conform Bijlage 2 bij deze regels;
    • 3. als gevolg van deze werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. vooraf de waterbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

Artikel 8 Leiding - Hoogspanning

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoogspanningsverbinding ten behoeve van de aansluiting op het hoogspanningsnet (ontsluitingkabel) en uitbreiding van het hoogspanningsnet (netuitbreiding , bestaande uit maximaal twee circuits met een maximum spanning van 110 kV per circuit;
  • b. ondergrondse kabels en leidingen;
  • c. bijbehorende voorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' voor de bescherming van archeologische waarden.
8.2 Bouwregels

Op de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de in lid 8.1 bedoelde bestemming met in achtneming van de volgende bepaling:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
  • b. in afwijking op het bepaalde in sub a geldt dat ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels mag worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.

8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Voorwaardelijke verplichting archeologie

Graaf- en boorwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de kabels- en leidingen als bedoeld in artikel 8.1 mogen ter plaatse van de aanduiding 'archeologische waarden' enkel plaatsvinden onder begeleiding van een archeologische deskundige.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden werken aan te leggen of werkzaamheden uit te voeren.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a kan een omgevingsvergunning worden verleend voor de volgende werken en werkzaamheden:
    • 1. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 4. het planten van hoog groeiende bomen en andere houtopstanden;
    • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
    • 6. het permanent opslaan van goederen;
    • 7. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies.
  • c. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    • 1. die plaatsvinden voordat de hoogspanningsverbinding gerealiseerd is;
    • 2. die verband houden met de aanleg van de hoogspanningsverbinding;
    • 3. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het plan een omgevingsvergunning is verleend;
    • 4. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het in werking treden van het plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 5. die het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
    • 6. die gerelateerd zijn aan het beheer van de waterkering, voor zover de werkzaamheden niet dieper gaan dan 60 cm onder maaiveld.
  • d. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
    • 1. de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding. Bij die afweging wordt de diepte waarop de kabel ligt mede betrokken;
    • 2. vooraf de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

Artikel 9 Leiding - Parkbekabeling

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Parkbekabeling' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. voorzieningen behorend bij de opwekking van windenergie door middel van windturbines, waaronder ondergrondse kabels en leidingen en bijbehorende voorzieningen;
  • b. ondergrondse datakabels en bijbehorende voorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'windturbinepark', in aanvulling op sub a en b, voor het overdraaien van de rotor van de windturbine.
9.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn geen bouwwerken toegestaan.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken aan te leggen en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 2. het graven, dempen, vergroten en/of herprofileren van oppervlaktewateren;
    • 3. het uitvoeren van grondbewerkingen;
    • 4. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    • 1. die verband houden met de aanleg van het Windpark Fryslân;
    • 2. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het plan omgevingsvergunning is verleend;
    • 3. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het in werking treden worden van het plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. die het normale onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen.
  • c. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
    • 1. de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van het windpark. Bij die afweging wordt de diepte waarop de kabel ligt mede betrokken.
    • 2. geen onaanvaardbare afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische waarden van de gronden;
    • 3. vooraf de beheerder van het windpark gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht;
    • 4. vooraf de waterbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

Artikel 10 Waarde - Archeologie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden dan wel naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn geen bouwwerken toegestaan.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien de archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een KNA-conform rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken aan te leggen en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden, het roeren en omwoelen van gronden;
    • 2. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden;
    • 3. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
    • 1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    • 2. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige.
  • c. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
    • 1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, en
    • 2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een KNA-conform rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Vrijwaringszone - kern- en beschermingszone waterkering
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - kern- en beschermingszone waterkering' zijn geen bouwwerken toegestaan.
  • b. Het onder a bedoelde verbod geldt niet voor bouwwerken behorende bij het Windpark Fryslân.
  • c. Met een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het verbod in sub a indien:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen, en
    • 2. het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en voorafgaand aan vergunningverlening schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende waterkeringbeheerder.
12.2 Overige zone - archeologie
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - archeologie' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning schepen te ankeren.
  • b. De in sub a bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien:
    • 1. de archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, en
    • 2. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning als bedoeld onder a een KNA-conform rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Verhouding met onderliggende bestemmings- en inpassingsplannen

De bestemmingsplannen, beheersverordeningen en inpassingsplannen zoals deze gelden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan blijven eveneens van kracht, met dien verstande dat de in dit plan opgenomen enkelbestemmingen in de plaats treden van de enkelbestemmingen in de ter plaatse van het plangebied geldende rijks- en provinciale inpassingsplannnen, gemeentelijke bestemmingsplannen en beheersverordeningen.

13.2 Beperking bevoegdheid
  • a. De gemeenteraden van de gemeenten Súdwest-Fryslân, Fryske Marren, Heerenveen, Harlingen en Franekeradeel en Provinciale Staten van de provincie Friesland zijn na 10 jaar na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan, respectievelijk een inpassingsplan, vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft.
  • b. In afwijking van het bepaalde in onderdeel a van dit artikel mogen voornoemde gemeenteraden en Provinciale Staten een bestemmingsplan respectievelijk een inpassingsplan vaststellen voor de gronden van dit plan indien daarbij geen afbreuk wordt gedaan aan dit plan.
  • c. In afwijking van het bepaalde in de onderdelen a en b van dit artikel is de raad van de gemeente Súdwest-Fryslân voor de duur van de in artikel 7o, tweede lid, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, zoals gewijzigd bij het Besluit van 8 juli 2016 tot wijziging en aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van bijlage II bij de Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet elfde tranche, Stb 2016, 276) bedoelde termijn niet bevoegd de voor de exacte locaties van de windturbines in het plan opgenomen voorlopige bestemming te wijzigen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Aanvullende bepaling

Onder het 'daarvoor geldende plan', als bedoeld in artikel 14.1, sub c en het 'voorheen geldende bestemmingsplan', als bedoeld in artikel 14.2, sub d, worden mede begrepen de geldende beheersverordeningen.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan 'Windpark Fryslân'.