direct naar inhoud van Regels
Plan: Aardgastransportleiding Oppenhuizen - Ried 2
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZip15aardgasOppRi-3001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.3 Appendage

Toestellen opgenomen in het leidingnet waarmee het functioneren van de leiding(installaties) wordt gemeten, geregeld of beveiligd.

1.4 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.5 Beperkt kwetsbare objecten

Objecten zoals benoemd in artikel 1, lid 1, sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

1.6 Bestaand
  • 1. bij bebouwing: bebouwing zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende omgevingsvergunning;
  • 2. bij gebruik: gebruik zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.7 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.8 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 Bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.10 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.11 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.12 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.13 Groepsrisico

Risico, uitgedrukt als de (cumulatieve) kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

1.14 Inpassingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.15 Kwetsbare objecten

Objecten zoals benoemd in artikel 1, sub l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

1.16 Peil
  • 1. indien op of in het land wordt gebouwd:
    • a. de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk;
    • b. indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 2. indien op of in het water wordt gebouwd:
    • a. de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
    • b. voor bouwwerken in het water: vanaf Nieuw Amsterdams Peil;
    • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.17 Plaatsgebonden risico

Risico op een plaats, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor dit risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

1.18 Plan

Het bestemmingsplan Aardgastransportleiding Oppenhuizen - Ried 2 met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip15aardgasOppRi-3001 van de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Leiding - Gas

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een ondergrondse leiding voor het transport van aardgas overeenkomstig het in bijlage 1 opgenomen profiel;
  • b. de daarbij behorende belemmeringenstrook, met dien verstande dat de afstand van de ondergrondse leiding tot de bestemmingsgrenzen 5 m bedraagt gemeten vanuit het hart van de leiding,

met de daarbij behorende voorzieningen waaronder leidingtoebehoren zoals appendages.

3.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de doeleinden genoemd in artikel 3.1 zijn toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2, teneinde het bouwen van bouwwerken overeenkomstig andere bestemmingen mogelijk te maken, voorzover:

  • a. de bouwwerken de veiligheid van de aardgastransportleiding niet schaden;
  • b. geen kwetsbaar object wordt toegelaten, en
  • c. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de bouwwerken de belangen, bedoeld onder a, schaden, en welke beperkingen en voorschriften bij de omgevingsvergunning dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.
3.4 Afwijken van de gebruikregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder a, teneinde de aanleg en instandhouding van een ondergrondse leiding voor het transport van aardgas met een ander profiel mogelijk te maken, voorzover uit een kwantitatieve risicoanalyse is gebleken dat:

  • a. de plaatsgebonden risicocontour 10-6 binnen de belemmeringenstrook als bedoeld in artikel 3.1, onder b, ligt;
  • b. het groepsrisico minder of gelijk is dan bij een aardgastransportleiding met een profiel als opgenomen in artikel 3.1, onder a.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de in artikel 3.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
    • 2. het uitvoeren van grondbewerkingen in de vorm van afgraven en ophogen;
    • 3. het verrichten van grondroeractiviteiten, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 5. diepploegen;
    • 6. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    • 7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
  • b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving;
    • 2. vallen onder het normale onderhoud en beheer;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 3.1 bedoelde doeleinden;
    • 5. worden uitgevoerd conform de regels zoals gesteld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
  • c. De werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de leiding.
  • d. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wordt tijdig schriftelijk advies bij de leidingbeheerder ingewonnen omtrent de vraag of door de voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke beperkingen en voorschriften dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van aanwezige archeologische waarden dan wel de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Er wordt niet met het realiseren van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het kader van de bestemming als opgenomen in artikel 3 gestart voordat er een proefsleuvenonderzoek conform de regels van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) is uitgevoerd, op basis waarvan de waarde van de archeologische resten bepaald kan worden.
  • b. De onder a opgenomen verplichting tot het verrichten van een proefsleuvenonderzoek geldt niet indien een of meer van de onder c beschreven maatregelen worden getroffen.
  • c. Indien uit het onderzoek als bedoeld onder a blijkt dat er sprake is van archeologische waarden of indien dit onderzoek niet is uitgevoerd, dienen een of meer van de volgende archeologische maatregelen getroffen te worden:
    • 1. in situ behoud middels een gestuurde boring;
    • 2. ex situ behoud: archeologische begeleiding;
    • 3. ex situ behoud: opgraving.
  • d. Burgemeester en wethouders bepalen op basis van de archeologische verwachtingswaarde welke archeologische maatregel(en) moet(en) worden uitgevoerd.
4.2.2 Uitzonderingen

De in artikel 4.2.1 gestelde voorwaardelijke verplichting geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud van de leiding zoals bedoeld in artikel 3.

4.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming ‘Waarde - Archeologie’ wijzigen zodanig dat:

  • a. de zone naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval van het plan wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft;
  • b. dit artikel wordt gewijzigd of vervalt, voorzover regelingen van een hogere orde dan een inpassingsplan daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend het na graafwerkzaamheden bij de aanleg, het beheer en het onderhoud van de gasleiding niet zoveel als redelijkerwijs mogelijk in de oorspronkelijke staat terugbrengen van de aanwezige beplantingen, aardkundige waarden en verkavelingspatronen.

Artikel 7 Overige regels

7.1 Beperking bevoegdheid
  • a. De gemeenteraden van de gemeenten Súdwest-Fryslân, Littenseradiel en Frankeradeel en provinciale staten van Fryslân zijn 5 jaar na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan, respectievelijk een inpassingsplan, vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. kan een gemeenteraad een bestemmingsplan vaststellen of kunnen provinciale staten een inpassingsplan vaststellen indien daarbij wordt voorzien in de bestemmingen, aanduidingen en de planregels zoals neergelegd in dit inpassingsplan.
7.2 Verhouding met bestemmingsplannen
  • a. Voor zover de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas' en 'Waarde - Archeologie' als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van dit plan samenvallen met de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen, prevaleert de dubbelbestemming als bedoeld in dit plan.
  • b. In aanvulling op het bepaalde in onderdeel a geldt dat de onderliggende bestemmingen op basis van het vigerende bestemmingsplan en/of de (sub)besluitgebieden op basis van de vigerende beheersverordening van kracht blijven voor zover zij niet strijdig zijn met de dubbelbestemmingen als bedoeld in de artikelen 3 en 4.
  • c. Voor zover dit inpassingsplan de bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen voor strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.12 Wabo niet wijzigt, blijven de regels uit genoemde bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van onderdeel a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Onderdeel a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in onderdeel a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in onderdeel a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Onderdeel a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Inpassingsplan 'Aardgastransportleiding Oppenhuizen - Ried 2'.