direct naar inhoud van 4.3 Toetsing milieueffecten
Plan: Windenergie in de Zuidlob
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZip09windzuidzeew-0000

4.3 Toetsing milieueffecten

4.3.1 Ecologie

Toetsingskader

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau netto begrensd.

Gebiedsbescherming

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000-gebieden);
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het inpassingsplan moet worden onderzocht of het project of de ontwikkeling haalbaar is op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 . De haalbaarheid is in het geding wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Voor de natuur die binnen de provinciale EHS valt maakt de provincie onderscheid in drie typen gebieden:

  • 1. prioritaire gebieden: gebieden die op grond van hogere regelgeving zijn aangewezen (bijvoorbeeld Natura 2000-gebieden) en gebieden met zeer bijzondere natuurwaarden die vanwege bijzondere abiotische omstandigheden niet of nauwelijks elders in Flevoland zijn te realiseren;
  • 2. waardevolle gebieden: gebieden met een hoge actuele of potentiële natuurwaarde; deze zijn essentieel voor de gewenste samenhang en kwaliteit van de EHS;
  • 3. overige EHS: deze gebieden hebben vaak een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen; de omvang of gebruiksdruk zijn zodanig dat het alleen met hoge beheerinspanningen mogelijk is om deze waarde duurzaam te blijven beheren.

Voor de 'waardevolle gebieden' en 'overige EHS' gelden de spelregels EHS. Dit betekent dat herbegrenzing of een saldobenadering mogelijk zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip09windzuidzeew-0000_0003.jpg"

Figuur 4.1 EHS-gebieden

Soortenbescherming

Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Ffw is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000
In de nabijheid van het plangebied, op een afstand van circa 1,75 km is het Eemmeer gelegen, dat is aangewezen als een Natura 2000-gebied. Ten zuiden van het plangebied, op een afstand van circa 2,7 km ligt tevens het Natura 2000-gebied Arkenheem.

Er is een voortoets uitgevoerd in de zin van de Natuurbeschermingswet waaruit naar voren komt dat de voorgenomen ontwikkeling van windturbines in drie lijnopstellingen geen effect heeft op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden of de instandhoudingsdoelstellingen daarvan. Een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet is daarom niet noodzakelijk. In reactie op de voortoets heeft GS van Flevoland (bevoegd gezag voor vergunningverlening in het kader van de Natuurbeschermingswet) aangegeven dat er geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet noodzakelijk is.

EHS
In het plangebied ligt een EHS-gebied dat door de provincie is ingedeeld in de categorie 'overige EHS'. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich aangrenzend het Hulkesteinse bos, een gebied dat deel uitmaakt van de EHS en dat is ingedeeld in de categorie 'waardevol gebied'. Ten oosten van het plangebied, aan de oostzijde van de N301, bevindt zich het gebied Horsterwold dat door de provincie is aangewezen als 'waardevol gebied' waarbij de Stille Kern daarbinnen een 'prioritair gebied' is.

In het deel rond de Schillinkweg zijn er gebiedjes bij het Priempad (Gorzenveld), tussen de Winkelweg en de Gooiseweg (Winkelsezand) en de strook langs de Rassenbeektocht (inclusief Gruttoveld). Dit zijn 'overige EHS-gebieden'. Verder is er nog een klein bosgebied bij de Stichtse brug, dat is aangegeven als een belangrijk watervogelgebied ('overig EHS-gebied' Stichtse Putten). De natuurwaarden zijn geconcentreerd in de EHS-gebieden, in het plangebied komen verder weinig bijzondere natuurwaarden voor vanwege het intensief agrarisch gebruik. Door de aanleg van de windturbines en toegangswegen gaan mogelijk leefgebieden verloren in 'overige EHS' en worden aangrenzende 'overige EHS'-gebieden mogelijk verstoord en versnipperd.

Uit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van effecten in Hulkesteinse bos, Horsterwold en Stichtse Putten. Er is mogelijk sprake van een kwalitatieve aantasting van Gruttoveld, Gorzenveld, Winkelse Zand, Rassenbeektocht: in kwantiteit en samenhang vindt geen aantasting plaats. In reactie op de voortoets heeft GS van Flevoland aangegeven dat deze kleine 'overige EHS'-gebieden binnen het plangebied vanwege hun kleine geïsoleerde ligging niet langer van belang zijn voor realisatie van de hoofdstructuur. Er is dan ook geen sprake van een compensatieplicht bij de aanleg van windturbines en toegangswegen. In het kader van de Beleidsregel Windmolens 2008 van de provincie Flevoland zal door initiatiefnemers een gebiedsgebonden bijdrage worden geleverd voor natuurbehoud en natuurontwikkeling, primair in de Zuidlob.

Soortenbescherming
Het plangebied is vooral van belang voor broedvogels, water- en wintervogels die daar foerageren en in mindere mate voor zoogdieren. Ook foerageren diverse vleermuizensoorten in het plangebied en de omgeving. Vanwege het agrarisch gebruik is het plangebied niet erg geschikt als broedgebied voor vogels, verstoring vindt dan ook met name plaats door foerageren (mogelijke slachtoffers die in rotors vliegen). De bestaande lijnopstelling van windturbines langs het Eemmeer zorgt voor een barrière tussen het Eemmeer en de EHS-gebieden in en rond het gebied de Zuidlob. Hierdoor is de betekenis van de Zuidlob als foerageer- en rustgebied voor soorten waarvoor het Eemmeer is aangewezen als Natura  2000-gebied de afgelopen jaren al verminderd. Het plangebied is niet gelegen in een trekroute van broedvogels. Er is niet of nauwelijks sprake van extra barrièrewerking. Van de vleermuizen is onderzocht dat deze laag bij de grond vliegen en er daarom geen risico is dat zij terechtkomen in de wieken van de windturbines. De rugstreeppad is in het plangebied waargenomen. De watergangen worden door het initiatief niet aangetast. Effecten op deze soort zijn niet te verwachten. Van de voorgenomen ontwikkeling ondervinden overige soorten nauwelijks gevolgen.

Conclusie
Er is geen sprake van effecten op beschermde gebieden in de omgeving van het plangebied. De 'overige EHS'-gebieden in het plangebied worden hooguit kwalitatief aangetast, maar zijn niet van belang voor realisatie van de hoofdstructuur. Van een compensatieplicht is geen sprake.

Er is voor de aanleg en exploitatie van het windturbinepark geen ontheffing in het kader van de Ffw. De Ffw staat de uitvoering van het proces dan ook niet in de weg.

Er wordt door initiatiefnemers een gebiedsgebonden bijdrage geleverd, te besteden aan het behoud en de versterking van de kwaliteit van de EHS-gebieden, primair in de Zuidlob.

4.3.2 Landschap en archeologie

Toetsingskader

Archeologie

Het Verdrag van Malta is geïmplementeerd in de Wet op de Archeologische monumentenzorg als wijziging van de Monumentenwet. Op grond van de Monumentenwet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen.

Concreet betekent dit dat voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Nota Ruimte en de wijziging van de Monumentenwet 1988.

Landschap

Het omgevingsplan Flevoland bevat enkele uitgangspunten voor het windmolenbeleid die relevant zijn voor landschap:

  • het waarborgen van openheid van het landschap door het hanteren van het uitgangspunt 'minder molens, meer vermogen' met een bijbehorende beleidsdoelstelling van een afname van 50% van het aantal windmolenlocaties en een concentratie van windturbines;
  • het loslaten van een hoogtebeperking.

Het gemeentelijk beleid sluit hierop aan. De gemeente wil geen solitaire windturbines, een goede uitlijning van lijnopstellingen, gelijke types en hoogtes in een gebied en aansluiting bij landschappelijke structuren of het vormen van nieuwe landschappelijke structuren.

Rijksbeleid snelwegpanorama's

Het Ministerie van VROM heeft beleid geformuleerd om de openheid van het landschap langs snelwegen te behouden. Relevant is het snelwegpanorama Eemland (de A1) dat een landschappelijk gevoelig gebied is. Dit snelwegpanorama maakt onderdeel uit van het nationaal landschap Arkenheem-Eemland dat ligt tussen de kernen Eemnes, Baarn, Bunschoten en het stedelijk gebied van Amersfoort. Er is hier vanaf de snelweg zicht op een open veenweidelandschap en op de rivier De Eem.

Onderzoek

Landschap

Aan het gebied de Zuidlob worden in het Omgevingsplan Flevoland geen landschappelijk en cultuurhistorische basiskwaliteiten toegekend. Er zijn uiteraard landschappelijke effecten van de drie lijnopstellingen. Doordat de windturbines op de achterkanten van de kavels komen ontstaan er lange lijnen. De afstand tussen de drie lijnopstellingen zorgt ervoor dat de drie lijnopstellingen zelfstandig zichtbaar zijn. De lijnopstellingen benadrukken echter de bestaande landschappelijke elementen in het gebied: de Rassenbeektocht en de Winkeltocht en de steeds belangrijker wordende verkeersader met Nijkerk. Door de grootte van de windturbines is niet te voorkomen dat ze vanuit de omtrek zichtbaar zijn. Via visualisaties is zichtbaar gemaakt wat het effect is vanuit de Smeerweg en de Havenstraat in Spakenburg en vanuit de Meentweg in Eemnes (zie figuur 4.2). Door de concentratie van de windturbines in 3 lijnen, die nagenoeg parallel van elkaar zijn gesitueerd, blijft de openheid van het gebied gewaarborgd. Hieraan draagt ook bij de tussenafstand (circa 400 m) van de windturbines in elke lijn. Bovendien zijn windturbines ranke bouwwerken die het zicht op het gebied erachter niet wegnemen. De lijnopstellingen sluiten aan bij bestaande karakteristieke patronen en structuren c.q. historische landschapskenmerken in de Zuidlob, vanwege de plaatsing nabij tochten en een belangrijke verkeersader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip09windzuidzeew-0000_0004.jpg"

Figuur 4.2 Zicht windturbines Zuidlob vanaf Meentweg in Eemnes

Snelwegpanorama's
Er zijn geen effecten op de snelwegpanorama's. De windturbines van de Zuidlob liggen geheel achter het bestaande windturbinepark bij de Eemmeerdijk. Bovendien is de tijdsduur dat de windturbines in de Zuidlob zichtbaar kunnen zijn zeer beperkt (circa 5 seconden).

Archeologie
In 2006 is archeologisch onderzoek uitgevoerd bestaande uit bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, waarvan de resultaten zijn beoordeeld in het planMER.

Op de locaties met een (hoge) verwachting ten aanzien van archeologische waarden zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op archeologische sporen in de bodem. Op de locatie van het onderstation is in 2009 veldonderzoek uitgevoerd dat door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is goedgekeurd. Ter plaatse van de onderhoudswegen zal nog veldonderzoek worden uitgevoerd. Hier is een dubbelbestemming Waarden - Archeologie opgenomen.

Conclusie

Uit het planMER en bijbehorende onderzoeken volgt dat de voorgenomen ontwikkeling van de windturbines in drie lijnopstellingen geen onaanvaardbare effecten oplevert voor het landschap. Er worden geen effecten ten aanzien van archeologie en cultuurhistorie verwacht. Geconcludeerd wordt dat de aspecten landschap, cultuurhistorie en archeologie de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

4.3.3 Bodem en grondwater

Toetsingskader

Bij functiewijzigingen wordt beoordeeld of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 zijn enkele milieubeschermingsgebieden voor grondwater aangewezen. Het regime voor de bescherming van deze grondwaterbeschermingszones, die kunnen bestaan uit de zones waterwingebied, beschermingsgebied en boringsvrije zone, is uitgewerkt in de Verordening voor de fysieke leefomgeving van de provincie Flevoland.

Onderzoek

Bodemkwaliteit

De gegevens over de bodemkwaliteit laten zien dat er geen sprake is van ernstige gevallen van bodemverontreinigingen. Gelet op de het huidige agrarische gebruik en historische gebruik is er geen aanleiding voor nader inventariserend bodemonderzoek.

Grondwaterbescherming

Het plangebied is in zijn geheel gelegen in een gebied dat in het Omgevingsplan Flevoland 2006 is aangewezen als een grondwaterbeschermingszone inclusief boringsvrije zone. In de verordening zijn voor de boringsvrije zone maximale diepten aangegeven voor het boren in of roeren van de grond. Voor het plangebied geldt een maximale diepte die varieert van 20 tot 30 m. In de verordening is echter opgenomen dat de verbodsbepaling niet geldt voor het slaan of hebben van heipalen. Voor de windturbines zullen enkel heipalen in de bodem worden aangebracht. Overige werken, zoals funderingen en infrastructuur, vinden plaats op een diepte van minder dan 2 m beneden het maaiveld zodat er geen strijdigheid met de verordening optreedt.

Conclusie

Aangezien er voor de realisatie enkel werken plaatsvinden op een diepte van minder dan 2 m beneden het maaiveld en het slaan van heipalen is toegestaan, is er geen strijdigheid met het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid. Ook het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in weg staat.

4.3.4 Water

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening is de watertoets opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Zuiderzeeland. In het kader van de watertoets is over onderhavig plan en de uitgangspunten overleg gevoerd met het Waterschap Zuiderzeeland, waarbij de opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt. De waterbeheerder heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de waterparagraaf.

Beleid Waterschap Zuiderzeeland

Het integraal beleid van het Waterschap Zuiderzeeland is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2007-2011 (WBP). Het plan beschrijft welke doelen het Waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken. Om ervoor te zorgen dat de afspraken uit het Waterbeheerplan worden nagekomen, zijn alle maatregelen in het Waterbeheerplan overzichtelijk op een rij gezet in het Uitvoeringsprogramma WBP 2007-2011. Momenteel ligt het ontwerpWaterbeheerplan 2010-2015 ter inzage. Met betrekking tot de watertoets hanteert het Waterschap Zuiderzeeland het Waterkader 'Hoe kom ik tot een wateradvies'. In dit Waterkader gaat Waterschap Zuiderzeeland in op de procedure voor kleine plannen. Verder worden streefbeelden, strategieën en randvoorwaarden voor veiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit gegeven. Het Waterschap wil deze door laten werken in ruimtelijke plannen.

Onderzoek

Ten behoeve van het nieuwe windturbinepark worden ontsluitingswegen en elektrische infrastructuur aangelegd, deze kruisen verschillende watergangen. Bij de technische uitwerking van het plan, zal er in overleg met het Waterschap voor worden gezorgd dat de afvoerende functie van de watergangen niet belemmerd wordt. Ook wordt in dit kader bepaald waar de exacte locatie van de ontsluitingsweg langs de Rassenbeektocht wordt gerealiseerd.

Het windturbinepark resulteert in een toename van het verhard oppervlak met circa 90.000 m² vanwege de ontsluitingswegen en funderingen van de windturbines. De opstelplaatsen van kranen voor de aanleg en het onderhoud van de turbines leidt tot een verharding van circa 36.000 m². Deze opstelplaatsen worden wellicht na de bouw van de windturbines weer verwijderd zodat de agrarische functie weer wordt hersteld, er is dan sprake van een tijdelijke verharding. Door de toename van verharding wordt hemelwater versneld afgevoerd naar het oppervlaktewater, dat hierdoor grotere pieken te verwerken krijgt. Om deze pieken te kunnen opvangen dient compenserend oppervlaktewater gerealiseerd te worden. Met het Waterschap is afgesproken dat compensatie plaatsvindt van 2,4 m³ per 100 m² verharding. Dit vindt plaats door een bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de noordoostoever van de Rassenbeektocht en de noordoostoever van de Winkeltocht en de Priemtocht. De minimale afstand van de windturbines tot de insteek van de Rassenbeektocht en de Winkeltocht/Priemtocht zal circa 40 m bedragen. Op deze manier wordt gewaarborgd dat goed onderhoud en beheer van beide tochten ook in de toekomst mogelijk blijft.

Voor de bouw van de windturbines wordt gebruikgemaakt van duurzame bouwmaterialen (dus geen zink, koper, lood en PAK's-houdende materialen) die niet uitlogen, of worden de bouwmaterialen voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan. Op deze manier wordt diffuse verontreiniging van water en bodem voorkomen.

Voor de aanleg van duikers en voor de aanleg van nieuw open water dient een Keurvergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Zuiderzeeland.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishoudkundige situatie. De aanpassingen van de waterhuishouding voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

4.3.5 Woon- en leefklimaat

Inleiding

Voor de beoordeling van de effecten op het woon- en leefklimaat wordt in dit geval onderscheid gemaakt in de aspecten geluidshinder, schaduwwerking, lichthinder en veiligheid. In deze paragraaf wordt achtereenvolgens het toetsingskader geschetst, wordt een beschrijving gegeven van de beoogde ontwikkeling in relatie tot het betreffende aspect en worden conclusies getrokken ten aanzien van de aanvaardbaarheid van het plan. Voor een uitgebreide beschrijving van de effecten van de ontwikkeling wordt verwezen naar de onderzoeken in het planMER.

Luchtkwaliteit

In de plantoelichting wordt niet ingegaan op luchtkwaliteit. De beoogde ontwikkeling heeft geen effecten op de luchtkwaliteit en in het plangebied is geen sprake van overschrijding van luchtkwaliteitnormen.

Geluidshinder

Toetsingskader

Een windturbine wordt gezien als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het toetsingskader ten aanzien van geluid van windturbines in windturbineparken tot 15 MW is opgenomen in het Activiteitenbesluit. Windturbineparken met meer dan 15 MW opgesteld vermogen of meer dan 10 molens moeten voldoen aan de normen die zijn opgenomen in de handreiking Industrielawaai en vergunningverlening.

In het Activiteitenbesluit is het maximaal toelaatbaar windsnelheidsgewogen beoordelingsniveau (WNC) van 40  dB(A) tijdens de nachtperiode als grenswaarde opgenomen. Voor de avond- en de dagperiode gelden respectievelijk een toelaatbaar geluidsniveau van 45 en 50  dB(A). Door de gemeente Zeewolde is in het kader van de milieuvergunningverlening een aanvullend beoordelingskader opgesteld voor de beoordeling van de geluidsbelasting ter plaatse van woningen van derden. Het beoordelingskader is gebaseerd op het heersende achtergrondniveau in de omgeving van het plangebied. De normstelling die voortvloeit uit het beoordelingskader en die wordt overgenomen in de milieuvergunningaanvraag, is gebaseerd op een norm van WNC35 in de nachtperiode en WNC40 en WNC45 in respectievelijk de avond- en dagperiode. De normstelling is daarmee in beginsel strenger dan die van het Activiteitenbesluit. Ter plaatse van woningen waar reeds een solitaire windturbine aanwezig is, geldt echter een norm van WNC40 in de nachtperiode en WNC45 en WNC 50 in de avond- en dagperiode vanwege een hoger achtergrondgeluidsniveau. Voor permanent bewoonde recreatiewoningen (waarvoor gedoogbeschikkingen zijn verleend) wordt het toetsingskader dat geldt voor woningen van derden gehanteerd.

Voor wat betreft het effect op het nabijgelegen stiltegebied ten oosten van de N301, dient rekening te worden gehouden met de normstelling die is opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving. In de verordening is een richtwaarde opgenomen van 35  dB(A) op 50  m in het stiltegebied, gerekend vanaf de grens. Van deze richtwaarde kan gemotiveerd worden afgeweken. Vanwege het karakter van windmolengeluid dat windafhankelijk is, is als norm de WNC35 gesteld. De provincie heeft als uitvoerder van de Verordening aangegeven ook een 39 dB(A) uurgemiddelde toe te staan, hetgeen overeenkomt met de WNC37.

Vanuit het oogpunt van milieuzonering dient voor milieugevoelige bestemmingen zoals woningen een richtafstand te worden aangehouden ten opzichte van de beoogde windturbines. Voor het bepalen van de richtafstand wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Woningen derden (verwezen wordt naar figuur 4.3)

Uit geluidsberekeningen volgt dat niet voor alle windturbinetypen bij standaardinstellingen kan worden voldaan aan de norm van WNC35 in de nachtperiode ter plaatse van woningen van derden. Voor enkele windturbinetypen geldt dat maatregelen moeten worden getroffen (instellingen of reducties van bronsterkten) om aan de norm van WNC35 in de nachtperiode te kunnen voldoen. Deze maatregelen worden indien nodig in de milieuvergunning vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZip09windzuidzeew-0000_0005.png"

Figuur 4.3 Aanduiding windturbines (rode sterren), relevante woningen van derden (gele stippen W0x) en het stiltegebied

Recreatiewoningen

In de omgeving van het plangebied bevinden zich recreatiewoningen op het recreatiepark de Eemhof. De recreatiewoningen liggen buiten de WNC40-contouren voor de nachtperiode van alle windturbinetypen, maar enkele recreatiewoningen liggen wel binnen de 35WNC-contour van enkele typen windturbines. In de milieuvergunning worden voorschriften opgenomen waardoor voldaan wordt aan WNC35.

Woningen initiatiefnemers

Alhoewel er geen normstelling is voor de geluidsbelasting ter hoogte van de woningen van initiatiefnemers zijn er wel berekeningen uitgevoerd. Hieruit blijkt dat bij veel woningen van initiatiefnemers bij alle windturbinetypes wordt voldaan aan de WNC40 voor de nachtperiode. Deze norm wordt voor woningen van derden algemeen aanvaardbaar geacht. In het worstcasescenario zal bij een bepaald type windturbine in de nachtperiode een geluidsbelasting van WNC50 optreden.

Stiltegebied (verwezen wordt naar figuur 4.3)

Uit het akoestische onderzoek volgt dat voor 5 van de 8 typen windturbines de geluidsbelasting voldoet aan de norm van 35 WNC in het stiltegebied, op een afstand van 50 m van de grens van het stiltegebied. Bij 3 typen windturbines zijn maatregelen nodig om aan de norm te voldoen. Deze maatregelen zijn beschreven in het planMER en zullen zo nodig in de milieuvergunning worden vastgelegd.

Het schakelstation ligt op 2 km van de meest nabijgelegen woning van derden en circa 700 m van het stiltegebied. Uit de akoestische rapportage blijkt verder dat de bijdrage van het onderstation aan de geluidbelasting vanwege het windpark verwaarloosbaar is.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek komt naar voren dat grotendeels kan worden voldaan aan de normen die zijn gesteld ten aanzien van de geluidsbelasting ter hoogte van burgerwoningen, permanent bewoonde recreatiewoningen en in het stiltegebied. In die gevallen waarin niet wordt voldaan kunnen maatregelen worden getroffen om aan de norm te voldoen. Deze maatregelen zijn beschreven in het planMER en bestaan uit het wijzigen van de standaardinstelling waardoor het bronvermogen wordt gereduceerd. Deze maatregelen worden vastgelegd in de milieuvergunning. Voor de geluidsbelasting ter hoogte van de woningen van initiatiefnemers geldt geen wettelijke grenswaarde, wel dient er sprake te zijn van een aanvaardbare geluidssituatie met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Vrijwel alle typen windturbines kunnen ook bij woningen van initiatiefnemers aan de norm van 40 WNC in de nachtperiode voldoen. Bij enkele types is sprake van een hogere geluidsbelasting, deze bedraagt maximaal 50 WNC. Dit staat niet in de weg aan een goed woon- en leefklimaat bij deze bedrijfswoningen.

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluidshinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Gezien de afstand ten opzichte van de meest nabijgelegen woning van circa 350 m, wordt tevens voldaan aan de richtafstand van 300 m die vanwege geluid moet worden aangehouden voor windturbines met een wiekdiameter van 50 m of meer.

Schaduwwerking

Toetsingskader
Schaduweffecten van draaiende windturbines (slagschaduw) kunnen hinder en gezondheidsklachten veroorzaken. De flikkerfrequentie, het contrast en de tijdsduur van de blootstelling zijn van invloed op de mate van hinder die kan worden ondervonden. Het is bekend dat flikkerfrequenties tussen 2,5 en 14 Hz als erg storend worden ervaren.

Ook bij de normstelling ten aanzien van schaduwwerking wordt aangesloten bij de Regeling behorende bij het Activiteitenbesluit. In deze Regeling is opgenomen dat een windturbine moet zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening indien de schaduw meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten valt op een gevoelige bestemming en indien de afstand tussen de windturbine en de woning of andere slagschaduwgevoelige bestemmingen minder dan 12x de rotordiameter bedraagt.

Onderzoek

Woningen derden (verwezen wordt naar figuur 4.3)
Gezien het maximale toerental van 16,1 omwentelingen per minuut en het aantal van 3 rotorbladen is de maximale passeerfrequentie 48,3 oftewel 0,8 Hz. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de normstelling van minder dan 2,5 Hz.

Uit het onderzoek naar slagschaduw komt verder naar voren dat ter hoogte van de woningen van derden wordt voldaan aan de normstelling van maximaal 17 dagen per jaar slagschaduw gedurende meer dan 20 minuten per dag. Dit is geconcludeerd aan de hand van de slagschaduwduur ter hoogte van de woningen die in de meeste gevallen niet meer dan 5 uur en 36 minuten per jaar bedraagt. Voor drie woningen geldt dat er nader onderzoek is uitgevoerd omdat er sprake is van een slagschaduwduur van meer dan 5 uur en 36 minuten. In dat nader onderzoek is het aantal dagen bepaald waarop meer dan 20 minuten slagschaduw optreedt. Hieruit blijkt dat het aantal van 17 dagen niet wordt overschreden.

Woningen initiatiefnemers
Ook bij woningen van de initiatiefnemers is de mate van slagschaduw zodanig dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De maximale frequentie bedraagt 0,8 Hz, dit ligt ruim onder de drempelwaarde van 2,5 Hz. Aan de bedrijfswoningen van initiatiefnemers kunnen bovendien maatregelen worden getroffen om slagschaduweffecten in de woning te beperken of te voorkomen.

Recreatiewoningen
Er is geen sprake van slagschaduweffecten bij recreatiewoningen.

Verkeersdeelnemers en agrariërs
Slagschaduw voor verkeersdeelnemers en agrariërs die werken op het land zijn zeer tijdelijk en zal vanwege de lage frequentie niet leiden tot hinderlijke situaties.

Conclusie
Uit onderzoek naar het optreden van slagschaduw komt naar voren dat ter plaatse van de woningen in de invloedssfeer van de windturbines wordt voldaan aan de norm uit het Activiteitenbesluit. Het onderdeel schaduwwerking staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Lichthinder

Toetsingskader
In de Regeling behorende bij het Activiteitenbesluit is bepaald dat lichtschittering bij het in werking hebben van windturbines wordt voorkomen of zoveel mogelijk wordt beperkt door toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen. Het meten van reflectiewaarden vindt plaats overeenkomstig NEN 2813 of een gelijkwaardige meetmethode.

Onderzoek en conclusie
Lichtschittering als gevolg van de reflectie van de zon op de rotorbladen komt bij moderne windturbines nauwelijks voor, aangezien tegenwoordig standaard een antireflectielaag wordt aangebracht.

Externe veiligheid en radarverstoring

Toetsingskader
Met het oog op de externe veiligheid rond windturbines dienen op grond van het Handboek risiconormering windturbines afstanden te worden aangehouden ten opzichte van 'gevoelige bestemmingen'.

Tevens dient vanuit het oogpunt van milieuzonering een richtafstand te worden aangehouden ten opzichte van het onderstation.

In het verleden is geconstateerd dat het windturbinepark tot mogelijke radarverstoring van Defensie leidt. Daarnaast kruist de lijnopstelling aan het Nijkerkerpad een bestaande hoogspanningslijn.

Onderzoek en conclusie
De PR 10-6-contour rond windturbines komt voor windturbines overeen met een cirkel met een straal die gelijk is aan de tiphoogte van de windturbine. Aangezien de hoogste tiphoogte van de onderzochte windturbines 175 m bedraagt, is de PR 10-6-contour gelegen op een afstand van 175 m van een windturbine. Binnen deze afstand bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten en worden geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. De meest nabijgelegen woning van derden ligt op een afstand van circa 600 m van de windturbinelocaties. De meest nabijgelegen woning van een initiatiefnemer ligt op circa 350 m van de windturbinelocaties, de recreatiewoningen liggen op een afstand van circa 1.000 m.

Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling van windturbines voldoet aan de gestelde eisen ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Gelet op de afstand tussen het onderstation en de meest nabijgelegen (bedrijfs)woning, wordt tevens ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 50 m.

Uit nader onderzoek door TNO is gebleken dat op basis van de nieuwe beoordelingsmethode radarverstoring van de defensieradar grotendeels voorkomen kan worden door radarbeelden verder samen te voegen. Dit biedt Defensie voldoende zekerheid om te verwachten dat het windmolenpark Zuidlob onder het nieuwe beoordelingsstelsel acceptabel zal zijn.

De hoogspanningsleiding en de windturbines kruisen elkaar op voldoende afstand. Dit geldt ook voor de afstand tot wegen en het toekomstige lpg-station aan de Nijkerkerweg. Er is geen sprake van nabijheid van ondergrondse aardgasleidingen. Er is dan ook geen sprake van aandachtspunten vanuit externe veiligheidsrisico's op deze punten.

4.3.6 Aansluiting onderhoudswegen op bestaand wegennet

Ten behoeve van de aanleg (en onderhoud) van de windturbines zijn onderhoudswegen noodzakelijk. Deze onderhoudswegen worden op het bestaande wegennet aangesloten. Het betreft aansluitingen op de Slingerweg (provinciale weg) en via het Nijkerkerpad op de Nijkerkerweg.

Er zijn twee aansluitingen gepland op de Slingerweg. Daarvan is er één al aanwezig. Met de provincie is afgesproken, dat er een nadere aanvraag wordt gedaan met het verzoek om een uitweg aan te leggen. Dit betreft allereerst de fase van de aanleg van het windturbinepark via tijdelijke aansluitingen. Daarna volgt de definitieve ontheffing voor de twee uitritten als toegang voor de onderhoudswegen.

Met het gebruik van het Nijkerkerpad als onderhoudsweg is de provincie in principe akkoord, maar ook daarvoor geldt de procedure zoals beschreven voor de aansluitingen op de Slingerweg.