direct naar inhoud van 4.2 PlanMER en mer-beoordeling
Plan: Windenergie in de Zuidlob
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZip09windzuidzeew-0000

4.2 PlanMER en mer-beoordeling

Beleid en normstelling

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:

  • een mer-plicht voor plannen (planMER);
  • een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).

Het doel van de milieueffectrapportages (planMER en projectmer) is ervoor te zorgen dat milieuaspecten volwaardig worden meegenomen in de besluitvorming. Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of een project.

Een planMER moet worden opgesteld:

  • als het bestemmingsplan het kader vormt voor een toekomstig besluit over een mer-(beoordelings)plichtige activiteit (opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994); of
  • voor het plan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet).

Het planMER beschrijft de milieugevolgen van de activiteit(en) en alternatieven op globaal niveau. Van het voornemen een planMER op te stellen wordt openbaar kennis gegeven. De betrokken bestuursorganen worden geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van de planMER. Het planMER wordt gelijktijdig met het ontwerpplan, waaraan het gekoppeld is, ter inzage gelegd.

Onderzoek

Het project voor de realisatie van 36 windturbines op de locatie Zuidlob is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Met de inwerkingtreding van artikel 9b van de Elektriciteitswet 1998 op 1 maart 2009 is voor dit project de rijkscoördinatieregeling van toepassing en wordt een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 Wet ruimtelijke ordening opgesteld.

Het onderhavig inpassingsplan vormt het kader voor een mer-beoordelingsplichtige activiteit, te weten de oprichting van één of meer met elkaar samenhangende installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie met een gezamenlijk vermogen van meer dan 15 megawatt of met meer dan 10 turbines (Besluit m.e.r. 1994, Bijlage onderdeel D). Het mer-beoordelingsplichtige besluit betreft in dit geval het besluit tot verlenen van de milieuvergunning. Het inpassingsplan is planMER-plichtig, omdat dit het kader vormt voor een mer-beoordelingsplichtige activiteit.

Het inpassingsplan wordt voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het inpassingsplan en het daarbij behorende planMER is samen met enkele uitvoeringsbesluiten - waaronder bouw- en milieuvergunning - gelijktijdig ter inzage gelegd. Tegen het inpassingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In de navolgende paragrafen is op basis van het planMER beschreven wat de mogelijke nadelige gevolgen van het windturbinepark zijn op de diverse milieuaspecten en welke maatregelen redelijkerwijs genomen kunnen worden om effecten te voorkomen of te beperken dan wel te compenseren. Daarbij is voor zover relevant onderscheid gemaakt in effecten van verschillende types windturbines en in effecten in de aanlegfase, de gebruiksfase en de fase van beëindiging. Voor een volledige beschrijving en achterliggende onderzoeken wordt verwezen naar het planMER.

Conclusie

De belangrijkste conclusies uit het planMER zijn:

  • er is geen groot effect op de natuur (er is geen effect op Natura 2000-gebieden, een beperkt effect op 'overige EHS'-gebieden en er is geen ontheffing op grond van de Flora- en faunawet vereist);
  • de effecten op landschap worden als groot beschouwd (zichtbaarheid van de windturbines vanuit de omtrek is niet te voorkomen, alhoewel de lijnopstelling van de windturbines de bestaande landschappelijke elementen/patronen benadrukt en de openheid van het gebied blijft gewaarborgd);
  • er zijn geen effecten ten aanzien van archeologie (de locatie van de onderhoudswegen wordt nog onderzocht);
  • de realisatie van de windturbines is in overeenstemming met het grondwaterbeschermingsgebied, ook wordt de bodemkwaliteit niet negatief beïnvloed;
  • het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding: er wordt voldaan aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer;
  • alhoewel de beoogde windturbines van invloed zijn op het leefmilieu bij gevoelige functies in de omgeving, is ter plaatse van deze functies sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op het gebied van geluid, schaduwwerking en lichthinder; hierbij zijn op enkele aspecten aanvullende maatregelen mogelijk, die kunnen worden opgenomen in de betreffende milieuvergunningen.

Overigens voorkomt het initiatief dat het gebied met circa 65 kleinere windturbines zou worden bebouwd. Alle bewoners in het gebied zijn in de gelegenheid gesteld om te participeren. Door dit aanbod voor participatie is getracht draagvlak te creëren. Overigens blijkt uit het planMER dat ook na realisatie van de windturbines (en eventuele aanvullende maatregelen) sprake is van een aanvaardbaar woonmilieu.