direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aanvullende stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Zeven miljoen huishoudens in Nederland gebruiken op dit moment aardgas om te koken en hun huis te verwarmen. Hiervoor wordt nu grotendeels gas uit het Groningenveld gebruikt. Ook huishoudens in Duitsland, België en Frankrijk zijn vooralsnog van dit gas afhankelijk.

De komende jaren zal steeds meer aardgas worden geïmporteerd. De hoofdreden hiervoor is dat de productie van aardgas in het Groningen-gasveld op zo kort mogelijke termijn volledig wordt beëindigd. Die inzet is naar de opvatting van het kabinet de beste manier om de veiligheid en veiligheidsbeleving in Groningen te garanderen. Daarom neemt het kabinet nu maatregelen om de gaswinning uit het Groningenveld volledig te beëindigen. Om toch over voldoende aardgas te beschikken dient er extra import plaats te vinden. Geïmporteerd aardgas en gas uit kleinere velden heeft echter een hogere calorische waarde (H-gas) dan Groningen-gas (G-gas) dat o.a. in de Nederlandse huishoudens wordt gebruikt. Om het geïmporteerde H-gas voor de Nederlandse huishoudens te kunnen inzetten, moet dit gas worden omgezet naar pseudo G-gas. Deze omzetting geschiedt door aan het H-gas stikstof toe te voegen.

Om het H-gas te kunnen omzetten naar G-gas dient Gasunie Transport Services (hierna GTS) de beschikking te hebben over voldoende stikstof en voldoende capaciteit om het H-gas te kunnen mengen met stikstof. De huidige stikstofproductiecapaciteit is niet voldoende om ook vanaf het eerste kwartaal van 2022 in de vraag naar pseudo G-gas te kunnen voorzien. Op verzoek van de minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft GTS de voorbereiding van de bouw van een aanvullende stikstofproductiefaciliteit ter hand genomen waardoor de bestaande stikstofproductiefaciliteit in de Tussenklappenpolder te Zuidbroek (gemeente Midden-Groningen) wordt uitgebreid. Hiervoor zal de aanvullende stikstofproductiefaciliteit vanaf het eerste kwartaal van 2022 gereed moeten zijn voor productie. Tevens wordt voorzien in extra mengcapaciteit en een circa 4 km. lange 36” (inch) G-gas koppelleiding vanaf de stikstofproductiefaciliteit naar een oostelijk gelegen leidingbundel parallel aan de Meenteweg.

In paragraaf 2.2 is een nadere toelichting gegeven op de werking van een stikstofproductiefaciliteit.

Op de besluitvorming over dit project is, ingevolge artikel 39b van de Gaswet, de rijkscoördinatieregeling (RCR) van rechtswege van toepassing. Dit betekent dat de ruimtelijke inpassing van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit zal worden vastgelegd in een (rijks)inpassingsplan, dat wordt vastgesteld door de Ministers van EZK en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Voorliggend inpassingsplan voorziet hierin. De Ministers van EZK en BZK treden hierbij gezamenlijk op als bevoegd gezag voor het vaststellen van het inpassingsplan. Voor de uitvoeringsbesluiten (vergunningen en ontheffingen) die voor dit project nodig zijn, blijven de betrokken (lokale) bestuursorganen bevoegd gezag. Dit wordt nader toegelicht in Hoofdstuk 6. De Minister van EZK heeft hierbij een coördinerende rol.

Dit inpassingsplan wordt op grond van artikel 3.35, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 39c van de Gaswet vastgesteld door de Ministers van EZK en BZK.

Voor de aanvullende stikstofproductiefaciliteit is geen milieueffectrapport (MER) nodig, omdat een dergelijke activiteit niet is opgenomen op de lijst met m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zoals vermeld in het Besluit m.e.r. Ook ligt het dichtstbijgelegen natura2000-gebied buiten de invloedssfeer van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit, zodat ook hierin geen grondslag voor de uitvoering van een m.e.r. wordt gevonden.

De aanleg van een buisleiding voor het transport van aardgas is op grond van onderdeel D, onder 8.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. formeel m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 5 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied. De aardgastransportleiding (A-685) heeft een lengte van circa 4 kilometer en is niet in een gevoelig gebied geprojecteerd en blijft derhalve onder de drempelwaarden.

De onttrekking van grondwater is op grond van onderdeel D, onder 15.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. formeel m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de onttrekking van grondwater de bij dit onderdeel aangegeven drempelwaarde van 1,5 miljoen m3 per jaar overschrijdt. De onttrekking blijft met circa 465.000 m3 in 120 dagen onder de genoemde drempelwaarde.

Desalniettemin is de vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie "Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling aanleg 36 inch gasleiding A-685 en waterbezwaar" (13 augustus 2018) opgesteld.

Op basis van deze aanmeldnotitie heeft het ministerie van EZK op 13 december 2018 het besluit genomen dat er ter voorbereiding van het nog vast te stellen rijksinpassingsplan, waar dit plan voorziet in de aanleg van een buisleiding voor het transport van aardgas en de onttrekking van grondwater, geen MER hoeft te worden gemaakt (zie Bijlage 6).

In de aanmeldingsnotitie is tevens beschouwd in hoeverre er cumulatie kan optreden van de voorgenomen aanleg van de aardgasleiding met de voorgenomen uitbreiding van de stikstofproductiefaciliteit in het plangebied. Geconstateerd is dat beide activiteiten dermate verschillend zijn dat er geen sprake is van cumulatieve effecten. In het algemeen kan gesteld worden dat werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de leiding lokaal en van tijdelijke aard zijn en gereed zijn voordat wordt gestart met de bouwwerkzaamheden voor de stikstofinstallatie en het mengstation.

Voor de ruimtelijke inpassing van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit is tevens milieuonderzoek uitgevoerd. In hoofdstuk 5 van dit inpassingsplan zijn de mogelijke effecten vanwege de aanvullende stikstofproductiefaciliteit beschreven. Daaruit blijkt dat er geen significante effecten zijn en daarmee geen belemmering is voor de realisering van het project.

De initiatiefnemer voor het realiseren van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en de aanleg van benodigde leidingen is GTS. GTS is een dochtermaatschappij van Nederlandse Gasunie NV en is op grond van het besluit Leveringszekerheid Gaswet als netbeheerder verantwoordelijk voor het beheer, de werking en de ontwikkeling van het landelijke gastransportnet en voor de kwaliteitsconversie van aardgas zodat voor alle markten geschikt gas beschikbaar is. Dit project wordt uitgevoerd in het kader van die kwaliteitsconversie-taak.

1.2 Nut en noodzaak

De komende decennia blijft aardgas een belangrijke rol vervullen in onze energievoorziening. Vrijwel alle huishoudens zullen nog geruime tijd gas gebruiken om hun woningen te verwarmen en te koken. Ook zal een aanzienlijk deel van onze elektriciteit worden opgewekt met gas. Veel bedrijven gebruiken bovendien gas, naast verwarming en verhitting, als grondstof in chemische processen. Op weg naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050 blijven fossiele energiebronnen nog decennia een belangrijke rol spelen, waarbij gas niet alleen de schoonste bron is, maar ook voor de benodigde flexibiliteit kan zorgdragen.


Gasbeleid

Het beleid van dit kabinet is om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk te beëindigen. De aardbeving bij Zeerijp van januari 2018 was en is een ingrijpende gebeurtenis voor de mensen in het gebied. Deze aardbeving heeft laten zien dat het wenselijk is de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk te beëindigen (zie de brief van 29 maart 2018, Kamerstukken II, vergaderjaar 2017/18, 33529, nr.457).

Verlaging van de gaswinning uit het Groningenveld zorgt er voor dat het tempo waarin het gasvoerende gesteente wordt samengedrukt afneemt. Hiermee wordt de oorzaak van de bevingen weggenomen. Uitgangspunt voor de winning voor de komende jaren is om niet meer uit het Groningenveld te winnen dan noodzakelijk voor de leveringszekerheid.

De minister van EZK heeft besloten om de gaswinning uit het Groningenveld in een eerste stap terug te brengen naar 12 miljard Nm3 (de hoeveelheid gas die, bij een temperatuur van nul graden Celsius en onder absolute druk van 1,01325 bar, een volume van één kubieke meter inneemt) per jaar, maar uiteindelijk zo snel mogelijk te beëindigen. Om deze productieverlaging en uiteindelijke beëindiging mogelijk te maken, zijn ingrijpende maatregelen nodig voor zowel de korte als de middellange termijn op het gebied van ombouw en kwaliteitsconversie, gecombineerd met de inzet van hernieuwbare bronnen.


Kwaliteitsconversie

Het gas dat uit het Groningenveld wordt gewonnen, heeft als unieke eigenschap dat het een lagere verbrandingswaarde heeft dan vrijwel alle andere voorkomens van gas wereldwijd, zo ook gas uit de Nederlandse kleine velden. Dit betekent dat het G-gas in het gebruik niet zonder meer uitwisselbaar is voor gas uit andere bronnen. Het Nederlandse gastransportnet kent dan ook gescheiden netwerken voor hoog- en laagcalorisch gas. Hierbij spelen tientallen mengstations verspreid over heel Nederland een cruciale rol. Deze netwerken zijn via kwaliteitsconversie met elkaar verbonden, waardoor het mogelijk is om hoogcalorisch gas te leveren aan gebruikers van laagcalorisch gas. Met kwaliteitsconversie wordt stikstof toegevoegd aan hoogcalorisch gas, waardoor de verbrandingswaarde afneemt tot binnen de bandbreedte voor laagcalorisch gas. Met verrijking wordt zeer laagcalorisch gas aangevuld met hoogcalorisch gas om de verbrandingswaarde te verhogen.


Het toepassen van kwaliteitsconversie is een wettelijke taak van GTS (Gaswet, artikel 10a, lid 1 onder c). Door de landelijke netwerkbeheerder verantwoordelijk te maken voor het converteren, krijgen ook aanbieders van hoogcalorisch gas toegang tot de markt voor laagcalorisch gas, zonder dat zij zelf over conversiemiddelen hoeven te beschikken. Om deze taak uit te voeren moet GTS de beschikking hebben over voldoende infrastructurele middelen, zoals stikstofproductiefaciliteiten en mengstations. Mocht GTS toch tegen de grenzen van de maximaal mogelijke kwaliteitsconversie aanlopen dan zal GTS, bij gebrek aan ander gasaanbod, moeten overgaan tot het 'afschakelen' van afnemers.


In het netontwikkelingsplan 2017 concludeert GTS dat er door de afnemende productie van G-gas vanaf 2019 een tekort ontstaat aan capaciteit om op momenten dat het gasverbruik het hoogst is voldoende hoogcalorisch gas te converteren om aan de vraag naar laagcalorisch gas te voldoen. Alternatieve maatregelen om het verbruik van laagcalorisch gas te beperken, zoals het ombouwen van installaties en het verduurzamen van de energievoorziening, kennen een langere doorlooptijd dan de bouw van een additionele stikstofproductiefaciliteit.


Gaswinning

De gaswinning uit het Groningenveld bedraagt momenteel 19,4 miljard Nm3 in een jaar met een gemiddeld temperatuurprofiel.

De gaswinning in Groningen laat de laatste jaren een grotere 'footprint' achter in de regio dan maatschappelijk nog aanvaardbaar is. De aardbevingen veroorzaken niet alleen schade aan huizen en gebouwen, maar ook onzekerheid bij bewoners. Het kabinet ziet deze situatie van een voortdurende gaswinning, geflankeerd door massale schadevergoedings-, herstel- en versterkingsoperatie, niet als een gewenste maatschappelijke uitkomst. Daarom neemt het kabinet nu maatregelen om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk volledig te beëindigen. De beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld gaat in grote stappen, onder andere door de bouw van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit. Op zijn laatst per oktober 2022, maar mogelijk al eerder, daalt het gaswinningsniveau tot onder de 12 miljard Nm3. Afhankelijk van het effect van de andere maatregelen, zoals de ombouw van industriële grootverbruikers, het versneld afbouwen van de export van laagcalorisch gas en de verduurzaming van de gebouwde omgeving en de glastuinbouw, kan het winningsniveau vanaf oktober 2022 nog fors lager uitvallen en moet het uiteindelijk tot 0 zijn teruggebracht.

Om het winningsniveau van 12 miljard Nm3 snel te kunnen halen is, naast het versneld afbouwen van de export, een aanvullende stikstofproductiefaciliteit noodzakelijk om het geïmporteerde hoogcalorische gas te mengen met stikstof, waardoor het gas geschikt wordt voor onder meer de Nederlandse markt.

Op jaarbasis zorgt de aanvullende stikstofproductiefaciliteit voor een vervanging van circa 5 tot 7 miljard Nm3 aan G-gas, afhankelijk van de temperatuur, waardoor de gaswinning uit het Groningenveld met een vergelijkbare hoeveelheid kan worden gereduceerd.

Bovendien is er een mogelijkheid om naast het 'winnen van stikstof' uit de lucht nog extra stikstof in te kopen, waardoor de vraag naar G-gas nog eens met 1 tot 1,5 Nm3 per jaar kan verminderen. Hiervoor zijn beperkte aanpassingen in het netwerk van GTS noodzakelijk. Ook neemt de vraag naar laagcalorisch gas in Duitsland, Frankrijk en België met 2 miljard Nm3 per jaar af en wordt na 2029 geen gas meer geëxporteerd.


Ontwikkeling van de vraag naar laagcalorisch gas

Sinds de start van de exploitatie van het Groningenveld is Nederland een belangrijke leverancier van gas aan omringende landen. Nederland heeft op het gebied van laagcalorisch gas een bijzondere verantwoordelijkheid. Als gevolg van het Nederlandse exportbeleid, dat stamt uit de jaren zestig van de vorige eeuw, zijn ook gebruikers in België, Duitsland en Frankrijk afhankelijk van laagcalorisch gas. De gehele laagcalorische markt bedraagt circa 70 miljard m3 per jaar. Deze markt wordt voor een groot deel geleverd uit het Groningenveld. In de dan nog resterende vraag naar laagcalorisch gas wordt voorzien door de Duitse productie, het bijmengen van hoogcalorisch gas bij G-gas ("verrijken') en het converteren van hoogcalorisch gas.

Een overstap naar hoogcalorisch gas vergt een lange voorbereidingstijd omdat alle toestellen die nu zijn ingesteld op laagcalorisch gas moeten worden omgebouwd dan wel moeten worden vervangen alvorens de overstap kan worden gemaakt.

Uiterlijk 2029 wordt de volledige export van laagcalorisch gas naar het buitenland gestaakt. GTS heeft hiertoe inmiddels de nodige voorbereidingen getroffen. In Duitsland wordt bijvoorbeeld vanaf 2020 de jaarlijkse import van laagcalorisch gas uit Nederland verminderd met 10%. De apparatuur in de Duitse huishoudens zal daartoe omgeschakeld worden naar hoogcalorisch gas. In België en Frankrijk worden vergelijkbare voorbereidingen getroffen en zal de ombouw ook in 2029 zijn afgerond.

Laagcalorisch gas wordt in Nederland vooral gebruikt door kleinverbruikers (huishoudens en de klein zakelijke markt), de kleine industrie en warmte-krachtkoppeling (WKK) installaties die warmte produceren voor de industrie, de tuinbouw of voor stadsverwarming. Grote industrieën en elektriciteitscentrales maken, mede met het oog op de toekomst, vooral gebruik van hoogcalorisch gas. Ook bij kleinverbruikers in Nederland worden, met het oog op de toekomst, voorbereidende maatregelen getroffen. Vanaf 31 januari 2018 mogen in Nederland alleen nog cv-ketels en gasfornuizen verkocht worden die, met een simpele ingreep, ook op hoogcalorisch gas aangesloten kunnen worden. Daarnaast is het voor nieuwe gebouwen per 1 juli 2018 in beginsel verboden om deze op het gasnet aan te sluiten.

Ook in de glastuinbouw wordt gewerkt aan de afbouw van de gasvraag. Het gasverbruik is de afgelopen jaren al met een kwart gedaald tot 3 miljard Nm3 per jaar. Verdere afbouw zal worden ingevuld met geothermie, restwarmte, biomassa/groen gas en all-electric.

Produceren van "nooit meer dan nodig"

Op basis van de huidige Mijnbouwwet mag een eenmaal vastgelegd winningsniveau in zijn geheel worden geproduceerd, los van de vraag of dit volume in een gegeven jaar echt noodzakelijk is.

De minister wil van deze regeling af voor het Groningenveld. Zodra minder gas nodig is voor de leveringszekerheid, moet er ook minder gas worden geproduceerd. Om dit mogelijk te maken is een aanpassing van de Gaswet en de Mijnbouwwet noodzakelijk. Het wetsvoorstel is op 5 juli 2018 aangenomen door Tweede Kamer en is in behandeling bij de Eerste Kamer.

Aan de hand van het voorgaande blijkt dat de ontwikkeling van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit noodzakelijk is om ook de komende decennia, tot circa 2050, gebruikers nog te kunnen voorzien van gas. Aardgas blijft een belangrijke rol vervullen in onze energievoorziening. Door de afnemende productie van G-gas ontstaat een tekort aan capaciteit om op momenten dat het gasverbruik het hoogst is voldoende hoogcalorisch gas te converteren om aan de vraag naar laagcalorisch gas te voldoen. Alternatieve maatregelen om het verbruik van laagcalorisch gas te beperken, zoals het ombouwen van installaties en het verduurzamen van de energievoorziening, vragen meer tijd dan de bouw van een aanvullende stikstofproductiefaciliteit, maar aan deze maatregelen wordt wel hard gewerkt om ze zo snel mogelijk gerealiseerd te krijgen.

1.3 Plangebied

Het plangebied voor dit inpassingsplan is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0001.jpg"

Afbeelding 1: Plangebied

Het plan is gelegen in de gemeente Midden-Groningen, ten zuidoosten van de kern Zuidbroek, in de provincie Groningen. De aanvullende stikstofproductiefaciliteit sluit direct aan op de reeds bestaande installatie.

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door de agrarische activiteiten en het grotendeels open landschap. Er is zeer weinig (woon)bebouwing in de omgeving van het plangebied.

Een uitvoerigere beschrijving van het plangebied staat in Hoofdstuk 3.

1.4 Planvorm en vigerende regelingen

1.4.1 Planvorm

De Wro (artikel 3.35 juncto artikel 3.28) en de Gaswet (artikel 39b) maken het mogelijk dat indien sprake is van nationale belangen de Rijksoverheid een eigen bestemmingsplan (inpassingsplan genoemd) kan vaststellen.

Een inpassingsplan betekent dat het Rijk de volledige regie heeft over zowel beleid, normstelling als uitvoering. De vaststelling door de minister sluit de bevoegdheid van de gemeenteraad uit om voor het betrokken gebied een bestemmingsplan vast te stellen. De minister bepaalt tot welk tijdstip die uitsluiting voortduurt. Ook de bevoegdheid van Provinciale Staten om een inpassingsplan vast te stellen, vervalt indien de minister een inpassingsplan opstelt.

Wat betreft de procedure en de inhoud voor een inpassingsplan, gelden onverkort de regels omtrent gemeentelijke bestemmingsplannen. In de planprocedure treedt echter de minister in de plaats van zowel de gemeenteraad als het college van burgemeester en wethouders. Het plan wordt op grond van artikel 3.28, derde lid, Wro na vaststelling geacht deel uit te maken van de gemeentelijke bestemmingsplannen.

In paragraaf 1.5 en Hoofdstuk 6 is uiteengezet dat de RCR van rechtswege op dit project van toepassing is. Dit betekent dat de besluitvorming gecoördineerd plaatsvindt. Projecten op het gebied van energie-infrastructuur die van nationaal belang zijn, worden gecoördineerd door de minister van EZK.

Alle besluiten voor een project worden in principe tegelijkertijd in ontwerp ter inzage gelegd. Op dat moment kan iedereen daarop een zienswijze geven. De overheden nemen daarna de definitieve besluiten ook weer tegelijkertijd, rekening houdend met de ontvangen adviezen en zienswijzen. Als een burger of organisatie die belanghebbend is bij het besluit het niet eens is met een of meer van de besluiten, kan hij/zij beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wel dient hij/zij dan al een zienswijze te hebben ingediend op het ontwerp-besluit en het ontwerp inpassingsplan. Er is bij de toepassing van de RCR geen sprake van een bezwaarfase. In Hoofdstuk 6 wordt dit nader toegelicht.

1.4.2 Vigerende bestemmingsplannen

Voor de gronden waarop het inpassingsplan betrekking heeft, vigeren de volgende bestemmingsplannen van de voormalige gemeente Menterwolde (vanaf 1-1-2018 gemeente Midden-Groningen):

  • bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 14 november 2013, onherroepelijk 21 september 2015).
  • bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zuidbroek (vastgesteld 4 juli 2013).

Het bestemmingsplan Buitengebied voorziet in een planologisch-juridische regeling voor het landelijk gebied van de gemeente. In het buitengebied is sprake van een aantal nieuwe ontwikkelingen, die eveneens van invloed op het inpassingsplan is. Zo speelt in delen van het buitengebied, met name in het open gebied, een tendens naar verdere schaalvergroting in de landbouw. Daarnaast betreft het nieuwe inzichten over de bescherming van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Het bestemmingsplan Bedrijventerreinen Zuidbroek omvat het bestaande bedrijventerrein De Gouden Driehoek en het oostelijke deel van bedrijventerrein Industrieweg, inclusief een deel van de tussengelegen burgerwoningen aan de Trekweg.

De voorgenomen ontwikkeling van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit kan op basis van de vigerende bestemmingsplannen niet worden gerealiseerd. Daarom is het noodzakelijk dat een nieuwe juridisch-planologische regeling tot stand komt. Dit inpassingsplan voorziet hierin. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de verhouding van het inpassingsplan tot de huidige bestemmingen.

1.5 Rijkscoördinatieregeling, te coördineren besluiten

De RCR (zie paragraaf 6.2) biedt de rijksoverheid de mogelijkheid om bij projecten van nationaal belang de besluitvorming te coördineren. De bedoeling is de procedures te verkorten en te stroomlijnen, waardoor projecten sneller kunnen worden gerealiseerd. De RCR is onderdeel van de Wro, paragraaf 3.6.3, en wordt gecoördineerd door de Minister van EZK.

In de RCR worden de verschillende besluiten (vergunningen en ontheffingen) die voor een project nodig zijn door de verschillende bevoegde gezagen tegelijkertijd en in onderling overleg genomen. Het gaat naast vergunningen en ontheffingen ook om het onderhavige inpassingsplan van het Rijk. De Ministers van EZK en BZK treden hierbij gezamenlijk op als bevoegd gezag voor het vaststellen van het inpassingsplan.

De coördinerende minister bepaalt, in overleg met de betrokken overheden, wanneer alle ontwerp-besluiten en definitieve besluiten genomen worden. Ook verzorgt deze minister de kennisgeving en terinzagelegging van de (ontwerp-)besluiten. Alle logistieke taken van de coördinerende minister, zoals coördinatie met de betrokken partijen, kennisgeving en terinzagelegging, worden door Bureau Energieprojecten uitgevoerd.

1.6 Leeswijzer

Het voorliggende inpassingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en gaat vergezeld van deze toelichting. De bestemmingen zijn geometrisch bepaald en digitaal en analoog verbeeld door middel van de verbeelding. De bestemmingen gaan vergezeld van regels ten aanzien van bouwen en het toegestane gebruik. Deze regels bepalen de randvoorwaarden waarbinnen de aanvullende stikstofproductiefaciliteit kan worden aangelegd en gebruikt. Indien er verschillen bestaan tussen de papieren verbeelding en de langs elektronische weg vastgestelde inhoud van het (digitale) plan, dan is het digitale plan juridisch bindend.

Deze toelichting is de onderbouwing van het plan en heeft geen rechtstreekse juridisch bindende werking.

Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 de locatiekeuze en een beschrijving van het project. Hoofdstuk 3 beschrijft de bestaande situatie binnen het plangebied. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de geldende ruimtelijke beleidskaders van Rijk, provincie en gemeente en wordt kort de van toepassing zijnde wet- en regelgeving beschreven. Het toetsingskader voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan en de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken, zijn beschreven in Hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 bevat de juridische toelichting op de verbeelding en de regels. Hoofdstuk 7 gaat nader in op de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

Hoofdstuk 2 Locatiekeuze en projectbeschrijving

2.1 Locatiekeuze

Algemeen

GTS heeft verschillende locaties voor de bouw van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit onderzocht in de gemeenten Oldambt, Veendam en de voormalige gemeente Menterwolde. Er is daarbij vooral gelet op de afstand tot woningen in verband met geluid, omgevingsveiligheid, landschappelijke inpassing, natuur, wateraspecten, archeologie en de beschikbaarheid van aan- en afvoerleidingen van gas en stikstof en de mogelijkheid tot opslag van stikstof. De voormalige minister van Economische Zaken (EZ) heeft op basis van een locatiekeuzestudie uiteindelijk de locatie voor deze aanvullende stikstofproductiefaciliteit bepaald. De keuze van de voormalige minister van EZ is gemotiveerd in het voorbereidingsbesluit dat op 11 februari 2016 is genomen en op 10 februari 2017 en op 1 februari 2018 opnieuw bestendigd. De volgende criteria / factoren zijn hierbij meegewogen: afstand tot bestaande leiding, netwerk en hoogspanningsstation, landschappelijke inpassing, afstand tot woningen, bundelingsprincipe, afstand tot windturbines, overstromingsrisico, kruisingen en aanwezigheid infrastructuur en archeologische waarden.

In deze paragraaf wordt een samenvatting gegeven van het rapport Locatiestudie stikstoffabriek Oost-Groningen (BügelHajema adviseurs, 29 oktober 2014, zie Bijlage 1). Dit onderzoek is al in 2014 uitgevoerd, omdat toen sprake was van de bouw van een aanvullende stikstofproductiefaciliteit. Na een besluit van de Minister van Economische Zaken heeft de voorbereiding tussen september 2016 en maart 2018 stilgelegen.

Opgemerkt wordt dat in het rapport een aantal aspecten, dat van invloed is op de locatiekeuze, niet is gerapporteerd. Dat komt doordat deze aspecten niet eerder zijn onderkend of doordat voortschrijdend inzicht deze aan het licht hebben gebracht. In februari 2015 is daarom een aanvulling gemaakt op deze locatiekeuzestudie (d.d. 6 februari 2015, zie Bijlage 2), die tevens ingaat op een aantal vragen van de provincie Groningen met betrekking tot de locatiekeuze.

Om te bepalen welke locaties in aanmerking komen voor het plaatsen van de installatie is een aantal randvoorwaarden relevant. Deze randvoorwaarden hangen sterk samen met enerzijds de ligging van de caverne ingericht voor de opslag van stikstof nabij Heiligerlee en anderzijds de technische kenmerken van het proces om het stikstof te mengen met H-gas.

Het feit dat de aanvullende stikstofproductiefaciliteit dient te worden gerealiseerd:

  • in de nabijheid van het bestaande hoofdtransportnetwerk (zowel H-gas als G-gas) met het oog op de aanvoer van H-gas en aan- en afvoer van G-gas;
  • in de nabijheid van de bestaande caverne (ondergrondse stikstofopslag Heiligerlee) waardoor de mogelijkheid ontstaat om de stikstof caverne in Heiligerlee vanuit de nieuwe installatie te vullen waarmee de back-up rol van deze piekinstallatie vergroot wordt;
  • en in de nabijheid van de bestaande stikstofleiding (caverne Heiligerlee - bestaande stikstofproductiefaciliteit te Zuidbroek);

kadert het zoekgebied voor de locatiestudie in het gebied zoals aangegeven in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0002.png" 

Afbeelding 2: Zoekgebied locatiestudie aanvullende stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek

Uitvoering

Ten behoeve van de locatiekeuze is allereerst het ruimtelijke beleid van de overheidsorganen in het zoekgebied geanalyseerd; Rijk, provincie Groningen, de gemeenten Veendam, Pekela en Oldambt, de voormalige gemeente Menterwolde, en Waterschap Hunze en Aa's.

Vervolgens zijn alle omgevingsfactoren die relevant zijn voor de aanvullende stikstofproductiefaciliteit in kaart gebracht: afstand tot woningen vanwege industrielawaai, wateraspecten, externe veiligheid (onder andere werpafstanden windturbines en cumulatie met risicovolle inrichtingen), archeologie en natuur.

Na de analyse van het ruimtelijk beleid en de omgevingsfactoren, zijn de criteria bepaald. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen twee soorten criteria:

  • faalfactoren (houden de realisatie van een aanvullende stikstofproductiefaciliteit tegen);
  • overige criteria (zachtere randvoorwaarden).

Een overzicht van deze factoren is in de volgende tabel weergegeven.

Faalfactoren   Overige criteria  
afstand tot stikstofleiding > 10 km   afstand tot stikstofleiding < 5 km  
minimale oppervlakte terrein   afstand tot bestaand hoofdtransportleidingennet (HTL-net)  
beschermde natuurgebieden   afstand tot hoogspanningsstation  
landschappelijk beleid provincie   bundelingsprincipe  
afstand tot woningen   windturbines  
  aantal kruisingen en aanwezigheid infrastructuur  
  overstromingsrisico  
  landschappelijke inpassing  
  archeologie  
  verwerving gronden  
  incidentele bedrijfswoningen  

Tabel 1: Faalfactoren en overige criteria

De locatiestudie is vervolgens door middel van een trechtering, in twee stappen, uitgevoerd. Op basis van de vastgestelde faalfactoren zijn meerdere locaties geëlimineerd (stap 1). De overgebleven locaties zijn vervolgens afgewogen op basis van de 'overige criteria' (stap 2).

Stap 1: Faalfactoren

Hierna worden meerdere locaties in het zoekgebied op basis van deze faalfactoren besproken en vervolgens ook geëlimineerd. Zie ook Bijlage 1 bij deze toelichting, waarin het totale locatieonderzoek is opgenomen.

Afstand tot stikstofleiding

De afstand van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit tot de bestaande stikstofleiding mag volgens GTS niet meer bedragen dan 10 km. Een langere lengte houdt in meer verval in transportdruk en daardoor een beperktere vulcapaciteit en uitzendcapaciteit van de opslaglocatie (caverne Heiligerlee), hetgeen feitelijk een verminderde functionaliteit inhoudt. Deze voorwaarde beperkt het zoekgebied.

Op de afbeelding hierna is de afstandscontour van 10 km in zwart aangegeven. De oranje stip is de caverne en de paarse stip is de bestaande stikstofproductiefaciliteit. De stikstofleiding is in oranje aangegeven. De afstandscontour van 10 km is bijgesneden tot een rechthoekig kader (in rood aangegeven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0003.jpg"

Afbeelding 3: afstand tot stikstofleiding

Afstand tot woningen

De aanvullende stikstofproductiefaciliteit produceert geluid. Voor industrielawaai gelden wettelijke normen voor de geluidsbelasting op gevoelige functies zoals woningen. Tijdens het uitvoeren van het locatiekeuzeonderzoek heeft GTS op basis van kennis en ervaring een inschatting gemaakt dat de aanvullende stikstofproductiefaciliteit op een afstand van tenminste 750 tot 1.000 m van woningen gebouwd dient te worden om te kunnen voldoen aan de wettelijke normen.

Gronden binnen 1.000 m van een woning vallen derhalve af als potentiële locatie. Op de afbeelding hierna zijn alle gronden binnen 1.000 m van een woning in transparant geel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0004.jpg"

Afbeelding 4: afstand tot woningen

Daarnaast speelt de het plaatsgebonden risico vanuit externe veiligheid een rol bij de locatiekeuze. Kwetsbare of beperkte kwetsbare objecten bevinden zich niet binnen de plaatsgebonden risicocontour (PR) van 10-6.

Landschappelijk beleid provincie

De provincie Groningen hecht een groot belang aan de instandhouding en bescherming van landschappelijke waarden. In de Provinciale Omgevingsverordening 2016 zijn gebieden opgenomen met landschappelijke waarden en regels om deze waarden te beschermen. In het zoekgebied zijn de volgende landschappelijke waarden vastgelegd:

  • het grootschalig open landschap;
  • besloten en kleinschalig open gebied Westerwolde;
  • de glaciale ruggen;
  • de kanalen- en wijkenstructuur;
  • essen;
  • groene linten.

Het provinciaal beleid beperkt nieuwe ontwikkelingen in deze gebieden. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt medewerking verleend aan nieuwe plannen. Een forse ingreep zoals de bouw van een aanvullende stikstofproductiefaciliteit in een waardevol gebied past niet binnen het provinciaal beleid.

Gronden van landschappelijke waarde vallen daarom af als potentiële locatie voor een aanvullende stikstofproductiefaciliteit. Op de afbeelding hierna zijn alle gronden met landschappelijke waarden aangegeven. Op deze afbeelding zijn de bergingsgebieden (donker blauw) en de noodbergingsgebieden (donker groen) tussen Winschoten en Bad Nieuweschans aangegeven. Ook dit gebied valt vanwege haar specifieke opgave af als potentiële locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0006.jpg"

Afbeelding 5: afstand tot landschapswaarden / landschappelijk beleid

Beschermde natuurgebieden

In het zoekgebied bevinden zich geen Natura 2000-gebieden. De Natura 2000-gebieden Zuidlaardermeer en Waddenzee liggen op een afstand van respectievelijk 7 km en 5 km van het zoekgebied. De aanvullende stikstofproductiefaciliteit heeft geen verstorend effect op de instandhoudingsdoelstellingen van beide gebieden; er vindt als gevolg van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit geen ammoniakdepositie plaats en op voornoemde afstanden heeft de aanvullende stikstofproductiefaciliteit geen verstorende effecten als gevolg van geluid, licht of trilling.
Wel behoren delen van het zoekgebied tot het Natuurnetwerk Nederland en tot natuurgebieden (gelegen buiten Natuurnetwerk Nederland) die in de Provinciale Omgevingsverordening zijn vastgelegd.

Natuurgebieden vallen af als potentiële locatie. Op de afbeelding hierna zijn alle natuurgebieden aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0007.jpg"

Afbeelding 6: ligging zoekgebied ten opzichte van natuur

Minimale oppervlakte terrein

Voor een aanvullende stikstofproductiefaciliteit is een terreinoppervlakte nodig van circa 9 ha. In deze oppervlaktemaat is ruimte voor eventuele landschappelijke inpassing niet inbegrepen, omdat de uiteindelijke locatiekeuze bepaalt wat er nog nodig is aan landschappelijk inpassing. De locatie dient aan deze vereiste te voldoen.

Conclusie

Wanneer alle faalfactoren worden gecombineerd, is de volgende afbeelding het resultaat. De gebieden zonder kleur of arcering zijn potentiële locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0008.png"

Afbeelding 7: potentiële locaties aanvullende stikstofproductiefaciliteit

Op basis van de analyse van de faalfactoren zijn vijf potentiële locaties geselecteerd waar GTS, technisch en juridisch gezien, een aanvullende stikstofproductiefaciliteit zou kunnen bouwen.

Het gaat om de volgende vijf locaties:

  • 1. Locatie Zuidwending (Energy Stock);
  • 2. Locatie Zuiderweg;
  • 3. Locatie Oudedijksterweg;
  • 4. Locatie Eekerpolder;
  • 5. Locatie Tussenklappen.

Voor een beschrijving en een detailkaart van de locaties wordt verwezen naar paragraaf 5.1 van Bijlage 1).

Stap 2: overige criteria

De verschillende overige criteria zijn voor de beoordeling van de locaties niet allemaal van dezelfde betekenis. De belangrijkste criteria zijn "afstand tot HTL-netwerk", "afstand tot stikstofleiding" en "afstand tot hoogspanningsstation". Daarnaast is gekeken naar bundelingsprincipe, windturbines,
aantal kruisingen en aanwezigheid infrastructuur, overstromingsrisico, landschappelijke inpassing,
archeologie, verwerving gronden en incidentele bedrijfswoningen.

Ten aanzien van de belangrijkste criteria zijn de volgende constateringen gedaan:

  • de locatie Tussenklappen bevindt zich op een afstand van 0,4 kilometer van het HTL-netwerk. Voor de overige locaties variëren deze afstanden tussen de 1,6 en 12,1 kilometer. Gelet op het feit dat een korte afstand de voorkeur verdient, komt Tussenklappen als beste locatie naar voren. Daar komt nog bij dat uit de aanvullende studie blijkt dat volstaan kan worden met één aansluitleiding op de bestaande leidingbundels, in plaats van twee aansluitleidingen zoals dat voor de locatie Eekerpolder geldt en drie aansluitleidingen voor de overige locaties.
  • Er is voor de locatie Tussenklappen slechts 0,1 kilometer stikstofleiding nodig om de aansluiting met de bestaande stikstofleiding te realiseren. Voor de overige locaties gelden afstanden van 2,2 tot 10 kilometer. Aangezien de sterke voorkeur uitgaat naar een afstand van minder dan 5 kilometer, zijn de locaties Zuiderweg (5 kilometer lengte) en Zuidwending (10 kilometer) minder geschikt.
  • De locatie Tussenklappen ligt op 8,5 kilometer van het hoogspanningsstation. Voor de overige locaties liggen deze afstanden tussen de 2,5 en 7 kilometer. Hierbij is vooral van belang dat een langere verbinding naar het hoogspanningsstation voor hogere aansluitkosten zorgt. De kortste afstanden zijn aan de orde bij de locaties Zuiderweg (2,5 kilometer) en Zuidwending (5 kilometer), maar deze locaties scoren nadrukkelijk slechter op de andere twee belangrijkste criteria. Voor de locaties Eekerpolder (6 kilometer) en Oudedijksterweg (7 kilometer) geldt dat de hogere aansluitkosten niet opwegen tegen de mindere scores op de andere twee belangrijkste criteria.

Voor de andere criteria geldt dat deze niet wezenlijk onderscheidend zijn. Zo is ten aanzien van het overstromingsrisico opgenomen dat de overstromingsdiepte van de locaties en Zuiderweg op basis van de uitgevoerde berekening 0-20 cm bedraagt. De overstromingsdiepte op de overige locaties bedraagt 80-200 cm. Het risico op overstroming kan echter door technische maatregelen, zoals ophoging van de locatie of het aanleggen van een waterkerende maatregel, sterk worden gereduceerd.

Conclusie

Prioritaire punten waarop de keuze voor de locatie van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit gebaseerd zijn, zijn:

  • Bij de bestaande stikstofproductiefaciliteit reeds diverse G-gas afvoerleidingen aanwezig en is er daardoor voldoende G-gas afvoercapaciteit beschikbaar. Ook is er voldoende H-gas aanvoercapaciteit aanwezig van zowel Noors als Russisch gas.
  • De bestaande stikstofleiding, waarmee de opslagcaverne in Heiligerlee wordt gevuld, ligt in de nabijheid. De capaciteit van deze leiding volstaat voor transport van stikstof uit de aanvullende stikstofproductiefaciliteit.
  • De positie van een locatie tussen twee leidingbundels in is ideaal. Met een korte koppelleiding kan een groot operationeel voordeel (flexibiliteit) worden behaald, doordat een G-gasleiding in beide bundels kan worden voorzien van pseudo G-gas.
  • De afstand tot de woningen is groot, waardoor kan worden voldaan aan de wettelijke normen voor geluid op woningen.
  • Door de grote afstand tot woningen vallen er geen woningen in de externe veiligheidscontour van PR 10-6 per jaar.

Uit de locatiekeuzestudie en de aanvulling blijkt dat de locatie Tussenklappen het meest geschikt is als locatie voor een aanvullende stikstofproductiefaciliteit. De locatie Tussenklappen scoort verreweg het beste omdat op zeer korte afstand twee leidingbundels en de stikstofleiding naar Heiligerlee zijn gelegen. Bovendien ligt deze locatie gunstig tussen beide leidingbundels in. Slechts een koppelleiding volstaat om deze met elkaar te verbinden.

Op basis van deze studie is ervoor gekozen om voor de locatie Tussenklappen een inpassingsplan op te stellen teneinde de realisatie van de stikstofproductiefaciliteit planologisch mogelijk te maken.

2.2 Projectbeschrijving

De aanvullende stikstofproductiefaciliteit wordt gerealiseerd naast de reeds bestaande stikstofproductiefaciliteit in Zuidbroek en daarmee in de nabijheid van de zoutcaverne bij Heiligerlee, die reeds ingericht is voor en dienst doet als ondergrondse opslaglocatie voor stikstof. De aanvullende stikstofproductiefaciliteit wordt eveneens aangesloten op de bestaande stikstofleiding die is gelegen tussen de zoutcaverne bij Heiligerlee en de bestaande stikstofproductiefaciliteit te Zuidbroek.

Aanvullende stikstofproductiefaciliteit

In de aanvullende stikstofproductiefaciliteit wordt stikstof uit de lucht gewonnen, zodat het gemengd kan worden met gas, dat een andere samenstelling heeft dan het gas uit het Groningenveld. Dit is schematisch weergegeven in de volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0009.jpg"

Afbeelding 8: Schematische weergave werking aanvullende stikstofproductiefaciliteit (bron Gasunie)

Het proces dat zich in deze installatie afspeelt, ziet er in grote lijnen als volgt uit. In de aanvullende stikstofproductiefaciliteit wordt stikstof uit de omgevingslucht gewonnen. Het geproduceerde stikstof wordt deels direct gemengd met H-gas vanuit het H-gas hoofdtransportnetwerk. Het zo ontstane pseudo G-gas is op deze manier geschikt voor de Nederlandse huishoudens en de klein-zakelijke markt en zal via het transportnetwerk van Gasunie worden vervoerd naar de rest van het land.

Bij niet directe menging zal de stikstof worden vervoerd naar de opslaglocatie Heiligerlee (zoutcaverne), waar het opgeslagen blijft totdat het nodig is voor menging met H-gas. Als de stikstof nodig is, wordt het via dezelfde leiding terug getransporteerd naar de aanvullende stikstofproductiefaciliteit waar de stikstof wordt gemengd met H-gas en vervolgens wordt afgevoerd in de G-gasstroom.

De voorgenomen locatie voor de aanvullende stikstofproductiefaciliteit ligt naast het terrein van de bestaande stikstofproductiefaciliteit. Het grootste deel van de uitbreiding ligt aan de noordzijde, langs de Hondenlaan. Hier worden drie 'productiestraten' met 8 compressoren in een compressorgebouw (circa 20 meter hoog, zonder eventuele installaties op het dak) gerealiseerd. Bij elk van de drie 'productiestraten' hoort een proceskolom van circa 70 meter hoog en een omvang van circa 100 m2 (ter vergelijking: de bestaande proceskolom is 35 meter en 4 bij 5 meter). Daarnaast is op het terrein allerhande bovengrondse gasinfrastructuur te vinden.

Aan de oostzijde van het bestaande terrein komt een uitbreiding voor het mengstation. De bebouwing op dit deel van het terrein is beperkt. Het merendeel van de uitbreiding bestaat uit ondergrondse gasinfrastructuur. Rond het hele terrein komt een keerwand met terreinafscheiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0010.png"

Afbeelding 9: Huidige situatie met geplande uitbreiding (rode stippellijn)

De voorgenomen uitbreiding beslaat een terrein van ongeveer 12 hectare en krijgt een capaciteit van 180.000 m3 stikstof per uur (tegenover nu 16.000 m3 stikstof per uur). Voor de realisatie van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit vindt een grondverhoging plaats van circa 0,40 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld. Het totale terrein zelf is groter vanwege de landschappelijke inpassing.

Als deze aanvullende installatie het hele jaar benut wordt, kan GTS, afhankelijk van de omstandigheden, tussen de 6 en 9 miljard m3 meer hoogcalorisch gas omzetten dan met de huidige stikstofproductiefaciliteit mogelijk is. Dit komt overeen met 7 tot 11 miljard m3 laagcalorisch gas. Dat is 21 procent van het binnenlandse gasverbruik en hoeft in dat geval niet meer uit het Groningenveld gewonnen te worden.

Het project omvat, zoals opgenomen in dit inpassingsplan, de volgende onderdelen:

  • 1. Uitbreiding van de bestaande stikstofproductiefaciliteit:
  • Compressorgebouw circa 150 lang, 30 meter breed en 25 meter hoog.
  • 3x proceskolom circa 70 meter hoog / luchtscheidingsinstallatie (Air seperation Unit ASU).
  • Dienstgebouwen.
  • Schakeltuin 110 kV.
  • Mengstation.
  • 2. Aanleg van circa 4 km 36" G-gasleiding: deze gasleiding loopt, parallel aan de bestaande oost-westbundel, vanaf de stikstofproductiefaciliteit naar de bestaande afsluiter S-212 alwaar deze wordt aangesloten op de G-gasleiding, liggend in de leidingenbundel die noordzuid gelegen is aan de westzijde van de Meenteweg. Hier wordt ook een scraper trap (leidingtoebehoren voor het inlaten van inspectie- en/of raagapparatuur) gerealiseerd.
  • 3. Stroomkast.
  • 4. De landschappelijke inpassing van de stikstofproductiefaciliteit.
  • 5. De waterbuffer ten noorden van de uitbreiding.
  • 6. De aanpassing van de geluidzone van het gezoneerd industrieterrein.
  • 7. De keerwand.

De voorgenomen ontwikkeling van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit is in onderstaande afbeelding opgenomen. De projectonderdelen 2 en 3 zoals hiervoor omschreven zijn niet opgenomen in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0011.png"

Afbeelding 10: Visualisatie voorgenomen ontwikkeling stikstofproductiefaciliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0012.png"

Afbeelding 11: Impressie 1 aanvullende stikstofproductiefaciliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0013.png"

Afbeelding 12: uitsnede impressie 1 aanvullende stikstofproductiefaciliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0014.jpg"

Afbeelding 13: Impressie 2 aanvullende stikstofproductiefaciliteit

Een aantal voorbereidende werkzaamheden voor de aanvullende stikstofproductiefaciliteit valt buiten de scope van dit inpassingsplan. Deze zijn via omgevingsvergunningen geregeld. Zie ook Hoofdstuk 3 van deze toelichting waar wordt ingegaan op onder andere de aanleg van wegen die in het kader van deze ontwikkeling worden gerealiseerd.

Daarnaast zal de huidige stikstofinjectiecapaciteit van 16.000 m3 van de stikstofcaverne Heiligerlee moeten worden vergroot. Het is wenselijk deze in lijn te brengen met de voorgenomen uitbreiding van de stikstofproductiefaciliteit. Dit valt evenwel buiten de reikwijdte van dit inpassingsplan. Hiervoor zal tezijnertijd een wijziging van het stikstof-opslagplan worden aangevraagd bij het ministerie van EZK. De huidige uitzendcapaciteit van de caverne Heiligerlee bedraagt 190.000 m3.

De stikstofcaverne Heiligerlee is een bestaande stikstofcaverne die sinds 2012 in gebruik is. De stikstof die hier wordt opgeslagen, wordt geproduceerd door de bestaande stikstofinstallatie bij Zuidbroek, die eveneens operationeel is geworden in 2012. De stikstofcaverne Heiligerlee, de stikstofinstallatie Zuidbroek en de stikstofleiding tussen beide zijn in 2010 planologisch ingepast (bestemd) en beschikken over de benodigde vergunningen.

Met de aanvullende stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek blijft de rol van de stikstofcaverne hetzelfde: het kunnen opvangen van pieken in de G-gas markt en het hebben van een strategische voorraad stikstof voor uitval van stikstof elders.

Het gebruik van de stikstofcaverne zal wel wijzigen: de stikstofcaverne en daarmee ook de stikstofleiding zullen intensiever gebruikt worden. Daarbij is voorzien om de caverne sneller te kunnen vullen door het vergroten van de injectiecapaciteit. De stikstofinjectiecapaciteit van de stikstofcaverne zal worden vergroot naar 190.000 m3 stikstof per uur en wordt daarmee gelijk aan de bestaande uitzendcapaciteit. Dit wordt  gerealiseerd via een aparte procedure, welke voorziet in mogelijkheden voor inspraak en rechtsbescherming.

Het voorliggende inpassingsplan is overigens ook zonder de hiervoor beschreven voorgenomen vergroting van de injectiecapaciteit uitvoerbaar.

Bescherming wateroverlast

De locatie waar de aanvullende stikstofproductiefaciliteit wordt gebouwd, is gelegen op korte afstand van het A.G. Wildervanckkanaal. Langs dit kanaal is een regionale waterkering gelegen. Gelet op het belang van continuïteit in productie is er extra bescherming tegen wateroverlast (maatregel tweede laag meerlaagse waterveiligheid) gewenst. Bij uitval van de installatie kan immers niet altijd terug worden gegrepen op voldoende stikstofcapaciteit elders (reserve-capaciteit), daarnaast is terugvallen op G-gas ongewenst. Door de aanleg van een keerwand kan dit risico drastisch worden gereduceerd, waardoor de bedrijfszekerheid van de installatie substantieel wordt verhoogd.

Horizontaal gestuurde boring gasleiding

De nieuwe leiding A-685 heeft een diameter DN900 (36 inch) en een ontwerpdruk van 79,9 bar. De totale lengte van het tracé bedraagt circa 4 kilometer. Vanaf het mengstation kruist de leiding het A.G. Wildervanckkanaal en de N33 door middel van een horizontaal gestuurde boring (HDD) met een lengte van circa 875 meter. Het uittredepunt van de HDD-boring ligt ten oosten van de Vennenweg. Vanaf het uittredepunt tot aan de afsluiterlocatie nabij de Meenteweg wordt de leiding in open ontgraving aangelegd. De nieuwe leiding ligt hier gebundeld met twee bestaande aardgastransportleidingen, een stikstofleiding en een 110 kV elektriciteitskabel. Het intredepunt van de HDD-boring ligt aan de westzijde van het kanaal. Hier wordt een kwelscherm om de HDD aangebracht. De boorinstallatie wordt geïnstalleerd op een tijdelijke verhoging op het maaiveld. Voor aanvang van de werkzaamheden wordt een 0-meting uitgevoerd. Een monitoringsprotocol voor de HDD-boring wordt afgestemd met bevoegde gezagen. Na selectie van een aannemer voor de aanleg van de leiding zal deze een gedetailleerd boorplan opstellen, dat vervolgens wordt afgestemd met het bevoegd gezag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0015.png"

Afbeelding 14: Ligging gasleiding (Bron: Addendum op bemalingsadvies, d.d. 16 oktober 2018)

Effecten op de omgeving

Ten aanzien van geluid en trillingen kan worden gesteld dat het uitvoeren van een HDD-boring geen noemenswaardige effecten heeft. Een boormachine produceert enkel roterende bewegingen en geen pneumatische bewegingen die trillingen veroorzaken. Daarbij werkt de boorvloeistof ook als trillingsabsorber. Er zal beperkte geluidemissie optreden door (diesel)motoren van materieel, waaronder de boormachine, kranen, graafmachines en grondwaterpompen.

Om mogelijke risico's ten aanzien van bodem c.q. verzakkingen inzichtelijk te maken, zodat deze kunnen worden gemitigeerd, heeft de initiatiefnemer in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning onder meer grondmechanisch onderzoek en geohydrologisch onderzoek (in casu een bemalingsadvies) laten uitvoeren.

Uit het onderzoek blijkt dat de HDD voldoet aan de gestelde eisen en dat verzakkingen en dergelijke kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen. Daarbij is afgesproken met het Waterschap dat er een onafhankelijke toezichthouder wordt aangesteld die tijdens de uitvoering van de gestuurde boring toezicht houdt op het werk.

Landschappelijke inpassing

Er is een visie met landschappelijke randvoorwaarden opgesteld voor de inpassing van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit (d.d. 11-12-2018). Deze visie en randvoorwaarden zijn opgenomen in Bijlage 3.

Voor het ontwikkelen van de randvoorwaarden voor de inpassing van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit is gekeken naar de landschappelijke context en de opzet van het terrein. De Tussenklappenpolder wordt doorsneden en omringd door infrastructuur: spoor, wegen en water. Bovendien is door de doorgaande herverkavelingen en landschappelijke ingrepen in de polder de van oudsher aanwezige hoofdopzet sterk versnipperd geraakt.

Voor de landschappelijke inpassing is het dan ook aan te bevelen om met deze nieuwe ontwikkeling geen verdergaande versnippering te krijgen, maar juist de ontwikkeling te gebruiken om de herkenbaarheid en afleesbaarheid van de polder te versterken. Daarom is het landschappelijk gezien gewenst het terrein te verankeren aan de belangrijke structuurlijnen. Zo komt er eenduidigheid terug in de landschappelijke opzet. De Hondenlaan en Legeweg lijken samen met het A.G. Wildervanckkanaal goede dragers waar de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en het omliggende terrein (visueel) aan kunnen worden gekoppeld.

Voor wat betreft de opzet en uitstraling van de locatie staat in principe 'vorm volgt functie' voorop. De techniek hoort bij de aard van de installatie. Daarbij staat functionaliteit voorop. In die gevallen waar dat betekent dat voor de functie een bepaalde vormgeving vereist is, is dat toegestaan.

De locatie valt functioneel gezien uiteen in twee delen: het noordelijke deel (productieveld) met de technische installaties (compressoren, proceskolommen, schakeltuin en bijbehorende gebouwen) en een oostelijk deel waar het mengstation komt te staan. Het accent ligt bij de noordelijke uitbreiding. Daar wordt een nieuwe installatie gebouwd met drie proceskolommen, met een hoogte van circa 70 meter. De huidige proceskolom is circa 35 meter hoog. Deze nieuwe proceskolommen zullen het silhouet van de polder domineren. De oostelijke uitbreiding heeft weinig ruimtelijke impact. De bebouwing in dit oostelijke deel kan een afwijkende kleurstelling en vormgeving krijgen, aansluitend op de functie die ze vervult. In de randvoorwaarden hieronder is dat tot uitdrukking gebracht. In het tussendeel (in de afbeelding hierna in groen aangegeven) komen eveneens bedrijfsgebouwen te staan, ten dienste van de uitbreiding van de stikstofproductiefaciliteit (ondersteunende bedrijfsgebouwen). Denk hierbij aan een portiersloge, kantoorruimte, toiletten, etcetera.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0016.png"

Abeelding 15: Hoofdopzet locatie aanvullende stikstofproductiefaciliteit

Randvoorwaarden inpassing landschap

  • het hele complex wordt als één geheel (bestaande en nieuwe terrein samen) ingepast;
  • bij de landschappelijke inpassing wordt het gebied betrokken tussen Hondenlaan, Legeweg en de spoorlijn Zuidbroek-Scheemda;
  • inpassing zorgt voor een ruimtelijke verankering van de locatie aan landschappelijke structuurdragers, in het bijzonder aan de hoek Hondenlaan - Legeweg;
  • de omliggende bestaande landschappelijke dragers: Hondenlaan - Legeweg - De Leest - A.G. Wildervanckkkanaal worden behouden en opgenomen in de landschappelijke inpassing;
  • de benodigde waterberging als onderdeel van de inpassing meenemen en oplossen op landschapseigen wijze in de vorm van één of meerdere sloten en/of plas-drasgebieden.
  • bij de landschappelijke inpassing van het complex gebruik maken van landschapseigen middelen: beplanting, water, dijken.
  • de keerwand wordt aan de landschapszijde/buitenzijde aan het zicht onttrokken door landschapseigen middelen als een dijk of beplanting in de vorm van inheemse bomen en struiken.

Randvoorwaarden bebouwing

  • vorm volgt functie, daarbinnen streven naar een zo heldere vormgeving en opzet van de kolommen en bebouwing;
  • gebouwen die horen tot dezelfde 'familie' hebben dezelfde uitstraling en vormgeving, wat zich uit in:
      • a. productiegerelateerde gebouwen, overkappingen en proceskolommen in lichtgrijze kleurstelling en van beton;
      • b. ondersteunende bedrijfsgebouwen (deels) in een afwijkende kleur- en materiaalstelling: baksteen in natuurlijke tint: donkerbruin tot mangaan, plaatmateriaal in lichtgrijze kleurstelling;
  • de vormgeving van de proceskolommen is voor elk van de kolommen gelijk, waarbij de vorm door functie wordt gestuurd maar ook wordt gezocht naar de mogelijkheid om van de kolommen een fraai landmark te maken;
  • leidingen, afsluiters en andere technische installaties in lichtgrijze tot middengrijze kleurstelling, waarbij een ander kleurgebruik is toegestaan als dat vanuit veiligheidsvoorschrif-ten wordt gevraagd;
  • bij voorkeur geen glimmend materiaalgebruik, tenzij dat gevraagd wordt vanuit de techniek van de installaties.

Randvoorwaarden terreininrichting

  • niet meer verharding dan nodig voor goed gebruik van het terrein;
  • verharding in terughoudende kleurstelling, waarbij in geval van gebruik van meerdere kleuren verharding, wordt gekozen voor kleuren uit eenzelfde kleurfamilie;
  • gras en eventueel heesters en struiken rond ondersteunende bedrijfsgebouwen;
  • representatieve entree voor het ontvangstgebouw;
  • vormgeving van het hekwerk is afgestemd op wat vanuit veiligheid en functionaliteit gewenst is;
  • één type hekwerk rond het hele terrein;
  • hekwerk bij voorkeur in grijze kleurstelling;
  • niet meer verlichting dan functioneel nodig is uit oogpunt van onderhoud en veiligheid, waarbij de hoogte van lichtmasten is beperkt tot 8 meter en de lichtuitstraling is gericht op het terrein;
  • waar mogelijk is verlichting onderdeel van het gebouwontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0017.png"

Afbeelding 16: Uitgangspunt landschappelijke inpassing: terrein installatie als een geheel inpassen met goede verankering aan bestaande structuurlijnen

De aanleg

De realisatie-periode van het project start na de zomer van 2019 en loopt door tot het eerste kwartaal van 2022. In bedrijfname wordt voorzien in het voorjaar van 2022.

Hoofdstuk 3 Beschrijving plangebied e.o.

3.1 Beschrijving plangebied e.o.

Het plangebied ligt tussen de dorpen Zuidbroek, Muntendam en Meeden. Aan de westkant van het A.G. Wildervanckkanaal en ten oosten van de spoorlijn Zuidbroek-Veendam ligt de bestaande stikstofproductiefaciliteit van GTS.

De gronden van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit maken deel uit van de Tussenklappenpolder en bestaan voornamelijk uit agrarisch gebied, grotendeels in de vorm van rationeel verkavelde landbouwgrond, waar de watergang de Munte doorheen stroomt. De gronden zijn overwegend in gebruik voor akkerbouw. Het bosgebied (tijdelijk productiebos) dat binnen het plangebied aan de westkant van het kanaal is gesitueerd was, is in 2014 gerooid en inmiddels ingezaaid met gras. Bomen in het plangebied zijn schaars. Wel liggen in het plangebied enkele sloten.

De Tussenklappenpolder is een opvallend open en weinig bebouwd gebied, gelegen tussen de kernen Zuidbroek en Muntendam in de gemeente Midden-Groningen. Vanaf de Muntendammerweg is goed te zien hoeveel lager de polder ligt ten opzichte van de omgeving.

De Tussenklappenpolder maakte tot de aanleg van het A.G.Wildervanckkanaal in de jaren '50 deel uit van de grotere polder de Munte. De Tussenklappenpolder is in de loop van de afgelopen decennia herverkaveld, waardoor de oude lopen van De Leest en de Oude Ae niet meer terug te zien zijn in het landschap. Nu resteert een efficiënte rechtlijnige verkavelingsstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0018.jpg"

Afbeelding 17: vogelvlucht locatie (bron: Gasunie), waarbij productiebos is gekapt

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0019.jpg"

Afbeelding 18: huidige locatie vanaf afstand

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0020.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0021.jpg"  
Afbeelding 19: huidige locatie   Afbeelding 20: huidige locatie  

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0022.png"  
Afbeelding 21: entree huidige locatie  

De bebouwing in de polder is beperkt tot een boerderij en een woonhuis aan de rand van de polder tegen de kern van Zuidbroek aan. In de polder zelf ligt een gaswinlocatie van de NAM en sinds enkele jaren staat er een stikstofproductiefaciliteit van GTS. Vooral de bij de productiefaciliteit horende proceskolom is een blikvanger in de polder. Tussen de stikstofproductiefaciliteit en het A.G. Wildervanckkanaal ligt een slibdepot van de provincie Groningen.

Kenmerkend voor de polder en de directe omgeving zijn de vele infrastructuurlijnen van water, spoor en verkeer. Naast het A.G. Wildervanckkanaal zijn dat het Winschoterdiep en het Muntendammerdiep (westzijde Tussenklappenpolder), de spoorlijnen van Zuidbroek naar Veendam en Nieuweschans en de N33 als belangrijke verkeersader.

3.1.1 Kabels en leidingen

In het plangebied en directe omgeving ligt een aantal kabels en leidingen. De afbeelding hierna laat de ligging van deze kabels en leidingen zien. Dit inpassingsplan regelt alleen de nieuwe leiding(en) die tot het initiatief behoren. De bestaande kabels en leidingen zijn, voorzover noodzakelijk, juridisch-planologisch geregeld in de reeds geldende bestemmingsplannen en hoeven daarom niet opnieuw te worden opgenomen in voorliggend inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0023.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0024.png"  

Afbeelding 22: ligging bestaande kabels en leidingen in en om het plangebied

3.2 Toekomstige ontwikkelingen in de omgeving

Windpark N33

Op 16 februari 2017 is het inpassingsplan voor Windpark N33 vastgesteld. Op 9 oktober 2017 is de partiële herziening vastgesteld. Dit rijksinpassingsplan heeft betrekking op een windpark met een vermogen van circa 120 Megawatt met maximaal 35 windturbines in de gemeenten Midden-Groningen Veendam en Oldambt. De initiatiefnemers willen met de realisatie van het windpark N33, naast het versterken van hun bedrijven en de regionale economie, een bijdrage leveren aan de doelstelling om in Nederland meer duurzame energie te produceren.

Naast de windturbines worden in het inpassingsplan Windpark N33 de bijbehorende inkoopstations, transformatiestations, de electrische infrastructuur en opstelplaatsen ten behoeve van aanleg en onderhoud gerealiseerd. De windturbines worden voor het onderhoud ontsloten via onderhoudswegen. Deze wegen maken eveneens deel uit van het plan.

Bij de realisatie van de gasleiding voor de aanvullende stikstofproductiefaciliteit zullen kabels en leidingen van windpark N33 worden gekruist. GTS stemt dit in het overleg met de initiatiefnemers van het windpark verder af.

Voor de windturbines wordt uitgegaan van een minimale ashoogte van 115 meter en een maximale ashoogte van 140 meter. De minimale rotordiameter bedraagt 110 meter en de maximale rotordiameter bedraagt 130 meter. De totale tiphoogte bedraagt maximaal 200 meter.

De windturbines worden in 3 deelgebieden mogelijk gemaakt. 27 windturbines in het noordelijke deel van het plangebied, 4 windturbines in het middendeel van het plangebied en 4 windturbines in het zuidelijk deel van het plangebied.

deelgebied noord   deelgebied midden   deelgebied zuid  
afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0025.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0026.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0027.png"  

Afbeelding 23: Globale indicatie plaatsing windturbines

De initiatiefnemers hebben aangegeven voornemens te zijn om twee windturbines te realiseren ten zuiden van de stikstofproductiefaciliteit.

Windturbines kunnen bijdragen aan een hoger veiligheidsrisico rond ondergrondse leidingen en bovengrondse installaties. GTS hanteert voor het berekenen van de veiligheidsrisico's van windturbines op haar leidingen en installaties het "handboek risicozonering windturbines". De leidingen en windturbine liggen op een veilige afstand ten op zichte van elkaar. Er wordt voldaan aan het "handboek risicozonering windturbines".

Bij het bepalen van de mogelijke locaties van de windturbines is rekening gehouden met de aanwezige installaties en leidingen van GTS in de omgeving. De windturbines kunnen zodanig worden geplaatst dat de windturbinelocaties voldoen aan de toetsafstanden en geen significant risico toevoegen aan de installaties en leidingen.

In de 'Notitie impact voorontwerp inpassingsplan stikstofproductie Zuidbroek op Windpark N33, deelgebied Vermeer Noord' (zie Bijlage 4) is een analyse uitgevoerd naar de samenloop van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en het Windpark N33. Op basis van die analyse is geconcludeerd dat de windturbines van Yard inderdaad niet meegenomen hoeven te worden in de risicoberekeningen bij het inpassingsplan aanvullende stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek.

In de analyse is gebruik gemaakt van een windturbine met de volgende eigenschappen:

  • Rotordiameter maximaal op 130 meter;
  • Tiphoogte maximaal op 200 meter;
  • Ashoogte maximaal op 135 meter (bij 200 m tip);
  • Zwaartepuntafstandblad op 1/3e van een halve rotordiameter;
  • Nominaal toerental maximaal op 12,5 rotaties per minuut.

Hierna zijn de uitkomsten van de analyse opgenomen.

Externe veiligheid

Windturbines kunnen een effect hebben op installaties van stikstofproductiefaciliteit en de aan te leggen ondergrondse buisleidingen. Bovengrondse installaties en ondergrondse buisleidingen dienen buiten de daarvoor bedoelde toetsafstanden van de windturbines te liggen.

GTS hanteert voor de plaatsing van windturbines nabij haar infrastructuur als beleid dat de toetsafstand voor bovengrondse installaties de maximale werpafstand bij overtoeren bedraagt en dat de toetsafstand voor ondergrondse buisleidingen bestaat uit het maximum van enerzijds de ashoogte +1/3e bladlengte en anderzijds de werpafstand bij nominaal toerental.

Als er wordt voldaan aan de toetsafstanden dan kan volgens GTS gesteld worden dat de windturbines geen significante bijdrage leveren aan het reeds aanwezige risico van de inrichtingen of transportbuisleidingen.

De werpafstand bij overtoeren als toetsafstand voor bovengrondse installaties is bepaald op 444 meter. Binnen deze toetsafstand zijn geen bovengrondse installaties of terrein bedoeld voor bovengrondse installaties gelegen. Er is daarmee geen sprake van een kans op treffen van de bovengrondse installaties van de nieuwe stikstofproductiefaciliteit.

De werpafstand bij nominaal toerental bedraagt 172 meter en de ashoogte + 1/3e bladlengte afstand bedraagt 157 meter. Dit betekent dat ook de ‘dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ voor ondergrondse buisleidingen geheel buiten de aangegeven toetsafstanden ligt. Er is circa 9 meter speling tot de grens van de aangegeven ‘dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’, hierdoor kan het faalscenario bladworp bij nominaal toerental en mastfalen nooit leiden tot schade aan de ondergrondse buisleiding. Er is voldoende afstand is tussen de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ en de windturbines, ook indien rekening zou worden gehouden met kritische afstanden.


Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van overlap tussen de toetsafstanden vanaf de windturbines en de bovengrondse installaties van de toekomstige aanvullende stikstofproductiefaciliteit. Er is ook geen sprake van overlap tussen de toetsafstanden van de windturbines en de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ (zone bestemd voor ondergrondse gasleidingen) uit het voorontwerp rijksinpassingsplan Aanvullende stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek.


Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat er geen sprake is van significante risico’s door de inmiddels bestemde en vergunde windturbines voor de beoogde bovengrondse installaties en ondergrondse buisleidingen. Eventuele resterende zeer kleine risico’s (bladworp bij overtoeren op ondergrondse buisleidingen) zijn zodanig klein dat deze risico’s volgens beleid van de Gasunie van acceptabele aard zijn. Het onderhavige inpassingsplan levert dus vanuit veiligheid geen belemmering op voor het windpark. Bovenstaande conclusie komt overeen met de conclusie die getrokken wordt in paragraaf 3.2 van deze toelichting.

Geluid

Op basis van recent uitgevoerd akoestisch onderzoek met een windturbine met een rotordiameter van maximaal 130 meter op een ashoogte van maximaal 140 meter is geconcludeerd dat er zonder mitigatie ruimschoots voldaan wordt aan de wettelijke geluidnormen uit het Activiteitenbesluit. Dit sluit aan bij de conclusies van het MER behorende bij het Windpark N33. Door de bouw van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit kan er, door toevoeging verhard oppervlak (wijziging bodemgebied) en toevoeging reflectie door grote gebouwen van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit, een wijziging optreden in de geluidsbelasting van de windturbines op omliggende woningen van derden. Er dient dus onderzocht te worden of de windturbines na toevoeging van verhardingen en reflecterende bebouwing door de aanvullende stikstofproductiefaciliteit nog steeds voldoen aan het Activiteitenbesluit.

Om te beschouwen of er ook na de bouw van de toekomstige aanvullende stikstofproductiefaciliteit met de windturbines voldaan wordt aan het Activiteitenbesluit zijn de windturbines opnieuw doorgerekend in het geluidsmodel van het windpark. Het bestemmingsvlak van de toekomstige aanvullende stikstofproductiefaciliteit is daarbij als verhard oppervlak beschouwd. Daarmee is de akoestische worst-case situatie voor de geplande windturbines van Yard berekend, door vestiging van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit. De berekende verschillen op toetspunten in het geluidsmodel zijn verwaarloosbaar voor en na vestiging van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en zullen daarom niet voor normoverschrijding zorgen.

De toekomstige aanvullende stikstofproductiefaciliteit is geen geluidgevoelig object, waardoor toetsing op de gevel van de fabriek niet nodig is.

Slagschaduw

De voorgenomen aanvullende stikstofproductiefaciliteit is geen gevoelig object voor wat betreft slagschaduw. Hierdoor geldt de norm voor slagschaduw uit het Activiteitenbesluit niet voor dit object. Uiteraard kan slagschaduw wel waargenomen worden door personen die mogelijk werkzaam zijn in de toekomstige aanvullende stikstofproductiefaciliteit. Om een indicatie te geven van de te verwachten slagschaduw ter plekke van de toekomstige aanvullende stikstofproductiefaciliteit is er een berekening uitgevoerd met behulp van een computersimulatie (WindPro). Alle bouwvlakken uit het voorontwerp inpassingsplan voor de aanvullende stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek zijn als zeven nieuwe toetspunten opgenomen in het slagschaduwmodel. De meeste slagschaduw zal optreden ter plaatse van het mengstation (circa 35 uur). Gezien de functie van het mengstation zullen hier nauwelijks personen verblijven die mogelijk hinder ondervinden van slagschaduw.

De meest noordelijk gelegen bouwwerken van de toekomstige aanvullende stikstofproductiefaciliteit ontvangen minder slagschaduw (circa 20 uur per jaar). Enkele van deze bouwwerken zullen worden gebruikt als ondersteunende bedrijfsgebouwen. Gezien de berekende uren aan slagschaduw en de momenten dat dit mogelijk optreedt, kan dit als hinderlijk worden ervaren tijdens kantooruren. Mogelijke hinder kan eenvoudig worden weggenomen door de gebouwen te voorzien van rolluiken of andere zonwering.


Energieopbrengst

Het is denkbaar dat de aanvullende stikstofproductiefaciliteit van invloed is op de opbrengsten van het windpark doordat het fysieke bouwwerk windturbines in de luwte zet en er dus verminderde opbrengst is. Of dit werkelijk het geval is, is alleen met opbrengstberekeningen te bekijken. In overleg kan bepaald worden of dat in deze fase al nodig geacht wordt of dat überhaupt nodig wordt geacht. In principe is opbrengstderving een onderwerp dat aan de orde komt bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in schade ex artikel 6.1 Wro (planschade).

Zonnepark Duurkenakker

Sunvest BV heeft het voornemen zonnepark Duurkenakker te realiseren, een zonnepark in de gemeente Midden-Groningen van ten minste 50 MW. Het zonnepark wordt gerealiseerd in het gebied tussen het A.G. Wildervanckkanaal en de spoorlijn Veendam – Zuidbroek, ten noorden van Duurkenakker in Muntendam. Het zonnepark ligt nabij de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en het windpark N33. Tussen deze drie projecten vindt veelvuldig afstemming plaats.

Op 7 maart 2017 is de locatie door de provincie Groningen aangewezen als locatie voor het plaatsen van een zonnepark voor een periode van maximaal 30 jaar. Op 13 maart 2017 is een tijdelijke omgevingsvergunning voor 10 jaar verleend en het zonnepark heeft in de voorjaarsronde van 2017 SDE+ subsidie toegekend gekregen. Op 21 maart 2018 is een aanvraag bij de gemeente Midden-Groningen ingediend voor een omgevingsvergunning.

De visuele impact van het zonnepark blijft vanwege de verlaagde ligging en de aanwezigheid van dijken vrijwel beperkt tot de polder zelf. Het zonnepark is van buiten de polder uitsluitend waarneembaar vanuit de trein.

Ontsluitingsweg stikstofproductiefaciliteit en verlegging Legeweg

Vanaf de rotonde Duurkenakkerweg wordt parallel aan het spoor een nieuwe toegangsweg naar de stikstofproductiefaciliteit gerealiseerd. In verband met de voorgenomen uitbreidingen worden de bestaande wegen rond de stikstofproductiefaciliteit (Hondenweg en Legeweg) verbreed. Voor deze ontwikkelingen is een aparte planologische procedure (omgevingsvergunning) doorlopen. Op 2 december 2016 is hiervoor de omgevingsvergunning verleend.

Aansluiten uitbreiding op bestaande gasleidingen

De uitbreiding van de stikstofproductiefaciliteit wordt aangesloten op het bestaande H-gasnet en G-gasnet. Hiertoe worden korte koppelleidingen aangelegd ten westen en ten zuiden van de uitbreidingslocatie. Hiervoor wordt momenteel een separate planologische procedure doorlopen.

Spoorverbinding

Voor het gebied ten noordoosten van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit is in de provinciale verordening een zoekgebied opgenomen voor een spoorverbinding (zie verder paragraaf 4.2.2).

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleid en regelgeving

In dit hoofdstuk komen, voor zover relevant voor het onderhavige inpassingsplan, de wet-regelgeving en het bestaande beleid van het Rijk, provincie en gemeente aan de orde.

Hoewel het beleid van provincies en gemeenten voor de ministers niet bindend is, is bij dit plan wel zo veel mogelijk rekening gehouden met het beleid van de provincie Groningen en de gemeente Midden-Groningen.

Volledigheidshalve wordt ook opgemerkt dat de bepalingen van de provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van de Wro niet van toepassing zijn als deze met het inpassingsplan in strijd zijn.

4.1 Wet- en regelgeving

4.1.1 Wet milieubeheer

De Wet milieubeheer (Wm) regelt een groot aantal verschillende milieuaspecten. De wet legt in grote lijnen vast welke wettelijke instrumenten er zijn om het milieu te beschermen en welke uitgangspunten daarvoor gelden. De nadere uitwerking op detailniveau wordt geregeld via AmvB’s en ministeriële regelingen.

Relatie met het plan

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen (als uitwerking van de Europese richtlijn 2008/50) zijn opgenomen in Titel 5.2 Luchtkwaliteit (zie paragraaf 5.9). In hoofdstuk 7 is de Europese verplichting tot milieueffectrapportage uitgewerkt. De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Op deze manier krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. Zie ook paragraaf 5.1 van deze toelichting.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht.

Relatie met het plan

Er zijn geen onderwerpen of Rijksbelangen uit het Barro waarmee het voornemen strijdig is.

4.1.3 Gaswet

De Gaswet omvat regels op het gebied van transport en levering van gas en geeft tevens uitvoering aan de EG-richtlijn over de interne Europese gasmarkt. Ingevolge artikel 10a, lid 1 onder c van de Gaswet heeft GTS als netbeheerder van het landelijk gastransportnet tevens het toepassen van kwaliteitsconversie tot taak. Om deze taak uit te voeren moet GTS de beschikking hebben over voldoende infrastructurele middelen, zoals stikstofproductiefaciliteiten en mengstations.

4.1.4 Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming individuen (plaatsgebonden risico) en groepen personen (groepsrisico).

De stikstofproductiefaciliteit is een zogenaamd BRZO-bedrijf (Besluit risico’s zware ongevallen). BRZO-bedrijven dienen een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uit te voeren, waarbij steeds de laatste versie van Safeti-NL worden gehanteerd. Momenteel is dat versie 6.54. De scenario’s worden gemodelleerd volgens de Handleiding Risicoberekeningen Bevi (versie 3.2).

De resultaten van een QRA worden gepresenteerd in de vorm van het Plaatsgebonden Risico en het Groepsrisico (zie paragraaf 5.8 en Bijlage 21).

4.1.5 Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. Het besluit (en bijbehorende regeling) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het ministerie van Infrastructuur & Milieu (nu Infrastructuur & Waterstaat) heeft het Handboek buisleidingen in bestemmingsplannen gepubliceerd, waarin praktische informatie en voorbeelden staan voor het opnemen van buisleidingen met gevaarlijke stoffen in bestemmingsplannen.

De belangrijkste plichten voor de gemeente die bestemmingsplannen opstelt zijn:

  • Ruimtelijke reservering opnemen voor plaatsgebonden risico (PR) en verantwoording van groepsrisico (GR). Binnen de PR 10-6 risicocontour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn en zo mogelijk ook geen beperkt kwetsbare objecten. Het verwachte aantal aanwezigen binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet worden verantwoord. Dat invloedsgebied reikt bij brandbare vloeistoffen tot net buiten de 10-6 contour, voor leidingen met aardgas en chemicaliën moet dat per geval berekend worden.
  • Ruimtelijke reservering opnemen voor de belemmeringenstrook met aanlegvergunningenstelsel: de voor onderhoud gereserveerde ruimte bedraagt ten minste 5 meter aan beide zijden van de leiding.
  • De ruimtelijke reserveringen zijn binnen 5 jaar verwerkt in bestemmingsplannen.

Stikstof (N2) valt onder Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Relatie met het plan

Daar waar nodig wordt in het inpassingsplan invulling gegeven aan het Bevb. Dit houdt in dat ruimtelijke reserveringen zijn opgenomen voor de belemmeringenstrook van leidingen (op de verbeelding), voorzien van een omgevingsvergunningenstelsel in de regels. Reeds bestaande en juridisch-planologisch geregelde leidingen worden niet opnieuw geregeld in dit inpassingsplan.

4.1.6 Wet geluidhinder

Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.

De zonering van industrielawaai wordt in een bestemmingsplan vastgelegd rond een industrieterrein waar volgens dat bestemmingsplan (in ieder geval deels) de vestiging van “grote lawaaimakers” mogelijk is. De grootte van de zone is afhankelijk van de benodigde of gewenste geluidsruimte van het gezoneerde industrieterrein. In het bestemmingsplan moet de zone (die niet kleiner mag zijn dan de 50 dB(A)-contour) worden vastgelegd.

Binnen de zone rond industrieterreinen kunnen echter wel geluidsgevoelige bestemmingen liggen waarvoor een hogere maximale grenswaarden kan worden vastgesteld. De hoogte van de voorkeursgrenswaarde en de maximale hogere waarde is onder andere afhankelijk van:

  • het soort geluidsgevoelige bestemming;
  • nieuwbouw of bestaande bouw.

Relatie met het plan

De Wet geluidhinder heeft als onderzoekskader gediend voor het geluidonderzoek dat is uitgevoerd. Het aspect geluid en daarmee de Wet geluidhinder staat de ontwikkeling van het initiatief niet in de weg. Zie ook paragraaf 5.7 van deze toelichting.

4.1.7 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming bevat alle regels rondom de bescherming van Nederlandse natuurgebieden (gebiedsbescherming) en planten- en diersoorten (soortenbescherming). In deze wet heeft het Rijk alle verplichtingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Relatie met het plan

In paragraaf 5.3 wordt aangegeven hoe de toetsing aan de Wet natuurbescherming heeft plaatsgevonden. Wat betreft het aspect natuur, kan het initiatief doorgang vinden.

4.1.8 Waterwet

De Waterwet regelt in hoofdzaak het beheer van watersystemen, waaronder waterkeringen, oppervlaktewater (ook op zee) en grondwaterlichamen. De wet is gericht op het voorkomen dan wel beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de bescherming en verbetering van kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. De Waterwet verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Relatie met het plan

In paragraaf 5.5 wordt naast watertoets tevens aandacht besteed aan het aspect waterveiligheid. Wat betreft het aspect waterveiligheid, kan het initiatief doorgang vinden.

4.1.9 Watertoets

Per 1 november 2003 is de watertoets als wettelijk instrument verankerd. Het besluit hierover verplicht de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding'. Wettelijk verplichte onderdelen van het besluit vormen de waterparagraaf en het vooroverleg. Naast deze elementen omvat de watertoets ook een procesbeschrijving met tussenproducten en de definitie van taken en verantwoordelijkheden voor de betrokken partijen. Doel van de watertoets is het expliciet aangeven van het belang van water in de ruimtelijke ontwikkeling.

Relatie met het plan

In paragraaf 5.5 wordt aangegeven hoe invulling is gegeven aan de watertoets. Wat betreft het aspect water, kan het initiatief doorgang vinden.

4.1.10 Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem te beschermen. De Wbb maakt duidelijk dat grondwater een onderdeel van de bodem is. Daarnaast worden de sanering van verontreinigde bodem en grondwater door middel van de Wbb geregeld. Ook lozingen in of op de bodem kunnen op grond van de Wbb worden gereguleerd.

Relatie met het plan

Voor de aanvullende stikstofproductiefaciliteit is een bodemrisico analyse (zie paragraaf 5.6) uitgevoerd conform de methodiek van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Wat betreft het aspect bodembescherming, kan het initiatief doorgang vinden.

4.1.11 Omgevingsverordening provincie Groningen

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd, vastgesteld door Provinciale Staten op 1 juni 2016) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen (paragraaf 4.2.2).

De Omgevingsvisie bevat de doelstellingen voor het provinciale beleid op deze gebieden. Met de Omgevingsverordening laat de provincie het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen) doorwerken in plannen van gemeenten en waterschappen.

De Omgevingsverordening bevat de volgende wettelijke verplichte aanwijzingen:

  • Provinciaal net van wegen op grond van de Wet basisnet;
  • vaarwegen en vaarwegbeheerders;
  • regionale waterkeringen;
  • milieubeschermingsgebieden.

De Omgevingsverordening maakt vooraf duidelijk aan gemeenten en waterschappen wat wel en niet aanvaardbaar is met het oog op provinciale belangen.

Aanvullend op de genoemde aspecten bij de omgevingsvisie heeft het plangebied in de omgevingsverordening nog een veiligheidsnorm regionale waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0028.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0029.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0030.png"
 

Afbeelding 24: Uitsnede kaart Regionale waterkeringen

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0031.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0032.png"  

Afbeelding 25: Uitsnede kaart Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren

Relatie met het plan

Zoals gezegd heeft het plangebied in de omgevingsverordening een veiligheidsnorm regionale waterkering toegekend gekregen. In overleg met het waterschap Hunze en Aa's is bij de ontwikkeling van het initiatief rekening gehouden met deze veiligheidsnorm. Zie hiervoor ook paragraaf 5.5 van deze toelichting.

4.2 Beleid

4.2.1 Rijksbeleid
4.2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), van kracht geworden op 13 maart 2012, is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In het SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Daarbij zijn 13 nationale belangen benoemd; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Onderhavig project heeft raakvlakken met 3 nationale belangen uit de SVIR, te weten “ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen” (nationaal belang 3), “efficiënt gebruik van de ondergrond” (nationaal belang 4) en "zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten" (nationaal belang 13).

Het netwerk van buisleidingen voor het vervoer van (gevaarlijke) stoffen is van economisch belang voor Nederland op Europese schaal. Hieronder valt ook het gastransport, inclusief ondersteunende faciliteiten zoals compressie, stikstofproductie, mengen en het verbinden van aardgasproductielocaties.

Het Rijk wil de aanleg van deze buisleidingen op land en zee ruimtelijk mogelijk maken, belemmeringen voorkomen en zorgen voor een goede aansluiting op het internationale netwerk. Buisleidingen op land die van nationaal belang zijn voor het transport van (gevaarlijke) stoffen, worden enkel toegestaan in de gereserveerde stroken. In de rijksstructuurvisie Buisleidingen is het beleid voor buisleidingen op land verder uitgewerkt. De 4 km G-gasleiding wordt aangesloten op de bestaande G-gasleiding. Deze bestaande G-gasleiding is gelegen in een leidingbundel ten westen van de Meenteweg, die onderdeel uitmaakt van de Buisleidingenstrook zoals opgenomen in de Structuurvisie Buisleidingen. Dit is een nadere uitwerking van de SVIR.

In de ondergrond komen diverse nationale belangen samen. De ondergrond is belangrijk voor de bestaande energievoorziening (winning, opslag en transport van olie- en aardgas) en de nieuwe energievoorziening (bodemenergie zoals geothermie (waaronder warmtekoudeopslag) en opslag van stikstof, CO2 en nucleair afval).

De vormen van gebruik van de ondergrond beïnvloeden elkaar onderling en zijn tevens van grote invloed op de eisen aan bovengrondse functies, zodat zonder ordening het gebruik voor de individuele functies inefficiënt wordt. Vanwege onder meer de beperkte ruimte in de ondergrond, de betekenis van de ondergrond voor het economisch functioneren van Nederland en afstemming op activiteiten in de bovengrond, is efficiënt gebruik van de ondergrond van nationaal belang. Dit wordt door het Rijk verder uitgewerkt in de Structuurvisie Ondergrond (STRONG).

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken.

Relatie met het plan

De ontwikkeling is in overeenstemming met het ruimtelijk beleid van het Rijk. Het Rijksbeleid vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2.1.2 Structuurvisie Buisleidingen

De structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.

Relatie met het plan

De nieuwe gasleiding kruist de buisleidingenstrook die parallel aan de Meenteweg is gelegen (westzijde). De nieuwe G-gasleiding wordt aangesloten op een bestaande G-gasleiding die in de buisleidingenstrook, zoals opgenomen in de Structuurvisie Buisleidingen, ligt. De nieuwe G-gasleiding wordt aangesloten op een bestaande G-gasleiding die in de buisleidingenstrook ligt. Deze buisleidingenstrook is opgenomen in de Structuurvisie Buisleidingen. Ten behoeve van de aansluiting wordt het bestaande afsluiterschema S-212 aangepast. Tevens wordt hier een bovengrondse scraper trap gerealiseerd. Dit is een leidingtoebehoren waarmee bijvoorbeeld een inspectie-apparaat in de leiding kan worden gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0033.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0034.png"  

Afbeelding 26: Uitsnede Visiekaart structuurvisie buisleidingen

4.2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een ander belangrijk instrument is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen.

De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. De duurzaamheidsladder is van toepassing op alle ruimtelijke plannen die vanaf 1 oktober 2012 worden vastgesteld en geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. De ladder voor duurzame verstedelijking is in principe kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Hieronder vallen het bestemmingsplan, het inpassingsplan en de provinciale verordening die een locatie voor stedelijke ontwikkeling aanwijst. Daarnaast kan het verstandig zijn om de ladder voor duurzame verstedelijking ook te gebruiken bij de opstelling van andere ruimtelijke plannen waaronder structuurvisies. Ook voor voorliggend plan, wat het initiatief tot uitbreiding van de bestaande stikstofproductiefaciliteit mogelijk maakt, moet de ladder voor duurzame verstedelijking worden doorlopen.

In artikel 3.1.6., tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening wordt aangegeven dat de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt ook een beschrijving moet bevatten van de behoefte aan de ontwikkeling. Wanneer de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, dient tevens te worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Op deze aspecten wordt hieronder nader ingegaan.

Behoefte

In onderhavig project is het ruimtelijk verzorgingsgebied gelijk aan het afzetgebied, dat betekent Nederland, België, Frankrijk en Duitsland.

De komende decennia blijft aardgas in de regio Nederland, België, Frankrijk en Duitsland een belangrijke rol vervullen in onze energievoorziening. Vrijwel alle huishoudens zullen nog geruime tijd gas gebruiken om hun woningen te verwarmen en om op te koken. Ook zal een aanzienlijk deel van de elektriciteit worden opgewekt met gas. Veel bedrijven gebruiken bovendien gas, naast verwarming en verhitting, als grondstof in chemische processen. Op weg naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050 blijven fossiele energiebronnen nog decennia een belangrijke rol spelen, waarbij gas niet alleen de schoonste bron is, maar ook voor de benodigde flexibiliteit kan zorgdragen.

De komende jaren zal steeds meer aardgas worden geïmporteerd. De hoofdreden hiervoor is dat de productie van aardgas in het Groningenveld volledig wordt beëindigd. Het aardgas dat daarom geïmporteerd wordt, heeft een hogere calorische waarde (H-gas) dan G-gas dat o.a. in de Nederlandse huishoudens wordt gebruikt. Het geïmporteerde H-gas moet worden omgezet naar G-gas om het voor hetzelfde doel te kunnen inzetten. Dat omzetten van H-gas naar G-gas is mogelijk door aan het H-gas stikstof toe te voegen.


Om het H-gas te kunnen omzetten naar G-gas (pseudo G-gas) dient GTS de beschikking te hebben over voldoende stikstof en voldoende capaciteit om het stikstof te kunnen mengen met H-gas. De huidige stikstofproductiecapaciteit in Oost-- is niet voldoende om ook vanaf 2022 in de vraag naar G-gas te kunnen voorzien. Daarom is door het kabinet besloten om de bestaande stikstofproductiecapaciteit uit te breiden met een aanvullende stikstofproductiefaciliteit. GTS is dan ook voornemens deze aanvullende stikstofproductiefaciliteit daadwerkelijk te realiseren. Hierbij wordt ook voorzien in extra mengcapaciteit.

De voorgenomen ontwikkeling wordt tevens beschouwd vanuit een goede ruimtelijke ordening, hetgeen er eigenlijk op neer komt dat moet worden gekeken of er sprake is van nut en noodzaak en of de ontwikkeling aanvaardbaar is, mede gelet op de locatie. Voor het aantonen dat sprake is van nut en noodzaak wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van deze toelichting. Uit hoofdstuk 4 (ontwikkeling past binnen vigerend(e) beleid en wetgeving), hoofdstuk 5 (er zijn geen aspecten vanuit de fysieke leefomgeving die zich verzetten tegen de voorgenomen ontwikkeling) en hoofdstuk 7 (plan is financieel en maatschappelijk uitvoerbaar en wordt binnen de planperiode gerealiseerd) blijkt dat het plan op de onderhavige locatie ruimtelijk aanvaardbaar is.

Binnen- of buiten bestaand stedelijk gebied

Voor de locatiekeuze van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit geldt een aantal randvoorwaarden waaraan dient te worden voldaan. Het gaat om de volgende randvoorwaarden:

  • 1. nabijheid van de zoutcaverne bij Heiligerlee waarin ondergronds al opslag van stikstof plaatsvindt en die daarvoor ook is ingericht;
  • 2. de technische kenmerken van het proces om het stikstof te mengen met H-gas;
  • 3. het bestaande hoofdtransportnetwerk (zowel H-gas als G-gas).

Ad 1: nabijheid caverne Heiligerlee

De voormalige zoutcaverne nabij Heiligerlee wordt al als ondergrondse opslaglocatie voor stikstof gebruikt. Om deze capaciteit te kunnen gebruiken dient de extra stikstofproductiecapaciteit in de buurt van deze caverne te worden gerealiseerd. Deze dient dan te worden aangesloten op de bestaande stikstofleiding van caverne Heiligerlee naar de bestaande stikstofproductiefaciliteit te Zuidbroek.


Zoals beschreven in paragraaf 2.1 van deze toelichting, is de nabijheid van de caverne in Heiligerlee en de bestaande stikstofleiding daar naar toe, bepalend geweest voor het zoekgebied van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit. Zonder koppeling met deze caverne zou de uitbreiding van de stikstofproductie namelijk nog veel groter moeten zijn. De caverne in Heiligerlee heeft een uitzendcapaciteit van 190.000 m3 per uur. Met de substantiële vergroting van de stikstofproductiecapaciteit en de mogelijkheid om de geproduceerde stikstof in de caverne op te slaan voor later gebruik, kan deze caverne met deze grote uitzendcapaciteit, veel beter benut worden dan enkel met de productie van stikstof door de huidige stikstofproductiefaciliteit in Zuidbroek. In dit kader is het wenselijk dat de huidige stikstofinjectiecapaciteit van 16.000m3 wordt vergroot.


De bestaande caverne is nu al geschikt voor opslag en uitzenden van deze volumes en hoeft dan ook niet te worden aangepast of uitgebreid. Een bijkomend voordeel van meer opslag van stikstof in de caverne is nog dat de gemiddelde vulgraad van de caverne hoger blijft, waardoor er gemiddeld sprake is van een hogere druk in de caverne. Hierdoor wordt inklinking van de caverne beperkt.

Ad 2: technische kenmerken

De kenmerken van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit leiden ertoe dat deze op afstand van onder andere woningen dient te worden gerealiseerd. De aanvullende stikstofproductiefaciliteit produceert geluid. Voor industrielawaai gelden wettelijke normen voor de geluidsbelasting op gevoelige functies zoals woningen. Tijdens het uitvoeren van het locatiekeuzeonderzoek is aangegeven dat de aanvullende stikstofproductiefaciliteit op een afstand van tenminste 750 tot 1.000 m van woningen gebouwd dient te worden om te kunnen voldoen aan de wettelijke normen. Gronden binnen 750 m van een woning vallen derhalve af als potentiële locaties. Aan de hand hiervan wordt geconcludeerd dat de realisatie van een dergelijke installatie in stedelijk gebied niet reëel is. Zie ook afbeelding 4 in paragraaf 2.1 waarin dit inzichtelijk is gemaakt.

Ad 3: bestaande hoofdtransportnetwerk

Naast de aanwezigheid van voldoende H-gasleidingen om H-gas aan te kunnen voeren om te mengen met stikstof (hierna N2) om pseudo G-gas te maken, is tevens de aanwezigheid van voldoende G-gasleidingen nodig om dit pseudo G-gas in te kunnen injecteren. Het is van belang dat dit proces wordt uitgevoerd dicht bij het beginpunt van het G-gasleidingnet, (bij het Groningenveld) zodat het huidige optimaal uitgelegde G-gasleidingnet kan worden gebruikt voor het transport van pseudo G-gas. Gebeurt dit elders dan betekent dit dat G-gas rondgepompt moet worden naar een meng- en injectielocatie verderop in het net. Dat is niet efficiënt, het vraagt extra compressorcapaciteit en het vergt aanzienlijke aanpassingen van het huidige netwerk. Ook vergt het extra ruimtebeslag en is het kostenverhogend.

Er zijn twee G-gas en H-gasleidingbundels aanwezig in het gebied. Eén westelijk van de bestaande stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek en één ten oosten daarvan. De afvoer door deze leidingbundels is momenteel niet gekoppeld. Het gas wordt dus ofwel door de ene bundel aan- en afgevoerd of wel door de andere. Door de toenemende noodzaak tot flexibele productie en bijmenging van stikstof moet GTS het gas met verschillende H- en G-gasleidingbundels kunnen aan- en afvoeren. Dat kan door de genoemde twee leidingbundels aan elkaar te koppelen. De bestaande stikstofproductiefaciliteit in Zuidbroek is door middel van het stikstofmengstation al aangesloten op de westelijke gasleidingenbundel die richting Drenthe en verder loopt. In het mengstation wordt stikstof aan H-gas toegevoegd dat via een H-gasleiding is aangevoerd. Na stikstof toevoeging wordt het gas vervolgens in het G-gas net geïnjecteerd. Een aanvullende stikstofproductiefaciliteit zal tevens via dit bestaande mengstation op deze westelijke leidingbundel moeten worden aangesloten. Daarnaast moet de aanvullende stikstofproductiefaciliteit ook worden aangesloten op de andere, meer oostelijk gelegen leidingbundel, zodat het pseudo G-gas op twee verschillende plekken in het G-gasnetwerk kan worden geïnjecteerd.

Om de koppeling tussen de twee leidingbundels zo efficiënt mogelijk uit te voeren qua kosten en ruimtebeslag is het plaatsen van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit naast de bestaande stikstoflocatie Zuidbroek (locatie 5 in voorgaand kaartbeeld) het meest gunstig. Het nieuwe mengstation kan dan met een circa 4 km lange leiding worden aangesloten op de oostelijke leidingbundel. Het nieuwe mengstation wordt daarnaast ook gekoppeld aan het reeds bestaande mengstation dat op de westelijke leidingbundel is aangesloten. Hier is dan geen aparte aansluitleiding voor nodig.


Aan de hand van deze randvoorwaarden is in een aantal stappen een zoekgebied bepaald, waarbinnen de aanvullende stikstofproductiefaciliteit zou kunnen worden gerealiseerd. In paragraaf 2.1 is beschreven hoe de locatiekeuze tot stand is gekomen.

Gelet op de eisen die aan een stikstofproductiefaciliteit worden gesteld, behoort een binnenstedelijke ontwikkeling niet tot de mogelijkheden. Uit de locatiekeuzestudie blijkt dat de locatie Tussenklappen het meest geschikt is als locatie voor een aanvullende stikstofproductiefaciliteit. Op basis van deze studie is ervoor gekozen om voor de locatie Tussenklappen een inpassingsplan op te stellen teneinde de realisatie van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit planologisch mogelijk te maken.

Relatie met het plan

Er is sprake van een (inter)nationale behoefte, welke wordt opgevangen in de directe nabijheid van de reeds bestaande stikstofproductiefaciliteit in Zuidbroek. Hiermee is toepassing gegeven aan artikel 3.1.6., tweede lid, Bro.

4.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie provincie Groningen

De Omgevingsvisie is, samen met de omgevingsverordening (paragraaf 4.1.11), door Provinciale Staten van de provincie Groningen vastgesteld op 1 juni 2016. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie heeft betrekking op het grondgebied van de provincie Groningen en geldt voor een periode van vier jaar: 2016-2020.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid geformuleerd dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

  • 1. Ruimte
  • 2. Natuur en landschap
  • 3. Water
  • 4. Mobiliteit
  • 5. Milieu

Uit de Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

In de omgevingsvisie is het plangebied gelegen in een 'Concentratiegebied grootschalige windenergie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0035.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0036.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0037.png"  

Afbeelding 27: Uitsnede kaart Ruimte

Verder is het plangebied aangegeven als Laaggelegen gebied. Ook blijkt uit de omgevingsvisie dat in het plangebied, net ten noorden van de voorgenomen uitbreiding van de stikstofproductiefaciliteit, een zoekgebied is opgenomen voor een spoorverbinding tussen Groningen en Leer. Tot slot ligt er langs het A.F. Wildervanckkanaal een baggerspeciedepot, dat ook als zodanig bestemd is.

Relatie met het plan

Het initiatief tot uitbreiding van de stikstofproductiefaciliteit staat de ontwikkeling van windturbines binnen het 'concentratiegebied grootschalige windenergie' niet in de weg.

In paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de wijze waarop wordt omgegaan met de kwalificatie 'laaggelegen' gebied.

In de afbeelding hierna is het voorziene tracé van de spoorverbinding in beeld gebracht. Dit tracé volgt uit het zoekgebied voor de spoorverbinding tussen Groningen en Leer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0038.jpg"

Afbeelding 28: ligging spoorboog Veendam - Leer (aan de hand van zoekgebied in omgevingsvisie)

Het zoekgebied is verder geregeld in artikel 2.37.2 (zoekgebied-spoorverbinding) van de Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016. De tekst van het artikel luidt: "een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid spoorwegen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven zoekgebied spoorverbinding".

Het onderhavige inpassingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die afbreuk (kunnen) doen aan de aanleg van de (Oost)boog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0039.png"

Afbeelding 29: Kaart 4 Infrastructuur uit de Omgevingsverordening 2016 met het zoekgebied (in het rose)

4.2.3 Gemeentelijk beleid

Welstandsnota (2004)

Het doel van de welstandsnota is om een bijdrage te leveren aan het behouden en, waar nodig, het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de voormalige gemeente Menterwolde. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente een effectief, controleerbaar en klantvriendelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.

In de welstandsnota worden 'de redelijke eisen van welstand' in concrete criteria vertaald. Het welstandsbeleid moet uit te leggen zijn en de uitvoering er van moet openbaar en controleerbaar zijn. Kort gezegd koppelt de welstandsnota inhoudelijke (gebieds)kennis aan juridisch houdbare en inzichtelijke welstandscriteria. De criteria in deze welstandsnota vormen een vangnet en dienen er toe bouwplannen die het aanzien niet waard zijn uit de voormalige gemeente Menterwolde te weren.

De welstandsnota maakt deel uit van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de voormalige gemeente Menterwolde. Afstemming is daarom gewenst op de (bestemmings)plannen waarbij de ruimtelijke kwaliteit aan de orde is.

De welstandsnota bevat criteria onderverdeeld in 4 hoofdgroepen:

  • algemene welstandscriteria
  • gebiedsgerichte welstandscriteria
  • welstandscriteria voor specifieke objecten
  • welstandscriteria voor veel voorkomende kleine bouwplannen

Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'buitengebied'. Over het gehele buitengebied komen kleinere bebouwingslinten, solitaire woningen en agrarische bedrijven voor. Voor deze gebiedscategorie gelden uiteraard andere regels dan voor bebouwing in een stedelijk gebied. Voor de bebouwing in het buitengebied gaat het met name om de relatie met het omliggende landschap en dan voornamelijk om de inpassing van nieuwbouw en grootschalige agrarische functies.

Relatie met het plan

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing van het initiatief. In bijlage 3 van deze toelichting zijn de landschappelijke randvoorwaarden opgenomen. Aan de hand van deze paragrafen wordt geconcludeerd dat het initiatief voldoende ingepast wordt in het landschap en het aspect landschap de ontwikkeling van het initiatief niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Onderzoek gevolgen fysieke leefomgeving

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Voor alle aspecten zijn aparte onderzoeken uitgevoerd die zijn opgenomen in de bijlage van de toelichting.

5.1 Aanmeldnotitie vormvrije mer-beoordeling

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. De m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan/inpassingsplan of aan het verlenen van een vergunning. In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Onderdeel D betreft een lijst met daarin opgenomen activiteiten die m.e.r.-beoordelingplichtig zijn. De gehanteerde drempelwaarden op de D-lijst vormen geen uitsluitingsdrempel. De drempelwaarden zijn als het ware indicatief.

De aanleg van een buisleiding voor het transport van aardgas is op grond van onderdeel D, onder 8.1 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. formeel m.e.r.-beoordelingplichtig indien de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 5 km of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied.

De nieuwe gasleiding A-685 heeft een lengte van 4 kilometer en is niet geprojecteerd in een gevoelig gebied. Het project blijft derhalve onder de drempelwaarden.

Voor het droog houden van de werkputten bij de gestuurde boring en de sleuven bij het ingraven van de gasleiding is tijdens de aanleg bemaling nodig. Onttrekking van grondwater is op grond van onderdeel D, onder 15.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. formeel m.e.r.-beoordelingplichtig indien de onttrekking van grondwater de bij dit onderdeel aangegeven drempelwaarde van 1,5 miljoen m2 per jaar overschrijdt. De onttrekking blijft met circa 465.000 m3 in 120 dagen onder de genoemde drempelwaarde.

Desalniettemin is de vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie "Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling aanleg 36 inch gasleiding A-685 en waterbezwaar" (13 augustus 2018) opgesteld. (zie Bijlage 5).

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. Op grond van het gewijzigde Besluit m.e.r. is (in werking getreden op 7 juli 2017) dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling ook te worden aangevraagd door middel van een aanmeldingsnotitie.

Deze notitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen aanleg van de aardgastransportleiding A-685 en grondwateronttrekking voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie neemt het bevoegd gezag een beslissing of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.

Conclusie

Uit de uitgevoerde analyse in de aanmeldnotitie blijkt dat er geen relevante effecten zijn die het doorlopen van de m.e.r.-procedure zinvol maken. Het doorlopen van een m.e.r.-procedure is in dat kader niet noodzakelijk. Zie het MER-beoordelingsbesluit in Bijlage 6.

5.2 Archeologie

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient in principe een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. In dit geval is de provincie hier nauw bij betrokken, gezien de ontgronding die plaatsvindt in het kader van het bouwrijp maken, waarvoor de provincie bevoegd gezag is. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Het beleid in Nederland is erop gericht om archeologische waarden duurzaam in situ (in de bodem) te behouden en in stand te houden.

Geomorfologie en bodem

Volgens de bodemkaart (ontleend aan ARCHIS) bestaat de bodem binnen het plangebied uit waardveengronden op zegge-, riet- of (mesotroof) broekveen, waardveengronden op zand, ondieper dan 1,2 meter en weideveengronden op zand, ondieper dan 1,2 meter. Aan de noordzijde komen kalkarme drechtvaaggronden met zware klei en waardveengronden op veenmosveen voor. Aan de zuidzijde bevindt zich een klein gebied met moerige podzolgronden met een zavel- of kleidek en een moerige tussenlaag en moerige eerdgronden met een zavel- of kleidek en een moerige tussenlaag op zand.

Het westelijke deel van de koppelleiding A-685 ligt in een zone met waardveengronden op zand, ondieper dan 1,2 meter. In het oostelijke deel van de koppeling bestaat de bodem van west naar oost achtereenvolgens uit weideveengronden op zand, ondieper dan 1,2 meter, kalkarme poldervaaggronden met klei, kalkarme drechtvaaggronden met zware klei en kalkarme poldervaaggronden met klei.

Volgens de geomorfologische kaart (ontleend aan ARCHIS) ligt het grootste deel van de stikstofproductiefaciliteit in een ontgonnen veenvlakte, al dan niet met klei en zand. In het zuiden bevindt zich een vlakte van ten dele verspoelde dekzanden, vervlakt door veen en/of overstromingsmaterialen aan de noordzijde een vlakte van getijafzettingen.

Het gehele westelijke deel van de koppelleiding ligt in een ontgonnen veenvlakte, al dan niet met klei en zand. Het oostelijke deel van de koppelleiding ligt deels in een ontgonnen veenvlakte en deels in een vlakte van getij-afzettingen.

Binnen de uitbreidingslocatie van de stikstofproductiefaciliteit is het fossiele beekdal van de Oude Ae aanwezig. Op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is de voormalige loop als verhoging herkenbaar. De iets hogere delen kunnen oeverwallen zijn of een inversierug die is ontstaan doordat de vulling van de loop minder is ingeklonken dan de omgeving. Op het AHN is ook duidelijk zichtbaar dat het noordelijke deel van het terrein hoger ligt, vermoedelijk als gevolg van (sub)recente ophoging.

Bij de archeologische begeleiding van de aanleg van de bestaande stikstofproductiefaciliteit ten noorden van de Legeweg is inzicht verkregen in de opbouw van de aan het beekdal gerelateerde afzettingen (Van der Kroft, 2014). Het in aanleg pleistocene dal werd in de loop van het vierde millennium voor Chr. blootgesteld aan omvangrijke watererosie onder mariene invloed, waarbij de dekzandondergrond is aangetast. Alleen bij de hogere dekzandopduikingen langs de rand van het dal is nog sprake van (vrijwel) intacte podzolbodems in de top van het dekzand. Deze erosiefase wordt, nadat het gebied is drooggevallen, gevolgd door veenaccumulatie. Er ontstaat een omvangrijk veenmoeras, waar de Oude Ae doorheen slingert. De sedimenten in de fossiele geul zelf zijn in hoofdzaak organogeen (met name bestaand uit siderietrijke gyttja). Als gevolg van veenontginning vanaf de 9e eeuw klinkt het veen in. Bij dijkdoorbraken, met name in de 14e en 15e eeuw, overstroomde de zee vanuit de Dollard het gebied, waardoor er klei werd afgezet. De stikstofproductiefaciliteit ligt aan het zuidelijke einde van het zeekleigebied van de Dollard. Het kleidek is hier zeer dun en vrijwel overal opgenomen in de bouwvoor.

Archeologische onderzoeken

De graafwerkzaamheden voor de geplande uitbreiding van de stikstofproductiefaciliteit en de koppelleiding zijn bedreigend voor eventuele archeologische resten. Daarom zijn voor deze gebieden door RAAP de volgende onderzoeken uitgevoerd:

  • Archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek) uitbreiding stikstofinstallatie (18 februari 2016, zie Bijlage 7);
  • Archeologisch karterend veldonderzoek uitbreiding stikstofinstallatie Zuidbroek (21 april 2016, zie Bijlage 8).
  • Archeologisch vooronderzoek (verkennend veldonderzoek) noordelijke uitbreiding werkterrein (22 maart 2016, zie Bijlage 9);
  • Programma van Eisen, archeologische begeleiding beekdal, uitbreiding stikstofinstallatie te Zuidbroek (A-439). Gemeente Menterwolde. (29 maart 2016, zie Bijlage 10). Dit programma van eisen wordt, daar waar nodig, gehanteerd bij werkzaamheden in het plangebied.
  • Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen Aanleg DN900 Gasunie koppelleiding A-685, Meeden-Zuidbroek (27 september 2018, zie Bijlage 11).
  • Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. karterende boringen zone B, (29 september 2018, zie Bijlage 12).
  • Programma van Eisen opgraven uitbreiding stikstoffabriek te Zuidbroek (26 juni 2018, zie Bijlage 13).

De uitkomsten van deze onderzoeken worden hierna beknopt beschreven.

Archeologisch vooronderzoek aanvullende stikstofproductiefaciliteit, bureauonderzoek en veldonderzoek

Aanleiding en doelstelling

De doelstelling van dit onderzoek is het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein. Hiertoe is inzicht in de bodemopbouw en de gaafheid ervan van belang.

Voor de delen van de koppelleiding ten westen en oosten van de (aanvullende) stikstofproductiefaciliteit is in eerste instantie alleen een bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan is bepaald of veldonderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0040.png"

Afbeelding 30: Ligging van het onderzoeksgebied

Conclusies

De top van het dekzand, het archeologische niveau voor de Steentijd, is binnen het geplande uitbreidingsgebied van de stikstofproductiefaciliteit nog grotendeels intact. Op de hoger gelegen zandkopjes is vaak sprake van bodemvorming, die in meerdere boringen heeft geleid tot de vorming van een podzolbodem. Het archeologische relevante niveau voor de Middeleeuwen is veelal niet meer intact. De Dollardafzettingen (klei) zijn grotendeels opgenomen in de bouwvoor/verstoorde laag. De in de basis van de bouwvoor aanwezige veenbrokken tonen aan dat de top van het onderliggende veen is aangetast.

Voor de zandkoppen en de flanken daarvan is de archeologische verwachting hoog voor vindplaatsen uit de Steentijd, met name voor nederzettingsresten. Mogelijk zijn ook resten uit de late Prehistorie aanwezig. Dit is afhankelijk van de snelheid waarmee het veen de zandkoppen heeft afgedekt. Voor de Middeleeuwen is de verwachting laag, gezien het vrijwel ontbreken van het relevante niveau. Voor de voormalige loop van de Oude Ae is de archeologische verwachting laag.

Tijdens het verkennende onderzoek zijn geen aanwijzingen voor archeologische nederzettingen gevonden.

Aanbevelingen

Het verkennende booronderzoek heeft weliswaar geen aanwijzingen opgeleverd voor archeologische vindplaatsen, maar vanwege de aanwezigheid van zandkopjes en een intacte bodem is op die plekken wel vervolgonderzoek aanbevolen.

Aanbevolen is om rondom de boringen met een podzolbodem of bodemvorming een karterend en waarderend booronderzoek uit te voeren om te bepalen of er aanwijzingen zijn voor archeologische vindplaatsen en om de zandkopjes nauwkeuriger in kaart te brengen. In totaal komt circa 7,2 ha in aanmerking voor dit aanvullende onderzoek. Op basis van de resultaten van dit karterende en waarderende booronderzoek dient bepaald te worden hoe verder met dit gedeelte van het terrein omgegaan dient te worden.

Gezien de aard van de verwachte archeologische resten binnen de beekafzettingen van de Oude Ae wordt aanvullend booronderzoek buiten de dekzandkoppen niet zinvol geacht. Aanbevolen wordt om de graafwerkzaamheden ten behoeve van het bouwrijp maken binnen het beekdal van de Oude Ae archeologisch te begeleiden, in verband met eventuele beekdalspecifieke vindplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0041.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0042.png"  

Afbeelding 31: Advieskaart

Tracé koppelleiding

Voor het grootste deel van het tracé van de koppelleiding wordt geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Een groot deel ervan is al onderzocht in de booronderzoeken voor de aardgastransportleidingen A-514 (Molema & Bakker, 2004) en A-666 (Van Beek, Aalbersberg, Jans & Van Hoof, 2008) en de stikstoftransportleiding A-626 (Van Hoof, 2009). Een groot deel van het tracé van de koppelleiding valt binnen de voormalige werkstrook van deze leidingen, waar de bodem diep verstoord zal zijn.

Direct ten oosten van de N33 is het tracé van de koppelleiding dusdanig breed dat het deels buiten de verstoorde werkstrook van de aardgastransportleiding ligt. Voor dit gedeelte, dat een omvang heeft van circa 2,8 ha, geldt volgens de archeologische verwachtingskaart een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Aanbevolen is om hier een inventariserend booronderzoek uit te voeren.

Voor de vindplaats die aangetroffen is binnen de zuidelijke werkstrook van de stikstoftransportleiding A-626 (ARCHIS-waarneming 415748) zijn indertijd beschermende maatregelen genomen waardoor geen nader onderzoek nodig was (Van Hoof, 2009). Deze vindplaats bevindt zich midden in het tracé van de geplande koppelleiding en wordt daardoor nu wel bedreigd. Voor deze vindplaats wordt daarom een onderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen. Het gebied dat hiervoor in aanmerking komt, heeft een lengte van circa 95 m en een breedte van circa 25 m. Het proefsleuvenonderzoek dient met name gericht te zijn op het verwachte archeologische vondstniveau (top dekzand), waarvan gridsgewijs metervakken moeten worden gezeefd. In plaats van sleuven kan ook gekozen worden voor afzonderlijke putjes van 1 m² (sonderingsputjes).

Programma van Eisen (PvE), archeologische begeleiding beekdal, uitbreiding stikstofproductiefaciliteit

Tijdens het vooronderzoek zijn binnen het plangebied (dek)zandruggen- en koppen aangetroffen met een intacte (podzol)bodem en soms met houtskool in de top van het zand. Voor deze delen, die een hoge verwachting hebben voor nederzettingen uit de Steentijd, is aanvullend onderzoek aanbevolen om te bepalen of sprake is van behoudenswaardige archeologische vindplaatsen. Het beekdal buiten de zandruggen- en koppen heeft een lage archeologische verwachting voor nederzettingen. Hier kunnen nog wel beekdalspecifieke vindplaatsen aanwezig zijn. Dergelijke typen vindplaatsen zijn niet op te sporen met vooronderzoek. Daarom is aanbevolen om de graafwerkzaamheden in het beekdal die dieper gaan dan de bouwvoor/verstoorde laag en de onderliggende kleilaag (Dollardafzettingen) archeologisch te begeleiden. Het PvE heeft betrekking op deze begeleiding. Op de zandruggen- en koppen binnen het beekdal zal nog karterend/waarderend onderzoek worden uitgevoerd om de archeologische waarde daarvan te bepalen. Binnen deze delen dienen vooralsnog geen bodem verstorende werkzaamheden plaats te vinden tot duidelijk is hoe hiermee omgegaan dient te worden.

Het doel van de archeologische begeleiding is het documenteren en ex situ veiligstellen van archeologische resten die aan het licht komen tijdens de graafwerkzaamheden in het fossiele beekdal binnen het plangebied.

Als er sprake is van archeologische fenomenen waarvan het documenteren en bergen enige tijd zal vergen, worden met de uitvoerder praktische werkafspraken gemaakt.

In het geval van bijzondere vondsten wordt overlegd met de opdrachtgever, het bevoegd gezag en zo nodig de depothouder over de aanpak. Dit dient ook te gebeuren indien vindplaatsen worden aangetroffen die dusdanig van omvang en/of complexiteit zijn dat onderzoek ervan een belemmering vormt voor de voortgang van de werkzaamheden.

Het onderzoek dient uitgevoerd te worden conform de KNA specificatie voor Archeologische begeleiding, protocol opgraving (KNA versie 3.3) en de technische standaard van de Nederlandse Gasunie voor archeologisch onderzoek (CSK-13-N; Nederlandse Gasunie, 2015a).

Archeologisch karterend veldonderzoek uitbreiding stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek

Aanleiding en doelstelling

ln het voorgaand bureau- en verkennend veldonderzoek (Van Hoof, 2015, 2016a, 2016b, 2A16c) is geconstateerd dat het plangebied in het beekdal van de Oude Ae en de Leest ligt. Voor de zandkoppen binnen het beekdal geldt een hoge verwachting voor vindplaatsen uit de Steentijd, met name voor nederzettingsresten. Naar aanleiding hiervan is karterend veldonderzoek uitgevoerd. Hierna worden de conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek gepresenteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0043.png"

Afbeelding 32: Onderzoeksgebied karterend veldonderzoek

Conclusies

Het onderzoek heeft duidelijke aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van archeologische nederzettingen. Behalve houtskool zijn in de boringen vuurstenen artefacten aangetroffen. Ook zijn op vier locaties binnen het plangebied vuurstenen artefacten aan het maaiveld gevonden, die waarschijnlijk uit de ondergrond ter plaatse afkomstig zijn.

Aanbevelingen

Het fossiele geulsysteem van de Oude Ae en Leest en de overgangszone van de beeklopen naar de hoger gelegen dekzandkoppen en -ruggen (zone 2) worden onderzocht tijdens de archeologische begeleiding van het beekdal (Van Hoof, 2016d).

Voor de hoogste delen van de dekzandruggen en -koppen (zone 3) wordt aanbevolen om deze zoveel mogelijk te ontzien. Ter hoogte van de nieuw aan te leggen installaties, wegen en watergangen is dit niet mogelijk. Hier wordt archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van waarderend proefsleuvenonderzoek aanbevolen. Dit onderzoek heeft als doel informatie te verzamelen over de aard, omvang, datering, diepteligging, gaafheid, conservering en waarde van de archeologische vindplaatsen. Ook het direct omliggende gebied (zone 2) dient bij het onderzoek te worden betrokken om een beeld te krijgen van het verloop van de vondstdichtheid en om te bepalen of hier haardkuilen aanwezig zijn. Op basis van de resultaten van het waarderende proefsleuvenonderzoek dient te worden bepaald hoe verder met bedreigde delen in zone 3 moet worden omgegaan (vrijgeven, ontzien, opgraven, begeleiden of een combinatie daarvan). Een waarderend onderzoek in de vorm van proefsleuven dient uitgevoerd te worden conform een Programma van Eisen (PvE), dat door de bevoegde overheid dient te zijn goedgekeurd.

Het overige deel van het plangebied wordt ingericht als werkterrein of grondopslag. lndien de bouwvoor hier niet wordt ontgraven of een ten minste 30 cm dikke kleilaag als beschermende buffer blijft liggen, is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Anders moet ook hier proefsleuvenonderzoek plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0044.png"

Afbeelding 33: Advieskaart

Archeologisch vooronderzoek (verkennend veldonderzoek) noordelijke uitbreiding werkterrein

Aanleiding en doelstelling

Onderhavig onderzoeksgebied betreft de noordelijke uitbreiding van het werkterrein. Binnen het onderzoeksgebied is een verkennend booronderzoek uitgevoerd ter aanvulling van het eerdere onderzoek (Van Hoof, 2015,a). De doelstelling van dit onderzoek is het vaststellen van de archeologische waarde van het onderzoeksgebied. Hiertoe is inzicht in de bodemopbouw en de gaafheid ervan van belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0045.png"

Afbeelding 34: Ligging van het onderzoeksgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0046.png"

Afbeelding 35: Advieskaart

Conclusies

De top van het dekzand, het archeologische niveau voor de Steentijd, is op de hogere gelegen zandkopjes intact. Hier is sprake van een podzolbodem of bodemvorming. Het archeologische relevante niveau voor de Middeleeuwen is veelal niet meer intact. De Dollardafzettingen (klei) zijn grotendeels opgenomen in de bouwvoor/verstoorde laag.

De archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de Steentijd op dekzandkoppen en de flanken daarvan blijft hoog. Voor vindplaatsen uit de Middeleeuwen is de archeologische verwachting laag. Voor de laaggelegen delen van het beekdal van de oude Ae en de Leest is de archeologische verwachting laag. Beekdalspecifieke vindplaatsen kunnen hier nog wel aanwezig zijn.

Aan de westzijde van het onderzoeksgebied zijn drie zandkopjes aanwezig met een podzolbodem of bodemvorming. Ter hoogte van de zandkopjes is in meerdere boringen houtskool aangetroffen. Mede gezien de landschappelijke setting, dekzandkopjes bij de samenkomst van twee waterlopen, is de aanwezigheid van houtskool in de boringen een aanwijzing voor een archeologische vindplaats.

Aanbevelingen

Op de drie zandkopjes in het westelijke deel van het onderzoeksgebied zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats aangetroffen. Voor dit gedeelte is vervolgonderzoek noodzakelijk, uitgezonderd voor de leidingstrook. Aanbevolen wordt om in dit gedeelte een karterend en waarderend onderzoek (20 megaboringen per ha, waarbij het archeologisch relevante niveau wordt gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 3 mm) uit te voeren om te bepalen of er, behalve houtskool, ook andere aanwijzingen zijn voor archeologische vindplaatsen zoals bijvoorbeeld (vuur)stenen artefacten of aardewerk. Op basis van de resultaten van dit onderzoek dient bepaald te worden hoe verder met dit gedeelte van het terrein omgegaan dient te worden.

Voor het overige deel van het onderzoeksgebied wordt aanvullend vooronderzoek niet zinvol geacht, gezien de aard van de eventuele beekdalspecifieke vindplaatsen die binnen de beekafzettingen van de Oude Ae en de Leest kunnen voorkomen. Omdat dergelijke vindplaatsen niet zijn uit te sluiten, wordt aanbevolen om de graafwerkzaamheden in dit deel van het terrein archeologisch te begeleiden.

Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen koppelleiding A-685

Aanleiding en doelstelling

In 2015 heeft voor het koppelleidingtracé reeds een archeologisch bureau- en veldonderzoek plaatsgevonden. Daarna heeft er echter een tracéwijziging plaatsgevonden. In het onderhavige bureauonderzoek worden de eerdere adviezen getoetst aan het inmiddels gewijzigde tracé en wordt bepaald of vervolgonderzoek noodzakelijk is.

Het doel van een archeologisch bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Door middel van het veldonderzoek, dat bestaat uit het verrichten van grondboringen, wordt de opgestelde verwachting aangevuld en getoetst. Het doel van een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) door middel van verkennende boringen is het vaststellen van de bodemgesteldheid en de mate van bodemverstoring

Conclusies en advies

Voor het grootste gedeelte van het plangebied ligt al een selectieadvies paraat dat is gebaseerd op het eerder door RAAP (2015) uitgevoerde onderzoek voor de eerder geplande locatie van het tracé. Geconcludeerd kan worden dat dit selectieadvies deels kan worden overgenomen. Dit betekent dat advieszone A kan worden vrijgegeven.

Binnen advieszone B is een nederzetting uit de steentijd aanwezig, die conform het advies van RAAP dient te worden onderzocht middels een proefsleuvenonderzoek. (IVO-P).9 Deze advieszone is circa 95 m lang en 45 m breed. Echter, geadviseerd wordt om in eerste instantie verkennend booronderzoek uit te voeren, om vast te stellen of de bodem al dan niet intact is. Indien de bodem (door aanleg van de ten noorden van de geprojecteerde leiding liggende leiding) is verstoord, is een vervolgonderzoek immers niet noodzakelijk.

Advieszone C is nog niet eerder onderzocht en heeft middelhoge/hoge archeologische verwachting. Het gebied ten westen van de Meenteweg is echter buiten het plangebied gelegen.

Voor advieszone D (beekdal) is door RAAP geadviseerd de werkzaamheden hier archeologisch te begeleiden. Dit advies kan worden gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0047.png"

Afbeelding 36: Advieskaart

Tussen de N33 en de Venneweg wijkt het tracé van de gasleiding naar het zuidwesten af ten opzichte van het eerdere plan. Hierdoor valt dit deel buiten het boorgrid van het eerdere verkennend booronderzoek, maar omdat hier nu sprake is van een gestuurde boring hoeft ook hier geen onderzoek (meer) plaats te vinden. De boring vindt op een dermate grote diepte plaats dat geen grond geroerd wordt waar zich archeologische waarden kunnen bevinden.

Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. karterende boringen, zone B

Ter plaatse van advieszone B is besloten om in eerste instantie een aantal verkennende boringen uit te voeren, om na te gaan of de bodem al dan niet intact is. Dit vanwege de verwachte bodemverstoring als gevolg van de aanleg van de reeds aanwezige kabels en leidingen inclusief de werkstrook. Dit veldonderzoek is reeds in november 2016 uitgevoerd. Gebleken is dat hier de bodem uit een (soms aanzienlijke) laag veen onder de komklei bestaat. Het podzolprofiel in het dekzand hieronder blijkt plaatselijk redelijk intact te zijn, maar niet overal. De reden hiervoor kan liggen in de aanwezigheid van nabijgelegen geulen, waardoor verspoeling van de top van het dekzand heeft plaatsgevonden. Ook kunnen diverse werkzaamheden in de leidingstrook tot verstoring van de bodem ter plaatse van het huidige plangebied hebben geleid.

Geadviseerd is om zone B nader in kaart te brengen door langs de raai van verkennende boringen 113 tot 116, karterende boringen te zetten. Deze karterende boringen zijn erop gericht een vuursteen- vindplaats op te sporen. Indien in deze boringen geen vuursteen wordt aangetroffen, kan worden geconcludeerd dat op deze plaats geen vindplaats aanwezig is en valt de zone of locaties binnen deze zone af voor vervolgonderzoek (het proefsleuvenonderzoek).

Het veldonderzoek heeft aangetoond dat er weliswaar plaatselijk sprake is van een (deels) intact podzolprofiel en soms van een dunne restveenlaag, maar dat er van een archeologische vindplaats geen sprake is: er zijn geen archeologische indicatoren tijdens het karterende booronderzoek aangetroffen die hierop kunnen wijzen. Verwacht werd dat vindplaats 3 door zou lopen in het huidige onderzoeksgebied, maar dat blijkt dus niet het geval te zijn.

Geadviseerd wordt dan ook om het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling.

PvE Archeologische opgraving uitbreiding stikstoffabriek

Naar aanleiding van de resultaten van de diverse vooronderzoeken heeft de bevoegde overheid, provincie Groningen, besloten dat de archeologische resten voorafgaand daaraan onderzocht moeten worden aan de hand van een opgraving.

Het doel van het onderzoek is in de periferie van de zekere vindplaatsen in deelgebied C van het proefsleuvenonderzoek helder krijgen of zich hier meer zekere vuursteenconcentraties bevinden. Hierbij gaat het vooral om de forse gebieden tussen de proefsleuven in, die nu nog niet onderzocht zijn. Hier kunnen zich nog meerdere concentraties bevinden, omdat het bodemarchief voor een deel uit kleine concentraties lijkt te bestaan.

Het doel van het opgraven van alle zekere vuursteenconcentraties is inzicht verkrijgen in de relatie tussen menselijke activiteiten en de paleolandschappelijke ontwikkeling van het onderzoeksgebied in met name het mesolithicum, en wellicht veranderingen hierin in de loop der tijd.

De uitvoering van het onderzoek vindt plaats conform de bepalingen in de meest recente versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 4.0). Bij het opgraven van de zekere vuursteenconcentraties wordt het ontgraven van de bodem en het wegzetten van de grond uitgevoerd conform Gasunie Technische Standaard CSK-25-N (cultuurtechniek).

De behoudenswaardige monsters, vondsten en documentatie worden na afronding van de rapportage overgedragen aan het Noordelijk Archeologisch Depot te Nuis.

Op basis van het door de provincie Groningen goedgekeurde Programma van Eisen wordt deze opgraving uitgevoerd.

Conclusie

Voor de gronden waar de aanvullende stikstofproductiefaciliteit is voorzien, geldt dat voor een deel van deze gronden momenteel een proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd. Voor de andere delen geldt dat deze deels kunnen worden vrijgegeven en deels dat de uit te voeren werkzaamheden archeologisch begeleid dienen te worden.

Voor de gronden waar de koppelleiding A-685 komt te liggen, geldt voor de gronden ten westen van het kanaal dat er archeologische begeleiding dient plaats te vinden, en voor de gronden ten oosten van het kanaal dat deze grotendeels vrij kunnen worden gegeven en voor een klein deel dat er proefsleuvenonderzoek plaatsvindt.

Het aspect archeologie verzet zich niet tegen de uitvoering van het voorliggende rijksinpassingsplan. De gronden die niet vrij zijn gegeven, zijn voorzien van een archeologische dubbelbestemming, waarmee de bescherming van de archeologische waarden voldoende zeker is gesteld.

5.3 Natuur

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de gebieds- en soortenbescherming, te worden voldaan aan de Wet natuurbescherming.

5.3.1 Natuurtoets

In het kader van dit rijksinpassingsplan is door Natuurbalans - Limes Divergens B.V. een natuurtoets uitbreiding N2-installatie Zuidbroek opgesteld (10 juli 2018, zie Bijlage 14).

De natuurtoets heeft als doel de impact van de voorgenomen ingreep op beschermde soorten en gebieden vast te stellen, om zo te kunnen bepalen welke mitigerende en/of compenserende maatregelen getroffen dienen te worden en of een ontheffing of vergunning noodzakelijk is. Het natuuronderzoek voldoet aan de eisen zoals deze zijn vastgelegd in de specificatie CSK-14-N "Natuuronderzoek" (N.V. Nederlandse Gasunie, 2015) en aan de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

De ingreeplocatie ligt ruim buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. Een direct effect van de werkzaamheden op deze Natura 2000-gebieden is hiermee uitgesloten.

Er is bij de natuurtoets een beoordeling uitgevoerd naar de eventuele externe werking op Natura 2000-gebieden door emissie van NOx bij de bouwactiviteiten en bij het functioneren van de nieuwe N2-installatie. Met behulp van de AERIUS-calculator kan nader bepaald worden of er sprake is van effecten door NOx-emmissie. Die berekening is afzonderlijk van deze natuurtoets uitgevoerd (zie volgende paragraaf '5.3.2 Notitie stikstofdepositie').

Soortenbescherming

Binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep kunnen de volgende beschermde soorten voorkomen: vogels (gedurende het broedseizoen) en vissen (algemene zorgplicht). Uit de natuurtoets is gebleken dat voor grauwe kiekendief, kwartelkoning en grauwe gors nader onderzoek nodig is om duidelijk te maken of de werkzaamheden gevolgen kunnen hebben voor de staat van instandhouding van deze soorten. Het verspreidingsbeeld van overige beschermde soorten op de ingreeplocatie en binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep is actueel en compleet.

Negatieve effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen voorafgaand of tijdens de werkzaamheden (zie paragraaf 7.2 van Bijlage 14). Indien uit het nader onderzoek blijkt dat de werkzaamheden geen gevolgen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van grauwe kiekendief, kwartelkoning en grauwe gors, en de voorgestelde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd, wordt overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb voorkomen. Indien de werkzaamheden wel gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van grauwe kiekendief, kwartelkoning en/of grauwe gors, kan een ontheffing voor die soorten aan de orde zijn.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De locatie van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit ligt geheel buiten de begrenzing van het NNN. Er is geen kans op significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

De locatie waar de koppelleiding wordt aangelegd, ligt wel in een gebied dat aangewezen is voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Na afloop van de werkzaamheden (aanleg leiding) wordt het terrein hier teruggebracht in de oorspronkelijke staat. Uitzondering hierop, over een klein oppervlak, is de uitbreiding van het afsluiterschema S-212 nabij de Meenteweg. De werkzaamheden leiden dus niet tot grootschalige en blijvende verandering in het landschap en hebben geen negatief effect op de actuele of nog te ontwikkelen ecologische en landschappelijke waarden van de leefgebieden ˜Open akkerland" en "Droge dooradering".

Conclusie

Voor grauwe kiekendief, kwartelkoning en grauwe gors is nader onderzoek nodig naar aanwezigheid van nestlocaties binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Indien de werkzaamheden invloed kunnen hebben op nesten van deze soorten dient een omgevingscheck te worden uitgevoerd, waarin wordt onderzocht of de betreffende soort zelfstandig een vervangend nest kan vinden en of de werkzaamheden gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van deze soorten.

Om de mitigerende maatregelen te borgen wordt aanbevolen om deze op te nemen in een ecologisch werkprotocol. Uitvoering van de mitigerende maatregelen is nodig om overtreding van de Wnb te voorkomen.

Het verspreidingsbeeld van overige streng beschermde soorten op de ingreeplocatie en binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep is actueel en volledig. Vervolgonderzoek is voor die soorten niet nodig.

In het kader van de zorgplicht bij vissen, die ook geldt voor algemene soorten, is het noodzakelijk om het dempen van de watergang ten westen van de Hondenlaan onder ecologische begeleiding uit te voeren. Die begeleiding houdt in dat, voordat de watergang wordt droog gepompt of gedempt, aanwezige vissen worden weggevangen en verplaatst naar een locatie verderop in de sloot buiten de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep. Dit wegvangen dient bij voorkeur te gebeuren in de periode september - oktober, buiten de periode van voortplanting of overwintering. Om te voorkomen dat vissen terugkeren tijdens de werkzaamheden, dient het wegvangen plaats te vinden na het afdammen van de sloot. Het dempen dient vervolgens plaats te vinden in de richting van open water, zodat eventueel achtergebleven vissen nog kunnen ontsnappen. Ecologische begeleiding is ook aan de orde bij doorkruisingen van watergangen wanneer deze watergangen jaarrond water bevatten en de werkzaamheden de watergang over een lengte van meer dan 20 meter beïnvloeden.

5.3.2 Notitie stikstofdepositie

De depositie van stikstof ten gevolge van de ontwikkeling van het rijksinpassingsplan wat betreft de aanvullende stikstofproductiefaciliteit in de gemeente Midden-Groningen is berekend (zie Bijlage 15). Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling worden voorbereidende werkzaamheden verricht en worden een mengstation en een aantal ASU's (luchtscheidingsinstallaties) gebouwd en een koppelleiding aangelegd.

De depositie van stikstof in Natura2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOX en NH3 van deze ontwikkeling is berekend met programmapakket Aerius.

In Aerius zijn standaard emissie-kengetallen opgenomen op basis waarvan de emissies van NOX en NH3 worden bepaald. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de werkzaamheden op het terrein en het verkeer van en naar het terrein. De verkeersbewegingen op en van en naar het terrein dienen in de berekeningen meegenomen te worden.

Uit de berekeningen met Aerius blijkt dat er geen natuurgebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,05 mol/ha/jaar. Dit geldt voor zowel gebruik van Stage klasse II als IV materieel. De projectbijdrage op het meest nabij gelegen verzuringsgevoelige Natura2000-gebied, Drentsche Aa-gebied, bedraagt 0,00 mol/ha/jaar.

Conclusie  

Op basis van de Aeriusberekeningen zijn er geen bezwaren tegen de realisatie van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en de aanleg van de gastransportleiding.

5.4 Verkeer/logistiek

Voor de realisatie van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit zijn in diverse fasen voertuigbewegingen noodzakelijk, waarbij de fase van aanleg de meest intensieve logistieke periode zal zijn. De beschikbare infrastructurele voorzieningen in het gebied en de huidige uitvoering van deze voorzieningen zijn aanleiding voor een scala aan maatregelen met als doel de verkeersbewegingen in een zo efficiënt en gestructureerd mogelijk proces plaats te kunnen laten vinden, waardoor de veiligheid wordt bevorderd, de hinder voor de omgeving wordt beperkt en de milieugevolgen, zoals bijvoorbeeld luchtemissies, zo beperkt mogelijk zullen zijn.

Hiertoe worden voor alle fasen binnen de aanleg in overleg met gemeente dan wel provincie, verkeersplannen opgesteld. Onderdeel van deze verkeersplannen is bijvoorbeeld het vermijden van gevoelige perioden op de dag in verband met schooltijden voor specifieke transporten, het werken met verkeersplanners en regelaars, het gebruik maken van centrale opstelplaatsen en verzamellocaties voor vrachtverkeer om het aanrijden van specifieke plaatsen op afroep te kunnen doen laten plaatsvinden. Waar de lokale situatie een (tijdelijke) aanpassing van de weg noodzakelijk maakt, worden op basis van een verkeertechnische beoordeling specifiek gerelateerd aan de lokale omgeving, in overleg met de wegbeheerder en de gemeente, door de initiatiefnemer tijdelijke voorzieningen aangebracht in of aan de weg. Deze tijdelijke aanpassingen worden weer opgeruimd na afloop van de uitbreiding van de stikstofproductiefaciliteit.

Er wordt voorzien in een betere bereikbaarheid van de stikstofproductiefaciliteit. Vanaf de rotonde Duurkenakker wordt een nieuwe toegangsweg naar de stikstofproductiefaciliteit gerealiseerd die aansluit op de Hondenlaan. Deze nieuwe toegangsweg krijgt een breedte van 7 meter. Tevens worden de bestaande wegen Legeweg en Hondenlaan verbreed en wordt de Hondenlaan vanwege de voorgenomen uitbreiding verlengd. De breedte van de Hondenweg gaat 7 meter bedragen; de breedte van de Legeweg wordt over de eerste 250 meter 7 meter en daarna 6 meter. Deze aanpassingen aan de infrastructuur kunnen worden uitgevoerd binnen de bestaande planologische kaders.

Op het moment dat de stikstofproductiefaciliteit volledig is gerealiseerd, vinden er dagelijks circa 100 tot 150 verkeersbewegingen plaats door personeel voor beheer en onderhoud. Het personeel parkeert op eigen terrein. Daarnaast vindt er elke week één transportbeweging plaats voor de levering van vloeibare stikstof om de LIN-tank gevuld te houden.

Conclusie

Gelet op de beperkte verkeersaantrekkende werking van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en het feit dat er gebruik gemaakt zal worden van een nieuwe toegangsweg, waardoor het verkeer niet door de dorpskom hoeft, bestaan er vanuit het aspect verkeer geen bezwaren tegen de uitvoering van het voorliggend rijksinpassingsplan.

5.5 Watertoets

Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen te worden opgenomen hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Hierbij dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Hunze en Aa's. Via de Digitale Watertoets is waterschap Hunze en Aa's van onderhavig rijksinpassingsplan op de hoogte gebracht. Op 12 juli 2018 is de Digitale Watertoets doorlopen en op 15 augustus 2018 is deze aangevuld.

Op 12 oktober 2018 heeft het waterschap een reactie gegeven op het voorontwerp rijksinpassingsplan. Bij deze reactie is de definitieve uitgangspuntennotitie voor de watertoets gevoegd. Hieronder zijn de thema's uit het voorlopige wateradvies omschreven met daarbij een beschrijving van hoe het thema wordt uitgewerkt in het planvoornemen.


Thema veiligheid

In het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (2018), dat onderdeel is van het jaarlijkse Deltaprogramma, wordt uitgegaan van meerlaagsveiligheid: in de eerste laag wordt gekeken naar preventie, in de tweede laag naar duurzame ruimtelijke inrichting en in de derde laag naar crisisbeheersing.

Bij preventie gaat het om het verkleinen van het risico van wateroverlast: in dit geval het beschermen van de Tussenklappenpolder, waar de aanvullende stikstofproductiefaciliteit wordt gerealiseerd, tegen een doorbraak van de dijk van het A.G. Wildervanckkanaal. Provinciale Staten van Groningen hebben de veiligheidsnormen voor de regionale waterkeringen vastgesteld. Voor de keringen langs het A.G. Wildervanckkanaal en het Winschoterdiep is een norm van 1:1.000 gesteld. Dit is de hoogste norm voor regionale waterkeringen.

Met inzet van een beheermaatregel (tijdelijk verhogen van slootpeilen bij hoge boezemwaterstand) voldoet de kering langs het A.G. Wildervanckkanaal nu aan de gestelde norm. Het gaat hierbij om de overschrijdingsfrequentie gerelateerd aan Maatgevende Boezemwaterstand. Oorzaken als graven door beesten, fouten bij boringen of andere schade aan de kering zijn daarbij niet meegenomen.

Waterschap Hunze en Aa's bereidt de dijkverbetering van het A.G. Wildervanckkanaal voor om permanent aan de norm van 1:1.000 te voldoen. Een deel van het voorbereidende onderzoek is afgerond. In het najaar van 2018 wordt de scope van het project dijkversterking (welke delen van de dijk worden afgekeurd en welke delen moeten worden versterkt) vastgesteld. De maatregelen zullen vooral gericht zijn op het tegengaan van piping. Uitvoering van het project dijkversterking start vanaf 2019. De bedoeling is om dit uiterlijk in 2022 gereed te hebben. Daarna is de beheermaatregel niet meer nodig.

Wanneer een risico blijft bestaan in de eerste laag kunnen in de tweede laag inrichtingsmaatregelen genomen worden. In deze casus bestaat een risico dat in geval van een incident de polder volloopt en dat de stikstofproductiefaciliteit en het mengstation buiten gebruik kunnen raken. Hiermee is de bedrijfszekerheid van de stikstofproductiefaciliteit in het geding. De installatie is in principe onbemand. Wel zal er regelmatig onderhoudspersoneel aanwezig zijn. Bij dreigende wateroverlast kunnen deze de stikstofproductiefaciliteit tijdig verlaten, dan wel zijn er voldoende bordessen bereikbaar voor een veilig heenkomen. Er zijn daardoor geen risico's ten aanzien van veiligheid van personen.

GTS heeft een inschatting laten maken voor het veiligheidsniveau van dit type installatie (waar bij falen aanzienlijke economische of sociale gevolgen voor de omgeving optreden) en aansluiting is gezocht op de Eurocode uit het bouwbesluit. Het voorgestelde veiligheidsniveau Eurocode RC2 is afgezet tegen de overstromingskans van de waterkering langs het A.G. Wildervanckkanaal (IPO-klasse V). Hieruit blijkt dat om aan de veiligheid ten aanzien van overstroming te voldoen, een factor 10 kleinere doorbraakkans (oftewel overstromingskans van de installatie) gerealiseerd zou moeten worden. Dit is te bereiken door het toepassen van maatregelen.

In het bestuurlijk overleg met alle betrokken overheden is overeengekomen dat de inrichtingsmaatregel in de tweede laag dient te worden gerealiseerd in de vorm van een keerwand rondom de stikstofproductiefaciliteit en het mengstation. Hiermee zijn alle installaties afdoende beschermd tegen wateroverlast. De aanvullende stikstofproductiefaciliteit en het mengstation zijn volgens planning in 2022 gereed.

Op de verbeelding is een gebiedsaanduiding opgenomen waarbinnen de keerwand kan worden gerealiseerd.

Uit een animatie van het Waterschap Hunze en Aa's blijkt dat de polder zeer snel volloopt in geval van een dijkdoorbraak. Hierdoor zijn maatregelen ten aanzien van crisisbeheersing (derde laag) waarschijnlijk moeilijk te nemen.

Thema watersysteem

Het waterschap zorgt voor het functioneren van het watersysteem. Het watersysteem moet nu, maar ook op de lange termijn, goed functioneren. Het watersysteem moet zodanig zijn dat de inundatienormen niet worden overschreden bij toekomstige veranderingen zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Dit is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen, zowel bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd op elk schaalniveau. Er zijn landelijke werknormen (Nationaal Bestuursakkoord Water) opgesteld voor wateroverlast. Het gaat hierbij om wateroverlast, die ontstaat door inundatie vanuit oppervlaktewater als gevolg van lokale neerslag. Voor bebouwd gebied geldt een inundatienorm van 1/100 jaar.

Bij uitbreiding in stedelijk gebied mag een toename van het verhard oppervlak niet resulteren in een extra belasting van het watersysteem, er moet waterneutraal gebouwd worden. Dit houdt in dat de initiatiefnemer voldoende maatregelen neemt om de versnelde waterafvoer, te compenseren. De initiatiefnemer moet ervoor zorgen dat er voldoende compenserende maatregelen worden genomen.

In dit geval is sprake van uitbreiding van verhard oppervlak in landelijk gebied. In de huidige situatie is het verhard oppervlak 13.625 m2. Er is een retentievijver aangelegd met een inhoud van 1.080 m3.

Het plangebied ligt in het watersysteem Oldambt en daarbinnen in het bemalingsgebied van De Munte. Voor dit gebied geldt een maximale afvoernorm van 1,40 l/s/ha. Met een toename van het verhard oppervlak van 65.135 m2 als gevolg van het project, is het noodzakelijk om een compenserende waterberging aan te leggen met een omvang van 5.065m3, waarbij de afvoer hieruit de maximale norm niet overschrijdt.

In onderstaande afbeelding zijn de zoeklocaties voor de extra waterberging weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0048.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0049.png"  

Afbeelding 37: zoeklocaties extra waterberging

Zie verder onder het kopje "Thema afvalwater & riolering, dat hierna komt.

Thema afvalwater & riolering

Hemelwater lozen op het vuilwaterriool is de minst gewenste en minst duurzame manier om het hemelwater af te voeren. Hemelwater mag alleen op het vuilwaterriool worden geloosd als de lozer het hemelwater niet kan hergebruiken of kan afvoeren via de bodem, het openbaar regenwaterstelsel, een oppervlaktewaterlichaam zonder een specifieke functie of een kwetsbaar oppervlaktewaterlichaam. Lozingen op de riolering vallen onder de bevoegdheid van de gemeente.

Voor de afvoer van hemelwater wordt de trits vasthouden – bergen – afvoeren aangehouden. Het hemelwater wordt op de locatie in eerste instantie zoveel mogelijk vastgehouden. Dit wordt bereikt door de grond af te werken met gras (geen verharding toepassen waar dit niet nodig is) en lavaliet (een grindsoort). Hemelwater wat niet vastgehouden kan worden en vrijkomt op wegoppervlakten en grote gebouwoppervlakten, wordt geborgen in de aan te leggen retentievijver. Het lozen van het hemelwater gebeurt op het oppervlaktewater (Munte). Een klein deel van het hemelwater wordt gebruikt om het persriool gangbaar te houden en uitdroging te voorkomen.

Het afvalwater dat vrijkomt bij het drogen van de inlaatlucht is in principe schoon. Desondanks wordt dit water door een olie/waterafscheider geleid alvorens het via een retentiesloot op het oppervlaktewater wordt geloosd. De hoeveelheid is circa 8,5 ton water per uur. Overig afvalwater wordt afgevoerd via het persriool.

De lozing van schoon afvalwater vormt een extra belasting op het watersysteem, naast de hiervoor genoemde belasting door toevoeging van verhard oppervlak. Deze belasting dient ook meegenomen te worden in de berekening van de benodigde watercompensatie. Voor de compensatie van het lozen van afvalwater is aanvullend 408 m3 nodig. De aan te leggen compenserende waterberging dient derhalve een bergend vermogen van 5.473 m3 te hebben. Het planvoornemen voorziet hierin (zie artikel 7 van de planregels).

Er worden geen uitlogende materialen toegepast of bedrijfsmatige activiteiten uitgevoerd die het afstromende hemelwater kunnen verontreinigen.

In of direct langs het plangebied is een rioolpersleiding van het waterschap aanwezig. Binnen een zonering rond de persleiding is het niet toegestaan zonder toestemming van het waterschap werkzaamheden uit te voeren in de bodem of bestemmingen te wijzigen.

Thema grondwater & ontwatering

Het functioneren van het grondwatersysteem moet als ordenend element meegenomen worden in de locatiekeuze en de inrichting van plannen. Bij de aanleg van nieuwe gebieden is het uitgangspunt dat wijzigingen in de grondwaterstanden niet mogen resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden.

Voor de realisatie van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en het mengstation geldt dat er geen sprake is van permanente bemaling en wijziging van de grondwaterstand. Wel geldt dat er sprake is van een tijdelijke bemaling ten behoeve van grondverbetering voor de duur van maximaal 9 maanden en het bouwen van installaties en het aanleggen van de leiding voor de duur van maximaal 2 jaar. Voor onttrekkingen wordt waar nodig een watervergunning aangevraagd dan wel een melding ingediend.

Het waterschap geeft aan dat veiligheid, in combinatie met de lage ligging van het maaiveld ten opzichte van de boezemstand, een belangrijke factor is bij grondwateronttrekking. In de m.e.r.-beoordelingen voor grondwateronttrekkingen wordt hier aandacht aan besteed.

Thema oppervlaktewaterpeilen & drooglegging

Het uitgangspunt voor het operationele peilbeheer is het streven naar de gewenste grondwaterstand voor de verschillende functies en belangen. Het waterschap stelt voor het gehele beheersgebied peilbesluiten op waarin de te hanteren oppervlaktewater peilen worden vastgelegd. Een wijziging van een functie kan een reden zijn het peil te wijzigen, uitgangspunt hierbij is dat de peilwijziging niet mag resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden als gevolg van de door de peilwijziging opgetreden wijziging in de grondwaterstand. Het wijzigen van een peil moet vastgelegd worden in een peilbesluit.

Thema inrichting watersysteem

Het eigendom, beheer en onderhoud van alle oppervlaktewater en de bijbehorende infrastructuur ligt bij waterschap, gemeente of derden. Het waterschap Hunze en Aa's streeft ernaar om het hoofdsysteem welke een belangrijke functie vervult in de aan- en afvoer van water in eigendom, beheer en onderhoud te hebben.

Wat betreft het watersysteem in het gebied wordt rekening gehouden met het principe 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. De terreinen en daken worden middels regulier onderhoud schoongehouden. Verder wordt het hemelwater grotendeels gescheiden afgevoerd en wordt proceswater gezuiverd alvorens dit wordt afgevoerd.

Verder worden de volgende wijzigingen aangebracht in het watersysteem: de sloot langs de Hondenlaan wordt verlegd, de oude sloot wordt gedempt, en er worden twee dammen aangelegd: een in de Munte (met een grote duiker) en een in de sloot aan de noordkant aan de Legeweg. Kabels en leidingen worden waar relevant verlegd in overleg met de betreffende eigenaren of beheerders.

Voor de wijzigingen in het watersysteem wordt een watergunning op grond van de keur aangevraagd.

Thema inrichting natuur en ecologie

Bij de inrichting van het watersysteem dient er aandacht te zijn voor waterkwaliteit en ecologie. Van groot belang is het voorkomen van stilstaand water. In wateren met onvoldoende doorstroom mogelijkheden kunnen waterkwaliteitsproblemen ontstaan als vissterfte, blauwalg en de opeenhoping van drijfvuil. Bij het ontwerp dient rekening gehouden te worden met doorspoelmogelijkheden en moet stilstaand water in watergangen worden voorkomen.

Bij de wijzigingen in het watersysteem wordt aandacht besteed aan het voorkomen van stilstaand water. De beplanting langs de watergang blijft kaal zoals dit nu ook het geval is.

Conclusie

Het aspect water verzet zich niet tegen de realisering van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en de aanleg van de gastranportleiding , nu in de regels is verzekerd dat er wordt voorzien in een keerwand en in voldoende compenserende waterbergingscapaciteit.

5.6 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

De opzet van het verkennend bodemonderzoek is gebaseerd op de OSK-02-N (Gasunie technische standaard voor cultuurtechnisch, geohydrologisch, grondmechanisch en milieutechnisch rapport) en de Nederlandse norm "Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek" (NEN 5740:2009).

De analyseresultaten zijn beoordeeld aan de hand van de streef- en interventiewaarden zoals gepubliceerd in de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013 en de achtergrondwaarden zoals gepubliceerd in de Regeling bodemkwaliteit.

Ter bepaling van de veiligheidsklasse zijn de gemeten waarden tevens getoetst aan de CROW132.

Verkennend bodemonderzoek werkterreinen en aanvullende stikstofproductiefaciliteit

Er is een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht ter plaatse van de werkterreinen en de toekomstige fabriek in het kader van de uitbreiding N2 Installatie Zuidbroek en tijdelijke werkterreinen nabij de Hondenlaan te Muntendam (21 december 2015). Het doel van dit onderzoek is vast te stellen of er ter hoogte van de onderzoekslocatie sprake is van een verontreiniging van grond en/of grondwater. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 16.

Vooronderzoek

In het kader van het verkennend onderzoek is een beperkt vooronderzoek uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5725:2009. In dit kader hiervan zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • N.V. Nederlandse Gasunie;
  • provinciale website;
  • voormalige gemeente Menterwolde;
  • historisch kaartmateriaal;
  • terreininspectie.

De bodem ter plaatse van de toekomstige installatie en het werkterrein is niet eerder milieukundig onderzocht.

Bij de voormalige gemeente Menterwolde en op de provinciale website is geen informatie naar voren gekomen betreffende bodembedreigende activiteiten in het verleden. Verder blijkt uit informatie van de provinciale website dat eind 1998 de kaden van het A.G. Wildervanckkanaal en het Meedenerdiep zijn doorgestoken om meer schade ten gevolge van overstromingen en wateroverlast elders in de provincie te voorkomen. Ten gevolge hiervan heeft de Tussenklappenpolder, waar de onderzoekslocatie onderdeel van uitmaakt, vier tot vijf weken onder water gestaan.

Uit het in 1999 uitgevoerde bodemonderzoek (rapportnummer 11191-46706, d.d. januari 1999, revisie 00) blijkt dat ter hoogte van de onderzoekslocatie na de inundatie een sliblaag variërend tussen 0,5 en 5 cm is achtergebleven en dat ten gevolge hiervan de bovengrond niet verontreinigd is geraakt. Op de bodemkwaliteitskaart (Regionale Nota bodembeheer provincie Groningen) is het gebied aangegeven als bodemfunctie wonen. De verwachting is dat de grond (boven- en ondergrond) voldoet aan de achtergrondwaarde.

Er zijn geen bijzonderheden aangetroffen op het historische kaartmateriaal.

Tijdens de terreininspectie ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging. Wel is een tweetal puinpaden aangetroffen ten zuiden van de Legeweg. Aan maaiveld zijn ter hoogte van de puinpaden geen asbestverdachte materialen waargenomen. De aanwezige dammen zijn niet puinhoudend. Verder zijn ten zuiden van de Legeweg een drietal sloten aanwezig. De waterbodem bestaat bij alle drie de sloten uit een sterk zandige sliblaag van ongeveer 0,2 meter dik.

Veldwerk

Er zijn diverse boringen verricht om de bodemkwaliteit te kunnen aantonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0050.png"

Afbeelding 38: Situatieschets boorpunten

Zintuiglijk zijn bij de boringen 157, 309, 317, 426, 650 en 651 (0,0 tot 0,4 à 0,6 m beneden maaiveld) sporen baksteen waargenomen. Bij boring 405 is de grond van 1,0 tot 3,0 meter zwak slibhoudend. Bij de overige boringen zijn zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen die kunnen duiden op het voorkomen van een bodemverontreiniging.

Asbest

Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op de aanwezigheid van puin- of erfverhardingen, puinhoudende grond en/of asbestverdacht plaatmateriaal op en/of in de bodem hetgeen kan duiden op een asbestverdachte locatie. Voor de verdenking op asbest bij het aantreffen van puinhoudende grond is uitgegaan van het voorkomen van minimaal matig puinhoudende grond. Op basis van zowel het vooronderzoek als de veldwaarnemingen is ter hoogte van een tweetal puinpaden sprake van een asbestverdachte locatie. Indien werkzaamheden ter hoogte van de puinpaden gaan plaatsvinden dient een verkennend asbestonderzoek ter hoogte van de puinpaden te worden uitgevoerd. Dit asbestonderzoek maakt geen onderdeel uit van het uitgevoerde bodemonderzoek. Voor het overige zijn geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op het mogelijk voorkomen van asbest in de bodem.

Grondwaterbemonstering

Tijdens de bemonstering zijn aan het grondwater geen afwijkingen waargenomen. De grondwaterstand, de zuurgraad (pH), de elektrische geleidbaarheid (EGV) en de troebelheid van het grondwater zijn tijdens de monstername in het veld bepaald. De gemeten waarden voor EGV en pH zijn normaal voor grondwater in deze omgeving. De NTU is een maat voor de troebelheid (turbiditeit) van een vloeistof. Een direct verband tussen de hoeveelheid deeltjes en de gemeten NTU is niet te leggen aangezien de reflectie, vorm en kleur van de deeltjes sterk kunnen verschillen.

In het grondwater ter hoogte van peilbuis 419 is een matig verhoogde concentratie barium gemeten. Ter hoogte van de peilbuizen 401 t/m 404, 406 t/m 415, 417, 418, 420 t/m 427, 429, 430, 432 t/m 435 en 660 t/m 669 zijn licht verhoogde concentraties zink, nikkel, lood, kobalt en/of barium aangetoond. Ter hoogte van de peilbuizen 422 en 661 zijn tevens licht verhoogde concentraties xylenen of naftaleen gemeten.

In het grondwater ter hoogte van de peilbuizen 405, 416, 428 en 431 zijn voor geen enkele van de onderzochte parameters overschrijdingen van de streefwaarde gemeten. In ondiep grondwater worden zware metalen (waaronder barium, kobalt, nikkel, zink en in mindere mate lood) vrij regelmatig aangetroffen in gehalten die de toetsingswaarden overschrijden. Er is in deze gevallen doorgaans sprake van een van nature verhoogde achtergrondwaarde. In de rapportage wordt er vanuit gegaan dat dit ook hier het geval is en de licht tot matig verhoogde concentraties barium, kobalt, nikkel, zink en lood derhalve niet nader onderzocht behoeven te worden.

De gemeten overschrijdingen van de streefwaarde in het grondwater voor wat betreft naftaleen en xylenen zijn dermate gering dat zij geen aanleiding geven tot verder onderzoek.

Chemische analyses

Er zijn 23 (meng)monsters van de bovengrond en 24 (meng)monsters van de ondergrond geanalyseerd op het standaard grondpakket, lutum en organische stof.

Het grondwater uit de peilbuizen is geanalyseerd op het standaard grondwaterpakket.

Op verzoek van GTS zijn tevens van acht grondmonsters het M63-cijfer en de percentages lutum-silt bepaald.

Uit de analyseresultaten komt naar voren dat, met uitzondering van mengmonster M6, in alle mengmonsters van de bovengrond licht verhoogde gehalten aan kwik en lood voorkomen. In mengmonster M34 is tevens een licht verhoogd cadmiumgehalte aangetoond. In de ondergrond zijn in de mengmonsters M4 een licht verhoogd gehalte aan kwik, M44 licht verhoogde gehalten aan kobalt, kwik en lood en M45 licht verhoogde gehalten aan kobalt en kwik gemeten. In de overige mengmonsters van de ondergrond zijn voor geen enkele van de onderzochte parameters gehalten boven de achtergrondwaarde gemeten.

De gemeten overschrijdingen van de achtergrondwaarde in de grond voor wat betreft cadmium, kobalt, kwik en lood zijn dermate gering dat zij geen aanleiding geven tot verder onderzoek.

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat de hypothese "niet verdacht" voor het terrein formeel dient te worden verworpen. De gemeten overschrijdingen van de achtergrond-, streef- of tussenwaarde van voorkomende metalen zijn echter dermate gering en bovendien mogelijk van natuurlijke oorsprong (metalen in grondwater), dat zij vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar vormen. Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er ter hoogte van de geplande installaties en het werkterrein geen sprake is van een bodemverontreiniging van betekenis en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen.

Wel dient vanwege het aantreffen van een tweetal puinpaden, indien ter hoogte van deze paden werkzaamheden in de verharding gaan plaatsvinden, een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5897 te worden verricht. Verder wordt aanbevolen, indien er werkzaamheden in de watergangen plaats gaan vinden, voorafgaand aan deze werkzaamheden een verkennend waterbodemonderzoek conform de NEN 5720 uit te voeren.

Verkennend milieukundig (water)bodemonderzoek noordelijk werkterrein

In opdracht van de N.V. Nederlandse Gasunie is voorts een verkennend milieukundig (water)bodemonderzoek verricht ter plaatse van een noordelijk werkterrein ten behoeve van de uitbreiding N2 Installatie Zuidbroek (A-439) nabij de Legeweg te Muntendam (dd 8-4-2016). Het doel van dit onderzoek is vast te stellen of er ter hoogte van de onderzoekslocatie sprake is van een verontreiniging van de waterbodem, grond en/of grondwater. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 17.

De boringen en waterbodemmonsters zijn in de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0051.png"

Afbeelding 39: Situatieschets met boorpunten

Zintuiglijk zijn in de grond bij boring 812 (0,0 - 0,5 meter beneden maaiveld) sporen baksteen waargenomen. Bij de overige boringen zijn zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen die kunnen duiden op het voorkomen van een bodemverontreiniging.

In de waterbodem is bij alle boringen een sliblaag waargenomen met een dikte van 0,2 tot 0,5 meter.

Grondwaterbemonstering

Tijdens de bemonstering zijn aan het grondwater geen afwijkingen waargenomen. De grondwaterstand, de zuurgraad (pH), de elektrische geleidbaarheid (EGV) en de troebelheid van het grondwater zijn tijdens de monstername in het veld bepaald.

De gemeten waarden voor EGV en pH zijn normaal voor grondwater in deze omgeving. De NTU is een maat voor de troebelheid (turbiditeit) van een vloeistof. Een direct verband tussen de hoeveelheid deeltjes en de gemeten NTU is niet te leggen aangezien de reflectie, vorm en kleur van de deeltjes sterk kunnen verschillen.

Chemische analyses

Er zijn vier mengmonsters van de bovengrond (M61 t/m M64) en vier (meng)monsters van de ondergrond (M65 t/m M68) geanalyseerd op het standaard grondpakket, lutum en organische stof.

Het grondwater uit de peilbuizen 851 t/m 857 is geanalyseerd op het standaard grondwaterpakket.

Van de 10 steken in de waterbodem is op het laboratorium één mengmonster samengesteld (S4) welke is geanalyseerd op het standaard waterbodempakket.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • zintuiglijk zijn in de grond bij boring 812 (0,0 - 0,5 m -mv) sporen baksteen waargenomen;
  • uit de analyseresultaten komt naar voren dat in één mengmonster van de zintuiglijk schone bovengrond (M64) een licht verhoogd gehalte aan cadmium voorkomt. In de overige (meng)monsters van de zintuiglijk schone en/of plaatselijk resten baksteen bevattende boven- en ondergrond (M61 t/m M63 en M65 t/m M68) zijn voor geen enkele van de onderzochte parameters gehalten boven de achtergrondwaarde gemeten;
  • ter hoogte van de peilbuizen 851, 853, 855, 856 en 857 zijn licht verhoogde concentraties naftaleen, kobalt en/of barium aangetoond. In het grondwater ter hoogte van de peilbuizen 852 en 854 zijn voor geen enkele van de onderzochte parameters overschrijdingen van de streefwaarde gemeten;
  • uit de toetsingen van de waterbodem volgt dat sprake is van schoon slib welke vrij toepasbaar en verspreidbaar is op zowel landbodem als in zoet oppervlaktewater.


Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging van betekenis en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen.


Ter bepaling van de veiligheidsklasse zijn de gemeten waarden tevens getoetst aan de CROW132. Uit deze toetsing blijkt dat er bij graafwerkzaamheden op deze locatie geen veiligheidsklasse van toepassing is.

Evaluatierapport sanering asbesthoudend puinpad nabij Legeweg

In december 2016 is een asbesthoudend puinpad gesaneerd nabij de Legeweg in Muntendam. De milieukundige begeleiding van de sanering is verricht door LievenseCSO BV.

Het doel van de sanering is het verwijderen van het asbesthoudende puinpad waarbij voor asbest de interventiewaarde als terugsaneerwaarde geldt.

Het asbesthoudende puinpad is ontgraven. In de controlemonsters van de wanden en de bodem (grond) zijn geen verhoogde gehalten aan asbest aangetroffen (gewogen asbestgehalte < 2 mg/kg d.s). In totaal is 489,46 ton asbesthoudend puin afgevoerd. De ontgraving is vervolgens aangevuld met gecertificeerd schoon menggranulaat (nieuw puinpad).

Het asbesthoudende puinpad is voldoende ontgraven; er is geen sprake meer van het voorkomen van verhoogde gehalten aan asbest in de controlemonsters van de wanden en de bodem (grond).

Het evaluatierapport is opgenomen in Bijlage 18.

Bodemrisicobeoordeling

Het doel van de bodemrisicoanalyse is om te controleren in hoeverre de geplande maatregelen en voorzieningen een verwaarloosbaar bodemrisico opleveren, of dat aanvullende maatregelen/ voorzieningen noodzakelijk zijn. De bodemrisico analyse voor de aanvullende stikstofproductiefaciliteit is opgesteld conform de methodiek van de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). De bodemrisico's zijn vastgesteld volgens de systematiek van het stappenplan NRB en de bodemrisico checklist (BRCL) zoals verwoord in de NRB. De beoordeling is gebaseerd op de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012.

Uit de NRB-toets blijkt dat de geplande aanvullende stikstofproductiefaciliteit zodanig is ingericht dat voor alle activiteiten wordt voldaan aan de combinatie van voorzieningen en maatregelen (cvm), die leidt tot een verwaarloosbaar bodemrisico. Vanuit de NRB wordt het daarom niet nodig geacht aanvullende maatregelen of voorzieningen te treffen.

De bodemrisicobeoordeling is opgenomen in Bijlage 19.

Conclusie

Het aspect bodem verzet zich niet tegen de realisering van het voorliggende rijksinpassingsplan.

5.7 Geluid

De aanvullende stikstofproductiefaciliteit met bijbehorend mengstation krijgt een productiecapaciteit van circa 180.000 m3 stikstof per uur en wordt in capaciteit globaal gezien 10 maal groter dan de bestaande stikstofproductiefaciliteit. De bestaande stikstofproductiefaciliteit heeft een capaciteit van 16.000 m3 stikstof per uur. Uitgangspunt hierbij is dat gebouwd gaat worden volgens de stand der techniek en waar mogelijk aangevuld met extra maatregelen in de richting van de geluidgevoelige zijde.

Om de realisatie mogelijk te maken, wordt het bestaande bedrijfsterrein, dat is aangewezen als een geluidgezoneerd industrieterrein conform de Wet geluidhinder, aan de noord- en oostzijde vergroot. Hierdoor zal ook de geluidszone wijzigen. Het rapport geeft de bevindingen van het onderzoek weer en omvat een nieuwe geluidzone voor zowel de bestaande als de toekomstige stikstofproductiefaciliteit. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 20.

Onderzoek

Op basis van de representatieve bedrijfssituatie is een geluidoverdrachtsmodel opgesteld waarin alle geluidrelevante onderdelen van de luchtscheidingsinstallatie en het mengstation en de afschermingen zijn opgenomen. Het gaat hierbij om de volgende onderdelen:

  • Luchtscheidingsinstallatie (Air Separation Unit (ASU));
  • Stikstofcompressor eenheid (N2 Compressor Unit (NCU);
  • Stikstofbehandelinstallatie (Withdrawal sectie);
  • Mengstation;
  • Overige installaties en bronnen zoals een noodstroomaggregaat, transport.

Met behulp van dit geluidoverdrachtsmodel zijn vervolgens berekeningen uitgevoerd om de geluidimmissie in de omgeving van het station te bepalen. Het overdrachtsmodel is gebaseerd op de berekeningsmethode uit de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai,1999.

In de berekeningen wordt met alle van belang zijnde factoren rekening gehouden, zoals afstandreducties, reflecties, afscherming, bodem en luchtdemping. De geluidbronnen zijn genummerd en in het overdrachtsmodel ingevoerd.

In de directe omgeving van het station is op een aantal punten de geluidbelasting bepaald. De berekeningen na realisatie van de voorgenomen activiteit zijn opgenomen in bijlage C van het onderzoek en samengevat in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0052.png"

Tabel 2: Onderzoeksresultaten representatieve bedrijfssituatie (RBS) stikstofproductiefaciliteit en aardgasmengstation Zuidbroek na voorgenomen activiteit (T = woning)

In de volgende afbeelding zijn de resultaten van de berekeningen weergegeven in contouren van 50 (groen) t/m 75 dB(A) (paars).

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0053.png"

Afbeelding 40: berekende contouren nieuwe geluidzone

Naast het afblazen van de machines (compressoren) die onder de representatieve bedrijfssituatie zijn ondergebracht, kan het in incidentele situaties voorkomen dat ongewild gas wordt afgeblazen. Dit geldt voor elk station. Het afblazen van het gas gebeurt via de afblaasstack.

Het afblaaspunt bevindt zich circa 10 tot 20 meter boven maaiveld en de hoogste geluidproductie treedt op bij een ongeplande afblaasactie. De duur van het afblazen hangt af van het volume van het ingesloten leidingdeel. De afblaastijd wordt geraamd op circa 10 minuten. Het piekgeluidniveau zal een kort deel van die 10 minuten optreden omdat de maximale geluidproductie vooral afhangt van de voordruk. Gaandeweg het afblazen, daalt de voordruk en neemt het geluiddrukniveau af. Tijdens een dergelijke incidentele bedrijfssituatie die maximaal 1 keer per 3 jaar voorkomt, treden hoge geluiddrukniveaus op. Ter hoogte van de dichtsbijzijnde woning T-16 (Trekweg 25) kunnen dan piekniveaus optreden tot LAmax (incidenteel/nood) = 64 dB(A).

Tonaal geluid

Het geluid van de stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek, zoals gehoord in de woonomgeving, heeft een ruisachtig karakter (voornamelijk stromingsgeluid en ventilatorgeluid van de ASU units, koelerbanken en reduceergeluid voor de mengstraten). Het naar de omgeving uitgestraalde geluidniveau betreft geen tonaal geluid of impulsachtig geluid. Het station produceert ook geen laagfrequent geluid.

Zonevoorstel

De installaties van Gasunie op Zuidbroek vormen een inrichting die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken. Rond dergelijke industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld, waarbuiten de geluidbelasting vanwege het terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. De buitengrens van de zone moet buiten de 50 dB(A) etmaalwaarde vallen. De binnengrens van de zone wordt gevormd door het industrieterrein (hier: buitenhek van het Gasunieterrein). De zone is een planologisch aandachtsgebied. Binnen deze zone zijn geen woningen aanwezig. Buiten de zone is de geluidbelasting altijd kleiner dan Bi = 50 dB(A) en daarmee wordt voldaan aan de Wet geluidhinder (goed woon- en leefklimaat). De overheid (bevoegd gezag) stelt deze gewijzigde zone vast met onderhavig inpassingsplan. In de volgende afbeelding zijn de bestaande en de nieuwe geluidzone weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0054.jpg"

Afbeelding 41: Bestaande en nieuwe geluidzone stikstofproductiefaciliteit

In de volgende afbeelding is de nieuwe geluidzone weergegeven als gevolg van de voorgenomen uitbreiding van de bestaande stikstofproductiefaciliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0055.png"

Afbeelding 42: Geluidzone, begrensd door de zonepunten VZP-01 t/m VZP 16

Conclusie

Het aspect geluid levert geen belemmeringen op ten aanzien van de realisering van het voorliggende rijksinpassingsplan.

5.8 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen is het wettelijk kader waarin (afstands)normen worden gesteld met betrekking tot risicovolle inrichtingen. Met name de relatie met risicogevoelige objecten in de omgeving is daarbij van belang. Doel is te voorkomen dat personen die permanent op een plaats verblijven een onevenredig groot risico lopen als gevolg van een ongeval of incident met een risicobron.


Voor transport van gevaarlijke stoffen is met name de Wet vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Ook is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) vastgesteld waarmee het verplicht wordt transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan/inpassingsplan. Verder is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van belang (Bevb).

Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Bij kwetsbare objecten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.


In de risicoanalyse is het risico uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op een dodelijk ongeval ten gevolge van een ongewoon voorval (ongevalsscenario) indien een persoon (onbeschermd in de buitenlucht) zich bevindt op een bepaalde plaats waar hij voortdurend (24 uur per dag en gedurende het hele jaar) wordt blootgesteld aan de schadelijke gevolgen van een voorval. Het PR wordt weergegeven in de vorm van PR-contouren. De PR-contour van 10-6 per jaar laat die plaatsen zien waar de kans op het overlijden van een persoon eens in de miljoen jaar bedraagt. Het PR is onafhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van de inrichting.

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval. Het GR wordt vastgelegd in een zogenaamde F(N)-curve en is afhankelijk van de bevolkingsverdeling in de omgeving van de inrichting. In een F(N)-curve staat op de verticale as de kans weergegeven dat meer dan N slachtoffers ten gevolge van het beschouwde scenario komen te overlijden. Deze kans wordt uitgedrukt in de eenheid ‘per jaar’. Op de horizontale as staat het aantal slachtoffers weergegeven.

Onderzoek uitbreiding

DNV GL heeft een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd voor de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en de mengfaciliteiten. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport: 'Kwantitatieve risicoanalyse inrichting Zuidbroek m.b.t. de nieuwe stikstofinstallatie' d.d. 26 juni 2018. Het rapport is als bijlage 21 bij deze toelichting gevoegd.

Het rapport beschrijft de uitgangspunten en resultaten van de risicoberekeningen. De berekeningen zijn uitgevoerd conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de rekenmethodiek zoals beschreven in de Handleiding Risicoberekeningen Bevi versie 3.3 d.d. 1 juli 2015. Hoofdstuk 10 van module C van dat document beschrijft hoe om te gaan met gastransportinrichtingen en mijnbouwwerken. Dit hoofdstuk en de hierin genoemde ‘vereenvoudigde invoermethode’ is in de QRA die in het rapport is opgenomen, toegepast. Dit hoofdstuk en de hierin genoemde 'vereenvoudigde invoermethode' is in deze risicoanalyse toegepast.

De berekeningen zijn uitgevoerd met SAFETI-NL, versie 6.54 (met inbegrip van patch 1, 2 en 3). De conclusies m.b.t. het plaatsgebonden en groepsrisico zijn als volgt:


Resultaat plaatsgebonden risico:

Uit de berekeningen blijkt dat het plaatsgebonden risico van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit voldoet aan de in het Besluit externe veiligheid inrichtingen gestelde grens- en richtwaarden. Binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar bevinden zich geen kwetsbare of beperkte kwetsbare objecten. Deze contour is opgenomen op de verbeelding van dit inpassingsplan: veiligheidszone - bevi.


Resultaat groepsrisico:

Uit de berekeningen van het groepsrisico volgt dat er geen scenario’s zijn met 10 of meer slachtoffers. In het kader van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (conform de definitie gegeven in artikel 1 van het Bevi) is er dus geen sprake van groepsrisico.

Onderzoek gastransportleiding

Voor de nog te realiseren gastransportleiding A-685 is eveneens een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. De resultaten van deze QRA zijn opgenomen in het rapport: 'Kwantitatieve risicoanalyse gastransportleiding A-685 te Zuidbroek' d.d. 29 juni 2018 en bijgevoegd als bijlage 22 bij deze toelichting.

Deze leiding wordt aangelegd in verband met de aanvullende stikstofproductiefaciliteit te Zuidbroek. De betreffende leiding dient om deze locatie te verbinden met het bestaande netwerk ten westen van de Meenteweg.


De risicostudie is uitgevoerd conform de door de overheid gestelde richtlijnen voor het uitvoeren van risicoanalyse aan ondergronds gelegen hogedruk aardgastransportleidingen. De analyse is uitgevoerd met het pakket CAROLA, versie 1.0.0.52. Het gebruikte parameterbestand heeft versienummer 1.3. De bedrijfsspecifieke parameters van GTS zijn toegepast in de berekeningen. Zowel het plaatsgebonden (PR) als het groepsrisico (GR) zijn berekend.

Resultaat plaatsgebonden risico:

Het plaatsgebonden risico van gastransportleiding A-685 voldoet aan de in het Besluit externe veiligheid buisleidingen gestelde voorwaarde dat het PR op een afstand van vijf meter gemeten uit het hart van de leiding, die een ontwerpdruk van 79,9 bar heeft, niet hoger is dan 10-6 per jaar. Het niveau van 10-6 per jaar wordt niet bereikt en dus wordt tevens voldaan aan de voorwaarde dat er zich geen kwetsbare objecten binnen deze contour bevinden.


Resultaat groepsrisico:

Het groepsrisico van gastransportleiding A-685 is vergeleken met de oriëntatiewaarde voor buisleidingen, zijnde F·N2 < 10-2 per km per jaar waarbij F de frequentie is van een ongeval met N of meer slachtoffers. De verhouding tussen de oriëntatiewaarde en de FN-curve wordt gekenmerkt door de overschrijdingsfactor, die aangeeft in hoeverre de oriëntatiewaarde wordt genaderd (overschrijdingsfactor <1) dan wel wordt overschreden (overschrijdingsfactor >1).

Omdat er voor de aardgastransportleiding A-685 geen scenario’s zijn met 10 of meer slachtoffers is de FN-curve leeg en is er in het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen geen sprake van groepsrisico.

Conclusie  

Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan er geen bezwaren tegen de realisatie van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en de aanleg van de gastranportleiding.

5.9 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in AMvB's en ministeriële regelingen.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een plan om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het NSL houdt rekening met voorgenomen grote projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en zet hier maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tegenover. Het pakket van maatregelen is zo opgesteld dat het de negatieve effecten van de ruimtelijke projecten ruimschoots compenseert. Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) in 2011 en stikstofdioxide (NO2) in 2015. De Wet milieubeheer (Wm), artikel 5.12 en verder, vormt de juridische grondslag voor het NSL.

Het doel van de Nederlandse Emissierichtlijn Lucht (NeR) is het harmoniseren van vergunningen met betrekking tot emissies naar de lucht en het verschaffen van informatie over de stand van de techniek op het gebied van emissiebeperking. De NeR geeft algemene eisen aan emissieconcentraties en uitzonderingsbepalingen voor specifieke activiteiten of bedrijfstakken.

In het Activiteitenbesluit is het normatieve deel van de NeR ondergebracht. Afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit (algemene luchtvoorschriften) geldt voor alle typen inrichtingen. Ook is er een algemeen geurartikel. Enkele bijzondere regelingen uit de NeR zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van het Activiteitenbesluit.

De NeR is in de eerste plaats gericht op het toepassen van maatregelen voor het beperken van luchtverontreiniging, die zijn gebaseerd op het hanteren van de Beste Beschikbare technieken (BBT).

Onderzoek

Het in te zetten materieel bij de bouw van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en de aanleg van de leiding heeft een emissie naar de lucht. Daarnaast kan bij droge grond door verstuiving enige emissie van fijn stof plaatsvinden. De emissies hebben een tijdelijk karakter en verplaatsen zich gedurende de werkzaamheden. Gezien het feit dat de werkzaamheden ten behoeve van de leidingen zich continu verplaatsen, het tijdelijke karakter van de werkzaamheden (en daarmee de emissies) en de lage achtergrondconcentraties in het gebied, worden de effecten van de aanleg op de luchtkwaliteit niet relevant geacht.

De toename aan verkeer in de gebruiksfase (ruim 100 tot 150 verkeersbewegingen per dag) is dermate gering dat gesteld kan worden dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van luchtkwaliteit.

Het project draagt zowel tijdens de aanlegfase als tijdens de gebruiksfase niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit verzet zich niet tegen de realisering van het rijksinpassingsplan.

5.10 Niet Gesprongen Explosieven

De onderzoeken naar Niet Gesprongen Explosieven (NGE) zijn uitgevoerd conform de richtlijnen van de WSCS-OCE en de CSK-12-N van de Gasunie.

Onderzoeken

Het mogelijk voorkomen van explosieven in de ondergrond houdt over het algemeen in Nederland verband met oorlogshandelingen gedurende de Tweede Wereldoorlog (WOII). Voorbeelden hiervan zijn bombardementen (zowel geallieerde als Duitse), gevechten (meidagen 1940, bevrijding 1944-1945), verdedigingswerken (mijnenvelden) en dumpingen (verborgen voor vijand, achterlaten van munitie bij overgave of terugtrekking). Aangezien eventueel aanwezige niet gesprongen explosieven een risico vormen voor de uit te voeren werkzaamheden, is het van belang dat de kans op het aantreffen van explosieven in het onderzoeksgebied onderzocht wordt. T&A Survey heeft dit onderzoek in twee delen uitgevoerd:

  • Historisch vooronderzoek explosieven uitbreiding N2-installatie (14 december 2015, zie Bijlage 23);
  • Historisch vooronderzoek explosieven aanvullend werkterrein (2 maart 2016, zie Bijlage 24).

Doel

Doel van het historisch vooronderzoek is het vaststellen van het risico op de aanwezigheid van explosieven in de bodem van het onderzoeksgebied op basis van verzameld en geanalyseerd (historisch) feitenmateriaal. Een volledig vooronderzoek bestaat overeenkomstig het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) uit twee fasen:

  • 1. Inventarisatie van bronnenmateriaal
  • 2. Analyseren van bronnenmateriaal

De inventarisatie van het bronnenmateriaal betreft het verzamelen van historisch feitenmateriaal. Voordat de inventarisatie van start kan gaan, dient het onderzoeksgebied eerst duidelijk omschreven te zijn. De analyse betreft het analyseren van het aangetroffen feitenmateriaal. Op basis van de analyse kan worden vastgesteld of het onderzoeksgebied onverdacht of (deels) verdacht is. Als het gebied (deels) verdacht is, zullen soort, aantal en verschijningsvorm van mogelijke explosieven worden vastgesteld. Daarnaast wordt het verdachte gebied horizontaal en verticaal afgebakend.

Inventarisatie bronnenmateriaal

Het historisch feitenmateriaal afkomstig van de inventarisatie doet de aanwezigheid van explosieven vermoeden. Het onderzoeksgebied is daarmee mogelijk (deels) verdacht gebied. Hierna wordt het bronnenmateriaal verder geanalyseerd om het verdachte gebied af te bakenen en soort, hoeveelheid en verschijningsvorm van de vermoede explosieven te bepalen.

Analyse bronnenmateriaal

Uit de luchtfotoanalyse valt op te maken dat er in het onderzoeksgebied, nabij het spoortracé Zuidbroek- Muntendam, drie waarschijnlijke bomkraters zichtbaar zijn. In het gemeentearchief is voor de periode september-oktober 1943 een melding gemaakt van het aantreffen van drie bomtrechters en een benzinetank in land. Uit de kraters is niet op te maken of het een doelgerichte aanval betrof, of een noodafworp. Tevens is niet bekend wat de bommenlading van het toestel was. Op basis van de meest voorkomende bommenladingen en gebeurtenissen, zijn de bomkraters veroorzaakt door bommen uit een geallieerd vliegtuig en betreft het afwerpmunitie met gewichten van 250-1.000 lbs.

Gezien de bodemopbouw is berekend, dat afwerpmunitie te verwachten is vanaf maaiveld tot maximaal 4.5 m-mv. In de volgende afbeeldingen is de locatie van het verdachte gebied te zien. Het noordelijk deel van het plangebied is in zijn geheel onverdacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0056.png"

Afbeelding 43: CE bodembelastingkaart met onderzoeksgebied zuid

afbeelding "i_NL.IMRO.0000.EZKip19STIKSTOFGR-3000_0057.png"

Afbeelding 44: CE bodembelastingkaart met onderzoeksgebied noord

Conclusie

Er is feitelijk materiaal aangetroffen, waaruit blijkt dat er mogelijk verschillende typen explosieven in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven tijdens WOII. Hierdoor geldt dat het onderzoeksgebied (deels) verdacht is op de aanwezigheid van explosieven. Op basis van de inventarisatie en analyse van het bronnenmateriaal, is onderscheid gemaakt in verschillende deelgebieden.

Er heeft naoorlogs geen grootschalig grondverzet plaatsgevonden op basis waarvan voor delen van het onderzoeksgebied gesteld kan worden dat er een achtergrondrisico geldt.

Ter plaatse van het verdachte gebied is door T&A een detectieonderzoek uitgevoerd en gerapporteerd in november 2015. Hierbij is een deel vrijgegeven. Tevens is er één verdacht object gedetecteerd en is een deel als verstoord aangemerkt, waardoor ter plaatse geen uitspraak gedaan kon worden over de mogelijke aanwezigheid van explosieven. Op basis van een klic-melding blijkt ter plaatse een gasleiding te liggen, wat naar verwachting de verstoring en het object verklaart.

Conclusie is dat het aspect Niet Gesprongen Explosieven geen belemmering vormt voor de uitvoering van het Inpassingsplan.

5.11 Aardschokken

Vanwege de aardbevingen in Groningen, wordt de Eurocode 8, de Europese richtlijn voor aardbevingsbestendig bouwen, voor Nederland geschikt gemaakt.

Voor aardbevingsbestendig bouwen is door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) 9998 gepubliceerd.

Bij de bouw van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en de aanleg van de leiding worden de bouwnormen zoals opgenomen in de meest actuele versie van de NPR in acht genomen.

Conclusie

Het aspect aardschokken verzet zich niet tegen de realisering van het rijksinpassingsplan.

5.12 Lichthinder

De aanvullende stikstofproductiefaciliteit wordt voorzien van verlichting. Het terrein zal alleen verlicht zijn indien er in de avonduren werkzaamheden plaatsvinden. De locatie is dus niet permanent verlicht, alleen incidenteel. De afstand tussen woningen en de installatie is zodanig dat er geen sprake is van lichthinder. De dichtstbijzijnde woning, bevindt zich op een afstand van ongeveer een kilometer.

De verlichting zal zo worden geplaatst, gericht of afgeschermd dat het licht er voor de mensen is en voldoende duister voor de vleermuizen. Tevens zal gebruik worden gemaakt van een vleermuisvriendelijke amberkleurige, UV-vrije ledlamp.

Conclusie

Het aspect lichthinder verzet zich niet tegen de realisering van het rijksinpassingsplan.

5.13 Trillingen

Op het station Zuidbroek (A-437 en A-439) staan circa 15 compressoren (roterend equipment) opgesteld. Zie eveneens bijlage 20 van deze toelichting. De meest belangrijke compressoren zijn de acht compressoren in het compressorgebouw, de instrumentenluchtcompressoren, de dieselgenerator en de bestaande NCU-compressoren. Alle relevante (grote) compressoren worden real-time bewaakt met vibratieopnemers. Neemt het vibratieniveau boven een bepaald niveau toe, dan wordt de betreffende compressor automatisch uit bedrijf genomen. Buiten de bedrijfsgebouwen waar de compressoren staan opgesteld en zeker buiten de terreingrens (= toekomstig hek) zijn geen trillingen te verwachten die aanleiding geven tot hinder.

Bij de aanleg van de leiding en de realisatie van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit wordt materieel ingezet zoals graafmachines, shovels, generatoren, kranen, vrachtwagens, boorinstallaties en dergelijke. In het algemeen zal dit materieel geen trillingshinder veroorzaken.

Op de locaties waar in de nabijheid van bebouwing heiwerkzaamheden of het intrillen van damwanden plaatsvindt, kan mogelijk wel trillingshinder optreden. Voorafgaand aan de uitvoering wordt op basis van dan geldende inzichten de lokale situatie nader beoordeeld en worden zo nodig lokale maatregelen getroffen om eventuele trillingshinder te minimaliseren.

Conclusie

Het aspect trillingen verzet zich niet tegen de realisering van het rijksinpassingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische context en planbeschrijving

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de juridisch-procedurele kaders voor dit inpassingsplan. Vervolgens wordt kort uiteengezet welke aspecten de omvang van het plangebied bepalen. Ten slotte wordt de opzet van de (plan)regels besproken.

6.2 Toepassing rijkscoördinatieregeling

6.2.1 Uitleg procedure

De procedure die wordt aangeduid als de RCR omvat twee elementen. Ten eerste een inpassingsplan, een ruimtelijk besluit van de rijksoverheid dat in de plaats treedt van het bestemmingsplan. Ten tweede de gecoördineerde voorbereiding door de rijksoverheid van de voor een project benodigde (overige) besluiten. De RCR is geregeld in artikel 3.35, eerste lid, Wro voor wat betreft de gecoördineerde voorbereiding van de benodigde uitvoeringsbesluiten en in artikel 3.28 voor zover sprake is van een rijksinpassingsplan.

De toegang tot de RCR vloeit voor verschillende onderdelen van het onderhavige project voort uit de Gaswet. In artikel 39c, eerste lid van de Gaswet is de Minister van EZK aangewezen als verantwoordelijke minister. Artikel 39b van de Gaswet bepaalt dat voor een project als het onderhavige de procedure als bedoeld in artikel 3.28 Wro en artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wro van toepassing zijn. Dat betekent dat een rijksinpassingsplan wordt opgesteld en de benodigde uitvoeringsbesluiten door het rijk worden gecoördineerd.

Ingevolge artikel 3.28, vijfde lid, Wro is de gemeenteraad respectievelijk zijn provinciale staten vanaf het moment waarop het ontwerp van het inpassingsplan ter inzage is gelegd, niet langer bevoegd tot vaststelling van een bestemmingsplan respectievelijk inpassingsplan dat betrekking heeft op de gronden van het inpassingsplan. De bedoelde bevoegdheid ontstaat weer tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan, dan wel eerder, indien het inpassingsplan dat bepaalt. Op grond hiervan is in het onderhavige rijksinpassingsplan bepaald dat de gemeenteraad van de gemeente Midden-Groningen en provinciale staten van Groningen gedurende een periode van vijf jaren na vaststelling van dit inpassingsplan niet bevoegd zijn een bestemmingsplan, dan wel een inpassingsplan, vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft. Dit laatste is slechts anders als een bestemmingsplan dan wel inpassingsplan wordt vastgesteld dat voorziet in de bestemmingen zoals neergelegd in het onderhavige rijksinpassingsplan.

6.2.2 Toelichting opzet

Het rijksinpassingsplan wordt na vaststelling geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan van de betrokken gemeente.

Voor de aanvullende stikstofproductiefaciliteit wordt één bestemming gelegd die de geldende bestemming vervangt.

Voor de gronden die benodigd zijn voor de leiding wordt volstaan met het toevoegen van een zogenaamde dubbelbestemming aan de daar reeds geldende bestemming. De gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie', 'veiligheidszone - Bevi', 'overige zone - keerwand' en 'overige zone - werkstrookzone' worden over de daar geldende bestemmingen heen gelegd. De onderliggende bestemmingen in de vigerende bestemmingsplannen blijven in stand. Op de betreffende gronden gelden straks dus twee bestemmingen: een bestemming vanuit de vigerende gemeentelijke bestemmingsplannen en de dubbelbestemming vanuit het rijksinpassingsplan. Het tracé van de leidingen is zo gekozen dat er door het leggen van de dubbelbestemmingen geen botsing ontstaat met de bestemmingen in de vigerende bestemmingsplannen. Deze kunnen in stand blijven en worden uitgevoerd, zij het wel dat er dan rekening moet worden gehouden met de eisen die voortvloeien uit de dubbelbestemming voor de leidingen.

Verder zijn er enkele gebiedsbestemmingen in het vigerende bestemmingsplan voor het onderhavige plangebied opgenomen. Ook deze blijven gewoon in stand en worden niet door dit inpassingsplan aangetast. Een uitzondering hierop heeft betrekking op de gronden die samenvallen met de aanduiding 'overige zone - werkstrookzone'. Voor deze gronden geldt dat het omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan ('Buitengebied') buiten toepassing blijft.

6.3 Coördinatie uitvoeringsbesluiten

De RCR maakt een parallelle en een gecoördineerde voorbereiding van alle voor de verwezenlijking van het project benodigde besluiten mogelijk, al dan niet samen met het rijksinpassingsplan (artikel 3.35, eerste lid, Wro). Hierbij kan onder andere gedacht worden aan omgevingsvergunningen voor bouwen en het uitvoeren van werkzaamheden zoals kappen van bomen. De besluiten worden voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in afdeling 3.4 Awb en de bijzondere procedurele regels in artikel 3.31, derde lid, Wro. De regeling voorziet in een gezamenlijke kennisgeving en terinzagelegging van de ontwerpbesluiten (artikel 3.31, derde lid, onder b, in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, Wro) en gelijktijdige bekendmaking van de besluiten (artikel 3.32 in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, Wro). De bevoegdheid de uitvoeringsbesluiten te nemen blijft in beginsel bij de wettelijk bevoegde bestuursorganen berusten. De wet kent ook de mogelijkheid dat de Minister van EZK en de minister tot wiens beleidsterrein een besluit behoort de bevoegdheid dat besluit te nemen bij voorbaat aan zich te trekken (artikel 3.35, derde lid, Wro), maar van deze mogelijkheid is bij dit project geen gebruik gemaakt.

De daartoe aangewezen minister (in dit geval de Minister van EZK) kan van de bestuursorganen de medewerking vorderen die nodig is voor het slagen van de coördinatie. De bestuursorganen zijn verplicht medewerking te verlenen (artikel 3.35, derde lid, Wro). Indien een betrokken bestuursorgaan niet of niet tijdig overeenkomstig de aanvraag beslist dan wel een besluit neemt dat wijziging behoeft, kan de Minister van EZK tezamen met de minister tot wiens beleidsterrein het desbetreffende uitvoeringsbesluit behoort een beslissing nemen die in de plaats treedt van het besluit van dat bestuursorgaan. Dit is de zogenoemde interventiebevoegdheid (artikel 3.36, eerste lid, Wro).

Toepassing van de coördinatieregeling laat de materiële toetsingskaders voor de uitvoeringsbesluiten in beginsel onverlet. Deze besluiten moeten dus aan dezelfde inhoudelijke eisen voldoen als wanneer de coördinatieregeling niet zou zijn toegepast.

Beroepsprocedure

Door gebruik te maken van de RCR worden de procedures aanzienlijk gestroomlijnd doordat de procedures van verschillende besluiten opgaan in één rijkscoördinatieprocedure. Zo kunnen het rijksinpassingsplan en alle overige besluiten gelijktijdig ter inzage worden gelegd in de verschillende stappen van de procedure. Dit geldt dus zowel voor de ontwerpbesluiten als de vastgestelde besluiten. Ook het beroep bij de bestuursrechter wordt gebundeld.

Tegen een rijksinpassingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtsbescherming bij een rijkscoördinatieprocedure is opgenomen in artikel 8.2, eerste lid, onder e, van de Wro. Daarin is geregeld dat rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State openstaat als tegen tenminste één van de te coördineren besluiten ook normaal gesproken al rechtstreeks beroep bij de Raad van State openstaat.

Nu het rijksinpassingsplan onderdeel uitmaakt van de te coördineren besluiten staat ook in dit geval rechtstreeks beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen de overige gecoördineerd voorbereide besluiten.

6.4 Crisis- en herstelwet

Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet in werking getreden. Deze wet, die aanvankelijk tijdelijk was, heeft vanaf 25 april 2013 een permanent karakter gekregen. Doel van de wet is versnelling van projecten in het ruimtelijke domein, de economische crisis en haar gevolgen te bestrijden en een goed en duurzaam herstel van de economische structuur van Nederland te bevorderen.

Relatie met het plan

Op basis van artikel 1.1, eerste lid, onder a, in samenhang met Bijlage I, onderdeel 2.1 Chw is bij een inpassingsplan afdeling 2 van hoofdstuk 1 van die wet van toepassing. De belangrijkste gevolgen zijn:

  • Gemeenten en andere niet tot de centrale overheid behorende overheden kunnen geen beroep instellen tegen het inpassingsplan, indien het inpassingsplan niet tot hen is gericht.
  • De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doet binnen 6 maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak in plaats van binnen 12 maanden. Ook is de beroepsprocedure verder gestroomlijnd (geen pro forma beroep mogelijk).

6.5 Plangebied van het inpassingsplan

De gronden die benodigd zijn voor de aanleg van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit, het mengstation, gronden benodigd voor de geluidzone, de waterkerende maatregel, de landschappelijke inpassing, de ondergrondse gas- en stikstofleidingen en de strook grond aan weerszijden daarvan die nodig is voor de aanleg, het beheer en onderhoud (zogeheten belemmeringenstrook) bepalen het plangebied en worden in het plan als zodanig voor de leidingen, de aanvullende stikstofproductiefaciliteit, het mengstation en de landschappelijke inpassing bestemd.

6.6 Toelichting op de bestemmingen en gebiedsaanduidingen

6.6.1 Bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening

Binnen deze bestemming is de scraper trap met bijbehorende voorzieningen geregeld. Deze is gelegen in de uiterste oostzijde van het plangebied. Binnen het op de verbeelding ingetekende bouwvlak zijn gebouwen toegestaan. Tevens mogen binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd.

6.6.2 Bestemming Bedrijf - Stikstofinstallatie

Binnen deze bestemming is de uitbreiding van de stikstofproductiefaciliteit voorzien alsmede een mengstation. Gebouwen mogen binnen de gehele bestemming worden opgericht tot een hoogte van 10 meter. In uitzondering hierop is een tweetal gebieden aangeduid waarbinnen gebouwen met een grotere bouwhoogte zijn toegelaten (20 respectievelijk 70 meter). Binnen de gehele bestemming mogen tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede onder- en bovengrondse leidingen worden gerealiseerd.

6.6.3 Dubbelbestemming leiding - Gas

De dubbelbestemming Leiding - Gas heeft betrekking op de nieuw aan te leggen hoofdgastransportleiding. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de kaart. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Dit voorkomt dat er werkzaamheden plaatsvinden, die schade kunnen veroorzaken aan de gasleiding.

6.6.4 Gebiedsaanduiding geluidzone - gezoneerd industrieterrein

Met deze aanduiding zijn de gronden die behoren tot het geluidgezoneerde industrieterrein aangegeven.

6.6.5 gebiedsaanduiding geluidzone - industrie - (vervallen)

Met deze aanduiding wordt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - gezoneerd industrieterrein' geschrapt zoals die in het vigerende bestemmingsplan is opgenomen en die op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek niet langer noodzakelijk is voor de geluidzone.

6.6.6 Gebiedsaanduiding geluidzone - industrie

Deze aanduiding ziet toe op het gebied tussen het gezoneerd industrieterrein en de 50 dB(A) contour. Binnen dit gebied mogen geen nieuwe geluidgevoelige functies worden gesitueerd. Er zijn evenmin bestaande geluidgevoelige functies aanwezig.

6.6.7 Gebiedsaanduiding overige zone - keerwand

Binnen de gronden met deze aanduiding mag een keerwand worden opgericht. Waar bij de overige regels van dit plan wordt gemeten vanaf peil zoals gedefinieerd in artikel 1 van de planregels, worden de hoogtemaatvoeringen in dit artikel gemeten vanaf Nieuw Amsterdams Peil. De reden hiervoor dat de keerwand bedoeld is voor het voorkomen van wateroverlast en daarom wordt aangesloten bij de systematiek voor het meten van hoogten van het waterschap.

6.6.8 Gebiedsaanduiding overige zone - werkstrookzone

Deze gronden zijn tijdelijk bedoeld als werkterreinen voor de aanleg van de hoofdgastransportleiding. Voor deze gronden geldt dat het omgevingsvergunningstelsel voor werken en werkzaamheden, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan ('Buitengebied') buiten toepassing blijft.

6.6.9 Gebiedsaanduiding veiligheidszone - bevi

Binnen de veiligheidszone zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan.

6.6.10 Overige bepalingen

Omdat het hier een rijksinpassingsplan betreft dat valt onder de Wro kan voor wat betreft algemene bepalingen als een anti-dubbeltelregel en overgangsbepalingen niet worden volstaan met verwijzing naar het geldende bestemmingsplan. Dit vloeit voort uit het feit dat krachtens de Wro dwingend is voorgeschreven hoe een aantal bepalingen moet worden geformuleerd (afdeling 3.2 Bro).

In dit rijksinpassingsplan is om die reden ook een aantal algemene bepalingen opgenomen. Deze behoeven inhoudelijk geen nadere toelichting in het kader van dit inpassingsplan.

6.7 Algemene regels

Om te voldoen aan de regels die worden gesteld in de Wro en het Bro gelden voor de delen van de bestemmingsplannen die worden herzien door het inpassingsplan het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zoals die zijn opgenomen in het Bro.

In de algemene gebruiksregels is voorts opgenomen dat er in voldoende waterbergende capaciteit dient te worden voorzien. Minder realiseren en in stand houden dan de genoemde maat, wordt in strijd met het plan geacht te zijn.

Tevens is een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen om maximaal 10% van de in het plan opgenomen maatvoeringseisen af te wijken.

Conform artikel 3.28, vijfde lid, van de Wro is in artikel 10.2 bepaald dat vijf jaren na vaststelling van dit plan, de raad van de gemeente Midden-Groningen en provinciale staten van de provincie Groningen waarvan de geldende juridisch-planologische regeling door dit inpassingsplan wordt gewijzigd, weer bevoegd zijn, voor de bij dit inpassingsplan betrokken gronden een bestemmingsplan respectievelijk een inpassingsplan vast te stellen. Dit is anders als bij eventuele planherzieningen van de onderliggende regelingen de gemeente en de provincie de planologische regeling van de leidingen en de aanvullende stikstofproductiefaciliteit meenemen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De totale investering benodigd voor de uitvoering van dit project wordt door GTS (100% dochter van de Gasunie) middels 'corporate-finance' geregeld.

De genoemde investering omvat alle kosten voor de geplande werkzaamheden en omvat tevens de gangbare toeslagen voor het financieel kunnen incasseren van tegenvallers in de uitvoering. GTS sluit met het Ministerie van EZK een exploitatieovereenkomst af.

Exploitatie overeenkomst

Ter vergoeding van de door de ministeries te maken kosten is op basis van de Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wro) een overeenkomst afgesloten met GTS. Het betreft een zogenoemde 'exploitatie overeenkomst'. Door middel van deze overeenkomst wordt tevens voorzien in het verhaal van eventuele planschade, of kosten bij procedures ten behoeve van de verwerving van gronden. Ook de vergoeding van de door de ministeries te maken kosten wordt gedekt door deze overeenkomst. De zakelijke beschrijving van de exploitatie overeenkomst is opgenomen in Bijlage 25.

Het kostenverhaal ten behoeve van het plan is daarmee anderszins verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan ex artikel 6.12 Wro te worden opgesteld.

7.2 Schadeafhandeling

Schadebeleid

In de Beleidsregel advisering planschadeverzoeken heeft de Minister van EZK opgenomen op welke wijze wordt omgegaan met aanvragen voor tegemoetkoming in planschade met betrekking tot energie-infrastructuurprojecten.

Wijziging planologisch regime  

Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende voorschriften van de grond kan er voor belanghebbenden (eigenaren, overige zakelijk gerechtigden en persoonlijk gerechtigden) in de nabijheid van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit schade ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor een tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wro. Een tegemoetkoming in planschade is alleen aan de orde als schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime die voor een belanghebbende planologisch nadeel met zich meebrengt. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot schade. Een tegemoetkoming wordt alleen toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten of bij de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadevergoeding, dus inclusief een tegemoetkoming in planschade. Indien een tegemoetkoming wordt toegekend, worden tevens de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand vergoed evenals de wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag. Ter beoordeling van planologisch nadeel in het kader van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit dient een vergelijking gemaakt te worden tussen de maximale mogelijkheden van het oude planologisch regime (de beheersverordening) en de maximale mogelijkheden van het nieuwe planologisch regime (het inpassingsplan). Het gaat er dus niet om wat feitelijk aanwezig is, maar wat planologisch maximaal was of is toegestaan.

Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het inpassingsplan, kan worden ingediend binnen de periode van vijf jaar vanaf het moment waarop het inpassingsplan onherroepelijk is geworden. Een aanvraag kan worden ingediend bij het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente waar de schade wordt geleden. De gemeente stuurt vervolgens uw aanvraag door naar het Rijk (zie https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/planschade-rijksenergieprojecten).

De staat (vertegenwoordigd door de minister van EZK) heeft een overeenkomst met GTS afgesloten over de eventuele kosten als gevolg van verzoeken om tegemoetkoming in de planschade.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Burgers, maatschappelijke organisaties en andere overheden zijn op diverse wijzen betrokken bij de voorbereiding van het onderhavige inpassingsplan.

7.3.1 Bro-overleg

Het voorontwerp plan is ten behoeve van de inpassingsplanprocedure verstuurd voor overleg in het kader van artikel 3.1.1 Bro. Hierbij is de gelegenheid geboden een reactie te geven op het plan. Bovendien zijn op basis van artikel 3.28 Wro de gemeenteraad en provinciale staten gehoord.

Het voorontwerp inpassingsplan “Aanvullende stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek” is op 31 augustus 2018 aan de volgende instanties en overheden voorgelegd, met het verzoek om binnen 6 weken hun reactie te geven.

  • Provincie Groningen *
  • Waterschap Hunze en Aa's *
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed *
  • Gemeente Midden-Groningen *
  • Gemeente Oldambt *
  • Windpark N33 *
  • Veiligheidsregio Groningen
  • Omgevingsdienst Groningen

De instanties voorzien van een * hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn voorzien van een antwoord en opgenomen in Bijlage 26 van deze toelichting.

De reacties zijn, waar van toepassing, in het ontwerp inpassingsplan verwerkt.

7.3.2 Zienswijzen ontwerp-inpassingsplan

Burgers en maatschappelijke organisaties worden vervolgens overeenkomstig afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid gesteld om (mondeling of schriftelijk) een zienswijze aangaande het plan in te dienen.

Het ontwerp van het rijksinpassingsplan 'Aanvullende stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek' en de bijbehorende ontwerp-besluiten hebben van vrijdag 18 januari tot en met donderdag 28 februari 2019 ter inzage gelegen. Een ieder werd in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is op 7 februari 2019 een inloop-informatiemarkt georganiseerd. Op de ontwerpbesluiten zijn zeven zienswijzen binnengekomen.

De ingediende zienswijzen zijn voorzien van een antwoord en opgenomen in Bijlage 27 van deze toelichting. Voor zover van toepassing zijn de zienswijzen in het inpassingsplan verwerkt.

De zienswijzen zijn tevens integraal opgenomen in de inspraakbundel Zienswijzen en reacties op het ontwerp-inpassingsplan en de ontwerp-besluiten 'Aanvullende stikstofproductiefaciliteit Zuidbroek' (zie ook https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gasinfrastructuur/stik stofinstallatie-zuidbroek/fase-1).

7.3.3 Procedurele uitvoerbaarheid

Ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan dient aannemelijk te zijn dat de benodigde vergunningen en ontheffingen zullen worden verkregen. Zoals hiervoor is aangegeven, zullen alle benodigde vergunningen en andere besluiten tegelijkertijd met het onderhavige plan verder in procedure worden gebracht. Voordat wordt begonnen met de aanleg van de aanvullende stikstofproductiefaciliteit en de aardgastransportleiding dient de initiatiefnemer te voldoen aan de wettelijke procedureverplichtingen: de benodigde vergunningen en ontheffingen (zoals omgevingsvergunning, watervergunning) moeten van kracht zijn.