direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van 'Samen werkt beter' aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur en realiseren we nieuwe kansen voor de economie. De natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten. Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, waardoor weer nieuwe economische kansen ontstaan. Tegelijkertijd pakken we de oorzaken van de schadelijke effecten bij de bron aan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.

De maatregelen kunnen effect hebben op de gronden in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden. Samen met de grondeigenaren zorgen we voor een passende oplossing voor hun toekomst. Kortom, samen zetten we ons in om de economie en ecologie te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing.

De Ontwikkelopgave Natura 2000 bevindt zich momenteel voor de meeste gebieden in de planvormingsfase. Dit houdt in dat er voor de 24 Natura 2000-gebieden de benodigde beschermings- en uitbreidingsmaatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de doelen van het PAS (Programma Aanpak Stikstof) verder worden uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk. Om deze reden is dit inpassingsplan opgesteld. Zodra dit inpassingsplan de procedure in gaat, bevindt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 voor het betreffende gebied zich in de realisatiefase.

Dit inpassingsplan richt zich op het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”. In figuur 1.1. zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het Natura 2000-gebied ”Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0001.jpg"

Figuur 1.1: De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden, “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” (omcirkeld)

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” (zie figuren 1.2. en 1.3.) omvat het geheel aan uiterwaarden ten noorden van Zwolle waar de Overijsselse Vecht uitmondt in het Zwarte Water en waar de laatste uitmondt in het Zwarte Meer. Het gebied heeft een totale oppervlakte van 1504 ha en is gelegen in de gemeenten Zwartewaterland en Zwolle. Het gebied kenmerkt zich door een uiterwaardenlandschap met dijkjes en zandruggen met laagten en plassen. Het gebied is internationaal van betekenis als groeiplaats van de kievitsbloem. Het is een afwisselend en open landschap waar natuur en cultuur met elkaar verweven zijn. De Vecht is een regenrivier die in Duitsland ontspringt. Het gedeelte van de Vecht, dat in dit Natura 2000-gebied is opgenomen, kronkelt sterk door het landschap. Een deel van de uiterwaarden stroomt soms tot laat in het voorjaar onregelmatig over. Langs het Zwarte Water komen nattere graslanden voor. Dit gebied herbergt veel kievitsbloemgraslanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0002.png"Figuur 1.2: Begrenzing Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” (Bron: www.synbiosys.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0003.png"

Figuur 1.3: Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” met gronden binnen het uitwerkingsgebied (Bron: www.overijssel.nl)

1.3 Wettelijke context

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom krijgt natuurbescherming vorm in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden liggen in de provincie Overijssel binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit is de nieuwe naam voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen zijn maatregelen (zogenaamde PAS-maatregelen) in de gebiedsanalyses opgenomen die de komende jaren uitgevoerd moeten worden (grotendeels voor 1 juli 2021). Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden. Op deze manier ontstaat er weer ontwikkelingsruimte voor economische initiatieven. Tevens maakt de invoering van het PAS de vergunningverlening aan individuele ondernemers rond stikstof en natuur eenvoudiger en vaker mogelijk.

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen (generieke en gebiedspecifieke). Hierin wordt niet alleen gekeken in relatie tot het aspect stikstof, maar naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingdoelstellingen opgenomen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden. Het beheerplan Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 27 juni 2017. De maatregelen moeten zijn uitgevoerd voor medio 2023.

1.4 Programma Ontwikkelopgave Natura 2000

Aanleiding oprichting van het programma

Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van de EHS (nu NNN). Als gevolg van het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk. De PAS-maatregelen moeten over het algemeen voor 1 juli 2021 zijn gerealiseerd, de niet-PAS-maatregelen uit de beheerplannen overwegend binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan. Daarnaast staat de provincie aan de lat voor de verdere realisatie van het NNN, hiervoor geldt geen wettelijke deadline. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie het programma 'Ontwikkelopgave Natura 2000' opgestart.

Typen maatregelen

Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van het PAS en de beheerplannen.

De beoogde PAS- en niet-PAS-maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden (dit is niet per definitie gelijk aan de begrenzing van de Natura 2000-gebieden) uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden (dit zijn gronden binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing). Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op vernatting van de omliggende gronden van het Natura 2000-gebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan. Voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” gaat het hierbij om circa 171 hectare.

Samen Werkt Beter en de gebiedsprocessen

Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord 'Samen werkt beter' ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de economie en ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, Provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.

Per Natura 2000-gebied is een gebiedsproces opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter'-partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd en afgestemd met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. De uitkomsten zijn verwerkt in een inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is juridisch-planologisch vertaald in dit inpassingsplan en is opgenomen als Bijlage 1 bij de regels.

De terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Landschap Overijssel, Natuurmonumenten) hebben de interne maatregelen verder uitgewerkt, eveneens in afstemming met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in vergunningaanvragen en maken geen deel uit van dit inpassingsplan.

Fasering gebiedsproces

Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen, namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.

  • De verkenningsfase is inmiddels voor nagenoeg alle gebieden afgerond. In deze fase zijn verkenningen opgesteld. Hierin zijn de eisen, wensen, problemen en mogelijke oplossingen, betrokken partijen en draagvlak in beeld gebracht.
  • In de planvormingsfase worden de beoogde maatregelen verder uitgewerkt en geconcretiseerd in een inrichtingsplan en een ruimtelijk plan (een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan).
  • In de realisatiefase worden de beschreven activiteiten en maatregelen uit het inrichtingsplan en ruimtelijk plan gerealiseerd. Hiervoor moeten diverse procedures worden doorlopen, zoals de vaststelling van het benodigde ruimtelijke plan en het verkrijgen van diverse vergunningen. Tevens valt de uitvoering van de maatregelen binnen deze fase. Het gebiedsproces bevindt zich momenteel in deze fase.
  • In de beheerfase worden bij inrichtingsprojecten voor natuur de ingerichte gronden doorgeleverd aan beheerders. In deze fase is in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 de monitoring van de natuurkwaliteit van belang. Indien nodig wordt, naar aanleiding van de monitoring, de PAS-gebiedsanalyses en/of beheerplannen aangepast of worden er aanvullende inrichtingsmaatregelen vastgesteld.

1.5 Gebiedsproces Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

Per gebied wordt een eigen gebiedsproces gevolgd. Bij het gebiedsproces voor het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” zijn de volgende partners betrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0004.jpg"

Figuur 1.4 Gebiedsproceslogo Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

Tijdens de planuitwerking zijn de maatregelen uit het Natura 2000-beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse uitgewerkt in een inrichtingsplan voor het Natura 2000-gebied.

De maatregelen kunnen gevolgen hebben voor de bestemming van gronden en/of het gebruik ervan. Het kan zijn dat de functie of het gebruik van de grond wijzigt door bijvoorbeeld vernatting of het stoppen/beperken van bemesting. In die gevallen wordt de bestemming of het gebruik gewijzigd en in het ruimtelijk plan (bestemmingsplan of provinciaal inpassingsplan) vastgelegd. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven worden uit het NNN gehaald. Het ruimtelijk plan is dan ook een juridisch-planologisch voortvloeisel uit dit gebiedsproces.

Het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" heeft naast natuurwaarden ook agrarische en cultuurhistorische waarden. De opgave omvat naast inrichting vooral goed beheer van het gebied. De grootste opdracht voor deze fraaie uiterwaarden is het totstandbrengen van nieuwe oppervlakten met kievitsbloemhooilanden.

Tijdens de planvormingsfase van het gebiedsproces is in overleg met grondeigenaren nagegaan hoe hun toekomstperspectief behouden kan worden.

Het inrichtingplan is tot stand gekomen door samenwerking van de 'Samen Werkt Beter'-partners. Voor dit gebiedsproces zijn dat de provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle en Zwartewaterland, waterschap Drents Overijsselse Delta, LTO Noord, Landschap Overijssel en Staatsbosbeheer. Deze gebiedspartijen werden versterkt door de deelname van Rijkswaterstaat. De samenwerking tussen alle partijen vindt plaats in een projectteam en een aantal werkgroepen.

Vanaf het begin van de planvormingsfase is veel aandacht besteed aan de relatie met bewoners en gebruikers binnen de uitwerkingsgebieden en in het bijzonder de betrokken grondeigenaren. Een vertrouwenspersoon heeft in het voorjaar van 2016 keukentafelgesprekken gevoerd met alle betrokken grondeigenaren. Op basis van deze gesprekken zijn vervolgens rentmeesters aan het werk gegaan. Voor de zomer van 2016 hebben veldbezoeken plaatsgevonden om de huidige situatie op te nemen en de kansen voor natuurontwikkeling te bepalen. Vooraf is aan de grondeigenaren toestemming gevraagd om de percelen te betreden. Tevens zijn ze uitgenodigd om bij het veldbezoek aanwezig te zijn. Meer dan helft van de eigenaren heeft hiervan gebruik gemaakt.

Op 15 april 2016 vond de eerste bestuurdersbijeenkomst plaats. Dit was de formele start van het project "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht". Tijdens een tweede bestuurdersbijeenkomst op 28 oktober 2016 hebben de betrokken bestuurders kennis genomen van het concept ontwerpinrichtingsplan.

Daarna, op 16 november 2016, hebben de regionale 'Samen Werkt Beter'-partners en Rijkswaterstaat het concept ontwerpinrichtingsplan gepresenteerd tijdens een openbare inloopbijeenkomst. De betrokken grondeigenaren zijn hiervoor specifiek uitgenodigd. Tijdens de inloopbijeenkomst werd in een persoonlijk gesprek het inrichtingsplan toegelicht en konden zij verbetervoorstellen inbrengen. Tweederde van de grondeigenaren heeft hier gebruik van gemaakt. Grondeigenaren hebben een verslag gekregen van het persoonlijk gesprek. Ook overige belangstellenden en belanghebbenden konden een reactie op het concept ontwerpinrichtingsplan indienen. De indieners hebben individueel een schriftelijk antwoord op hun reacties ontvangen.

Op 16 mei 2017 hebben Gedeputeerde Staten een werkbezoek gebracht aan het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht". Gedeputeerde Staten hebben vervolgens op 23 mei 2017 het inrichtingsplan vastgesteld en tevens ingestemd met het bijbehorende voorontwerp-ìnpassingsplan en de overige onderdelen van het opleverdossier. Het voorontwerp-inpassingsplan heeft van 6 juni tot 17 juli 2017 ter visie gelegen. Tijdens deze periode zijn de grondeigenaren tijdens een keukentafelgesprek benaderd om een toelichting te krijgen op het voorontwerp-inpassingsplan. Elf grondeigenaren hebben hiervan gebruik gemaakt. Voor alle belangstellenden was op 14 juni 2017 een informatieve inloopbijeenkomst in het gemeentehuis van Zwartewaterland.

Tot nu toe zijn zeven nieuwsbrieven uitgebracht met informatie over het gebiedsproces van het project "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht".

1.6 Leeswijzer

In deze inleiding is de aanleiding, de opgave en het totstandkomingsproces van dit inpassingsplan beschreven.

In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit plan.

In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het inrichtingsplan.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (m.e.r., bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en explosieven.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.

Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk', 'financieel' en 'monitoring, toezicht en handhaving'.

Hoofdstuk 2 Beleidskader algemeen

2.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en het beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor de overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie en cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

2.2 Europese wetgeving en beleid

2.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna, hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000-gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en indien van toepassing het herstel van:

  • de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
2.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.

Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de Kaderrichtlijn Water ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.

2.2.3 Richtlijn Overstromingsrisico's

Het belangrijkste doel van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's is de beperking van de gevolgen van overstromingen voor de gezondheid van mensen, het milieu en cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid. De doelstellingen van en maatregelen uit de richtlijn worden op nationaal niveau uitgewerkt via voorlopige risicobeoordelingen, overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten, en overstromingsrisicobeheerplannen.

In Overijssel is de richtlijn van toepassing voor de gebieden langs de IJssel, de Overijsselse Vecht, het Zwarte Water, de Dinkel en de gebieden langs de aangewezen regionale keringen in het regionale watersysteem. De Kampereilanden (gemeenten Kampen en Zwartewaterland) liggen in een overstromingsrisicogebied. Dit wordt niet beschermd door primaire keringen en ligt daarmee wettelijk buitendijks. Het belang van het water is hier kaderstellend. In het gebied mag worden gebouwd, maar nieuwe kapitaalintensieve functies worden geweerd in verband met het overstromingsrisico.

De polders Noord- en Zuid-Meene (gemeente Hardenberg), de Beulakerpolder en Wetering-Oost en -West (gemeente Steenwijkerland) zijn aangewezen als waterbergingsgebied en worden bij hoog water gebruikt voor waterberging. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast (bijvoorbeeld door te bouwen op palen). Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten.

2.2.4 Conclusie

De doelstellingen die met het voorliggende inpassingsplan moeten worden gehaald, staan niet op gespannen voet met het hier van toepassing zijnde Europees beleid.

2.3 Nationale wetgeving en beleid

2.3.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de wet worden 945 soorten (planten en dieren) actief beschermd. Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De wet gaat daarbij uit van het 'nee, tenzij' principe.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name het oppervlak. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaatsvinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.

2.3.2 Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is sinds 1 juli 2015 van kracht. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000.

2.3.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. Hierin wordt niet alleen gekeken in relatie tot het aspect stikstof, maar ook naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die genomen moeten worden voor de realisatie van de instandhoudingdoelstellingen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen uitgevoerd worden. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” is op 27 juni 2017 vastgesteld. De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor medio 2023 gerealiseerd zijn.

2.3.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (nu NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

In het NNN geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten ('nee'). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang ('tenzij'). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en –kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.

2.3.5 Waterwet en het Nationaal Waterplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet bestaat uit een Waterbesluit en een Waterregeling. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico's.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..

Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegenover overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

2.3.6 Deltaprogramma

Klimaatverandering heeft op langere termijn gevolgen voor veiligheid en droogte. Daarom is het Deltaprogramma in het leven geroepen: een nationaal programma waarin Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten samenwerken. De juridische grondslag voor het Deltaprogramma is de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De doelen van het Deltaprogramma zijn tweeledig: enerzijds bescherming tegen overstromingen en anderzijds zorgen voor voldoende zoetwater.

De zomers worden warmer en droger. Het gevolg is dat er soms te weinig zoetwater zal zijn. Dat merken dan vooral landbouw, industrie en natuur. Het Deltaprogramma bevat afspraken over de waterbeschikbaarheid van zoetwater. Ook zijn het hoofdkeuzen gemaakt voor de aanpak en de richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet op de korte en op de lange termijn, de Deltabeslissingen.

Voor Overijssel zijn 5 Deltabeslissingen van belang:

  • Waterveiligheid: nieuwe aanpak voor de bescherming van mensen en economie tegen overstromingen;
  • Zoetwaterstrategie: nieuwe aanpak voor het beperken van watertekorten en het optimaal benutten van zoetwater voor economie en nutsfuncties;
  • IJsselmeergebied: structurerende keuzen voor waterveiligheid en zoetwater in het IJsselmeergebied;
  • Rijn-Maasdelta; structurerende keuzen voor waterveiligheid in de Rijn-Maasdelta;
  • Ruimtelijke Adaptatie: nieuwe en gerichte aanpak voor waterrobuuste en klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied.
2.3.7 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gaan gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is 'ja mits' in plaats van 'nee tenzij'.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2019 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.3.8 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden, in combinatie met het behalen van de doelen van het PAS en de waterwetgeving / -beleid. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” verwerkt in een inrichtingsplan (zie Bijlage 1 bij de regels). Hierin zijn o.a. de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyses en de beheerplannen opgenomen en nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur, water en het PAS. Het onderhavige inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch/juridische basis. Naast dit inpassingsplan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 behalve de Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Natuurbeleid

De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: “Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'.”

Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.

In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • 1. Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • 2. Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • 3. Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.

Waterbeleid

In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: “Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn.”

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.

Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.

De Kaderrichtlijn Water (KRW) schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.

De Omgevingsverordening geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • 1. Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • 2. Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meerschade toebrengt. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt voorts wel dat nieuwe Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten.
2.4.2 Nationaal Landschap IJsseldelta

Ten westen en ten zuiden van het Zwarte Water ligt het Nationale Landschap IJsseldelta. Ook de uiterwaarden aan weerskanten van het Zwarte Water behoren daartoe. Een Nationaal Landschap is een gebied met (inter-)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzonder natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.

De rijksoverheid heeft het beleid voor de Nationale Landschappen gedelegeerd aan de provincies. De kernkwaliteiten zijn in de Nota Ruimte door het Rijk vastgelegd en in het Ontwikkelingsprogramma door Provinciale Staten van Overijssel, gemeenteraden en algemeen bestuur van het waterschap verder uitgewerkt. Dit zijn voor het Nationaal Landschap IJsseldelta:

  • de grote mate van openheid;
  • de oudste rationele, geometrische verkaveling;
  • het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen;
  • de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap.

In de Omgevingsverordening staat dat nieuwe ontwikkelingen alleen mogelijk zijn als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten. In figuur 2.1. is de ligging van het Nationaal Landschap IJsseldelta weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0005.png"

Figuur 2.1: Ligging Nationaal Landschap IJsseldelta (Bron: www.atlasvanoverijssel)

2.4.3 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies. Gedeputeerde Staten heben op 4 april 2017 het Natuurbeheerplan 2018 vastgesteld.

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

In dit beheerplan is het gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” (in het document genoemd als “Oeverlanden Zwarte Water”) het volgende opgenomen:

Deze uiterwaarden aan weerszijden van het Zwarte Water vormen het belangrijkste leefgebied van de Wilde kievitsbloem in Noordwest-Europa. In de hier aanwezige Kievitsbloemhooilanden komen naast de Wilde kievitsbloem kenmerkende soorten als Gulden boterbloem, Echte koekoeksbloem, Grote pimpernel en Kale vrouwenmantel voor. Belangrijk is dat regelmatig overstromingen plaatsvinden waardoor de Wilde kievitsbloem zich kan verjongen. Op de dijken komen schrale vegetaties voor met relatief veel Knolboterbloem. Delen van het gebied zijn nog van belang als weidevogelgebied maar het areaal is wel sterk afgenomen in de afgelopen 20 jaar. Op sommige locaties komen bijv. Slobeend, Zomertaling en Kwartelkoning voor. Ook broeden nog kleine aantallen Zwarte Sterns op de plaatselijk voorkomende Krabbenscheervegetaties. In de winter is het buitendijkse gebied belangrijk voor doortrekkende eenden, ganzen en zwanen. In het voorjaar worden onder water staande graslanden door grote groepen Grutto`s gebruikt als tussenstop naar de binnendijkse percelen waar gebroed wordt. Aan de oostkant van het Zwarte water komt bij het Kievitsnest een kleine oppervlakte Blauwgrasland voor. Verder zijn de dotterbloemgraslanden kenmerkend voor dit gebied.

Op de oeverlanden Zwarte Water-Vecht wordt gestreefd naar halfnatuurlijke graslandvegetaties die primair van grote betekenis zijn voor de Wilde kievitsbloem. Daarnaast is er een belangrijke nevenfunctie de betekenis voor weidevogels en wintergasten. De beheertypen zijn Vochtig hooiland (N10.02), Overstromingsgrasland (N12.04), Vochtig weidevogelgrasland (N13.01), Moeras (N05.01) en Zoete Plas (N04.02). De botanische doelen vergen een hooilandbeheer met nabeweiding; het weidevogelbeheer vereist een hoog waterpeil en in de natte perioden plas-dras situaties. Zowel voor de Kievitsbloemgraslanden als de weidevogeldoelstelling is het nodig dat zomerkades worden doorgestoken of verwijderd zodat een meer natuurlijk waterpeil mogelijk is. In de weidevogelgebieden is enige bemesting met organische mest (bij voorkeur ruige stalmest) noodzakelijk voor een goed bodemleven. Aanleg van natte laagtes die in de loop van het broedseizoen droogvallen en toename van de invloeden van de rivier (via vergraving van oude geulen) is wenselijk. Bij het Kievitsnest wordt het beheer van het in 2012 ingerichte natuurontwikkelingsproject mede gericht op de ontwikkeling van Nat schraalgrasland en Blauwgrasland.

2.4.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen voor dat gebied. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtingsplan (Bijlage 1 bij de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid. Daarbij is tevens rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het Nationale Landschap.

2.5 Waterschapsbeleid

2.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid.

Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel. De maatregelen voor gunstige watercondities in Natura 2000-gebieden zijn opgenomen in de factsheets van het meest relevante KRW-waterlichaam en in het maatregelprogramma bij de stroomgebiedbeheerplannen.

Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. Indien er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Dit is het geval bij uitvoering van het PAS. Een belangrijk onderdeel van het PAS is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 en het PAS het spoor volgt van de Natura-2000 beheerplannen en het PAS-traject.

2.5.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.

Voor het waterschap Drents Overijsselse Delta is het Waterbeheerplan 2016-2021 van toepassing. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied, mede rekening houdend met de eisen die de ecologie aan een oppervlaktewater stelt. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouwgebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.

In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald t.b.v. het opstellen van de inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwerving en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.

Binnen de planperiode van dit inpassingsplan wordt uitvoering gegeven aan de uitvoering van bestuurlijk vastgestelde hydrologische maatregelen voor de Natura 2000-gebieden.

2.5.3 Keur

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld. In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur.

2.5.4 Legger primaire en regionale waterkeringen

De legger voor primaire en regionale waterkeringen 2015 van het voormalige waterschap Groot Salland is van toepassing op dit inpassingsplan. In deze legger zijn de primaire en regionale waterkeringen opgenomen, welke afmetingen ze moeten hebben en wat de beschermingszones zijn. Ook staat wie waar voor welk onderhoud verantwoordelijk is. De legger wordt, onder andere, gebruikt voor vergunningverlening.

In het plangebied liggen primaire waterkeringen aan weerszijden van de Vecht en het Zwarte Water. De ligging van deze keringen is zichtbaar op figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0006.jpg"

Figuur 2.2. Uitsnede uit de legger Waterschap Drents Overijsselse Delta (bron: WDOD)

2.5.5 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” is rekening gehouden met het waterschapsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de geldende wetgeving en beleid.

Het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” ligt op het grondgebied van de gemeenten Zwartewaterland en Zwolle. Het ruimtelijke beleid van deze gemeenten is hierna kort toegelicht. Daarnaast is het ruimtelijk beleid via het bestemmingsplan vastgelegd. Het bestemmingsplan komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.

Landschapsontwikkelingsplan Zwolle-Zwartewaterland-Kampen, 2010

Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) beslaat het gehele buitengebied van de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen en is vastgestelde door de drie gemeenteraden. Het plan is opgedeeld in 11 deelgebieden, waarvoor de huidige situatie en de gewenste situatie is opgenomen. Gewenste ontwikkelingen voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” zijn:

  • Herkenbaar maken van oude rivierlopen;
  • Bebouwingsvrij houden van de oevers; de percelen langs de oevers hebben een landbouw- of natuurfunctie;
  • Behouden van het reliëf;
  • Herstellen en versterken van meidoornhagen;
  • Ontwikkelen van halfopen natuur, bestaand uit bos, struikgewas en open terrein;
  • Handhaven van de kolken en oude kreken; deze inzetten voor natte natuurontwikkeling;
  • Ontwikkelen van extensieve recreatie; recreatief medegebruik van de dijken, kades en oevers.

Voor het gebied Zwarte Water geldt daarbij ook:

  • Benadrukken van het scheepvaartkarakter door het plaatselijk handhaven van steenglooiingen, kades, meerpalen en dergelijke;
  • Ontwikkelen van watergebonden bedrijvigheid bij Hasselt, Genemuiden en Zwartsluis.

Voor het gebied Vecht geldt daarbij ook:

  • Ontwikkelen van natuurlijke oevers.

Dit beleid is opgenomen in de bestemmingsplannen van de gemeenten Zwolle, Zwartewaterland en Kampen.

2.6.1 Gemeente Zwartewaterland

Structuurvisie

De Structuurvisie Zwartewaterland 2012 is op 25 april 2012 vastgesteld en is tevens een woonvisie. De gemeente ligt in en tussen drie bijzondere gebieden: het Nationaal Landschap IJsseldelta, de Natura 2000-gebieden “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”, “Weerribben-Wieden” (tevens Nationaal Park), “Olde Maten en Veerslootslanden” en het “Zwarte Meer” en de nodige EHS (nu NNN) verbindingen tussen deze gebieden.

Op het gebied van landschap, landbouw en natuur gelden de volgende uitgangspunten:

  • Nieuwe ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk bijdragen aan het behoud of de versterking van de kernkwaliteiten: grote openheid en oude verkavelingsstructuren;
  • Bij nieuwe ontwikkelingen moeten alternatieven worden afgewogen en kansen worden opgespoord om bestaande bebouwde locaties te benutten;
  • Nieuwe initiatieven moeten worden afgewogen tegen de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit (functioneel, duurzaam en belevingswaarde);
  • Functies die sterk afhankelijk zijn van of verbonden zijn met het buitengebied krijgen een hogere prioriteit dan andere functies die geen specifieke binding hebben met het gebied;
  • Landbouw is de belangrijkste grondgebonden en beeldbepalende functie. Zij krijgt daarom de ontwikkelingsruimte die noodzakelijk is om duurzaam te kunnen voortbestaan. Landschap en natuur zijn daarbij kaderstellend;
  • Kleinschalige niet-agrarische bedrijvigheid en recreatie worden als neven- en opvolgfuncties verwelkomd als ondersteuning van de hoofdfuncties: landbouw, landschap, natuur en cultuurhistorie. Zij krijgen alleen ontwikkelingsruimte als dit de ruimtelijke kwaliteit versterkt;
  • Noodzakelijke en dus onvermijdelijke ontwikkelingen die ingrijpend zijn voor het landschap dienen of op het betreffende perceel en/of in de nabijheid worden gecompenseerd. Het vereist maatwerk om de omvang, de plek en de wijze van compensatie te bepalen;
  • Voor behoud en ontwikkeling van het NNN en de Natura-2000 gebieden wordt aangesloten bij het provinciale beleid.

Beheersverordening

Voor de bedrijventerreinen in Genemuiden en een gedeelte in Hasselt en Zwartsluis heeft de gemeente op 6 juni 2013 beheersverordening Bedrijventerreinen Zwartewaterland vastgesteld. Het beheersgebied grenst ten dele aan het Natura 2000-gebied "Zwarte Water en Vecht". Daarnaast ligt een klein deel van het Natura 2000-gebied in het plangebied. Het betreft een strook langs de noordgrens van het industrieterrein Genemuiden (alleen Vogelrichtlijngebied) en een kleine overlap langs de zuidzijde van het gebied Westeinde te Zwartsluis.

Beheersverordeningen zijn gericht op de bestaande situatie. Nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen zijn niet toegestaan. Het is en blijft voornamelijk in gebruik als bedrijventerrein.

2.6.2 Gemeente Zwolle

Structuurplan Zwolle 2020

Het Structuurplan dat op 16 juni 2008 is vastgesteld legt de basis voor de gebiedsontwikkeling en is een plan op hoofdlijnen. Het plan doet uitspraken over strategische en kwalitatieve aspecten, zoals nieuwe woningbouw- en werklocaties, de dragersstructuur en de zonering van het buitengebied. Het Structuurplan is het kader voor toekomstige ontwikkelingen binnen de gemeente.

Voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” is het volgende opgenomen:

Het natuurlandschap rondom Zwolle ligt grotendeels buitendijks in de uiterwaarden van de IJssel en de Vecht. Landschapsbehoud is naast natuurbehoud een belangrijke doelstelling. Het natuurlandschap omvat het NNN, speciale beschermingszones in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn en de bestaande en nieuwe natuur uit de diverse Natuurgebiedsplannen van Overijssel. Bestaande natuurgebieden worden grotendeels beheerd door Staatsbosbeheer, Landschap Overijssel en Natuurmonumenten. Het huidige agrarische en recreatieve medegebruik blijft hier mogelijk. Wel gelden wettelijke beperkingen ten aanzien van activiteiten die het natuurbehoud kunnen schaden. Na aankoop van agrarische gronden kunnen deze, afhankelijk van het gebied, worden ingericht voor verdere ontwikkeling van de natuurwaarden. Wat de uiterwaarden betreft mogen ruimtelijke ontwikkelingen de afvoer van water en sediment niet hinderen.

2.6.3 Conclusie

De maatregelen in het inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” sluiten aan bij de genoemde relevante gemeentelijke beleidsdocumenten. De ontwikkeling van het Natura 2000-gebied is voornamelijk gericht op de herkenbaarheid en het behoud van de bestaande en oorspronkelijke structuren van het rivierlandschap. Waar mogelijk zijn meekoppelkansen zoals landschappelijke ontwikkeling en voorzieningen voor extensieve dagrecreatie meegenomen, maar deze vormen niet de hoofdmoot. Het gaat met name om het realiseren van natuurlijke functies, nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 3 Gebieds- en planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het plan beschreven waarvoor dit inpassingsplan is opgesteld. In eerste instantie wordt ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens is op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied te behalen.

3.2 Ontstaan en huidige situatie van het plangebied

De winterdijken in het gebied vormen landinwaarts de begrenzing van het Natura 2000-gebied. Door de grillige waterstanden ten gevolge van westerstormen zijn de uiterwaarden in dit benedenstroomse gebied nooit intensief in cultuur gebracht. Omdat ze niet zijn geëgaliseerd, zijn de buitendijkse graslanden nog steeds rijk aan reliëf. Het verkavelingspatroon van de percelen is lang onveranderd gebleven en weerspiegelt min of meer de situatie van omstreeks 1850, toen bijvoorbeeld de Vechtdijk bij Buitenlanden Langenholte werd aangelegd. Het traditionele boerenbeheer bestaat uit laat in het jaar hooien en eventueel nabeweiden, een beheer dat gunstig is voor bloei en zaadzetting van de Wilde Kievitsbloem. In het Veldiger Buitenland komt ook maïsteelt voor.

Het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" biedt een kleinschalige afwisseling van verschillende typen graslanden (hooilanden, weidegronden en hooiweiden), struwelen, bosjes die al dan niet gebruikt zijn als hakhout, natte strooiselruigten en kleine moerasjes, natuurlijke doorbraakkolken en gegraven plassen met rietzomen en verlandingsgemeenschappen.

Ontstaansgeschiedenis

In de vroegere IJstijden is de basis gelegd voor het ontstaan van het huidige landschap. In het pleistoceen werden grind en grof zand afgezet door de toen wild stromende rivieren Vecht en IJssel. In het Laat-Pleistoceen werden deze rivieren rustiger, zodat fijn zand en klei konden worden afgezet. Na de ijstijden bleef er in grote delen van Overijssel een reliëfrijk door de wind gevormd zandlandschap achter. Dit landschap wordt gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

Rivierengebied

De uiterwaarden van het Zwarte Water en de Vecht behoren tot het rivierengebied. Het gebied ligt in een landschap van estuariumkommen (voormalige getijdenafzettingen) en kronkelwaarden met dijkjes en zandruggen met laagten en plassen die grotendeels in open verbinding met de rivier staan. De naam Zwarte Water heeft (naar alle waarschijnlijkheid) niets met de kleur zwart te maken, maar met zwet wat grens betekent. De Vecht is een bochtige regenwaterrivier die ontspringt in Münsterland in Duitsland en bij Zwolle uitmondt in het Zwarte Water.

De rivieren Zwarte Water en de Vecht zijn lineaire, continue structuren, die als ruimtelijke eenheden fungeren. De oeverwallen zijn de hogere gronden langs de rivier. Ze bestaan uit zand en leemhoudend materiaal, dat ooit door de rivier is afgezet. Het zandige materiaal van de oeverwallen verwaaide in de omgeving van de oeverwal hier en daar tot 'rivierduinen' en langs de Vecht tot duinen. De oeverwallen werden als eerste bewoond en bewerkt. Zij fungeerden als uitvalsbasis bij het in cultuur brengen van de omgeving.

De (handels)steden aan de rivier, wegdorpen op de oeverwallen en verspreide bebouwing op rivierduinen maken deel uit van dit landschap. Verkavelingen zijn gebaseerd op de richting van de rivier en de hoogteligging. Het gebied kent een open reliëfrijk winterbed met wei- en hooiland, geulen en opgaand ooibos. De dijk is een scherpe grens en een markant ruimtelijk element. Aan de dijk en op de oeverwal bevinden zich concentraties van bebouwing en beplanting. Rivieren zijn vaak gebiedsgrenzen en daarom vaak onderdeel van verdedigingswerken en linies. Dit geldt ook voor het Zwarte Water en de Vecht. Restanten uit een militair verleden zijn nog aanwezig in het gebied. Naast verdediging hebben rivieren nog veel andere functies, zoals water, vervoer, handel, schoonheid en natuur. Dit alles draagt in hoge mate bij aan de ontwikkeling van een gebied.

Laagveengebied

De laagveengebieden rondom de Vecht en het Zwarte Water zijn ontstaan door turfwinning, rietteelt en extensieve veehouderij. Hier zijn de laagveengebieden in cultuur gebracht als veenweidegebied of polder.

Maten- en flierenlandschap

Ten oosten van het punt waar de Vecht in het Zwarte Water stroomt, liggen Holtenerbroek, Gennegerbroek en Haersterbroek. Deze gebieden behoren tot het maten- en flierenlandschap en worden gekenmerkt door een vlak, wijds en strak landschap dat onttrokken is uit veenmoerassen met broekbos en riet. Morfologisch gezien, maken deze gebieden deel uit van het slagenlandschap van onder meer Staphorst, maar zij zijn minder gaaf. Het verkavelingspatroon van wegen, waterlopen en bebouwing is strak en regelmatig. Er komen enkele noemenswaardige landschapselementen voor als een streng, hagen, solitaire bomen, erven en twee eendenkooien

Het maten- en flierenlandschap is een laaggelegen kleinschalig landschap dat zich langs beken in de natuurlijke laagten heeft ontwikkeld. Het kent veel variatie in ruimtelijke opbouw: de open ruimte van de watergang, de coulissen van hakhoutstruweel, de open kamers van de hooi- en weilanden, met hier en daar een broekbos op de nattere plekken. Vloeivelden maakten onderdeel uit van het bemestingssysteem.

Bebouwing

Beide rivieren waren belangrijk voor de (stedelijke) ontwikkeling van dit deel van Overijssel. De handel werd voornamelijk over water vervoerd en daardoor vormden de zee en de rivieren de belangrijkste schakel tussen de verschillende steden. Het Zwarte Water verbond niet alleen Zwolle met de zee en de andere Hanzesteden, maar ook Hasselt, Zwartsluis en Genemuiden. De van oorsprong kleine nederzettingen groeiden uit tot kleine stadjes aan het water.

De Vecht heeft, tot ver in de 19e eeuw, een belangrijke rol gespeeld in de scheepvaart. De rivier was echter alleen goed bevaarbaar in de waterrijke tijd, ongeveer van oktober tot april. In de zomermaanden viel de rivier bijna droog en lag de scheepsvaart soms weken achtereen stil.

Langs de Vecht en in mindere mate langs het Zwarte Water liggen verschillende buitenplaatsen, zoals Dijkzicht, Arnichem en Huize Den Doorn. Rijksmonument Huize Den Doorn is een voormalige havezate (versterkte buitenplaats) en ligt aan de Vecht, tussen de buurtschappen Genne en Haerst. Nabij de Noorderkolk heeft tot 1816 kasteel Westerveld gestaan. Het kasteel werd aan het begin van de zeventiende eeuw gebouwd en was toentertijd de grootste havezate van Salland. Nadat het kasteel was afgebroken werden in 1850 een boerderij en een woonhuis gebouwd die er nog steeds staan. Op luchtfoto's zijn de contouren van het kasteel echter nog te zien.

Vanuit dorpen en buurtschappen werden de omliggende agrarische gronden ontgonnen en daarna vaak eeuwenlang bewerkt. Door de verschillende condities van de ondergrond en de natuurlijke omgeving, ontstond een palet aan dorpen, ieder met hun eigen kenmerken, karakter en kwaliteiten. Genne, Streukel en Holten zijn kleine buurtschappen langs het Zwarte Water. Bewoning ontstond van oudsher op de hoger gelegen rivierduinen en zandkoppen. Vanuit deze buurtschappen werd het achterliggende landschap ontgonnen. Zo werden het Gennegerbroek en Holtenerbroek vanuit Streukel, Holten en Genne ontgonnen.

3.3 Huidige planologische situatie

3.3.1 Gemeente Zwartewaterland

Voor de maatregelen ten behoeve van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” binnen de gemeente Zwartewaterland is met name het bestemmingsplan Buitengebied relevant (vastgesteld in 2013). Het noordelijke deel van het Natura 2000-gebied valt in het plangebied. Het is een conserverend bestemmingsplan, gericht op actualisatie en bevat ook het Nationaal Landschap IJsseldelta. De agrarische ontwikkelingsmogelijkheden zijn vanuit planologisch oogpunt zorgvuldig toegekend. Indien een bedrijf wil uitbreiden binnen de mogelijkheden die het plan biedt, zal dit niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie op het betreffende Natura 2000-gebied. Uitbreidingen die wel toename van stikstofdepositie tot gevolg hebben zijn niet toegestaan. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is “Behoud door ontwikkeling”. Er wordt ontwikkelingsruimte geboden, rekening houdend met de karakteristieke waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0007.jpg"

Figuur 3.1: Plangebied Zwartewaterland (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De meest relevante betemmingen voor dit inpassingsplan zijn:

Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' beschermt de natuurlijke en landschappelijke waarden met een vergunningenstelsel. Bij de vergunningverlening vindt een belangenafweging en eventueel overleg plaats, over de noodzaak van de werkzaamheden en het belang van de aanvrager in verhouding tot de te beschermen waarden van het gebied. Het landschapsontwikkelingsplan is hierbij een belangrijke leidraad.

Natuur

De gronden met de bestemming 'Natuur' zijn bedoeld voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden. Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van vogelobservatieposten. Agrarisch gebruik is niet toegestaan, tenzij het gaat om grasland, of gebruik voor de griend-, riet-, en biezencultuur. Vergunningen worden alleen verleend als er geen sprake is van onevenredige afbreuk aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden. Bij de speciale beschermingszone in het kader van Natura 2000 wordt ook getoetst aan significant negatieve effecten op de waarde van het gebied.

Water

Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.

Archeologie (dubbelbestemming)

De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied. Bij verstoringen in de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een grotere oppervlakte dan 100 m² zijn specifieke bouwregels en een vergunningenstelsel conform de regeling uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van toepassing. Deze dubbelbestemming omvat met name de terpen en andere locaties waar al vroeg sprake was van bewoning. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de archeologische belangen.

Leiding – Hoogspanningsverbinding (dubbelbestemming)

In het plangebied is een hoogspanningsleiding aanwezig. De betreffende gronden kennen een dubbelbestemming die de hoogspanningsleiding beschermt. Bij de vergunningverlening wordt getoetst aan het doelmatig en veilig functioneren van de leiding, de veiligheid van mens, dier en goederen en adviseert de betrokken leidingbeheerder vooraf.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie (dubbelbestemming)

De Vecht is een primaire waterkering. Deze functie wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterstaatkundige functie'. De waterstaatsbelangen zijn leidend bij het verlenen van vergunningen en tevens moet er vooraf advies gevraagd worden aan de betrokken waterstaatsbeheerder.

3.3.2 Gemeente Zwolle

Binnen de gemeente Zwolle zijn voor het onderhavige plan twee bestemmingsplannen van toepassing. Het gaat voornamelijk om het bestemmingsplan buitengebied Langenholte-Vecht e.o. en een kleiner gedeelte om het bestemmingsplan Nationaal Landschap IJsseldelta (beide vastgesteld in 2014).

Bestemmingsplan buitengebied Langenholte-Vecht e.o.

Een deel van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” valt in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied Langenholte-Vecht e.o.. Het is een conserverend plan. Alleen functiewijzigingen waarvan is aangetoond dat deze geen negatieve invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied zijn toegestaan. Ook toekomstige ontwikkelingen vlakbij het Natura 2000-gebied mogen aantoonbaar geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen tot gevolg hebben.

Bestemmingsplan Nationaal Landschap IJsseldelta

Het bestemmingsplan Nationaal Landschap IJsseldelta bevat ook een gedeelte van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”. Net als het bestemmingsplan Buitengebied Langenholte-Vecht e.o. is dit een conserverend plan. Het deel van het plangebied dat overlap heeft met het Natura 2000-gebied heeft de enkelbestemming 'Natuur'. De gronden met de bestemming 'Natuur' zijn specifiek bedoeld voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden. Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van vogelobservatieposten.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0008.jpg"

Figuur 3.2: Plangebied Zwolle (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De meest relevante bestemmingen voor dit inpassingsplan zijn:

Agrarisch met waarden – Natuur en landschap

Deze bestemming bevat een regeling ter bescherming van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Voor een aantal activiteiten is een vergunningenstelsel opgenomen, waarvoor de vergunning pas verleend wordt als er geen sprake is van onevenredige afbreuk aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden. Ook mag de activiteit geen significant negatieve effecten op de waarde van het gebied, indien er sprake is van een speciale beschermingszone in het kader van de Vogel- of Habitatrichtlijn.

Natuur

De gronden met de bestemming 'Natuur' zijn specifiek bedoeld voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden. Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van vogelobservatieposten.

Waterstaat - waterkering (dubbelbestemming)

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, die met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking. Daarbij mag geen afbreuk worden gedaan aan de waterstaatsbelangen en is vooraf advies van de waterstaatsbeheerder nodig.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen.

Archeologie (dubbelbestemming)

De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een grote vondstkans hebben (50% of meer) zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied. De bestemmingsregeling sluit nauw aan bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Bij verstoringen in de bodem met een grotere diepte dan 0,5 meter en een grotere oppervlakte dan 100 m² zijn specifieke bouwregels en een omgevingsvergunningenstelsel conform de regeling uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van toepassing.

3.4 Gebiedsopgave

3.4.1 PAS-gebiedsanalyse

Voor het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" is door Gedeputeerde Staten op 20 juni 2017 de gebiedsanalyse voor de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) vastgesteld. In de PAS-gebiedsanalyse (zie Bijlage 1) is voor het gebied een onderbouwing gegeven voor die maatregelen welke minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om maximaal ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Deze PAS-gebiedsanalyse is daarmee onderdeel van de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) (zie hiervoor ook paragraaf 2.3.2).

Het plangebied kent een (te) hoge stikstofdepositie, waardoor de kwaliteit van de hiervoor gevoelige habitattypen afneemt. Het treffen van maatregelen voor de natuur is, vanwege de hoge depositie van stikstof, dus noodzakelijk.

De maatregelen in de PAS-gebiedsanalyse zijn op grond van de volgende uitgangspunten opgesteld:

  • De maatregelen zijn minimaal noodzakelijk en technisch mogelijk om de Natura 2000-doelen zeker te stellen en economische ontwikkelingen mogelijk te maken;
  • Er wordt gedaan wat noodzakelijk is voor het zeker stellen van de Natura 2000-doelen, om ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Op korte termijn (1e PAS-periode van 6 jaar, 2015-2021) zijn de herstelmaatregelen gericht op het voorkomen van verslechtering van de aangewezen instandhoudingsdoelstellingen. Op de lange termijn (2e en 3e PAS-periode, 2021-2032) worden oppervlakte-uitbreiding en kwaliteitsverbetering (indien tot doel gesteld voor de aangewezen habitattypen) gerealiseerd.
  • Bij het formuleren van de maatregelen is uitgegaan van de instandhoudingsdoelstellingen die in het aanwijzingsbesluit worden genoemd.

Knelpunten

Kort samengevat kent het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" de volgende knelpunten:

  • te lage overstromingsfrequentie en -duur;
  • te lage overstromingsduur in de winter en het voorjaar;
  • te lange inundatieduur en zomeninundatie door inklinking van de bodem;
  • te lage voorjaar- en zomergrondwaterstanden.

Maatregelen

Om deze knelpunten op te heffen zijn in de PAS-gebiedsanalyse maatregelen geformuleerd. Uitgangspunten bij deze maatregelen zijn bijvoorbeeld dat ze minimaal noodzakelijk en technisch mogelijk moeten zijn om de Natura 2000-doelen zeker te stellen en economische ontwikkelingen mogelijk te maken. Daarnaast wordt er gedaan wat noodzakelijk is voor het zeker stellen van de Natura 2000-doelen, om ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Op korte termijn (de eerste PAS-periode van 6 jaar, 2015-2021) zijn de herstelmaatregelen gericht op het voorkomen van verslechtering van de aangewezen instandhoudingsdoelstellingen. Op de lange termijn (2e en 3e PAS-periode, 2021-2032) worden oppervlakte-uitbreiding en kwaliteitsverbetering (indien tot doel gesteld voor de aangewezen habitattypen) gerealiseerd.

Bij het formuleren van de maatregelen is uitgegaan van de instandhoudingsdoelstellingen die in het aanwijzingsbesluit worden genoemd.

Met het complete maatregelenpakket uit de PAS-gebiedsanalyse wordt een belangrijke bijdrage aan de doelen van het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" geleverd. Het maatregelenpakket is gericht op het beschermen van de hier aanwezige stikstofgevoelige habitattypen en (leefgebieden van) habitatsoorten. Dat zijn:

  • H6120 Stroomdalgrasland;
  • H6410* Blauwgrasland;
  • H6510A Glanshaver- en vossenstaarthooiland (glanshaver);
  • H6510B Glanshaver- en vossenstaarthooiland (grote vossenstaart);
  • H91F0 Droge hardhoutooibossen;
  • H1134 Bittervoorn;
  • A021 Roerdomp;
  • A122 Kwartelkoning;
  • A156 Grutto;
  • A197 Zwarte stern.

De meeste maatregelen zijn gericht op herstel van de hydrologie en morfodynamiek in het gebied. De interne waterhuishouding is namelijk sterk gerelateerd aan effecten van stikstofdepositie. Het verhogen van grondwaterstanden en bevorderen van inundatie door rivierwater gaat de verzuring door stikstofdepositie tegen. Aanvoer van basenrijk grondwater kan daarnaast bijdragen aan de vastlegging van beschikbaar fosfaat. Daarnaast kan stikstof uit het systeem verwijderd worden door beheer, zoals plaggen, maaien en afvoeren.

Voor het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" zijn de volgende PAS-maatregelen van toepassing:

  • M1: onderzoeksopgave (in eerste beheerplanperiode) naar vroegere, huidige en toekomstige overstromingsregime in relatie tot het voorkomen van habitattype H6430A, H6120, H6510A en B en H91F0;
  • M3: onderzoeksopgave (in eerste beheerplanperiode) naar de invloed van de interne waterhuishouding op het overstromingsregime en grondwaterregime van habitattype H6430A, H6510A en B en H6410;
  • M4: inrichten en (zo nodig) verwerven van landbouwgrond;
  • M8: dempen of verondiepen watergang tussen dijk en huidig voorkomen blauwgrasland;
  • M9: onderzoeksopgave (in eerste beheerplanperiode) of actuele zandsedimentatie optreedt ten behoeve van uitbreiding H6120 stroomdalgrasland;
  • M10: eventueel uitvoering van verdere ontstening rivieroever indien wenselijk en zinvol (afhankelijk van onderzoek M9) in de eerste beheerplanperiode;
  • M13: hooilandbeheer ten behoeve van kievitsbloemhooiland (H6510B) en glanshaverhooiland (H6510A);
  • M14: maaibeheer ten behoeve van blauwgrasland (H6410). Dit is een maatregel ten behoeve van het beheer van de bestaande blauwgraslanden;
  • M16: beheer stroomdalgrasland (H6120);
  • M19: inbreng kenmerkende plantensoorten kievitsbloemhooiland (H6510B) als zaadverspreiding via overstroming niet mogelijk is;
  • M22 (deelgebied 10): eenmalig plaggen in beperkt deel van Veldiger Buitenland en in buitendijks deel bij Kievitsnest;
  • M23: ingrijpen in soortensamenstelling ten behoeve van droog hardhoutooibos (H91F0).

Monitoring

Om te bezien of de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse effect hebben dient er gemonitord te worden. Hiermee worden de effecten van de maatregelen in beeld worden gebracht en kan er indien nodig bijgestuurd worden. Dit is het "hand-aan de-kraan-principe".

De PAS-gebiedsanalyses worden elk jaar geactualiseerd. Dit heeft als doel de ontwikkeling van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. Daarnaast zijn er ook nog gebiedsspecifieke punten die gemonitord moeten worden.

Alle habitattypen worden eens per 12 jaar gebiedsdekkend geïnventariseerd en de habitatsoorten eens per 6 jaar. De provincie is verantwoordelijk voor de monitoring en zal in afstemming met de grondeigenaar inrichting en beheer bijsturen.

3.4.2 Beheerplan

Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" is vastgesteld op 27 juni 2017 (zie Bijlage 2).

In het beheerplan staan de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse beschreven, evenals niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen zijn niet stikstof gerelateerd, maar zijn ook nodig om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” te behalen.

Het beheerplan bevat niet-PAS-maatregelen voor de habitattypen en soorten:

  • H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden
  • H6530A Ruigten en zomen
  • H91F0 Droge hardhoutooibossen
  • H1134 Bittervoorn
  • H1149 Kleine modderkruiper
  • A021 Roerdomp
  • A119 Porseleinhoen
  • A298 Grote karekiet
  • A122 Kwartelkoning;
  • A197 Zwarte stern;
  • A156 Grutto.

De niet-PAS-maatregelen worden beschreven in paragraaf 6.2 van Bijlage 2 bij deze toelichting.

Monitoring niet-PAS-maatregelen

Ook voor de niet-PAS-maatregelen is monitoring nodig. Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' xxiv. In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap.

3.4.3 Overige beleidseisen en -wensen

Uit het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 2, kunnen de volgende beleidseisen en –wensen worden gehaald:

  • Verder ontwikkelen van halfnatuurlijke graslandvegetaties die primair van grote betekenis zijn voor de Wilde kievitsbloem;
  • Verder ontwikkelen van de beheertypen Vochtig hooiland, Overstromingsgrasland, Vochtig weidevogelgrasland, Moeras en Zoete Plas ten behoeve van weidevogels en wintergasten. Deze beheertypen vergen een hooilandbeheer met nabeweiding, een hoog en natuurlijk waterpeil, een gematigde bemesting en in de natte perioden plas-dras situaties;
  • Herkenbaar maken van oude rivierlopen;
  • Bebouwingsvrij houden van de oevers;
  • Behouden van het reliëf;
  • Herstellen en versterken van meidoornhagen;
  • Ontwikkelen van halfopen natuur, bestaand uit bos, struikgewas en open terrein;
  • Handhaven van kolken en oude kreken, en deze inzetten voor natte natuurontwikkeling;
  • Ontwikkelen van extensieve recreatie, o.a. het recreatief medegebruik van dijken, kades en oevers;
  • Ontwikkelen van natuurlijke oevers.

3.5 Omschrijving inrichtingsplan

De maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse en het beheerplan zijn verwerkt in het inrichtingsplan voor het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" (Bijlage 1 bij de regels). Hierin staan inrichtingsmaatregelen en een beheerstrategie. Het inrichtingsplan betreft de uitwerking van de uitwerkingsgebieden uit de PAS gebiedsanalyse die op dit moment landbouwkundig in gebruik zijn. In het inrichtingsplan is dan ook de maatregel M4 uitgewerkt ten behoeve van H6510B vossenstaarthooilanden (kievitsbloemhooilanden vallen hieronder, zij hebben geen eigen codering). De overige maatregelen zoals genoemd in paragraaf 3.4.1 zijn niet meegenomen in het inrichtingsplan zoals beschreven in het inrichtingsplan.

Het inrichtingsplan dient als basis voor:

  • het ruimtelijk plan en de invulling en onderbouwing van het ruimtelijk ordeningsproces;
  • overleg met de grondeigenaren ten behoeve van afspraken met betrekking tot grondverwerving of over beperkende voorwaarden op landbouwpercelen;
  • verdere detaillering naar een technisch ontwerp om te komen tot uitvoering en realisatie van de maatregelen;
  • het beheer- en onderhoudsplan;
  • het monitoringsplan;
  • de vergunningencheck;
  • de aanbesteding.

Maatregelen op hoofdlijnen

De maatregelen in het inrichtingsplan zijn gericht op het uitvoeren van maatregel M4 uit de PAS-gebiedsanalyse: "het inrichten en (zo nodig) verwerven van landbouwgrond". Dit met name ten behoeve van H6510B vossenstaarthooilanden (kievitsbloemhooilanden vallen hier onder, zij hebben geen eigen codering). Daarnaast zijn er overige maatregelen genoemd in de PAS-gebiedsanalyse die worden meegenomen, maar deze vormen niet de hoofdmoot. Het inrichtingsplan bevat ook niet-PAS-maatregelen uit het beheerplan. Het gaat dan om maatregelen voor de volgende habitattypen:

  • H91F0 Droog hardhoutooibos
  • H1134 Bittervoorn en H1149 Kleine modderkruiper
  • A298 Grote karekiet en A021 Roerdomp
  • A119 Porseleinhoen en A122 Kwartelkoning

De maatregelen voor de overige genoemde habitattypes vallen buiten de scope van het inrichtingsplan. De redenen daarvoor staan in paragraaf 3.3.3 van het inrichtingsplan (zie Bijlage 1 bij de regels).

Inrichtingsmaatregelen

De inrichtingsmaatregelen hebben tot doel om de knelpunten ten aanzien van de hydrologie zoveel mogelijk op te heffen. Deze knelpunten zijn benoemd in de PAS-gebiedsanalyse.

De inrichtingsmaatregelen zijn nader omschreven in paragraaf 5.1 van het inrichtingsplan. Het gaat dan vooral om het optimaliseren van het inundatieregime: de maatregelen zorgen voor grip op de inundatieperiode en -duur.

Om het inundatieregime te optimaliseren is meer rivierdynamiek in het gebied nodig. Dit kan alleen gerealiseerd worden in aaneengesloten blokken die een eigen hydrologische eenheid vormen en niet individueel per perceel. Dit wordt bereikt door aanleg van regelbare klepduikers, aanpassen/stoppen bemaling, verlagen van kades en herstellen van laagtes en geulen.

De doelstelling is een inundatie van 6 - 20 dagen in de winterperiode. Daarnaast worden er maatregelen genomen om de kwaliteit van rietlanden te vergroten en wordt op bepaalde plekken het maaiveld verlaagd om rietveld te ontwikkelen. Riet dient als oeverbescherming en dient als schuil- en foerageerplaatsen voor onder andere de doelsoorten Grote Karekiet en Roerdomp. In het inrichtingsplan is in deelgebied 6 droge hardhoutooibos opgenomen.

Beheerstrategie

Het inrichtingsplan (zie Bijlage 1 bij de regels) bevat ook een beheerstrategie voor het beheer van kievitsbloemhooiland, voor de watergangen en voor onderhoud aan opgaande beplanting. De beheerstrategie is nader omschreven in de paragrafen 5.2, 5.3 en 5.4 van het inrichtingsplan. Kort samengevat gaat het om het volgende.

Kievitsbloemhooiland

De ontwikkeling van natuurwaarden en met name kievitsbloemhooilanden is soms lastig te voorspellen. Afhankelijk van de ontwikkelingen van de vegetatie vanuit een landbouwkundige uitgangssituatie is het mogelijk dat het beheer bijgesteld moet worden. Het is daarom niet mogelijk om vooraf een afgebakend beheerpakket vast te stellen. Door monitoring van de ontwikkelingen is het mogelijk om het beheer gericht bij te sturen. Alle habitattypen worden eens per 12 jaar gebiedsdekkend geïnventariseerd en de habitatsoorten eens per 6 jaar. De provincie is verantwoordelijk voor de monitoring en zal in afstemming met de grondeigenaar inrichting en beheer bijsturen.

Ten aanzien van kievitsbloemhooiland bestaat onderscheid tussen ontwikkelings- en instandhoudingsbeheer. Ontwikkelingsbeheer heeft als doel de bestaande agrarische situatie om te vormen naar de eindsituatie. Het ontwikkelingsbeheer verschilt per perceel en is afhankelijk van onder andere de huidige bemestingstoestand. De eerste 5 tot 10 jaar zijn nodig om zoveel mogelijk voedingsstoffen in de bodem af te voeren door hooien en afvoeren van het gewas, het zogenaamde 'uitmijnen'. Dit betekent de eerste jaren minimaal 2 keer per jaar hooien en afvoeren en eventueel vaker. Ter bevordering van zaadverspreiding kunnen maaisel of zaden van het bestaand kievitsbloemhooiland opgebracht worden. Zaadverspreiding stimuleert de natuurlijke groei en ontwikkeling van kievitsbloemhooiland.

De volgende fase is het in stand houden van de situatie zoals die met het ontwikkelingsbeheer is gerealiseerd. Dit kan door regulier hooilandbeheer toe te passen. Dat bestaat uit twee keer per jaar maaien en afvoeren of 1 keer maaien en afvoeren en nog nabeweiden. Uitgangspunt is geen bemesting aanbrengen op de kievitsbloemhooilanden.

Watergangen

Om de watervoerendheid van de watergangen te behouden moeten deze gefaseerd geschoond worden. Dit is van belang voor een snellere inundatie in de winter en een betere drooglegging in zomer ten behoeve van het maaibeheer. Het slootbeheer moet extensief en gefaseerd worden uitgevoerd om het leefgebied van de kleine modderkruiper en bittervoorn (beide soorten hebben een Natura 2000-instandhoudingsdoel) en grote modderkruiper te behouden. De bittervoorn is voor de voortplanting afhankelijk van zoetwatermosselen die daarmee ook een belangrijk aandachtspunt vormen bij het beheer. In veel deelgebieden is het slootbeheer over het algemeen te intensief waardoor zoetwatermosselen geen kans krijgen groot te worden en daarmee niet geschikt zijn voor de voortplanting van bittervoorns. Slootbeheer moet daarom gefaseerd en extensief worden uitgevoerd.

Overig

In een groot aantal deelgebieden van het inrichtingsplan broedt de laatste jaren de kwartelkoning en in de toekomst zullen door de herinrichting en het minder intensieve maaibeheer alle deelgebieden in potentie geschikt zijn als broedgebied voor de kwartelkoning. Bij het hooilandbeheer dient rekening te worden gehouden met het ontwikkelen van voldoende geschikte vegetaties gedurende de periode mei-juni, wanneer kwartelkoningen arriveren uit de overwinteringsgebieden. Hiervoor moet jaarlijks een deel van het perceel laat in het voorjaar gemaaid worden.

Daarnaast zijn er singels, bosjes en bosranden aanwezig met voornamelijk lijnvormige elementen met een landschappelijke waarde. Deze zijn tevens waardevol voor diverse faunasoorten in het algemeen als schuil- en foerageerplaats. Hier wordt instandhoudingsbeheer toegepast. Dit houdt onder andere het vullen van gaten, het bestrijden van exoten en het knotten van wilgen in.

Niet-PAS-maatregelen

Hieronder worden de niet-PAS-maatregelen genoemd die in het inrichtingsplan zijn meegenomen.

  • H91F0 Droog hardhoutooibos

Uitbreiden van het oppervlakte hardhoutooibos met 5 hectare en verbetering van de kwaliteit. In het inrichtingsplan is gekeken naar locaties die van nature geschikt zijn voor de realisatie van droog hardhoutooibos.

  • H1134 Bittervoorn en H1149 Kleine modderkruiper

Voor het behoud van het leefgebied van deze vissoorten zijn geen specifieke inrichtingsmaatregelen nodig. De soorten zijn het meest gebaat bij een extensief slootbeheer. Dit wordt als aandachtspunt meegenomen bij de beheermaatregelen van de watergangen die worden vastgelegd in een slotenbeheerplan.

  • A298 Grote karekiet en A021 Roerdomp

Voor deze broedvogels is in 2016 in de Veldiger Buitenlanden rietmoeras in combinatie met ondiep helder water met veel waterplanten gerealiseerd. Aanvullende maatregelen zijn niet nodig. Er zijn echter wel maatregelen genomen om kwaliteit van dichtgegroeide rietpercelen te verbeteren, dit levert ook een bijdrage aan het leefgebied van deze soorten.

  • A119 Porseleinhoen en A122 Kwartelkoning

In eerste instantie is inzicht in de verspreiding van deze soorten binnen het Natura 2000-gebied nodig. Binnen het inrichtingsplan worden geen specifieke inrichtingsmaatregelen voor deze vogelsoorten opgenomen. Daar waar bekend is dat kwartelkoningen of porseleinhoenen (regelmatig) in de deelgebieden voorkomen is aangegeven welk maaibeheer dan gevoerd moet worden.

Hoofdstuk 4 Overige beleids- en onderzoeksaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk getoetst aan deze aspecten.

Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van de overige relevante beleidsaspecten binnen het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht".

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0009.png"

Figuur 4.1: Ruimtelijke beleidsaspecten (Bron: Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, Provincie Overijssel, maart 2016)

4.2 Milieu

4.2.1 MER

Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten significante negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.

Wettelijk kader

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.

In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit me.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.beoordelingsplicht.

De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Figuur 4.2 geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0010.jpg"

Figuur 4.2: Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)

Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet er op grond van artikel 7.2a Wm ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Zowel algemene beheermaatregelen gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (eventueel voorgeschreven in een beheerplan), als specifieke PAS-maatregelen (eventueel beschreven in een PAS-gebiedsanalyse), kunnen als beheermaatregelen worden gekwalificeerd.

Op grond van artikel 7.6 Wm kunnen in een provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn. Dit is niet gebeurd in de provinciale milieuverordening (onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening). Om deze reden wordt hier niet verder op ingegaan in deze paragraaf.

M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000

Voor het PAS is een Plan-MER vastgesteld. Volgens de Wet natuurbescherming en de Wm geldt dat als er al eerder een MER is opgesteld, en dit rapport actueel en concreet genoeg is, hiervan opnieuw gebruik kan worden gemaakt. De Plan-MER van het PAS is echter niet concreet genoeg om één op één voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 te gebruiken. Dit is tevens aangegeven in het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. behorende bij het Plan-MER van de PAS. Daarbij is aangegeven dat voor de beoordeling van de milieueffecten van de maatregelen op gebiedsniveau de toetsing moet plaatsvinden op het moment van besluitvorming van maatregelen.

In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden naast PAS- en niet-PAS-maatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de provinciale inpassingsplannen. Indien dit het geval is, moet een passende beoordeling worden opgesteld en op grond van artikel 7.2a Wm ook een Plan-MER worden opgesteld. Deze toetsing vindt per gebied plaats.

In de bijlagen C en D van de Wm staat een aantal activiteiten genoemd die uitgevoerd kunnen gaan worden ten behoeve van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:

  • (C16.1) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld in categorie 16.2 of 16.4 van onderdeel C van deze bijlage met een oppervlakte van meer dan 25 ha. Noot: de Raad van State heeft in een uitspraak aangegeven dat het bij ontginning niet alleen om dagbouwmijnen gaat, maar om alle doelen voor de ontginning;
  • (D9) Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, waarbij het een functiewijziging betreft met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw;
  • (D16) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D16.2 met een oppervlakte van meer dan 12,5 ha; Noot: de Raad van State heeft in een uitspraak aangegeven dat het bij ontginning niet alleen om dagbouwmijnen gaat, maar om alle doelen voor de ontginning;
  • (D27) De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond op gronden met de agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 ha of meer, of op gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10 ha of meer.

Indien er voldaan wordt aan de genoemde grenswaarden geldt er een m.e.r.(beoordelings)plicht. Indien er (net) onder de genoemde grenswaarden gebleven wordt, is er een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

M.e.r. en Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht"

Toetsing aan artikel 7.2a Wm en artikel 2.7 Wnb

De activiteiten die binnen het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” mogelijk worden gemaakt zijn ten behoeve van het beheer van het betreffende Natura 2000-gebied. In één van de deelgebieden wordt een nevengeul gegraven, die ook een KRW-maatregel is. Onderzocht is of deze maatregel ook ten behoeve van het beheer van het Natura 2000-gebied is.

De nevengeul draagt bij aan de volgende instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied:

  • Broedvogels als: Grote Karekiet (A298), Roerdomp (A021), Porseleinhoen (A119);
  • Vissoorten: Bittervoorn (H1134), kleine Modderkruiper (H1149);
  • Niet broedvogels: Slobeend (A056), Meerkoet (A125).

Indien de nevengeul niet wordt gerealiseerd, moeten er, ten behoeve van het halen van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied andere maatregelen getroffen worden. Om deze reden is geconcludeerd dat de realisatie van de nevengeul ook een activiteit is ten behoeve van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht' en daarmee niet passend beoordeeld hoeft te worden. Een Plan-MER hoeft daarom ook niet opgesteld te worden.

Toetsing aan artikel 7.2 Wm en Besluit m.e.r. (bijlagen C en D)

De activiteiten die in dit provinciale inpassingsplan mogelijk worden gemaakt zijn getoetst aan de categorieën C16.1, D9, D16 en D27 uit de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hieronder zijn de resultaten weergegeven:

(C16.1 en D16)

Binnen het plangebied wordt geen grond afgegraven met een oppervlakte meer dan 12,5 ha. Hierdoor is er geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)plicht.

(D9)

Binnen het plangebied is wel sprake van functiewijziging met een oppervlakte van meer dan 125 ha. Om deze reden is een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (zie Bijlage 3 van de toelichting). Op grond van deze m.e.r.-beoordeling is geconcludeerd dat er geen Plan-MER opgesteld hoeft te worden, omdat significant negatieve effecten zijn uit te sluiten.

(D27)

Binnen het plangebied zijn geen ontbossings- of bebossingsmaatregelen voorzien op gronden met een agrarische bestemming, die omgezet worden naar een natuurbestemming, met een oppervlakte van 100 ha of meer. Tevens zijn er geen ontbossings- of bebossingsmaatregelen voorzien op gronden met een andere dan een agrarische bestemming (bijvoorbeeld met een natuurbestemming), die een andere bestemming krijgen, met een oppervlakte van 10 ha of meer. Hierdoor is er geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)plicht.

Conclusie

Binnen dit provinciale inpassingsplan worden alleen activiteiten mogelijk gemaakt die nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”. Om deze reden is er geen passende beoordeling uitgevoerd. Wel is er voor dit provinciale inpassingsplan een m.e.r.-beoordeling opgesteld, omdat er meer dan 125 ha functiewijziging plaatsvindt. De conclusie van deze m.e.r.-beoordeling is dat er geen Plan-MER opgesteld hoeft te worden, omdat significant negatieve effecten zijn uit te sluiten.

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.

Beleidskader

In de regio IJsselland hebben negen gemeenten en twee waterschappen samen een nota bodembeheer opgesteld. De gemeente Zwartewaterland maakte deel uit van dit samenwerkingsverband. De gemeente Zwolle heeft in 2015 haar beleid hierop laten aansluiten maar heeft wel een eigen bodemkwaliteitskaart.

Het beleid is zodanig afgewogen dat binnen de samenwerkende gemeenten en waterschappen milieuhygiënisch verantwoord met grondstromen wordt omgegaan. Het beleid zoals beschreven in de nota bodembeheer is uitsluitend van toepassing binnen de deelnemende gemeenten en waterschappen.

In het beleid is de actuele kwaliteit van de bodem vastgelegd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de bovenste halve meter en de onderliggende bodem tot 1,5 m diepte. In veel gevallen kan voor het afvoeren van overtollige grond de kwaliteit worden aangetoond met de kaart, zonder dat een bodemonderzoek of partijkeuring nodig is.

Voor het toepassen van grond geldt dat naar zowel de kwaliteit van de ontvangende bodem als de bodemfunctie van het gebied wordt gekeken. Toepassen mag als de kwaliteit ten minste gelijk is aan de kwaliteit van de ontvangende bodem en past bij de functie van de bodem (schoonste telt). Schoner mag uiteraard altijd.

Bodemkwaliteit en Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht"

In de PAS-gebiedsanalyse (Bijlage 1) is uitgebreid stilgestaan bij de bodemsamenstelling van dit Natura 2000-gebied. De maatregelen die voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” nodig zijn, hebben geen nadelige gevolgen voor de samenstelling van de bodem. Binnen deze maatregelen worden evenmin gevoelige functies mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0011.png"

Figuur 4.3: Bodemverontreiniging (Bron: Bodematlas van Overijssel)

Het plangebied heeft de bodemklasse AW2000. Dit wil zeggen dat het plangebied relatief schoon is en dat er bij grondverzet ook alleen maar AW2000 grond mag worden toegepast.

Conclusie

Voor de beoordeling van de te verwachten bodemkwaliteit is gebruik gemaakt van de online te raadplegen bronnen zoals Bodemloket van de provincie Overijssel en WebGis van de gemeente Zwolle. Er zijn onderzoeken waaruit blijkt dat een groot deel van het plangebied “voldoende onderzocht” is. Daarnaast zijn er onderzoeken waaruit blijkt dat de waterbodem in delen van het plangebied verontreinigd is. Omdat in grote delen van het plangebied de waterbodem minimaal geroerd wordt, levert de bodemkwaliteit geen problemen op voor de uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan.

Ter plaatse van de nevengeul vindt meer grondverzet plaats, ook in de waterbodem. Een historisch bodemonderzoek dient uit te wijzen of nader onderzoek noodzakelijk is. Rijkswaterstaat heeft budgetten gereserveerd voor de uitvoering van KRW-maatregelen. Hierin is rekening gehouden met eventueel noodzakelijke bodemsaneringen. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit eveneens aangetoond.

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader

Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchtvaarthavens. Binnen het plangebied komen geen vliegvelden voor.

Geluid en Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht"

In dit inpassingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe geluidproducerende bestemmingen zoals bedrijven en hoofdinfrastructuur mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.

Conclusie 

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.2.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

De wetgeving over 'externe veiligheid' zorgt ervoor dat de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot wordt gesteld. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de Veiligheidsregio IJsselland om advies worden gevraagd.

Externe veiligheid en Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht"

Voor het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" is inzicht verkregen in aanwezige risicobronnen en risico-ontvangers op basis van de risicokaart, voor zowel binnen als buiten het plangebied.

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of nabij het plangebied gelegen zijn. Het voorliggende plan voorziet daarnaast niet in de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten. Er zijn geen beperkingen aanwezig ten aanzien van de realisatie van het plan.

Transport gevaarlijke stoffen

Het Basisnet bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. Voor het plangebied is alleen het vervoer over de weg van belang. Op de kaarten is per gebied aangegeven welke beperkingen er zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Binnen het plangebied heeft de A28 een veiligheidszone en een plasbrandaandachtsgebied vanuit het Basisnet Weg. Vanuit externe veiligheid zijn er bouwbeperkingen langs de weg. De N331 behoort tot het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen. Bij planontwikkelingen in het invloedsgebied van deze weg moet hier rekening mee gehouden worden. Voorliggend plan voorziet niet in de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten. Het transporteren van gevaarlijke stoffen levert derhalve geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Het Zwartewater is ook een aangewezen route gevaarlijke stoffen voor de scheepsvaart. Nabij de keersluis in Zwartsluis is een kegelplaats aanwezig. Deze kegelplaats is bedoeld voor het aanleggen van schepen met een gevaarlijke lading. Ook vindt er transport plaats van gevaarlijke stoffen over het Meppelerdiep.

Buisleidingen

In het plangebied liggen geen relevante buisleidingen. Deze leveren dan ook geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoogspanningsleidingen

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. Onderstaande afbeelding is de uitsnede van deze kaart toegespitst op het plangebied. Binnen het plangebied is een hoogspanningsleiding aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door deze hoogspanningsleidingen.

Ten zuiden van Zwartsluis is de zwarte lijn op de onderstaand figuur onderbroken. Dat komt omdat de hoogspanningsleiding daar ondergronds ligt.

De bovengrondse hoogspanningsleidingen in het plangebied zijn voorzien van een dubbelbestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0012.png"

Figuur 4.4: Bovengrondse hoogspanningsleidingen Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" (Bron: Netkaart RIVM)

Conclusie

Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid. En hoeft tevens geen nader onderzoek plaats te vinden.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.

Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m²;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m³.

Luchtkwaliteit en Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht"

De in het inpassingsplan voorgestane maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie, kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane maatregelen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing. Tevens kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied. Er hoeft tevens geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij

Wettelijk kader

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.

Wav en Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”

Figuur 4.5 geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”. De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0013.png"

Figuur 4.5. Wav-gebieden (in groen) in het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied kunnen functies voorkomen die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals laagvliegroutes, radarposten, zandwinning en kabels en leidingen. In deze subparagraaf wordt kort op deze functies ingegaan.

Militaire laagvliegroutes

Militaire laagvliegroutes zijn ongeveer 4 kilometer breed en worden gebruikt om te oefenen in het laag boven de grond vliegen. Laagvliegen kan hinder veroorzaken voor mensen die onder of in de buurt van de routes wonen.

Militaire laagvliegroutes en het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”

Het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” ligt nabij de militaire laagvliegroute 10A. Route 10A komt de provincie Friesland binnen bij Lauwersmeer en gaat via het oosten van Drachten in de richting van Zwolle. Deze route is echter sinds 2002 opgeschort.

Conclusie

De maatregelen in dit plan voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” richten zich op het behoud en het versterken van natuurkwaliteiten. Deze natuurkwaliteiten zijn niet gevoelig voor effecten van de laagvliegroute. De maatregelen zelf hebben ook geen invloed op de militaire laagvliegroute.

Radarverstoringsgebieden

In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het ontwikkelen van (bouw)projecten moet in een aantal gevallen worden onderzocht of deze projecten de radars niet verstoren. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de radarverstoringsgebieden beschreven waarvoor bouwhoogtebeperkingen gelden.

Radarverstoring komt het vaakst voor bij bijvoorbeeld windturbines, maar direct bij militaire vliegvelden en bij Schiphol moeten de radars vanaf 300 voet (minder dan 100 m) vliegtuigen kunnen waarnemen en in het verkeersleidinggebied in de omgeving van deze vliegvelden op 500 voet. Daartoe gelden in deze gebieden ook algemene bouwhoogtebeperkingen voor alle soorten gebouwen en bouwwerken. Dit moet ook de betrouwbare werking van andere navigatiesystemen van de civiele luchtvaart garanderen.

Plannen voor windturbines zijn toetsingsplichtig indien zij zijn gepland op een afstand van minder dan 75 km van één van de 7 radarposten en indien de tiphoogte van de wieken de opstelhoogte van die radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt. Plannen voor gebouwen en bouwwerken zijn toetsingsplichtig indien zij zijn voorzien binnen 15 km van een radarpost en indien de hoogte het opstelpunt van de radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt.

Radarverstoringsgebieden en het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”

Binnen het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” zijn geen gebouwen toegestaan. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van maatregelen ten behoeve van het behoud en versterking van de natuur. Met deze maatregelen worden radarverstoringsgebieden niet aangetast.

Conclusie

Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de radarverstoringsgebieden.

Zandwinning

In de oksel van de Vecht en A28 ligt een bestaande zandwinlocatie. Hier is inmiddels een grote zandwinplas ontstaan. Ten zuiden van Hasselt ligt een nieuwe zandwinlocatie. Voor dit gebied is een gefaseerd ontgrondingsplan gemaakt en onlangs is begonnen met de zandwinning.

Zandwinning en het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”

De maatregelen zoals opgenomen in dit plan hebben geen relatie met de aanwezige zandwinlocatie.

Conclusie

Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de zandwinlocatie. De zandwinlocatie heeft ook geen effecten op de maatregelen zoals beschreven in dit plan.

Overige infrastructuur

Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergronds (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Overige infrastructuur en het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”

Hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen zijn in het kader van externe veiligheid reeds benoemd. Andere kabels en leidingen behoudens de bestaande aansluitingen bij de woningen binnen het plangebied zijn niet aanwezig.

Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen.

4.3 Water

In deze waterparagraaf zijn komen de KRW-gerelateerde en waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied aan de orde. Binnen het inpassingsplan worden geen wooneenheden gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.

4.3.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig inpassingsplan. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. Deze maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 3 van dit inpassingsplan.

Het waterschap heeft op 19 april 2017 een wateradvies afgegeven. Dit advies is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting.

4.3.3 Waterkwaliteit

Kaderrichtlijn Water (KRW)

De Vecht is aangewezen als KRW-lichaam (Kaderrichtlijn Water). Het benedenstroomse deel valt samen met het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht". Het KRW-waterlichaam heeft twee beheerders: Waterschap Drents Overijsselse Delta voor de Vecht (vanaf Ommen) en Rijkswaterstaat Oost-Nederland voor het Zwarte Water. Doelen en maatregelen voor de KRW zijn opgenomen in de KRW-factsheet Vechtdelta. Het waterschap heeft in de eerste planperiode voor de KRW al diverse maatregelen uitgevoerd in de Vecht, waaronder ontstening van delen van de oevers van de Vecht. Rijkswaterstaat zal de komende planperiode (2015-2021) de focus hebben op de aanleg van een nevengeul en het optimaliseren van delen van de oevers van het Zwarte Water ten behoeve van natuur.

Waterkwaliteit

Het oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" komt voor een groot deel uit bovenstroomse delen van de Vecht. De waterkwaliteit wordt vooral beïnvloed door bovenstroomse activiteiten buiten het Natura 2000-gebied. Het oppervlaktewater van de Vecht en van het Zwarte Water is rijk aan nutriënten zoals stikstof en fosfaat. De afgelopen decennia is de concentratie van deze stoffen echter flink gedaald.

Nabij het Natura 2000-gebied is een aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties en overstorten. Deze zijn onderzocht in het beheerplan (zie de paragrafen 5.4.6 en 5.4.7 van Bijlage 2).

Behalve door aanvoer van bovenstrooms water wordt de oppervlaktewaterkwaliteit tijdens overstromingen ook bepaald door uit het gebied zelf afkomstige nutriënten, bijvoorbeeld door verspoeling vanaf nabijgelegen bemeste gronden.

Verdroging

Er treedt geen verdroging op als gevolg van het plan.

Drinkwaterwinning Vechterweerd

Ten zuidoosten van het plangebied ligt de drinkwaterwinning Vechterweerd. In de Omgevingsverordening zijn beschermende bepalingen opgenomen voor drinkwaterwinningen, te onderscheiden in waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied. Voor de grondwaterbeschermings- en intrekgebieden geldt dat de functies moeten harmoniëren met de functie drinkwatervoorziening.

Noch het waterwingebied, noch het grondwaterbeschermingsgebied, noch het intrekgebied van de drinkwaterwinning Vechterweerd zijn gelegen in het plangebied van dit inpassingsplan, zodat het niet noodzakelijk is om hiervoor beschermende bepalingen op te nemen in de regels.

Daarnaast geldt ter bescherming van de drinkwaterwinning Vechterweerd de boringsvrije zone 'diep pakket Salland'. Een boringsvrije zone bevindt zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening. Om die reden is in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 een verbod opgenomen om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen te installeren vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0014.png"

Figuur 4.7: Grondwaterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden (Bron: Wateratlas Overijssel)

4.3.4 Waterhuishoudkundige aspecten

Beleidslijn Ruimte voor de Rivier

De beleidslijn Ruimte voor de Rivier (1997) geldt onder andere voor de Vecht en heeft als doelstelling meer ruimte voor de rivier, een duurzame bescherming voor mens en dier tegen overstromingen bij hoogwater en het beperken van materiële schade. Dit beleidskader is het toetsingskader voor zowel het waterschap als Rijkswaterstaat in de rol van bevoegd gezag. De beleidslijn onderscheidt een paar situaties voor het al dan niet toestaan van bestaande activiteiten/functies in het winterbed, om het waterbergend vermogen en de afvoercapaciteit van de rivier te waarborgen c.q. te vergroten en daarmee in de toekomst schade zo veel mogelijk te voorkomen.

In de eerste plaats 'ja, mits': riviergebonden functies worden toegestaan.

Ten tweede 'nee, tenzij': overige functies worden niet toegestaan tenzij er een zwaarwegend maatschappelijk belang is en de functie niet redelijkerwijs buiten het winterbed kan worden gesitueerd en de functie geen feitelijke belemmering vormt om in de toekomst de afvoercapaciteit te vergroten.

Deze beleidslijn is met name aan de orde bij de locatiekeuze voor de uitbreiding van droog hardhoutooibos waarbij invloed op de afvoercapaciteit een aandachtspunt is. Dit is nader onderzocht (zie Bijlage 5) om een definitieve keus van de locatie van uitbreiding van droog hardhoutooibos te maken.

Locatie hardhoutooibos

In het voorontwerp-inpassingsplan waren op de verbeelding "reserveringen" aangegeven voor de locaties waar hardhoutooibos kan worden gerealiseerd. Bij het opstellen van het inrichtingsplan bleek dat er een aantal gronden niet geschikt was voor kievitsbloemhooilanden, maar dat deze locaties mogelijk wel geschikt zijn voor hardhoutooibos. De PAS-gebiedsanalyse bevat een uitbreidingsdoelstelling voor het habitat droog hardhoutooibos. In eerste instantie ging het om elf mogelijke locaties. Vijf hiervan waren dusdanig ecologisch geschikt dat hier een hydraulisch onderzoek voor is uitgevoerd, op basis waarvan één locatie kon worden gekozen. Het betrof de deelgebieden 2, 3, 5 en 6 uit het inrichtingsplan. Het vijfde deelgebied viel reeds in een vroeg stadium af omdat dit al ingericht was en buiten het NNN gelegen is. Daardoor zou bosrealisatie niet meetellen voor de doelrealisatie. Ten tijde van de voorbereidingen van het voorontwerp-PIP waren de onderzoeksresultaten echter nog niet bekend. Daarom was voor deze vier zoekgebieden een wijzigingsmogelijkheid in het voorontwerp-PIP opgenomen. Inmiddels is het hydraulisch onderzoek gereed en kunnen de reserveringen vervallen.

Hardhoutooibos komt in de natuur voor op relatief hooggelegen plekken in het winterbed van de grotere rivieren. De bodem bestaat uit zand, kleiig zand of zeer lichte zavel en is meestal kalkhoudend tot kalkrijk. De gemiddelde overstromingsduur dient minder dan 10 dagen per jaar te zijn. In de zomer dient de waterstand voldoende weg te zakken maar niet verder dan 180 cm + NAP. Belangrijk is dat er altijd voldoende kalk aanwezig is in de bodem. Indien dit niet voldoende in de bodem aanwezig is wordt dit aangeleverd door regelmatige overstromingen.

Een ingreep in de (uiterwaarden van de) Nederlandse rivieren, zoals het aanleggen van hardhoutooibos, mag geen te grote negatieve rivierkundige effecten hebben op de waterstand en afvoercapaciteit. Een vergunningaanvraag voor dergelijke ingrepen dient beoordeeld te worden met een hydraulisch onderzoek. In deze berekeningen wordt steeds de huidige situatie met de toekomstige situatie vergeleken. Zo krijgt men inzicht in de stroming en waterstanden in een rivier tijdens verschillende condities en wordt zichtbaar wat de effecten zijn als gevolg van een ingreep.

In het uitgevoerde onderzoek zijn de gevolgen van het te realiseren hardhoutooibos op de doorstroming van de rivier en de opstuwing op de dijk voor de verschillende locaties beoordeeld. Er is gekeken naar de effecten van hardhoutooibos op de directe omgeving. De hydraulische berekeningen zijn uitgevoerd in vier rondes, waarbij is gekeken naar de negatieve rivierkundige effecten en bijdrage aan het realisatiedoel (kwalitatief hoogwaardig hardhoutooibos). Hiermee zijn vorm en locatie geoptimaliseerd om de effecten van het realiseren van hardhoutooibos tot een minimum te beperken en binnen de normen te houden.

De verschillende locaties zijn vervolgens beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • te realiseren oppervlak;
  • waterstandsverschil in de vaarweg;
  • waterstandsverschil in de uiterwaarden (nabij de keringen) en
  • ecologische geschiktheid.

Iedere ronde is gekeken of deelgebieden afvallen (niet haalbaar blijken) en welke gebieden in een volgende ronde geoptimaliseerd zullen worden. De beoordeling is uitgevoerd in nauwe samenspraak en op aangeven van Waterschap Drents Overijsselse Delta en Rijkswaterstaat. Er is ook gekeken naar compenserende (waterstandsverlagende) maatregelen. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de selectie van deelgebied 6. Deelgebied 6 zorgt ondanks de compenserende nevengeul voor meer opstuwing, maar valt binnen de normen die Rijkswaterstaat en het waterschap stellen. In een later stadium wordt in nauwe afstemming met Rijkswaterstaat en het waterschap een uitvoeringsplan uitgewerkt voor de nevengeul. De vergunningaanvragen voor de realisatie van het hardhoutooibos en de nevengeul vinden in samenhang plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0015.png"

Figuur 4.6: Hardhoutooibos en nevengeul deelgebied 6 (Bron: Royal Haskoning DHV)

Waterveiligheid

In het plangebied van dit inpassingslan liggen meerdere primaire waterkeringen. Deze keringen zijn opgenomen op de legger voor waterkeringen van het voormalige waterschap Groot Salland (zie paragraaf 2.5.4 en figuur 2.2 van deze toelichting).

De primaire waterkeringen zijn op de plankaart voorzien van de bestemming "Waterstaat - Waterkering". De beschermingszone van deze keringen zijn voorzien van de aanduiding "Vrijwaringszone - dijk".

Bij waterveiligheid is meerlaagse veiligheid het credo: 1e laag bescherming (dijken), 2e laag aanpassing (ruimtelijke ordening) en 3e laag (calamiteiten, evacuatie). Volgens de provinciale omgevingsverordening valt het plangebied onder het overstroombaar gebied. Het gebied buitendijks is gelegen. Het betreft immers uiterwaarden. Het plangebied is natuurlijk van aard. Er komen geen kwestbare functies voor en het is gebaat bij overstromingen. Dat maakt dat er verder geen afweging noodzakelijk is ten aanzien van het planontwerp.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Het gehele plangebied is buitendijks gelegen en heeft onder meer tot doel om bij hoog water water te bergen. Hiertoe is ondermeer een dubbelbestemming opgenomen: Waterstaat - Waterstaatkundige functie.

De gronden zijn bestemd voor: de hoogwaterbescherming, de waterhuishouding, het bergen en afvoeren van overtollig water ten behoeve van de verruiming van de bergings- en afvoercapaciteit van één of meer watersystemen, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen, uiterwaarden en verkeer te water. Op de voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden mag, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van deze dubbelbestemming. Hiermee is het beschermingsniveau van de waterstaatkundige functie langs de Vecht en het Zwarte Water vastgelegd.

Het plangebied is vrijwel geheel onverhard. Als gevolg van dit plan neemt het verharde oppervlak niet toe.

Grondwateroverlast

Het grondwaterpeil verbetert voor de aanleg van natuur en de te treffen maatregelen in het plangebied. Het gaat, onder meer, om het aanpassen van de bemaling en het meer water inlaten via klepduikers.

4.3.5 Conclusie

Het inpassingsplan heeft geen negatieve gevolgen op het waterhuishoudkundig systeem. Er heeft nauwe afstemming plaats gevonden met Rijkswaterstaat en het waterschap. De waterparagraaf is in het kader van de watertoets voorgelegd aan het waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap heeft op 18 september 2017 aangegeven dat het wateradvies van 19 april 2017, zoals dat is opgenomen in Bijlage 4, op een correcte wijze verwerkt is in dit inpassingsplan.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk en beleidskader

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden. Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.

4.4.2 Ecologie en Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht"

Soortenbescherming

Ten behoeve van het inrichtingsplan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 6).

In het plangebied zijn diverse algemene beschermde soorten aanwezig. Voor deze soorten geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling. Wel is aan algemene zorgplicht van kracht. Daarnaast komen de bever, otter, waterspitsmuis, vleermuizen, broedvogels, grote modderkruiper, kwabaal en de rivierrombout voor in het plangebied. Dit zijn beschermde soorten op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijnen en de Wet natuurbescherming. Door het treffen van mitigerende maatregelen kunnen mogelijke negatieve effecten op deze soorten, met uitzondering van de waterspitsmuis, worden gemitigeerd. Hierdoor wordt een overtreding van een verbodsbepaling uit de eerder genoemde richtlijnen of wet voorkomen.

Voor de waterspitsmuis is een nader onderzoek uitgevoerd om te bepalen of negatieve effecten uitgesloten kunnen worden (Bijlage 7).

In deelgebied 3 (Genne-Zuid) is leefgebied van waterspitsmuis aanwezig en zijn negatieve effecten door de werkzaamheden niet uit te sluiten. Om negatieve effecten te voorkomen moeten mitigerende maatregelen worden genomen. Het betreft de volgende maatregelen:

  • Tijdens de werkzaamheden moeten vluchtplaatsen voor waterspitsmuis altijd beschikbaar blijven. Hiervoor moeten delen/randen van de kolk, grenzend aan de watergang, niet opnieuw uitgegraven worden, zodat hier ruige rietlanden behouden blijven die ook in verbinding staan met de rest van het leefgebied langs de watergang. Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt overlegd met een deskundig ecoloog waar deze vluchtplaatsen/leefgebieden behouden moeten blijven.
  • De vegetatie in de kolken die vergraven gaat worden moet in september (na het voorplantingsseizoen van waterspitsmuizen) kort worden gemaaid en gehouden. Hiermee wordt het leefgebied ongeschikt gemaakt voor waterspitsmuis en zullen veel waterspitsmuizen het gebied verlaten.
  • Werkzaamheden dienen plaats te vinden in de periode oktober t/m maart (buiten
    voortplantingsseizoen van waterspitsmuis), onder relatief zachte weersomstandigheden, bij een temperatuur van minimaal 10 graden Celsius, zodat de waterspitsmuizen niet in hun overwinteringsschuilplaats zitten.
  • Er moet in één richting worden gewerkt, richting het noordwesten, zodat waterspitsmuizen (en ook andere dieren) kunnen vluchten naar resterend leefgebied. Daarnaast moet de ruimte die noodzakelijk is voor het uitvoeren van de werkzaamheden zo beperkt mogelijk worden gehouden.

Compenserende maatregelen zijn niet nodig. Door het opnieuw uitgraven van de kolk kan de verlanding opnieuw beginnen en wordt de kwaliteit van het leefgebied van waterspitsmuis juist verbeterd.

Ontheffing Wet natuurbescherming

Op grond van de Wet natuurbescherming geldt er een vrijstelling voor herstelmaatregelen voor Natura 2000-gebieden. Wel dient er in het kader van de algemene zorgplicht uit deze wet een activiteitenplan opgesteld te worden, waarin onder andere wordt beschreven hoe schade aan het leefgebied van waterspitsmuis zo veel mogelijk wordt gemitigeerd en/of gecompenseerd. Bijlage 7 kan gebruikt worden als basis voor het activiteitenplan.

Gebiedsbescherming

Ten behoeve van dit inpassingsplan is een natuuronderzoek uitgevoerd (Natuurtoets inrichtingsplan Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, Royal Haskoning DHV d.d. 18 april 2017, zie Bijlage 8).

Uit de toetsingen van de maatregelen uit het inrichtingsplan blijkt dat uitsluitend in de uitvoeringsfase op voorhand significant negatieve effecten niet zijn uit te sluiten als gevolg van het ruimtebeslag binnen de habitattypen kievitsbloemhooiland en glanshaverhooiland en de verstoring van broedvogels.

Voor deze type effecten zijn mitigerende maatregelen nodig om negatieve effecten te voorkomen.

Ruimtebeslag habitattypen

  • Locaties van tijdelijke werkterreinen, aan- en afvoerroutes moeten zoveel mogelijk buiten het Natura 2000-gebied geplaatst worden.
  • Aan- en afvoerroutes moeten zoveel mogelijk over bestaande wegen en paden plaatsvinden. In ieder geval moeten dergelijke activiteiten buiten de bestaande habitattypen worden uitgevoerd.
  • Op het moment dat er risico bestaat voor verdichting van de bodem (natte omstandigheden) dan moeten rijplaten gebruikt worden om dit te voorkomen.

Deze bepalingen zijn opgenomen in de regels van het ontwerp-inpassingsplan.

Verstoring broedvogels

De werkzaamheden moeten zoveel mogelijk buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet het werkterrein en directe omgeving onderzocht worden op het voorkomen van broedvogels. Uitvoering mag niet plaatsvinden op het moment dat sprake is van een broedgeval.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect ecologie wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen geen nadelige effecten ontstaan. Voor de beschermde habitattypen en soorten heeft het plan op termijn gunstige effecten. Tijdens uitvoering van de werkzaamheden kunnen beschermde soorten en habitattypen tijdelijk negatieve effecten ondervinden.

4.5 Archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of inpassingsplannen) meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk de:

In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

4.5.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

De omgevingsvisie richt zich vooral op de ruimtelijke kant van het cultureel erfgoed; op de sporen uit het verleden die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn in onze leefomgeving en dan specifiek op het zogenaamde 'onroerende erfgoed'. Er is ook cultureel erfgoed dat niet direct zichtbaar is in de leefomgeving. In de ondergrond zijn archeologische waarden te vinden die het verhaal vertellen van menselijke activiteiten uit het verleden. De ambitie is het behouden en versterken van het cultureel erfgoed als drager van identiteit.

Gemeenten moeten bij planontwikkeling onderzoek doen naar het aanwezige erfgoed en aangeven hoe zij hiermee rekening willen houden. In de verordening staat dat gemeenten ook aan moeten geven hoe zij deze waarden, indien mogelijk, benutten bij verdere uitwerking van de plannen.

Beleid gemeente Zwartewaterland

Het archeologiebeleid van Zwartewaterland is verankerd in de Archeologienota Zwartewaterland en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwartewaterland (LOaAZ). Voor de gemeente is de Archeologische Waarderingskaart Zwartewaterland (AWZ) opgesteld. De AWZ is gedetailleerder dan de rijks- en provinciale kaarten (AMK en IKAW). De AWZ wordt als beleidsadvieskaart ingezet en kent in analogie met het archeologisch potentieel een klassewaardering van 0%, 10%, 50%, 90% en 100%. Een 0% gebied is archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven. In een 10% gebied zijn de verwachtingen onbekend. Een 50% gebied is archeologisch waardevol met een hoge verwachting. Een 90% gebied is zeer waardevol met een trefkans tussen de 90% en 100%. Van de 100% gebieden is bekend dat er archeologische waarden aanwezig zijn.

Onderzoek of opgraving dient plaats te vinden indien het te beroeren oppervlak groter is dan 100m2 en dieper dan 0,5 meter.

Uitgangspunt is dat gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde in het bestemmingsplan een hoge respectievelijk middelhoge bescherming krijgen middels een dubbelbestemming. Dit houdt in dat de betreffende gebieden worden bestemd voor een bepaalde functie (bijvoorbeeld landbouw, wonen, recreatie) en tevens voor behoud, bescherming en herstel van de voorkomende archeologische waarden.

Beleid gemeente Zwolle

In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed in Amersfoort (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. De digitale versie is door de gemeente verwerkt en toegankelijk gemaakt binnen het geografische informatiesysteem Geopoort. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen.

Aan de verschillende waarden worden consequenties verbonden. Er zijn 5 waarden: 0%, 10%, 50%, 90% en 100%. Een 0% gebied is archeologisch leeg, geheel verstoord of reeds opgegraven. In een 10% gebied zijn de verwachtingen onbekend. Een 50% gebied is archeologisch waardevol met een hoge verwachting. Een 90% gebied is zeer waardevol met een trefkans tussen de 90% en 100%. Van de 100% gebieden is bekend dat er archeologische waarden aanwezig zijn.

De archeologische waarderingskaart is geen statische kaart. Het is een dynamische kaart. Dat houdt in dat door in de toekomst verworven kennis aan reeds gewaardeerde gebieden een afwijkende waarde kan worden toegekend.

Archeologie en Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht"

De figuren 4.8, 4.9 en 4.10 geven de archeologische verwachting weer voor het plangebied. In het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" zijn gebieden zonder archeologische verwachtingen en met lage archeologische verwachtingen aanwezig. Op een enkele locatie geldt een middelhoge verwachtingswaarde ten aanzien van archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0016.png"

Figuur 4.8: archeologische verwachtingswaarde (Bron: bestemmingsplan Buitengebied gemeente Zwartewaterland).

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0017.png"

Figuur 4.9: archeologische verwachtingswaarde (Bron: bestemmingsplan Nationaal Landschap IJsseldelta, gemeente Zwolle)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01_0018.png"

Figuur 4.10: archeologische verwachtingswaarde (Bron: bestemmingsplan Buitengebied Langenholte-Vecht e.o. gemeente Zwolle).

Ter plaatse van de middelhoge verwachtingswaarden ten aanzien van archeologie is een dubbelbestemming opgenomen. Indien bodemverstoringen groter zijn dan 100 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld is een omgevingsvergunning nodig en dient aangetoond te worden dat er geen archeologische waarden geschaad worden.

4.5.3 Conclusie

Ten aanzien van het aspect archeologie wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

De bescherming van de archeologische waarden vindt plaats door middel van de dubbelbestemming.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Wettelijk kader

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af lezen.

4.6.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is daar onderdeel van. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de verordening opgenomen. Gemeenten moeten in de toelichting op bestemmingsplannen onderbouwen dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Beleid gemeente Zwartewaterland

De gemeente Zwartewaterland heeft haar beleid voor cultuurhistorie verwoord in de Nota cultuurhistorie Erfgoed Algoed (mei 2002). Het hoofddoel van het beleid is bevordering van behoud van de monumentale en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is de integratie van cultuurhistorisch beleid met de beleidsvelden bouw- en woningtoezicht, ruimtelijke ordening, welzijn en toerisme van belang. In elk nieuw ruimtelijk plan wordt rekening gehouden met historische bouwkunde, historische geografie en archeologie.

In 2010 is in Zwartewaterland een cultuurhistorische inventarisatie gedaan van karakteristieke erven in het buitengebied. Deze waardering is vertaald in het bestemmingsplan Buitengebied 2013.

Beleid gemeente Zwolle

Voor het buitengebied van de gemeente Zwolle is in 2009 een cultuurhistorische analyse opgesteld. De analyse geeft inzicht in de historisch-geografische cultuurhistorische waarden, zodat deze waarden beter in stand kunnen worden gehouden en kunnen dienen als randvoorwaarde en inspiratie bij ruimtelijke opgaven. De cultuurhistorische analyse heeft de functie van een attentiedocument, soms zal een verdiepende analyse nodig zijn om de cultuurhistorische waarden nader te bepalen en de betekenis toe te kennen over de wijze van omgaan met de waarden.

4.6.3 Cultuurhistorie en Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht"

Het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" maakt deel uit van het deltasysteem van de rivier de Vecht. De Vecht heeft hier haar monding via het Zwarte Water in het IJsselmeer. Typerend zijn de slingerende dijken, kolken en uiterwaarden, landgoederen en de historische kernen Hasselt en Genemuiden met hun waterfront aan de rivier. De noordrand van de stad Zwolle raakt dit gebied. Dit waterrijke landschap wordt veel recreatief gebruikt door de inwoners van Zwolle. Het gebied is grotendeels onderdeel van het Nationaal Landschap IJsseldelta. De kernkwaliteiten van dit Nationale Landschap zijn onder andere de grote mate van openheid, het reliëf in de vorm van huisterpen en kreekruggen en de kleinschaligheid en openheid van het rivierenlandschap.

Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit

Om randvoorwaarden en inspiratie mee te geven bij de uitwerking van de maatregelen is een gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit opgesteld voor het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht". Dit document is opgenomen als Bijlage 9 van deze toelichting.

In de gebiedsscan zijn ontwerpkansen en aanleidingen beschreven die integraal in het verhaal verweven kunnen worden, zoals het verbeteren van de toegankelijkheid, het zichtbaar en beleefbaar maken van cultuurhistorie.

Vertaling naar inrichtingsplan en inpassingsplan

Het plan heeft als hoofddoel het ontwikkelen en behouden van natuurwaarden. Bestaande landschappelijke waarden worden gerespecteerd. Het gaat hierbij om behoud van:

  • beplanting en bomen;
  • kades;
  • natuurlijk reliëf;
  • karakteristiek slotenpatroon;
  • cultuurhistorische elementen (zoals het jaagpad en de penanten).

In het plan zijn geen expliciete maatregelen opgenomen voor het versterken van landschappelijke waarden.

In het deelgebied 4 Genne Oost zijn de zomerkade met de doorbraakkolken zeer karakteristiek. Na de dijkdoorbraak en het ontstaan van de kolken is de grote winterdijk aangelegd. Met behoud van de zomerkade wordt de cultuurhistoriewaarde behouden alsmede de ontwikkeling van de kieivitsbloemhooiland gestimuleerd. Als de zomerkade wordt verwijderd, wordt het geheel te nat.

In deelgebied 5 West van Holten zijn de restanten van de penanten, die behoren tot de vroegere verdedigingslinie van de stad Zwolle, zeer bijzonder en waardevol. Deze worden derhalve behouden.

In deelgebied 6 Genne Overwater staat een bomenrij op de zomerkade die vroeger gebruikt werd als jaagpad. Deze heeft een cultuurhistorische waarde. Deze bomenrij blijft met de plannen behouden. De kade wordt gehandhaafd om het achterliggende land niet te nat te laten worden. De bomenrij wordt op aantal plekken aangevuld om het jaagpad te accentueren.

4.6.4 Conclusie

Bij de inrichting van het gebied is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in de zin van landschap en cultuurhistorie. Hiervoor zijn de provinciale gebiedskenmerken gebruikt. Er wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de bestaande landschappelijke kwaliteit wordt gehandhaafd, meekoppelkansen zoals versterken van het recreatief netwerk of beleefbaar maken van cultuurhistorie zijn niet meegenomen. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar.

4.7 Explosieven

4.7.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland bevinden zich nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.7.2 Explosieven en Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht"

Er zijn geen onderzoeken naar niet gesprongen explosieven (NGE) bekend die betrekking hebben op het plangebied. Overigens zijn daar ook geen concrete aanwijzingen voor. Het plan voorziet in maatregelen waar in de bodem wordt geroerd. Ten tijde van het verkrijgen van de vergunningen voor de realisatie van dit plan, zal een nader explosievenonderzoek worden uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek zullen indien nodig maatregelen genomen worden zodat de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden.

4.7.3 Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot het aspect explosieven.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Standaarden en opbouw

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Aan alle gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding en worden beschreven in dit inpassingsplan.

In het inpassingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij de vigerende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als een bestemmingswijziging nodig is, om maatregelen mogelijk te maken of te borgen, zijn overige (nog relevante) vigerende dubbelbestemmingen en aanduidingen uit de gemeentelijke plannen overgenomen. Op deze manier is voor een perceel slechts één ruimtelijk plan vigerend, wat de gebruiksvriendelijkheid bevordert.

In alle bestemmingsbeschrijvingen in het inpassingsplan is bepaald dat de bestemmingen mede dienen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Daarom is in iedere regel een koppeling gelegd met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht en met het inrichtingsplan.

SVBP 2012

Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud. Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Indien er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend.

Opbouw regels

De regels kennen een vaste volgorde en indeling.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Algemene procedureregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.2 Toelichting op de artikelen

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen (artikelen 1 en 2). Hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsregels (artikelen 3 t/m 6) en de dubbelbestemmingen (artikelen 7 t/m 10). Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikelen 11 t/m 17) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de overgangs- en slotregels (artikelen 18 en 19).

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn belangrijke begrippen die in de planregels voorkomen c.q. die uitleg behoeven opgenomen. De begripsomschrijving is een hulpmiddel bij de interpretatie van de voorschriften.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is nader bepaald hoe de voorgeschreven maten die in het plan zijn opgenomen dienen te worden berekend of gemeten.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

De percelen, waarvan het hoofdgebruik agrarisch is zijn bestemd tot Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap. Naast de agrarische functie is het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden, zoals beschreven in het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de regels een belangrijk doel.

Verder is ter bescherming van de landschappelijke waarden een vergunningenstelsel opgenomen. Dit stelsel is grotendeels gelijk aan de stelsels, zoals die reeds zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen, maar is specifiek gemaakt ten behoeve van de doelstellingen van dit inpassingsplan. Zo zijn de bepalingen van strijdig gebruik uitgebreid om de natuur- en landschapswaarden extra te beschermen

Er moet een vergunning aangevraagd worden voor werkzaamheden die mogelijk invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden van het plangebied.

Bij de vergunningverlening vindt een belangenafweging en eventueel overleg plaats, over de noodzaak van de werkzaamheden en het belang van de aanvrager in verhouding tot de te beschermen waarden van het gebied.

Artikel 4 Bos

Deelgebied 6 (Genne Overwaters) is bestemd tot Bos. Op deze locatie zal hardhoutooibos worden gerealiseerd. Tevens zijn de gronden bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden, zoals beschreven in het inrichtingsplan in Bijlage 1 van de regels een belangrijk doel.

Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden van de gronden is een vergunningenstelsel opgenomen. Dit stelsel is grotendeels gelijk aan de stelsels, zoals die reeds zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen, maar is specifiek gemaakt ten behoeve van de doelstellingen van dit inpassingsplan. Zo zijn de bepalingen van strijdig gebruik uitgebreid om de natuur- en landschapswaarden extra te beschermen.

Er moet een vergunning aangevraagd worden voor werkzaamheden die mogelijk invloed hebben op de natuur- en landschapswaarden van het plangebied.

Bij de vergunningverlening vindt een belangenafweging en eventueel overleg plaats, over de noodzaak van de werkzaamheden en het belang van de aanvrager in verhouding tot de te beschermen waarden van het gebied.

Artikel 5 Natuur

De gebieden waar het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden, als beschreven in het inrichtingsplan in Bijlage 1 van deze regels, van de gronden de belangrijkste functie is zijn bestemd tot Natuur.

Verder is ter bescherming van de landschappelijke waarden een vergunningenstelsel opgenomen. Dit stelsel is grotendeels gelijk aan de stelsels, zoals die reeds zijn opgenomen in de geldende bestemmingsplannen, maar is specifiek gemaakt ten behoeve van de doelstellingen van dit inpassingsplan.

Artikel 6 Water

Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied, de zogenaamde primaire watergangen. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen. In deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Deze bestemming valt samen met andere bestemmingen en wordt daarom dubbelbestemming genoemd. In het plangebied ligt een hoogspanningsverbinding die planologisch relevant is. In deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:

  • De gebieden die volgens de gemeentelijke archeologische waarderingskaart een verwachtingswaarde van 50% of meer hebben zijn mede bestemd tot archeologisch waardevol gebied.
  • Bij de regeling voor de dubbelbestemming is nauwe aansluiting gezocht bij de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelstemming is opgenomen ter beschreming van de primaire waterkeringen. Er zijn geen gebouwen toegestaan.

Bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen, die met deze dubbelbestemming samenvallen, mogen uitsluitend worden gebouwd met toepassing van een afwijking, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen en vooraf advies is ingewonnen van de waterstaatsbeheerder.

Naast deze dubbelbestemming blijft de keur van het waterschap Drents Overijsselse Delta onverkort van kracht. Op grond van de keur is voor een aantal werken en werkzaamheden een Watervergunning van het waterschap nodig.

Ter voorkoming van dubbele regelgeving en bevoegdheidsconflicten en ter voorkoming van een onnodig star en bij een wijziging van de keur snel verouderen van het bestemmingsplan zijn de voorschriften van de keur niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een andere (dubbel)bestemming dienen niet alleen de belangen van deze bestemmingen te worden afgewogen, maar ook de waterstaatsbelangen. Voor werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur is geen omgevingsvergunning nodig.

Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Gronden met deze dubbelstemming zijn mede bestemd voor de waterhuishouding en de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen. In deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een inpassingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 12 Geluidzone - industrie

Deze algemene aanduidingsregel is opgenomen, omdat een deel van de geluidzone van het industrieterrein Hasselt over het plangebied ligt. Op dit industrieterrein zijn geluidszoneringsplichtige inrichtingen toegestaan.

Artikel 13 Vrijwaringszone - dijk

Gronden met deze algemene aanduidingsregel zijn mede aangewezen voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het inpassingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.

Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Artikel 15 Algemene procedureregels

Hierin wordt de standaardprocedure bij inpassingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis en het wijzigen van dit plan beschreven.

Artikel 16 Algemene regels met betrekking tot de uitvoering

In dit artikel zijn voorwaarden opgenomen om het optreden van negatieve effecten op de natuur- en landschapswaarden van de grond tijdens de uitvoering van de werkzaamheden van het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, te voorkomen.

De locaties van tijdelijke werkterreinen en aan- en afvoerroutes moeten zoveel mogelijk buiten het Natura 2000-gebied geplaatst worden. Aan- en afvoerroutes moeten zoveel mogelijk over bestaande wegen en paden plaatsvinden. In ieder geval moeten dergelijke activiteiten buiten de bestaande habitattypen worden uitgevoerd.

Op het moment dat er risico bestaat voor verdichting van de bodem (natte omstandigheden) moeten rijplaten gebruikt worden om dit te voorkomen. Aantasting van potentieel kievitsbloemhooiland wordt zo voorkomen.

De werkzaamheden moeten zoveel mogelijk buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet het werkterrein en directe omgeving onderzocht worden op het voorkomen van broedvogels. De werkzaamheden mogen niet plaatsvinden op het moment dat sprake is van een broedgeval.

Artikel 17 Overige regels - Bevoegdheidsverklaring artikel 3.26 lid 5 Wro

De gemeenteraden van Zwartewaterland en Zwolle zijn bevoegd bestemmingsplannen vast te stellen voor gronden of delen van gronden van dit plan onder de voorwaarden dat:

  • a. De uitvoering van maatregelen zoals beschreven in het inrichtingsplan (Bijlage 1) is gerealiseerd dan wel op een andere wijze wordt gewaarborgd dat zicht bestaat op realisatie van de genoemde maatregelen;
  • b. De instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd blijven.

Onder a wordt aangegeven dat de maatregelen uit het inrichtingsplan gerealiseerd moeten zijn, dan wel dat er uitzicht op realisatie dient te bestaan. Bij realisatie gaat het om de daadwerkelijke afronding van de maatregelen. Hierbij kan sprake zijn van onteigening.

Bij zicht op realisatie zijn privaatrechtelijke overeenkomsten in principe voldoende. Deze overeenkomsten moeten dan uiteraard gesloten zijn. Hierbij speelt onteigening in beginsel geen rol.

Onder b is aangegeven dat ook bij de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan de instandhoudingsdoelstelling gerespecteerd dienen te blijven. Dit geldt voor de huidige raad, maar ook voor nieuwe raden. De maatregelen die gerealiseerd zijn en waarvoor specifieke elementen in het inpassingsplan zijn opgenomen, mogen bijvoorbeeld niet door een nieuwe bestemming 'Natuur' waarin die specifieke elementen niet zijn opgenomen teniet gedaan worden.

5.2.4 Overgangsrecht en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

Uitgangspunt in een nieuw inpassingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.

De overgangsrechtelijke regels dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.

In dit inpassingsplan is tevens de volgende regeling opgenomen:

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een inpassingsplan bestaand gebruik.

Bovenstaande houdt in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, indien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de 'hogere regelgeving' boven het overgangsrecht. Voor dit inpassingsplan wordt ervoor gekozen om het overgangsrecht onverkort van toepassing te verklaren tot 1 juli 2020. Vanaf die datum geldt er geen overgangsrecht zodra er vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijnen gebruiksbeperkingen voortvloeien. Dit zorgt ervoor dat de vergunningverlening en de realisatie van de noodzakelijke maatregelen tijdig gereed zijn voor de wettelijke deadline (1 juli 2012), waarbij ook tijdelijk voortgezet gebruik wordt toegestaan.

Artikel 19 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingregel van het plan.

5.3 Verschillen geldende bestemmingsplannen en voorontwerp-inpassingsplan

Ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen in de gemeenten Zwartewaterland en Zwolle zijn de volgende verschillen aangebracht. Zo is er een aantal nieuwe begripsbepalingen opgenomen en is een aantal definities van begrippen specifieker omschreven dan in de geldende bestemmingsplannen. Het betreft de volgende begrippen:

  • 1. Agrarisch gebruik
  • 2. Agrarisch natuurbeheer
  • 3. Akkerbouw
  • 4. Beheerplan
  • 5. Bemesten
  • 6. Beperkte uitrijdperiode
  • 7. Beperkte graslandvernieuwing door scheuren
  • 8. Bestaand gebruik
  • 9. Beweiden
  • 10. Blijvend grasland
  • 11. Dierlijke meststoffen
  • 12. Drainage
  • 13. Extensief agrarisch gebruik
  • 14. Extensief agrarisch medegebruik
  • 15. Extensieve beweiding
  • 16. Fosfaatuitmijning
  • 17. Groeimedium
  • 18. Grond
  • 19. Gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat
  • 20. Gunstige staat van instandhouding van een soort
  • 21. Habitat
  • 22. Habitat van een soort
  • 23. Habitattype
  • 24. Instandhouding
  • 25. Instandhoudingsdoelstellingen
  • 26. Kunstmest
  • 27. Landbouw
  • 28. Landbouwgrond
  • 29. Meststoffen
  • 30. Natura 2000
  • 31. Natura 2000-gebied
  • 32. Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)
  • 33. Natuurontwikkeling
  • 34. Niet-PAS-maatregel
  • 35. PAS-Gebiedsanalyse
  • 36. PAS-maatregel
  • 37. Significant negatieve effecten

Deze begrippen zijn toegespitst op de specifieke doelstellingen van dit inpassingsplan.

Verder er wijzigingen aangebracht in de bestemmingen "Agrarisch met waarden - natuur en landschap" en Natuur, ten behoeve van de specifieke doelstellingen van dit inpassingsplan.

Bestemming "Agrarisch met waarden - natuur en landschap"

  • In de bestemmingsomschrijving nu een koppeling gelegd met het inrichtingsplan (Bijlage 1).
  • In de bestemmingsomschrijving is als ondergeschikt aan de bestemming het begrip educatieve voorzieningen" toegevoegd.
  • De bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen is terug gebracht van 2 naar 1 meter (artikel 3.2.1.b)
  • Aan artikel 3.4.1. is onder b toegevoegd dat dat de noodzakelijke gemalen gebouwd mogen worden.
  • In de artikelen 3.4.2.b en 3.6.3.b is de term Vogel- en Habitatrichtlijn vervangen door het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht.
  • aan artikel 3.4.2. zijn als extra voorwaarden toegevoegd dat de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden buiten het broedseizoen van de beschermde soorten en dat de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden buiten de aanwezige beschermde habitats.
  • Aan artikel 3.6.1.l. is het woordje “vlonder” toegevoegd.
  • Aan artikel 3.6.1 van de regels is onder "n" als extra regel toegevoegd dat ook voor het aanbrengen, wijzigen dan wel verwijderen van in- en uitlaatwerken of zomerkades een omgevingsvergunning nodig is.
  • Aan artikel 3.6.3 is onder b. een koppeling gelegd met het inrichtingsplan (Bijlage 1).
  • Aan artikel 3.6.3. zijn als extra voorwaarden toegevoegd dat de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden buiten het broedseizoen van de beschermde soorten en dat de werkzaamheden moeten uitgevoerd worden buiten de aanwezige beschermde habitats.

Bestemming "Natuur"

  • In de bestemmingsomschrijving nu een koppeling gelegd met het inrichtingsplan (Bijlage 1).
  • In de bestemmingsomschrijving is als ondergeschikt aan de bestemming het begrip "educatieve voorzieningen" toegevoegd.
  • In de artikelen 4.5.3.b en is de term Vogel- en Habitatrichtlijn vervangen door het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht.
  • Aan artikel 4.4 is een gebruiksverbod toegevoegd voor "het toepassen, gebruiken en opslaan van meststoffen en/of andere landbouwproducten, met uitzondering van bemesting ten behoeve van natuurontwikkeling,  extensieve beweiding of fosfaatuitmijning".
  • Aan artikel 4.5.1 van de regels is als extra regel toegevoegd dat ook voor het "aanbrengen, wijzigen dan wel verwijderen van in- en uitlaatwerken of zomerkades" een omgevingsvergunning nodig is.
  • Aan 4.5.1.k is het woordje “vlonder” toegevoegd.
  • Aan artikel 4.5.3 is onder b. een koppeling gelegd met het inrichtingsplan (Bijlage 1).
  • Aan artikel 4.5.3. zijn als extra voorwaarden toegevoegd dat de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden buiten het broedseizoen van de beschermde soorten en dat de werkzaamheden moeten uitgevoerd worden buiten de aanwezige beschermde habitats. Locaties van tijdelijke werkterreinen, aan- en afvoerroutes moeten zoveel mogelijk buiten het Natura 2000-gebied geplaatst worden. Aan- en afvoerroutes moeten zoveel mogelijk over bestaande wegen en paden plaatsvinden. In ieder geval moeten dergelijke activiteiten buiten de bestaande habitattypen worden uitgevoerd. Op het moment dat er risico bestaat voor verdichting van de bodem (natte omstandigheden) dan moeten rijplaten gebruikt worden om dit te voorkomen.

Artikel 16

In dit artikel zijn voorwaarden opgenomen om het optreden van negatieve effecten op de natuur- en landschapswaarden van de grond tijdens de uitvoering van de werkzaamheden van het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, te voorkomen.

De locaties van tijdelijke werkterreinen en aan- en afvoerroutes moeten zoveel mogelijk buiten het Natura 2000-gebied geplaatst worden. Aan- en afvoerroutes moeten zoveel mogelijk over bestaande wegen en paden plaatsvinden. In ieder geval moeten dergelijke activiteiten buiten de bestaande habitattypen worden uitgevoerd.

Op het moment dat er risico bestaat voor verdichting van de bodem (natte omstandigheden) moeten rijplaten gebruikt worden om dit te voorkomen. Aantasting van potentieel kievitsbloemhooiland wordt zo voorkomen.

De werkzaamheden moeten zoveel mogelijk buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet het werkterrein en directe omgeving onderzocht worden op het voorkomen van broedvogels. De werkzaamheden mogen niet plaatsvinden op het moment dat sprake is van een broedgeval.

5.4 Verschillen van voorontwerp- naar ontwerp-inpassingsplan

1. Toelichting

In de toelichting zijn aanpassingen doorgevoerd, onder andere, ten gevolge van reacties in het kader van het vooroverleg, inspraakreacties en de afronding van het locatieonderzoek naar hardhoutooibos. Tevens zijn er ambtshalve wijzigingen aangebracht.

De paragrafen 2.5 en 4.3. zijn aangepast naar aanleiding van de reactie van het waterschap.

Paragraaf 5.2.4 is aangepast naar aanleiding van de reactie van LTO Noord met betrekking tot het overgangsrecht.

2. Regels en verbeelding

De volgende begripsbepalingen zijn aangepast of toegevoegd:

  • 1. Agrarisch gebruik
  • 2. Agrarisch natuurbeheer
  • 3. Akkerbouw
  • 4. Beheerplan
  • 5. Bemesten
  • 6. Beperkte uitrijperiode
  • 7. Bestaand
  • 8. Grasland
  • 9. Gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat
  • 10. Gunstige staat van instandhouding van een soort
  • 11. Natura 2000
  • 12. Natura 2000-gebied
  • 13. Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS)

Deze begrippen zijn toegespitst op de specifieke doelstellingen van dit inpassingsplan.

In de regels en op de verbeelding (plankaart) is de bestemming Bos (Artikel 4) toegevoegd. Deze bestemming betreft de definitieve locatie voor de ontwikkeling van hardhoutooibos.

Naar aanleiding van de reactie van Rijkswaterstaat zijn de artikelen 9.3.2, 10.3.2 en 13.3 aangevuld met de bepaling dat vooraf advies ingewonnen moet worden bij de betrokken waterstaatsbeheerder.

Naar aanleiding van de reactie van Rijkswaterstaat is artikel 10.2.2 aangepast. De bouwhoogte voor scheepsvaarttekens is gewijzigd van 4 naar 10 meter.

Het oude artikel 13 in de regels (Algemene aanduidingsregels wetgevingzone - wijzigingsgebied) is verwijderd.

In de regels is artikel 16 (Algemene regels met betrekking tot de uitvoering) toegevoegd. Dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen die van toepassing zijn op de uitvoering van het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 van de regels.

De tekst van het overgangsrecht (Artikel 18) is geactualiseerd naar aanleiding van de reactie van LTO Noord.

De verbeelding is aangepast naar aanleiding van inspraakreacties 1, 2 en 5 (zie Bijlage 10).

3. Bijlagen

Een aantal bijlagen bij de toelichting en de regels is geactualiseerd en toegevoegd, omdat ze vervangen zijn door definitieve versies. De bijlagen 4, 5, 7 en 10 zijn toegevoegd, omdat ze onlangs beschikbaar zijn geworden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Aanpassen PAS-gebiedsanalyse en/of beheerplan

De maatregelen voor het behalen van de Natura 2000-doelen en het PAS staan beschreven in de Natura 2000-beheerplannen en de PAS-gebiedsanalyses. Tijdens het gebiedsproces van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” zijn deze maatregelen onderzocht op nut en noodzaak en verder geconcretiseerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er verschillen zijn ontstaan met de maatregelen en aangewezen percelen in de gebiedsanalyse. Met in achtneming van de noodzakelijk te nemen maatregelen ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen die van toepassing zijn op het betreffende Natura-2000-gebied wordt niet verder gegaan dan datgene wat minimaal nodig is.

6.1.2 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

De begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura-2000 wordt aangepast conform Hoofdstuk 4.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven worden uit het NNN gehaald.

Een onderdeel van het inrichtingsplan Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht betreft 32 hectare zoekgebied droog hardhoutooibos (verspreid over 5 deelgebieden). De locatiekeuze voor hardhoutooibos met behulp van hydraulisch onderzoek (doorstroming) bepaald. Gekozen is voor deelgebied 6 -Genne Overwaters (zie paragraaf 4.3.3. onder het kopje "inrichting, beheer en onderhoud". In de overige zoekgebieden wordt vervolgens de huidige bestemming (veelal landbouw) gehandhaafd.

Het oostelijk deel van deelgebied 2 is niet begrensd als uitwerkingsgebied. Aangezien hier wel vernatting optreedt wordt het aan de begrenzing van het uitwerkingsgebied toegevoegd. Het toegevoegde gebied kan de bestemming landbouw houden. Wel wordt de grens tussen natuur en landbouw aangepast en logisch op de perceelsgrenzen gelegd.

Juridische basis van dit besluit

Op grond van artikel 2.7.2. lid 3 van de omgevingsverordening is GS bevoegd om de begrenzing van het NNN aan te passen op basis van aanpassing van het Natuurbeheerplan en andere provinciale besluiten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als 'resultaat door partnerschap'. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.

Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • Complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • Ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • Eenvoudige en heldere regels.

Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In Hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter en het bijbehorende proces. Tevens is in Hoofdstuk 1 het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht”.

Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument 'inpassingsplan'. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • Als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • Als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een bestemmingsplan vast te stellen of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • Als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan vast te stellen.

De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Eén van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer. Het niet tijdig realiseren van de PAS-maatregelen kan leiden tot temporisering van het vrijgeven van ontwikkelingsruimte ('hand aan de kraan' principe).

Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten door middel van een brief (17 maart 2016) gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan. De gemeenten Zwartewaterland en Zwolle hebben (d.d. 5 juli 2016, kenmerk ZWA 17087 en 14 juli 2016) de provincie gevraagd een provinciaal inpassingsplan voor te bereiden. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben op 27 september 2016 besloten om voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” een inpassingsplan voor te gaan bereiden.

6.2.2 Procedure inpassingsplan

Procedure algemeen

Het voorliggende inpassingsplan doorloopt de procedure zoals die in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening geregeld is. Tijdens de periode van 6 juni 2017 tot en met 17 juli 2017 heeft het voorontwerp-inpassingsplan ter visie gelegen en kon een ieder (o.a. belanghebbenden, inwoners, burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten en de wettelijke overlegpartners) een inspraakreactie geven. Daarnaast is op 14 juni 2017 een inloopbijeenkomst georganiseerd. Gedurende deze termijn zijn er 5 inspraakreacties ontvangen en 4 vooroverlegreacties.  De resultaten hiervan zijn verwerkt in een reactienota en voor zover nodig in het ontwerp-inpassingsplan. De nota met de samenvatting en beantwoording is opgenomen in Bijlage 10 van de toelichting.

Het ontwerp-inpassingsplan zal, inclusief de reactienota, gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Tevens zullen de raden van de betreffende gemeenten worden gehoord over het inpassingsplan. De ontvangen zienswijzen en de reactie van de gemeenteraad worden beantwoord in een nota van antwoord en verwerkt in een definitief inpassingsplan. Dit definitieve inpassingsplan zal ter vaststelling worden aangeboden aan de Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan de mogelijkheid om te reageren op de concept-beantwoording van hun zienswijze. Na vaststelling van het definitieve inpassingsplan zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kunnen belanghebbenden (uitgezonderd gemeenten) beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dat hoeft niet als er geen sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

In dit inpassingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Een exploitatieplan is derhalve niet vereist.

6.3.2 Grondverwerving

Het PAS en de Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert.

De Nota Grondbeleid 2015 van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

Voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen uit te kunnen voeren.

Ten slotte dient nog vermeld te worden dat er een nieuwe nota grondbeleid in de maak is. Naar verwachting wordt deze in het voorjaar van 2018 vastgesteld.

6.3.3 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van € 785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten – zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.

Voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” is in opdracht van de 'Samen werkt beter'-partners een verkenning opgesteld. Dit is een programma van eisen voor de ontwikkelopgave voor het betreffende Natura 2000-gebied.

Voor de proces- en plankosten inclusief het verwerven, inrichten en beheren van de gronden tot 2032 worden de totale kosten voor het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” op € 8.770.345 begroot.

6.3.4 Monitoring, toezicht en handhaving

Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, behoud en ontwikkeling van de Natura 2000-gebied en bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het Rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied en voor het PAS.

De provincie is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken.

SNL-monitoring

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap.

Natuurmonitoring specifiek ten behoeve van het PAS

Ten behoeve van het PAS wordt per gebied jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.

Gebiedsspecifieke natuurmonitoring

De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" staat dit beschreven in hoofdstuk 8 van het beheerplan.

Toezicht en handhaving

De Wet natuurbescherming biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht” zullen worden gehaald.