direct naar inhoud van REGELS
Plan: Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het inpassingsplan Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht met identificatienummer NL.IMRO.9923.ipUiterwaardenZWV-on01 van de provincie Overijssel;

1.2 inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;

1.6 agrarisch gebruik

het gebruik van gronden voor het telen van gewassen en het houden van dieren;

1.7 agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;

1.8 agrarisch natuurbeheer:

de instandhouding van bijzondere natuur door natuurbeheermaatregelen op landbouwgronden;

1.9 akkerbouw:

een vorm van landbouw in de open grond (niet zijnde veehouderij, tuinbouw en bosbouw) waarbij gewassen worden verbouwd;

1.10 archeologische monumenten:

terreinen die van algemeen belang zijn wegens daar aanwezige vóór tenminste 50 jaar vervaardigde zaken, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarden;

1.11 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 beheerplan:

een door het bevoegd gezag vastgesteld plan op basis van de Wet natuurbescherming waarin is vastgelegd wat er wordt gedaan om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied te realiseren;

1.14 bemesten:

het op of in de bodem brengen van meststoffen;

1.15 bemesting ten behoeve van natuurontwikkeling:

bemesting die nodig is voor de ontwikkeling van het beheer van het beschreven natuurtype in het inrichtingsplan in Bijlage 1, behorende bij de regels van dit plan.

1.16 beperkte uitrijdperiode:

uitrijperiode voor meststoffen van 1 april tot 1 augustus;

1.17 beperkte graslandvernieuwing door scheuren:

het maximaal 1 keer per jaar scheuren van grasland;

1.18 bestaand:

ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan
1.19 bestaand gebruik:

gebruik dat op 31 maart 2010 bekend was, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezag;

1.20 beweiden:

begrazing met vee;

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bomenteelt:

het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters een en ander in de vorm van volle grondteelt dan wel containerteelt;

1.24 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.25 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.26 cultuurhistorische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door de ten gevolge van een vroeger cultuur- of levenspatroon ontstane in het terrein waarneembare vormen van landschap en bebouwing, welke hetzij van waarde zijn voor de wetenschap, hetzij een zodanige historische waarde bezitten dat het behoud van belang is te achten;

1.27 dierlijke meststoffen:

uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder inbegrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook de producten daarvan;

1.28 drainage:

het afvoeren van grond- of oppervlaktewater met kunstmatige en/of natuurlijke middelen;

1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw;

1.30 extensieve beweiding:

beweiding met een maximale veebezetting van 1,5 Groot Vee Eenheden (GVE) per hectare;

1.31 extensieve dagrecreatie:

recreatie in de open lucht uitsluitend gedurende een dagperiode, waarbij vooral het landschap of bepaalde delen ervan sterk beleefd worden, waarbij weinig of geen gebouwde voorzieningen nodig zijn en waarbij tevens in het algemeen het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is, zoals wandelen, fietsen, verpozen en natuur- en landschapsbeleving;

1.32 fosfaatuitmijning:

een tijdelijke gewasteelt met een bemesting zonder fosfaat, met als doel om met het gewas jaarlijks zoveel mogelijk fosfaat af te voeren dat zich in de bodem heeft opgehoopt tot aan het moment dat de fosfaatverzadigingsgraad (FVG) van de bodem kleiner is dan 25%;

1.33 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 grasland:

gronden waarop gras wordt geteeld;

1.35 groeimedium:

materiaal in vaste of vloeibare vorm, niet zijnde grond, dat wordt gebruikt of bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

1.36 groen-blauwe diensten:

(on)betaalde activiteiten van maatschappelijk belang, die een fysieke weerslag kennen op het gebied van natuur, water, landschap, recreatie en cultuurhistorie en die de kwaliteit van het landelijk en stedelijk gebied verhogen;

1.37 grond:

dat deel van de bodem dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

1.38 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt;

1.39 gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat:

staat van instandhouding van een natuurlijke habitat waarvoor geldt dat:

  • a. het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;
  • b. de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en
  • c. de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is;
1.40 gunstige staat van instandhouding van een soort:

staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat:

  • a. uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en
  • b. het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en
  • c. er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden
1.41 habitat:

geheel natuurlijke of halfnatuurlijke land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken;

1.42 habitat van een soort:

door specifieke abiotische en biotische factoren bepaald milieu waarin de soort tijdens één van de fasen van zijn biologische cyclus leeft;

1.43 habitattype:

land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken die zowel geheel natuurlijk als halfnatuurlijk kunnen zijn of beschrijving van tot een bepaald habitattype behorende vegetatietypen, waarbij ook minder goed ontwikkelde vormen zijn aangegeven;

1.44 houtopstand:

bomen, waarvan de omtrek van de stam op 1,30 meter boven het maaiveld gemeten meer dan 30 centimeter bedraagt, en groepen en rijen kleinere bomen en heesters die een min of meer aaneengesloten geheel vormen en een oppervlakte beslaan van niet minder dan 50 m², zoals hagen, houtwallen, broekbosjes, erfbeplantingen en boomgaarden;

1.45 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 4.2 en 4.3 van de Wet natuurbescherming;

1.46 instandhouding:

het geheel aan maatregelen die nodig zijn voor de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats of soorten;

1.47 instandhoudingsdoelstellingen:

doelstellingen, opgenomen in een aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied, ten aanzien van de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats of soorten, vereist op grond van de Habitat- of Vogelrichtlijn;

1.48 kampeerauto:

een voertuig ingericht voor het dag- en nachtverblijf van personen;

1.49 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde,
    één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.50 kunstmest:

kunstmatig of chemisch verkregen mest;

1.51 landbouw:

akkerbouw, veehouderij – daaronder inbegrepen elke bedrijfsmatige vorm van het houden van dieren voor gebruiks- of winstdoeleinden -, tuinbouw – daaronder inbegrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen – en bosbouw;

1.52 landschapswaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.53 meststoffen:

dierlijke meststoffen, ongeacht hun bestemming, en producten die bestemd zijn om:

  • a. te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;
  • b. te worden gebruikt als groeimedium;
  • c. te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn inbegrepen onder a of b;
1.54 Natura 2000:

Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en artikel 1, onderdeel l, van de Habitatrichtlijn;

1.55 Natura 2000-gebied:

gebied behorende tot Natura 2000;

1.56 Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS):

Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden, met als doel deze gebieden met elkaar en met het omringende agrarische gebied te beter verbinden;

1.57 natuurontwikkeling:

een complex van menselijke ingrepen in natuur en landschap en regulering van gebruiksactiviteiten gericht op de gewenste ecologische ontwikkeling van het betreffende Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht;

1.58 natuurwaarden:

de aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.59 nevenactiviteit:

een vorm van semi- of niet-agrarische bedrijvigheid naast de agrarische hoofdfunctie;

1.60 niet-PAS-maatregel:

niet-stikstof gerelateerde maatregelen die dienen voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen van de natuurlijke habitats en soorten zoals omschreven in het beheerplan van het betreffende Natura 2000-gebied;

1.61 normaal onderhoud:

werkzaamheden die regelmatig nodig zijn voor een goed beheer van de gronden;

1.62 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen voor langzaam verkeer;

1.63 openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval;

1.64 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.65 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.66 PAS-gebiedsanalyse:

een door het bevoegd gezag vastgesteld plan op basis van het PAS (Programma Aanpak Stikstof) waarin is vastgelegd welke PAS-maatregelen er uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van de natuurlijke habitats en soorten te behalen;

1.67 PAS-maatregel:

herstelmaatregel die toeziet op de vermindering van stikstof in de voor stikstof gevoelige gebieden en die bijdraagt aan het voorkomen van verdere achteruitgang van de aangewezen natuurlijke habitats en soorten en herstel van die habitats en soorten;

1.68 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:
    het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.69 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.70 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.71 rijbak:

een rijbak ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, al dan niet voorzien van een omheining;

1.72 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit gevormd door de evenwichtige samenhang tussen (openbare) ruimte en gebouwde elementen;

1.73 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden;
onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:
een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.74 negatieve effecten:

gevolgen voor natuurlijke habitats en soorten in een Natura 2000-gebied waardoor de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar worden gebracht;

1.75 snelgroeiend bos:

beplanting met opgaande houtige gewassen bestaande uit hoog productieve boomsoorten met als hoofddoel de houtproductie;

1.76 sociale veiligheid:

de mogelijkheid om zich in een omgeving te kunnen bevinden zonder bedreigd te worden of het gevoel te hebben persoonlijk lastig te worden gevallen;

1.77 tent:

een in hoofdzaak van textiel of andere daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en nachtverblijf dat gemakkelijk is op te bouwen en in te pakken.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering met uitzondering van het tuinbouwbedrijf, het bomenteeltbedrijf en de teelt van snelgroeiend bos, met inachtneming van het inrichtingsplan, zoals beschreven in Bijlage 1 van deze regels;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden, zoals beschreven in het inrichtingsplan in Bijlage 1 van deze regels;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. infrastructurele voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. educatieve voorzieningen;
  • j. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • m. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en bouwwerken

Er mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd.

3.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • c. rijbakken zijn niet toegestaan.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de overige bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend landschappelijk beeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. een goede milieusituatie;
  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijking van de bouwregels
3.4.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in artikel 3.2.1 om toe te staan:

  • a. dat agrarische bedrijfsgebouwen, zoals schuilstallen, melkstallen en veldschuren worden gebouwd met uitzondering van gebouwen voor mestopslag, mits:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 100 m² bedraagt op het grondgebied van de gemeente Zwolle;
    • 2. de oppervlakte van een gebouw niet meer dan 75 m² bedraagt op het grondgebied van de gemeente Zwartewaterland;
    • 3. de goothoogte van een gebouw niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 5 meter bedraagt;

b. dat de noodzakelijke gemalen gebouwd mogen worden.

3.4.2 Voorwaarden

De in artikel 3.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden toegestaan, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het landschappelijk beeld;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de parkeergelegenheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden van de gronden;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. geen sprake is van negatieve effecten op de waarde van Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, zoals beschreven in het inrichtingsplan in Bijlage 1 van deze regels;
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden al dan niet ten behoeve van houtteelt;
  • b. het verharden van agrarische perceel- of kavelontsluitingswegen buiten het bouwvlak met een grotere breedte dan 10 meter;
  • c. het aanleggen van overige verharde en halfverharde wegen en paden buiten het bouwvlak;
  • d. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen buiten het bouwvlak dan genoemd onder b en c met een oppervlakte van meer dan 50 m² met uitzondering van het aanbrengen van kuilvoerplaten in directe relatie met het bouwvlak;
  • e. het ontgronden, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 1.000 m², zodanig dat er een verschil in hoogte, c.q. verticale diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,30 meter;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • g. het scheuren van grasland anders dan voor graslandverbetering;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  • i. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • j. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen;
  • k. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen en vlonders en vonders;
  • l. het aanleggen van ligplaatsen voor schepen;
  • m. het aanbrengen, wijzigen dan wel verwijderen van in- en uitlaatwerken of zomerkades.
3.6.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud ten behoeve van natuurbeheer betreffen;
  • b. worden uitgevoerd op grond van het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.6.3 Voorwaarden

De in artikel 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. geen sprake is van negatieve effecten op de waarden van het Natura 2000-gebied Zwarte Water en Vecht, zoals beschreven in het inrichtingsplan in Bijlage 1 van deze regels;
  • c. de uit te voeren werken en werkzaamheden vallen binnen de afspraken in het kader van Groen-Blauwe diensten;

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden, zoals beschreven in Bijlage 1 van deze regels;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. infrastructurele voorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • j. educatief medegebruik;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • m. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen andere gebouwen worden gebouwd dan vogelobservatieposten en hoogzitters voor wildbeheer, mits de hoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van hoogzitters voor wildbeheer, die geen gebouw zijn, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend landschappelijk beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor militaire oefening;
  • b. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de motorsport en de modelvliegsport;
  • c. het gebruik van gronden buiten daarvoor als zodanig aangelegde terreinen voor sport-, wedstrijd- en speelterrein, parkeerterrein, lig- en speelstrand en zwemgelegenheid;
  • d. het gebruik van gronden voor de opslag van grond en bodemspecie;
  • e. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden;
  • b. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • c. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen dan genoemd onder b;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  • g. het aanbrengen of wijzigen van drainagesystemen;
  • h. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen;
  • i. het aanbrengen van oeverbeschroeiingen, kaden, dammen, vlonders en vonders;
  • j. het aanbrengen, wijzigen dan wel verwijderen van in- en uitlaatwerken of zomerkades.
4.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. worden uitgevoerd op grond van het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.5.3 Voorwaarden

De in artikel 4.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. geen sprake is van negatieve effecten op de waarden van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, zoals beschreven in het inrichtingsplan in Bijlage 1 van deze regels;

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden, zoals beschreven in Bijlage 1 van deze regels;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. wegen en paden;
  • c. parkeervoorzieningen
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. infrastructurele voorzieningen;
  • g. agrarisch medegebruik;
  • h. recreatief medegebruik in de vorm van extensieve dagrecreatie;
  • i. educatief medegebruik;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • l. gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen andere gebouwen worden gebouwd dan vogelobservatieposten en hoogzitters voor wildbeheer, mits de hoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van hoogzitters voor wildbeheer, die geen gebouw zijn, mag niet meer dan 4 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend landschappelijk beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. een goede milieusituatie;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor militaire oefening;
  • b. het gebruik van gronden voor agrarische doeleinden anders dan het gebruik als grasland, of het gebruik voor de griend-, riet-, en biezencultuur;
  • c. het gebruik van gronden voor het beproeven van motorvoertuigen, het beoefenen van de motorsport en de modelvliegsport;
  • d. het gebruik van gronden als ligplaats gedurende 2 of meer etmalen achtereen tussen zonsopgang en zonsondergang voor schepen;
  • e. het gebruik van gronden buiten daarvoor als zodanig aangelegde terreinen voor sport-, wedstrijd- en speelterrein, parkeerterrein, lig- en speelstrand en zwemgelegenheid;
  • f. het gebruik van gronden voor de opslag van grond en bodemspecie;
  • g. het toepassen, gebruiken en opslaan van meststoffen en/of andere landbouwproducten, met uitzondering van bemesting ten behoeve van natuurontwikkeling, extensieve beweiding of fosfaatuitmijning;
  • h. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanplanten of verwijderen van bossen en houtopstanden al dan niet ten behoeve van houtteelt;
  • b. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;
  • c. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen dan genoemd onder b;
  • d. het ontgronden, afgraven, ophogen, egaliseren of diepploegen van gronden;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik;
  • g. het scheuren van grasland;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur met uitzondering van het aanbrengen van leidingen uitsluitend ten behoeve van de aansluiting van gebouwen op het openbare voorzieningennet;
  • i. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • j. het graven, vergraven of dempen, verdiepen of verbreden van watergangen, vijvers en poelen;
  • k. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen, vlonders en vonders;
  • l. het aanleggen van ligplaatsen voor schepen;
  • m. het aanbrengen, wijzigen dan wel verwijderen van in- en uitlaatwerken of zomerkades.
5.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud ten behoeve van natuurbeheer betreffen;
  • b. worden uitgevoerd op grond van het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1, van deze regels;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.5.3 Voorwaarden

De in artikel 5.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. geen sprake is van negatieve effecten op de waarden van het Natura 2000-gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, zoals beschreven in het inrichtingsplan in Bijlage 1 van deze regels;

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterberging;
  • b. waterhuishouding;
  • c. waterlopen;
  • d. scheepvaart;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. oeververbindingen;
  • f. natuur;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • j. bebouwing, waaronder bruggen en dammen met duikers.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen, met uitzondering van tunnels, geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een brug mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
6.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend landschappelijk beeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. een goede milieusituatie;
  • e. de bescherming van de groenstructuur;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als dam zonder duiker;
  • b. het gebruik voor woonschepenligplaatsen;
  • c. het gebruik van gronden, bouwwerken en woonschepen ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het bovengrondse transport van elektrische energie door een hoogspanningsleiding;

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 65 meter bedragen.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

7.3.2 Voorwaarden

De in artikel 7.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de bovengrondse hoogspanningsleiding;
  • b. de veiligheid van mens, dier en goederen niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken leidingbeheerder.
7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik dat geen rekening houdt met de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding en de risico's die ermee verbonden zijn;
  • b. het hebben van beplantingen die door hun hoogte de goede werking van de bovengrondse hoogspanningsleiding in gevaar kunnen brengen.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. het behoud van de archeologische monumenten die ter plaatse aanwezig zijn;
  • b. het behoud van de archeologische monumenten, waarvan de aanwezigheid redelijkerwijs vermoed wordt.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd ten behoeve van deze bestemmingen dan overeenkomstig de volgende regels, indien door de bouw de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m² zal kunnen worden verstoord:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de archeologische monumentenzorg een rapport over te leggen waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.2.2 Bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' worden gebouwd.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de archeologische monumentenzorg wordt gedaan.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, welke kunnen leiden tot het verstoren van de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter en over een grotere oppervlakte dan 100 m².

8.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.4.3 Voorwaarden

De in artikel 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de archeologische monumentenzorg op grond waarvan de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient in het belang van de archeologische monumentenzorg een rapport over te leggen waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. aan een omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;
  • b. dijken en kaden;
  • c. de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. uiterwaarden;
  • e. bergingsvijvers;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
    • 3. gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8 meter bedragen.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 9.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

9.3.2 Voorwaarden

De in artikel 9.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 9.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 9.1 wordt gedaan.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Niet voor Waterstaat - Waterkering

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze althans niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 9.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
9.5.2 Voor Waterstaat - Waterkering

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze althans worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits door die werken of werkzaamheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan één of meer van de in de doeleindenomschrijving voor die gronden genoemde functies en waarden.

Artikel 10 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding;
  • b. de aanleg, de verbetering en het onderhoud van de waterkeringen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. dijken en kaden;
  • d. uiterwaarden;
  • e. bergingsvijvers;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:
    • 1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat;
    • 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 meter bedragen.
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

10.3.2 Voorwaarden

De in artikel 10.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:

  • a. geen afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 10.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
10.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 10.1 wordt gedaan.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.5.1 Niet voor Waterstaat

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 10.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.
10.5.2 Voor Waterstaat

Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits door die werken of werkzaamheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan één of meer van de in de doeleindenomschrijving voor die gronden genoemde functies en waarden, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Geluidzone - industrie

12.1 Aanduidingsomschrijving
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Hasselt, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan.
  • b. Voor zover de grens van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' niet samenvalt met de plangrens mag de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein Hasselt buiten deze grens en buiten het industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Artikel 13 Vrijwaringszone - dijk

13.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede aangewezen voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing;

13.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingen mag op de gronden zoals bedoeld in artikel 13.1 niet worden gebouwd.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), mits het belang van de dijk in voldoende mate is gewaarborgd. Hieromtrent wordt advies ingewonnen bij beheerder van de dijk.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • e. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk.
13.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het in artikel 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud betreffen;
  • b. waarmee op grond van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan;
  • c. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.4.3 Voorwaarden

De in artikel 13.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. het uitvoeren van de werken en/of de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de dijk en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • b. bij het bevoegd gezag daarover advies is ingewonnen bij de beheerder van de dijk.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

14.1 Algemene afwijking van het algemeen geldende gebruiksverbod van artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

14.2 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan in dit plan afgeweken worden van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover er geen specifieke afwijkingsmogelijkheid in deze regels van toepassing is;
  • b. de bestemmingsregels om toe te staan dat aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximum bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen om toe te staan dat de bouwhoogte wordt vergroot in het belang van het af te scheiden erf of het af te scheiden perceel;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, om toe te staan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van zend-, ontvang- of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die niet genoemd zijn onder c en d om toe te staan dat de bouwhoogte van deze bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 meter;
14.3 Voorwaarden voor het toestaan van afwijkingen

De in artikel 14.2 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits

  • 1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • a. het landschappelijk beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • 2. vooraf advies is ingewonnen van de betrokken waterstaatsbeheerder.

Artikel 15 Algemene procedureregels

15.1 Omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning neemt het bevoegd gezag de procedure als opgenomen in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in acht. In gevallen waarop paragraaf 3.3 van de Wabo van toepassing is wordt de uitgebreide procedure als opgenomen in de Wabo gevolgd.

Artikel 16 Algemene regels met betrekking tot de uitvoering

16.1 Voorwaarden

Aanvullend op de voorwaarden zoals die zijn opgenomen de artikelen 3.4.2, 3.6.3, 4.5.3 en 5.5.3 zijn de volgende voorwaarden van toepassing bij de uitvoering van het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 van deze regels:

  • a. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • b. er is geen sprake is van negatieve effecten op de waarden van het Natura 2000-gebied Zwarte Water en Vecht, zoals beschreven in het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in Bijlage 1 van deze regels;
  • c. de uit te voeren werken en werkzaamheden vallen binnen de afspraken in het kader van Groen-Blauwe diensten;
  • d. de werkzaamheden uitgevoerd worden buiten het broedseizoen van de beschermde soorten of wanneer er tijdens de werkzaamheden geen sprake is van een aanwezig broedgeval. Hiervoor geldt de voorwaarde dat er voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein en directe omgeving onderzocht moet worden op het voorkomen van broedvogels;
  • e. de werkzaamheden uitgevoerd worden buiten de aanwezige beschermde habitats;
  • f. de locaties van tijdelijke werkterreinen en aan- en afvoerroutes moeten zoveel mogelijk buiten het Natura 2000-gebied geplaatst worden;
  • g. aan- en afvoerroutes moeten zoveel mogelijk over bestaande wegen en paden plaatsvinden;
  • h. activiteiten als genoemd onder h en i. van dit artikel moeten in ieder geval buiten de bestaande habitattypen worden uitgevoerd;
  • i. op het moment dat er risico bestaat voor verdichting van de bodem (natte omstandigheden) moeten rijplaten gebruikt worden om dit te voorkomen.
16.2 Mitigerende maatregelen

Indien er bij de uitvoering negatieve effecten optreden als bedoeld in artikel 16.1 zijn mitigerende maatregelen nodig om negatieve effecten te compenseren.

Artikel 17 Overige regels - Bevoegdheidsverklaring artikel 3.26 lid 5 Wro

De gemeenteraden van Zwartewaterland en Zwolle zijn bevoegd bestemmingsplannen vast te stellen voor gronden of delen van gronden van dit plan onder de voorwaarden dat:

  • 1. De uitvoering van maatregelen zoals beschreven in het inrichtingsplan (Bijlage 1) is gerealiseerd dan wel op een andere wijze wordt gewaarborgd dat zicht bestaat op realisatie van de genoemde maatregelen;
  • 2. De instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht" in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd blijven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 18 Overgangsrecht

18.1 Overgangsrecht bouwwerken
18.1.1 Bouwen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
18.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 18.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 18.1.1 met maximaal 10%.

18.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 18.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

18.2 Overgangsrecht gebruik

Vanaf 1 juli 2020, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, respectievelijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van het ten tijde van de inwerkingtreding van het inpassingsplan bestaand gebruik, gelden de volgende regels:

  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 18.2 onder 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 18.2 onder 1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Artikel 18.2 onder 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 19 Slotregel

Het plan wordt aangehaald als:

Inpassingsplan Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan 'Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht '.

Aldus vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel in de vergadering

van .... nummer .....

, voorzitter, griffier,