direct naar inhoud van Regels
Plan: Provinciaal inpassingsplan Noordmanen
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.PIPNoordmanen-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het inpassingsplan "Provinciaal inpassingsplan Noordmanen" met identificatienummer NL.IMRO.9923.PIPNoordmanen-va01 van de provincie Overijssel.

1.2 inpassingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.4 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.5 agrarisch gebruik:

het gebruik van gronden voor het telen van gewassen en het houden van dieren.

1.6 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.7 bebouwde kom in verband met archeologie:

voor het bepalen van de bebouwde kom als genoemd in artikel 7 wordt aangesloten bij de bebouwde kom volgens de Wegenwet.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage:

het percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.10 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan-huisverbonden beroepen en bedrijven niet daaronder begrepen.

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.12 bedrijfsmatig:

via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.

1.13 beheerplan:

een door het bevoegd gezag vastgesteld plan op basis van de Wet natuurbescherming waarin onder meer is vastgelegd wat er wordt gedaan om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied te realiseren.

1.14 bestaand:

de op legale wijze gerealiseerde of realiseerbare bebouwing of het op legale wijze gerealiseerde of realiseerbare gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van het inpassingsplan.

1.15 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 daghoreca:

een horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren.

1.20 dagrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.

1.21 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.22 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.23 erfafscheiding:

afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.

1.24 extensieve beweiding:

beweiding met een maximale veebezetting van 1,5 Grootvee Eenheid (GVE) per hectare.

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.27 instandhoudingsdoelstellingen:

doelstellingen, opgenomen in een aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied, ten aanzien van de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats of soorten, vereist op grond van de Habitat- of Vogelrichtlijn.

1.28 kampeermiddel:

een middel ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waaronder wordt begrepen een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren.

1.29 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging.

1.30 Natura 2000:

een Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en artikel 1, onderdeel l, van de Habitatrichtlijn (Wet natuurbescherming).

1.31 Natura 2000-gebied:

een gebied behorende tot het Natura 2000-netwerk; in Nederland een gebied beschermd volgens de Wet natuurbescherming, tevens aangewezen en/of aangemeld als Vogel- en/of Habitatrichtlijn-gebied.

1.32 natuurkade:

een uit natuurlijke materialen samengestelde verhoging in het landschap bedoeld om bescherming te bieden tegen overstromingen.

1.33 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende natuurlijke waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige, biologische en ornithologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, alsmede door de aanwezigheid van soorten en gebieden vallende onder de soorten- en gebiedsbescherming op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb) en de aanwezigheid van gebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

1.34 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.35 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, recreatievaartuigen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief verblijf.

1.36 openbare nutsvoorziening:

een gebouw of bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje of een verdeelstation.

1.37 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.38 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.39 peil:
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het ter plaatse geldende waterpeil.
1.40 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.41 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport, varen met kano en gemotoriseerde (fluister)boot, surfen, zeilen en sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.42 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.43 shop-in-shop formule:

shops die zijn gevestigd in andere winkels en voor wat betreft oppervlakte daaraan ondergeschikt zijn. Ze voldoen niet aan de definitie van volumineuze detailhandel. Mocht dat wel het geval zijn, dan zouden ze zich immers zelfstandig kunnen vestigen. Dergelijke formules zijn onder andere herkenbaar doordat ze geen onderdeel uit maken van de rechtspersoon van de overkoepelende winkel, ze eigen kassa's hebben, beschikken over eigen personeel en ze eigen reclameuitingen gebruiken.

1.44 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, oplaadpunten voor elektrische auto's zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's, openbaar urinoir en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.45 toegestane onderhoudswerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, bouwwerken en water. Daaronder worden mede verstaan werken of werkzaamheden die deel uitmaken van de activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van een beheerplan, zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming.

1.46 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.

1.47 verlandingsvegetatie:

vegetatietypen op de grens van water en land, zoals drijftilvegetaties, moerasvaren- en veenmosrietland en trilveen.

1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, pompstations, inlaten etc.

1.49 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en daarbij behorende parkeerplaatsen.

1.50 woonschip/woonark:

een hoofdzakelijk niet voor varen bedoeld object voor de huisvesting van één afzonderlijke en zelfstandige huishouding.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 de ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch gebruik;
  • b. bescherming, instandhouding en versterking van de aanwezige natuurlijke en/of landschappelijk waarden;
  • c. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuur- en landschapselementen, zoals houtopstanden, houtwallen, houtsingels, sloten, beken, waterlopen en overige waterpartijen, water- en oevervegetaties;
  • d. instandhouding, versterking en ontwikkeling van de aanwezige natuurlijke en/of ecologische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1. ontsluitingsvoorzieningen;
  • 2. tuinen, erven en groenvoorzieningen;
  • 3. recreatief medegebruik, voor zover dit geen onevenredige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
  • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 12.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1 meter bedraagt;
  • b. voerderruiven, drinkbakken en/of picknickplaatsen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van het instandhouden, versterken en/of ontwikkelen van de in artikel 3.1 genoemde natuur- en landschapselementen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  • d. bestaande bouwwerken, geen gebouw zijnde, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal de bestaande bouwhoogte bedraagt.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een mestbassin

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 ten aanzien van het bouwen van een mestbassin, met dien verstande dat de oppervlakte maximaal 10 m² bedraagt en de hoogte maximaal 6,00 meter bedraagt.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het inpassingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • b. terras, tennisbaan en zwembad;
  • c. paardenbak, tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • d. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • e. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • f. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • g. de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie;
  • h. boom- en fruitteelt;
  • i. ligplaats voor boten, anders dan voor eigen gebruik;
  • j. verhuur van boten, fietsen en andere recreatieve vervoermiddelen.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het scheuren van grasland en/of rietland;
  • c. het aanbrengen van (bovengrondse) leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • e. het wijzigen van de bodemstructuur, het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem met meer dan 0,20 meter;
  • f. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
  • g. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • h. het dempen van oppervlaktewater;
  • i. het vergraven van oevers;
  • j. het verleggen van watergangen.
3.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 3.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden die deel uitmaken van de activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Weerribben" zoals vastgesteld op 30 mei 2017;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die deel uitmaken van de maatregelen die worden uitgevoerd in het kader van de realisatie van het inrichtingsplan voor "Noordmanen", zoals opgenomen in het inrichtingsplan in bijlage 2 van deze regels.

3.5.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1 kan alleen worden verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

3.5.4 Inwinnen advies bevoegd waterschapsgezag

In de volgende gevallen vraagt het bevoegd gezag advies aan het ter plaatse bevoegde waterschapsgezag, alvorens de in artikel 3.5.1 genoemde vergunning te verlenen:

  • a. wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak groter dan 750 m²;
  • b. wanneer gronden worden afgegraven met als doel permanent oppervlaktewater met een oppervlakte groter dan 750 m² te realiseren.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse reeds legaal bestaande bedrijven, welke aanwezig zijn op het moment dat het inpassingsplan in werking treedt;
  • b. bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld bij milieucategorie 1 en 2, zoals die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij deze regels), met uitzondering van:
    • 1. geluidzoneringsplichtige inrichtingen, en;
    • 2. risicovolle inrichtingen,

met daaraan ondergeschikt:

  • c. hobbymatig agrarisch gebruik;
  • d. tuinen, erven en groenvoorzieningen;
  • e. ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 12.2.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.2 en 4.2.3.

4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van de bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' wordt het bouwvlak tot maximaal het aangeduide bebouwingspercentage bebouwd;
  • b. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens of evenwijdig aan de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing;
  • c. bedrijfsgebouwen worden met een kap van minimaal 15° afgedekt;
  • d. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 5,00 meter;
  • e. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 10,00 meter.

4.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 5,00 meter met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter bedraagt.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met dit inpassingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. de vestiging van een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld in artikel 4.1;
  • b. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik;
  • c. zelfstandig kantoor;
  • d. detailhandel (o.a. perifere detailhandel en detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen);
  • e. shop-in-shop formules;
  • f. horeca;
  • g. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden, zoals dat is opgenomen in het inrichtingsplan voor "Noordmanen", in bijlage 2 van de regels behorende bij dit inpassingsplan;
  • b. rietteelt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - rietteelt';
  • c. parkeren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - parkeerterrein';
  • d. recreatief medegebruik;
  • e. natuureducatie;
  • f. natuurkades;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1. beschoeiingen;
  • 2. bestaande ondergeschikte wegen en paden.

5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 12.2.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen, die deel uitmaken van de maatregelen die worden uitgevoerd in het kader van de realisatie van het inrichtingsplan voor "Noordmanen", zoals opgenomen in het inrichtingsplan in bijlage 2 van deze regels, onder de voorwaarde dat de inhoud per gebouw maximaal 100 m³ mag bedragen.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde:

  • a. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
  • b. behorende tot de recreatieve voorzieningen, zoals recreatieve bewegwijzering, kijkwanden, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
  • c. behorende tot het straatmeubilair;
  • d. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
  • e. gefundeerde verhardingen ten behoeve van bestaande rietopslag- en overbindplaatsen;
  • f. beschoeiingen ter voorkoming van afslag en/of ten behoeve van de instandhouding van bevaarbaar water, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 2,00 meter bedraagt;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
  • g. erfafscheidingen, waarbij de bouwhoogte maximaal 1,00 meter bedraagt;
  • h. ten behoeve van op- en overslagplaatsen voor het op- en overslaan van vrijkomende biomassa in het kader van natuurbeheer, met een maximale oppervlakte van 1.000 m²;
  • i. ten behoeve van opslag van percolaatwater;
  • j. ten behoeve van in- en uitritten voor op- en overslag van vrijkomende biomassa en percolaatwater;
  • k. ten behoeve van de waterhuishouding;
  • l. die deel uitmaken van de bouwwerken die worden uitgevoerd in het kader van de realisatie van het inrichtingsplan voor "Noordmanen", zoals opgenomen in het inrichtingsplan in bijlage 2 van deze regels, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, maximaal 2,00 meter bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 meter bedraagt;
    • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2.1 en 5.2.2 ten behoeve van:

  • a. gebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de oppervlakte maximaal 10 m² bedraagt en de hoogte maximaal 6,00 meter bedraagt;
  • b. observatiehutten voor natuur- en educatieve doeleinden, met dien verstande dat de oppervlakte per hut maximaal 10 m² bedraagt en de hoogte maximaal 10,00 meter bedraagt;
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde, die deel uitmaken van de maatregelen die worden uitgevoerd in het kader van de realisatie van het inrichtingsplan voor "Noordmanen", zoals opgenomen in het inrichtingsplan in bijlage 2 van deze regels, met dien verstande dat tot maximaal 20 % van de voorgeschreven maatvoering mag worden afgeweken en voor zover het de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen betreft tot een hoogte van 5 meter mag worden afgeweken;

onder voorwaarden dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1. de verkeersveiligheid;
  • 2. de milieusituatie;
  • 3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • 4. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden en/of archeologische waarden van de gronden;
  • 5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het inpassingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. de stalling en opslag van aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, met uitzondering van tijdelijke opslag ten behoeve van de uitname van organisch materiaal ten behoeve van activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van de realisatie van het inrichtingsplan voor "Noordmanen", zoals dat is opgenomen in bijlage 2 van de regels en het beheer van dit gebied;
  • c. het gebruik van gronden voor agrarisch gebruik, met uitzondering van extensieve beweiding en periodiek maaien ten behoeve van natuurbeheer;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • f. het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • g. opslag- en overbindplaats voor riet;
  • h. het aanleggen van een loswal, uitgezonderd een tijdelijke loswal, uitsluitend gedurende de maaiperiode, voor de afvoer van maaisel ten behoeve van natuurbeheer.

5.4.2 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestopslag toegestaan' kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.4.1.c en een mestopslag toestaan uitsluitend ter compensatie van de voorziening die ten tijde van het vaststellen van het inpassingsplan aanwezig was op het perceel kadastraal bekend gemeente IJsselham sextie W nr. 13;
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - schapenbeweiding toegestaan' kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het het bepaalde in artikel 5.4.1.c en beweiding met schapen toestaan uitsluitend ter compensatie van en voor het aantal schapen dat ten tijde van het vaststellen van het inpassingsplan aanwezig was op de percelen kadastraal bekend gemeente IJsselham sectie nr. 13 en 14.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Natuur' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van de bodemstructuur, waaronder het ophogen, afgraven en egaliseren van gronden met meer dan 0,20 meter;
  • b. het aanbrengen van opgaande beplantingen, zoals bosschages, houtwallen en singels;
  • c. het verwijderen van opgaande beplantingen, zoals bosschages, houtwallen en singels;
  • d. het wijzigen van de waterhuishouding door dempen, graven en/of uitdiepen van sloten, vaarten, poelen en daarmee gelijk te stellen waterpartijen;
  • e. het aanleggen van een helofytenfilter;
  • f. het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van dagrecreatief medegebruik;
  • g. het verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie en/of telecommunicatieleidingen;
  • i. het aanbrengen dan wel wijzigen van drainagesystemen.

5.5.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.5.1 is niet van toepassing op:

  • a. toegestane onderhoudswerkzaamheden, zoals:
    • 1. het (periodiek) opschonen van watergangen of terugzetten van verlandingsvegetaties;
    • 2. het (periodiek) plaggen van de tussenliggende ribben;
    • 3. beheer en onderhoud van de waterhuishouding;
  • b. werken of werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
  • c. werken of werkzaamheden die deel uitmaken van de activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied “Weerribben” zoals vastgesteld op 30 mei 2017;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die deel uitmaken van de maatregelen die worden uitgevoerd in het kader van de realisatie van het inrichtingsplan voor "Noordmanen", zoals opgenomen in het inrichtingsplan in bijlage 2 van deze regels.

5.5.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.5.1 kan alleen worden verleend indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 5.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind;
  • b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel of de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden;
  • c. er geen sprake is van negatieve effecten op de waarden van het Natura 2000-gebied Wieden en Weerribben, zoals opgenomen in het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in bijlage 2 van de regels behorende bij dit inpassingsplan;
  • d. voorafgaand aan de werkzaamheden het terrein en de directe opgeving wordt onderzocht op de aanwezigheid van broedvogels. Indien er broedvogels aanwezig zijn, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Indien er geen broedvogels aanwezig zijn, mogen de werkzaamheden ook tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd;
  • e. aan- en afvoerroutes indien mogelijk over bestaande wegen en paden plaatsvindt;
  • f. op het moment dat er risico bestaat voor verdichting van de bodem (natte omstandigheden) rijplaten worden gebruikt om dit te voorkomen. Het bepaalde onder f geldt niet voor het snijden van riet en het uitvoeren van natuurbeheerwerkzaamheden;
  • g. indien er bij de uitvoering negatieve effecten optreden, zijn mitigerende maatregelen nodig om negatieve effecten te compenseren.

5.5.4 Inwinnen advies bevoegd waterschapsgezag

In de volgende gevallen vraagt het bevoegd gezag advies aan het ter plaatse bevoegde waterschapsgezag, alvorens de in artikel 5.5.1 genoemde vergunning te verlenen:

  • a. wanneer er sprake is van een toename van verhard oppervlak groter dan 750 m²;
  • b. wanneer gronden worden afgegraven met als doel permanent oppervlaktewater met een oppervlakte groter dan 1.500 m² te realiseren;
  • c. veranderingen aan de waterhuishouding, inclusief demping.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals watergangen, waterbergingen met de bijbehorende kaden, bermen en taluds;
  • b. verkeersfunctie voor de beroeps- en recreatievaartvaart;
  • c. watersportvoorzieningen;
  • d. recreatief medegebruik;
  • e. bruggen;
  • f. behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 12.2.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. gebouwen, die deel uitmaken van de maatregelen die worden uitgevoerd in het kader van de realisatie van het inrichtingsplan voor "Noordmanen", zoals dat is opgenomen in bijlage van de 2 regels.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. verkeerstekens, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 3,00 meter bedraagt;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde die noodzakelijk zijn ten behoeve van de waterhuishouding in het gebied.

6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met het inpassingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als ligplaats voor woonschepen, woonarken of casco's (caisons) die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van wal- en oeverbeschoeiingen;
  • b. het vergraven van oevers;
  • c. het aanbrengen van duikers;
  • d. het dempen of graven van sloten, vaarten, poelen en daarmee gelijk te stellen waterpartijen;
  • e. het aanleggen van helofietenfilters;
  • f. het aanleggen voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
  • g. het verrichten van explotatieboringen en/of seismologisch onderzoek;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie en/of telecommunicatieleidingen.

6.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 6.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. toegestane onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werkzaamheden ten behoeve van beheer en onderhoud van de waterhuishouding;
  • c. werken of werkzaamheden die deel uitmaken van de activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van het beheerplan voor het Natura 2000-gebied “Weerribben” zoals vastgesteld op 30 mei 2017;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • e. werken of werkzaamheden die deel uitmaken van de maatregelen die worden uitgevoerd in het kader van de realisatie van het inrichtingsplan voor "Noordmanen", zoals dat is opgenomen in bijlage 2 van de regels .

6.4.3 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 6.4.1 kan alleen worden verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 6.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

7.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen dubbelbestemmingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 12.2.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom, dient door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.

7.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

voorzover de ingreep dieper gaat dan 50 cm beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 2.500 m² beslaat, wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom.

7.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 7.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

7.3.3 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 7.3.1 kan alleen worden verleend indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

7.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.

7.3.5 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 7.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. overige waterkering;
  • b. bestaande overige waterkeringen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - waterkering bestaand';
  • c. nieuwe overige waterkeringen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterstaat - waterkering nieuw';
  • d. hoofdwatergang;
  • e. watergang;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. behoud en bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

8.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 12.2.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming, waarvan de hoogte maximaal 10,00 meter bedraagt.

8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van gebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen bij het bevoegd waterschapsgezag;
  • b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de milieusituatie;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 8. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden en/of archeologische waarden van de gronden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen en afgraven van de gronden
  • b. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen;
  • c. het wijzigen van het waterpeil;
  • d. het dempen van watergangen;
  • e. het verwijderen en aanbrengen van oeverbeschoeiingen.

8.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 8.4.1 is niet van toepassing indien:

  • a. toegestane onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • c. werken of werkzaamheden worden uitgevoerd die deel uitmaken van de maatregelen in het kader van de realisatie van het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in het inrichtingsplan in bijlage 2 van deze regels.

8.4.3 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.4.1 kan alleen worden verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterstaatkundige en waterkerende functies niet in gevaar wordt of kan worden gebracht. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij het bevoegde waterschapsgezag.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid
8.5.1 Verleggen Waterkering

Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht:

  • a. de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' te verleggen en/of aan gronden met de bestemmingen 'Natuur' en 'Water' tevens de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toe te kennen, indien de Keur en/of het bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta daartoe aanleiding geven;
  • b. de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' op te heffen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waterkering - bestaand', indien de Keur en/of het bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het inpassingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen gedoogtoestemming is verleend;
  • c. straatprostitutie;
  • d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, tenzij de betreffende bestemming daarin wel uitdrukkelijk voorziet.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Kleine bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gebouwtjes voor de opslag van organisch materiaal en gemaalgebouwtjes, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
  • b. de goothoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.

11.2 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen

Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van het inpassingsplan is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvoor ingevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het inpassingsplan is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Bevoegdheidsverklaring artikel 3.26 lid 5 Wro

De gemeenteraad van Steenwijkerland is bevoegd bestemmingsplannen vast te stellen voor gronden of delen van gronden van dit plan onder de voorwaarden dat:

  • 1. De uitvoering van maatregelen ten behoeve van het realiseren van het inrichtingsplan zoals dat is opgenomen in bijlage 2 van de regels behorende bij dit inpassingsplan is gerealiseerd, dan wel op een andere wijze wordt gewaarborgd dat zicht bestaat op realisatie van het inrichtingsplan.
  • 2. De geldende beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland 2014 komt te vervallen voor zover deze samenvalt met de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft.
  • 3. De instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Noordmanen" in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd blijven.

12.2 Voorrangsregels
12.2.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

12.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het inpassingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheerverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het/de daarvoor geldende plan/beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan/die beheersverordening.

13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Artikel 13.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • e. het bepaalde onder a, b en c is vanaf 2 jaar na onherroepelijk worden van het plan niet meer van toepassing vanwege de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, respectievelijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het inpassingsplan "Provinciaal inpassingsplan Noordmanen".

Aldus vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Overijssel in de vergadering

van .... nummer .....


, voorzitter, griffier,