Plan: | Verordening Romte Fryslân |
---|---|
Status: | Vastgesteld |
Plantype: | provinciale verordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9921.PVR2011Fryslan-VA01 |
In de artikelen 5.2.1 t/m 5.2.3 staan de vestigingsvoorwaarden voor afzonderlijke bedrijven, kantoren en voorzieningen per type kern. Deze voorwaarden zijn zowel van toepassing op het bestaand stedelijk gebied van een kern als op een uitbreidingslocatie bij een kern, en zijn gebaseerd op tabel 2.3.2 in het hoofdstuk Werken van het Streekplan. Hiervan kunnen gemeenten op grond van artikel 5.2.4gemotiveerd afwijken. In dat geval moet de gemeente aantonen dat aard en schaal van de functie in het concrete geval aansluiten bij aard en schaal van de kern. Zo mag men bij een agrarisch dienstverlenend bedrijf – waarvan de oppervlakte/ schaal en de milieucategorie groter kunnen zijn dan bij een vergelijkbaar bedrijf – rekening houden met het feit dat een dergelijk type bedrijf vaak plaatsgebonden is (vanwege de binding met de landbouw) en daardoor bij de aard van een kleine kern kan passen.
En bij overige kernen die momenteel al een aanzienlijke concentratie van bedrijfsvestigingen kennen, mogen 'aard en schaal' meebewegen met de omvang van de bestaande kern. Deze kernen zijn met name genoemd in de gebiedsgerichte uitwerkingen van hoofdstuk 3 van het Streekplan.
Deze maatwerkbenadering sluit aan op paragraaf 2.3.3 van het Streekplan. Uitgangspunt is dat geen inbreuk wordt gemaakt op de kernenstructuur volgens artikel 11.6.1. Dit betekent onder andere dat een overige kern niet de regionale behoefte van een regionaal centrum en niet de (boven)regionale behoefte van een stedelijk centrum kan opvangen.
De vestigingsvoorwaarden hebben geen betrekking op bestaande vestigingen. Artikel 12.2.2 bepaalt namelijk dat de verordening niet van toepassing is op bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden die bij recht of ontheffing (de voormalige vrijstellingsbevoegdheid uit de WRO) in een geldend bestemmingsplan zijn opgenomen.
De vestigingsvoorwaarden hebben wel betrekking op de verplaatsing van een bedrijf in een kern (bijvoorbeeld om milieuhygiënische redenen) of op de uitbreiding van een bestaand bedrijf die niet meer past in een geldend ruimtelijk plan. Bij invulling van het aard- en schaalprincipe mag rekening worden gehouden met het feit, dat sprake is van een bestaand bedrijf en van een historisch gegroeide situatie.
Bestaande bedrijven in het landelijke gebied die daaraan functioneel niet gebonden zijn, hebben op grond van artikel 5.3.1 beperkte uitbreidingsruimte (maximaal 15 procent van het bestaande bebouwde oppervlak en maximaal 15 procent van het bestaande bestemmingsvlak). Voor een grotere uitbreiding kan de gemeente in een concreet geval gemotiveerd afwijken tot een maximum van 50 procent, mits het bedrijf inclusief de uitbreiding ruimtelijk inpasbaar is.