direct naar inhoud van Artikel 10 Maatschappelijk
Plan: Kom Beek en Donk
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1659.BPBDkombeekendonk-OH01

Artikel 10 Maatschappelijk

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening;
  • b. horeca, uitsluitend in de vorm van een kantine, direct verbandhoudende met de onder a. genoemde functies, met een maximum van 10% van de bruto-vloeroppervlakte;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen', het wonen in gestapelde woningen;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', het wonen in een bedrijfswoning;
  • e. bedrijfsgebouwen;
  • f. bijgebouwen;
  • g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • h. verkeers- en parkeervoorzieningen, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' tevens een onderdoorgang is toegestaan;
  • i. groen- en speelvoorzieningen;
  • j. waterbergings- en infiltratievoorzieningen, waterpartijen en watergangen;
  • k. doeleinden van openbaar nut.
10.1.2 Begraafplaats

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', mede bestemd voor:

  • a. een begraafplaats;
  • b. kleine bouwwerken, welke wat betreft aard en afmetingen passen binnen de hiervoor genoemde doeleinden.
10.1.3 Beroepsmatige activiteiten

De (bedrijfs)woning en de daarbij behorende bijgebouwen mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van beroepsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie bij de (bedrijfs)woning primair blijft;
  • b. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en de bijgebouwen samen voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten mag worden benut;
  • c. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  • d. detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met de uitoefening van beroepsmatige activiteiten.
10.2 Bouwregels
10.2.1 (Hoofd)gebouwen

Voor het bouwen van (hoofd)gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut;
  • b. het bouwvlak mag geheel worden bebouwd;
  • c. de oppervlakte van een gebouw ten behoeve van doeleinden van openbaar nut mag maximaal 15 m² bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte van gebouwen maximaal de aangeduide hoogte bedragen; in afwijking hiervan geldt dat de goot- en bouwhoogte van gebouwen voor doeleinden van openbaar nut maximaal 3 m respectievelijk 5 m mogen bedragen;
  • e. per bouwperceel mag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat voor de bouw van de woning geldt dat:
    • 1. de woning, al dan niet in één bouwmassa met of aangebouwd aan de bedrijfsbebouwing, slechts mag worden gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' de goothoogte maximaal de aangeduide goothoogte mag bedragen;
    • 3. de inhoud van de woning maximaal 750 m³ mag bedragen;
  • f. de ruimten van de dienstverlenende bedrijven en instanties waarin het contact met het publiek plaatsvindt (balieruimte) mogen uitsluitend op de begane grond worden gesitueerd;
  • g. het bouwen van gebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
10.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Ten behoeve van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 100 m² per woning;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3,5 m bedragen met een maximale bouwhoogte van 5 m voor vrijstaande bijgebouwen en 6 m voor aangebouwde bijgebouwen;
  • d. voor bijgebouwen geldt dat zij moeten worden gebouwd binnen een (denkbeeldig) vlak vanaf 3,5 m hoogte op de perceelsgrens, wijkend onder een hoek van 60°, behalve in geval er sprake is van een aaneengesloten bouwmassa, inclusief kap, aan weerszijden van de perceelsgrens;
  • e. het bouwen van bijgebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
10.2.3 Overige bijgebouwen

Ten behoeve van overige bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m²)' mag de oppervlakte aan bijgebouwen maximaal de aangeduide oppervlakte bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag de bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 4 m bedragen;
  • d. het bouwen van overige bijgebouwen met een oppervlak van meer dan 35 m² dient op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden binnen het bouwvlak mag de hoogte ten hoogste 4 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 2. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen;
    • 3. antennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
  • b. op de gronden buiten het bouwvlak, met uitzondering van de gronden gelegen binnen de aanduiding 'begraafplaats', mag de hoogte ten hoogste 2,5 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 1 m mag bedragen;
    • 2. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten, waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen;
    • 3. antennes, waarvan de hoogte maximaal 15 m mag bedragen;
  • c. op de gronden binnen de aanduiding 'begraafplaats' mag de hoogte ten hoogste 3 m bedragen, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte maximaal 2 m mag bedragen;
    • 2. verlichtingsarmaturen, waarvan de hoogte maximaal 8 m mag bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmeting van bouwwerken;
  • b. de aanleg en omvang van parkeergelegenheid,

indien zulks noodzakelijk is:

    • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 2. voor een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing en ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. ter waarborging van verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. in verband met de gewenste laad- en losruimte op eigen terrein;
    • 5. in verband met milieu- en hydrologische aspecten.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijken voor het bouwen buiten het bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 10.2.1 onder a. ten behoeve van een uitbreiding van de bebouwing buiten het bouwvlak, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. de uitbreiding mag maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen;
  • b. de bebouwing dient zoveel mogelijk aansluitend aan de bestaande bebouwing te worden gebouwd, tenzij zulks om bedrijfseconomische dan wel stedenbouwkundige redenen niet verantwoord is;
  • c. de bebouwing wordt opgericht aan de van de weg gekeerde zijde van de op het perceel aanwezige bebouwing;
  • d. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen;
  • e. voldaan dient te worden aan de minimaal vereiste afstanden op grond van de milieuwetgeving;
  • f. bij een oppervlak van meer dan 35 m² dient de uitbreiding op hydrologisch neutrale wijze plaats te vinden.
10.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. woondoeleinden, uitgezonderd overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.1.1, onder c. en d. en voor woondoeleinden in de vorm van het gebruik van bijgebouwen als afhankelijke woonruimte en van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. de uitoefening van enige tak van handel (incl. detailhandel en horeca) en nijverheid;
  • c. de activiteiten ten behoeve van dienstverlenending die gericht zijn op het contact met het publiek (balieruimte), anders dan op de begane grondverdieping;
  • d. de opslag van goederen buiten het bouwvlak;
  • e. voor de uitoefening van een seksinrichting en/of (straat)prostitutie.
10.6 Afwijken van de gebruiksregels
10.6.1 Afwijken voor het realiseren van een afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 10.5, onder a. voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  • a. de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend onder de voorwaarden dat:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de noodzaak is aangetoond middels een rapport van een deskundige op medisch en/of psychisch en/of sociaal gebied;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
    • 4. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 80 m²;
    • 5. de afstand tussen de woning en het bijbehorende bijgebouw met daarin de afhankelijke woonruimte ten hoogste 20 m mag bedragen;
  • b. burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen aan de omgevingsvergunning;
  • c. burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning intrekken, indien de bij het verlenen van de vergunning bestaande noodzaak uit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
10.6.2 Afwijken voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 10.5, onder b. voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in de bedrijfswoning en/of de daarbij behorende bijgebouw(en), met dien verstande dat:

  • a. de bedrijfswoning in overwegende mate geschikt dient te blijven voor gebruik als woning overeenkomstig de bestemming;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, dit betekent onder meer dat:
    • 1. in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    • 4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de bedrijfswoning en/of het bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • c. het niet betreft een zodanige verkeersaantrekkende activiteit die kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • d. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met de bedrijfsmatige activiteit;
  • e. activiteiten die in de regel in winkelpanden worden uitgeoefend, zoals kappersbedrijven, niet zijn toegestaan;
  • f. ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten mag maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de bedrijfswoning inclusief bijgebouwen in gebruik zijn, met een maximum van 75 m².
10.6.3 Afwijken voor het realiseren van een buurtsteunpunt

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 10.5, onder b. ten behoeve van de realisering van een buurtsteunpunt met daarin naast maatschappelijke voorzieningen ook detailhandel en/of horeca. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de omgevingsvergunning mag uitsluitend verleend worden ten behoeve van de vestiging van de functies detailhandel en horeca, categorie I, in combinatie met maatschappelijke voorzieningen;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden verstoord;
  • c. parkeervoorzieningen dienen te voldoen aan de meest recente normen dienaangaande, thans de meest recente versie van de ASVV van het CROW;
  • d. het gebruik voor detailhandel en/of horeca mag geen onevenredige hinder voor het woonmilieu opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt.