direct naar inhoud van Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
Plan: Lage Heide wonen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPlageheidewonen-VA01

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden verwachte archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
  • a. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient een archeologisch onderzoek te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  • b. Een archeologisch onderzoek is niet vereist voor bouwwerken:
    • 1. met een bodemverstoringsdiepte minder dan 30 cm;
    • 2. die een oppervlakte hebben van ten hoogste 100 m² of smaller zijn dan 1,5 m.
8.2.2 Voorwaarden

Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat het in 8.2.1 genoemde bouwwerk dan wel de directe of indirecte gevolgen van dit bouwwerk kan/kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken,geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 30 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen van het waterpeil;
  • c. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.3.2 Uitzonderingen

Het verbod, als bedoeld in 8.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • b. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat archeologische waarden op de betrokken locatie niet aanwezig zijn;
  • c. de werken een oppervlakte hebben tot ten hoogte 100 m2 of smaller zijn dan 1,5 m1;
  • d. er reeds een verleende omgevingsvergunning of ontgrondingsvergunning is verleend;
  • e. krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning in uitvoering zijn, of mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • f. de werken behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • g. de werken ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
8.3.3 Voorwaarden

Voor zover mede op basis van archeologisch onderzoek bepaald is dat de in 8.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
  • c. de verplichting de uitvoering van de bodemverstorende activiteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificatie.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:

  • a. de bestemming 'Waarde Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:
    • 1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.
  • b. de bestemming 'Waarde Archeologie 1' toe te kennen aan gronden, grenzend aan deze bestemming, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde bestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.