direct naar inhoud van 4.2 Fysieke milieuwaarden deelgebied Hoppenbrouwers
Plan: Dommelkwartier
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0858.BPdommelkwartier-ON04

4.2 Fysieke milieuwaarden deelgebied Hoppenbrouwers

De gronden voor de woningbouwlocaties Hoppenbrouwers en De Weegbree zijn in het verleden reeds onderwerp van onderzoek geweest. In beide deelgebieden is onderzoek verricht naar de relevante milieuaspecten die de planologische haalbaarheid van de woningbouwontwikkeling mogelijk moeten maken. In onderhavige paragraaf wordt onderscheid gemaakt in de beoordeling van de milieuaspecten voor het deelgebied Hoppenbrouwers.

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering Hoppenbrouwers

In november 2009 is onderzoek verricht naar de aanwezigheid en invloed van bedrijven en inrichting in de directe nabijheid van het plangebied (Onderzoek ruimtelijke milieuzonering Plangebied “Hoppenbrouwers” te Valkenswaard, AGEL Adviseurs bv., 10-11-2009). Met het onderzoek is inzichtelijk gemaakt of er belemmeringen optreden ten aanzien van de planontwikkeling. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.


Onderstaande bedrijven zijn aanwezig in de directe omgeving van het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdommelkwartier-ON04_0028.png"

Tabel relevante bedrijven in omgeving plangebied


afbeelding "i_NL.IMRO.0858.BPdommelkwartier-ON04_0029.png"

Topografische kaart met aanduiding relevante bedrijven


De voorkeursafstand is bepaald op basis van wet- en regelgeving zoals aangegeven in de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG (2009). De werkelijke afstand is een inschatting van de afstand van de inrichting tot het plangebied.


Uit de tabel blijkt dat één bedrijf een zoneringsafstand heeft welke over de positie van de nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied loopt. Voor deze speeltuin met het onoverdekt zwembad is een richtafstand van 200 meter voor het aspect geluid vastgesteld. Derhalve bestaat de mogelijkheid dat deze activiteit een beperkende invloed kan hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen. Anderzijds zou de speeltuin beperkt kunnen worden in de huidige activiteiten wanneer er woningen binnen het plangebied zouden worden gerealiseerd. Gezien deze overwegingen is een nader onderzoek uitgevoerd om de daadwerkelijke akoestische belasting te bepalen (Akoestisch onderzoek Speeltuin Geenhoven Hoppenbrouwers 15 te Valkenswaard, AGEL Adviseurs bv., 14-01-2010). Uit het onderzoek blijkt dat ten behoeve van de woningbouw binnen het deelgebied Hoppenbrouwers er geen belemmering is van het woon- en leefklimaat. Daarnaast worden de activiteiten van de speeltuin niet beperkt in haar activiteiten. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting.


Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt op basis van de uitgevoerde onderzoeken geen belemmering voor de voorziene woningbouwontwikkeling.

4.2.2 Wegverkeerslawaai Hoppenbrouwers

In oktober 2009 is een akoestisch onderzoek verricht naar de impact van het wegverkeerslawaai op de op te richten woningen in het plangebied Hoppenbrouwers (Akoestisch onderzoek “Wegverkeerslawaai” Hoppenbrouwers te Valkenswaard, Wematech Milieu Adviseurs B.V., 23-10-2009). Een erratum op het onderzoek is opgesteld door Wematech naar aanleiding van opmerkingen door de gemeente Valkenswaard (Erratum t.b.v. akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai plangebied Hoppenbrouwers te Valkenswaard, Wematech Milieu Adviseurs B.V., 15 maart 2011). Het akoestisch onderzoek en het erratum zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. De conclusies van het onderzoek staan hieronder samengevat weergegeven.


De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt met maximaal 7 dB en 5 dB overschreden als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de Nieuwe Waalreseweg respectievelijk de Waterlaat. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden als gevolg van de overige omliggende wegen (Lijsterbeslaan, Tienendreef, Geenhovensedreef en de Waalreseweg). Bronmaatregelen (aanbrengen van geluidsarm asfalt) zijn vanuit financieel oogpunt niet als reële maatregel te stellen. Geluidsreductie in de vorm van afscherming middels een scherm wordt vanuit financieel en stedenbouwkundig oogpunt eveneens niet als reële maatregel gezien.


Om de woningen te kunnen realiseren zullen derhalve bij de gemeente Valkenswaard hogere grenswaarden aangevraagd moeten worden voor die geveldelen waar de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De ten hoogst toelaatbare geluidbelasting bedraagt in deze situatie 63 dB. De burgemeester en wethouders zijn conform artikel 110a lid 1 van de Wet geluidhinder bevoegd om hogere grenswaarden te verlenen.


Om aan de eisen uit het Bouwbesluit te kunnen voldoen zal een akoestisch onderzoek naar de gevelwering uitgevoerd moeten worden waarin onderzocht wordt of de isolatiewaarde van de gevels voldoende is om een binnenniveau van 33 dB te kunnen garanderen. Mogelijk kan blijken uit dit onderzoek dat aanvullende isolerende voorzieningen benodigd zijn aan de gevels.


Conclusie

Voor het oprichten van enkele woningen dient ontheffing van de voorkeursgrenswaarde te worden verleend. De ontheffingsprocedure zal voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan doorlopen worden. De overige woningen ondervinden geen belemmering van het aspect wegverkeerslawaai.


Ontwerp besluit hogere grenswaarden

Het ontwerp besluit hogere grenswaarden zal gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan Dommelkwartier worden gepubliceerd en ter inzage worden gelegd. Het besluit betreft het voornemen van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Valkenswaard inzake het voornemen om ter voorbereiding van het project Dommelkwartier hogere grenswaarden krachtens artikel 83 van de Wet geluidhinder vast te stellen. Ten aanzien van het woongebied Hoppenbrouwers betreft het de percelen gelegen aan de Waterlaat te Valkenswaard.


Conform het gangbaar ontheffingenbeleid zoals vastgesteld binnen de gemeente Valkenswaard is in het ontwerp besluit beschouwd wat de mogelijkheden zijn m.b.t. bron- en overdrachtmaatregelen. Uit de afweging blijkt dat het noodzakelijk is om maatregelen bij de ontvanger te treffen en dat het noodzakelijk is dat de karakteristieke geluidwering van de gevel zodanig wordt uitgevoerd dat een binnenniveau van 33 dB gerealiseerd wordt. De ontwikkeling komt voor ontheffing in aanmerking omdat de nieuwbouw gerealiseerd wordt ter opvulling van een open plaats tussen de aanwezige bebouwing en in verband met een stadsvernieuwingsplan. Omdat voldaan wordt aan het gangbare ontheffingenbeleid kan op basis van de onderzoeksresultaten voor de ontwikkeling een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend.

4.2.3 Bodem Hoppenbrouwers

In oktober 2007 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het deelgebied Hoppenbrouwers (Verkennend bodemonderzoek Plangebied Hoppenbrouwers te Valkenswaard, AGEL Adviseurs bv, 16-10-2007). Dit onderzoek heeft als doel, middels een steekproef, de kwaliteit van de bodem te bepalen. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting.


De belangrijkste resultaten uit het onderzoek zijn:

  • Er is geen asbestmateriaal aangetroffen;
  • Slechts in één van de grondmengmonsters is het gemeten cadmiumgehalte hoger dan de streefwaarde;
  • In de mengmonsters van de ondergrond van de landbouwpercelen is alleen een verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond ter plaatse van het meest westelijke deel van de onderzoekslocatie;
  • Van de onderzochte parameters van het NEN-pakket voor grondwater overschrijdt het metaal nikkel plaatselijk de interventiewaarde. Binnen het plangebied worden tevens arseen, cadmium, chroom en koper aangetoond in gehaltes boven de streefwaarden. Omdat er geen aanwijsbare bron is, is mogelijk sprake van verhoogde achtergrondwaarden.

De aangetoonde gehaltes in de boven- en in de ondergrond geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. De sterke verontreiniging met nikkel in het grondwater dient formeel echter nader onderzocht te worden. Geadviseerd wordt om in eerste instantie het onderhavig onderzoek voor te leggen aan het bevoegd gezag om een oordeel te vragen over de aangetroffen verontreinigingen. Door de gemeente Valkenswaard is de rapportage ambtelijk beoordeeld. Aangegeven wordt dat de verhoogde gehaltes het resultaat is van de cadmiumproblematiek in de Kempen. Uit meerdere bodemonderzoeken in de nabijheid wordt nikkel niet in een hogere waarde aangetroffen. Verdere beoordeling wordt niet meer noodzakelijk geacht.


Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de oprichting van woningen.

4.2.4 Waterparagraaf Hoppenbrouwers

Voor de ontwikkeling van het woongebied Hoppenbrouwers is een watertoets opgesteld (Watertoets Plangebied “Hoppenbrouwers” te Valkenswaard, AGEL Adviseurs bv., 07-04-2010). De watertoets is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting. De conclusies van de watertoets zijn onderstaand aangegeven.


Het plangebied is gelegen langs de Hoppenbrouwers te Valkenswaard. Het wordt omsloten door een drietal woonwijken: ‘t Gegraaf, Geenhoven en Kerkakker. Driehonderd meter ten westen van het plangebied ligt het stroomgebied van watergang de Dommel. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 59.175 m².


Het plangebied is onbebouwd en is in gebruik als grasland. In de nabije omgeving van het plangebied is ‘open’ water aanwezig in de vorm van zijwaterlopen. De dichtstbijzijnde hoofdwaterloop (de Dommel) bevindt zich op ca. 300 m afstand. In de Dommel, ter hoogte van de Loondermolenbrug ligt stuw DL1-13592. Deze heeft een drempelhoogte van 19,11m+ NAP en een streefzomerpeil van 19,93m+ NAP.


Het plangebied is niet gelegen in een beschermd en/of attentiegebied. Grenzend aan het plangebied bevindt zich tevens een reserveringsgebied t.b.v. waterberging 2050. De bodemkundige hoofdeenheid binnen het plangebied bestaat uit beekdallandschap (matig voedselrijk en vochtig tot nat). De grondwatertrap op locatie varieert tussen IIIa en VII. Vanuit het Waterschap De Dommel is aangegeven dat de GHG in het plangebied varieert tussen 0,0 en 0,4 m – mv. Middels de wateratlas is bepaald dat het noordwestelijk deel van het plangebied wordt geclassificeerd als infiltratiegebied en dat een oostelijk deel soms kwel voorkomt. Ter hoogte van de Nieuwe Waalreseweg is een breuklijn behorende bij de formatie van Boxtel aanwezig.


Ter hoogte van de Hoppenbrouwers bevindt zich een gemengd rioolstelsel met rioolbuizen van Ø1250 mm beton en Ø1500 mm, bok = gemiddeld + 2,20 m+ NAP, de putdekselhoogte bedraagt gemiddeld 23,00 m+ NAP.


Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor de waterkwantiteit en –kwaliteit in het onderhavige gebied. De bestaande riolering in de omgeving van het plangebied is in beheer en eigendom van de gemeente Valkenswaard. Inrichtingen van waterhuishoudingen voor ruimtelijke plannen worden door deze instantie getoetst en gekeurd. Voor nieuwbouw geldt dat het “schone” regenwater van het “vuile” huishoudelijke afvalwater gescheiden opgevangen en verwerkt dient te worden. Het huishoudelijke afvalwater dient in overleg met de gemeente Valkenswaard aangesloten te worden op een bestaand rioolstelsel in de omgeving van de planontwikkeling.


Voor het “schone” regenwater gelden de hoofd beleidsregels die zijn vastgelegd in het waterbeheerplan 2010-2015 ‘krachtig water’. Dit waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van waterschap De Dommel voor de periode 2010-2015. Hierin wordt een indeling in de volgende thema’s gemaakt:

  • Droge voeten;
  • Voldoende water;
  • Natuurlijk water;
  • Schoon water;
  • Schone waterbodem;
  • Mooi water.


Om te bepalen of het infiltreren van het regenwater in de bodem van het perceel mogelijk is, zijn er enkele praktijkproeven uitgevoerd op locatie. Daarnaast is de diepere bodemopbouw beschreven aan de hand van TNO gegevens en zijn er twee grondmonsters uit de bodem van het perceel genomen om een zeefkromme te bepalen. Mede aan de hand van de TNO-gegevens en de zeefkromme is de K-waarde van de bodem te analyseren en te controleren.


Na beproeving en verwerking van de verkregen gegevens blijkt dat de infiltratiecapaciteit van de ondergrond gemiddeld ca. 0,6 m/dag bedraagt. Dit gemiddelde wordt beïnvloed door de k-waardes van proef 3a/b, deze boring bevatte een dunne licht kleiige laag. In de checklist infiltratiemogelijkheden van het waterschap De Dommel wordt een k-waarde tussen 0,4 en 0,8 als redelijke mogelijkheid voor infiltratie beschouwd. Een gemiddelde k-waarde van 0,6 m / dag beoordeeld men als redelijk, waardoor infiltreren als redelijk mogelijk geacht mag worden.


In de omgeving van het plangebied zijn meerdere TNO-peilbuizen gesitueerd. Echter het overgrote deel van deze peilbuis gegevens zijn niet relevant door gedateerde peildata (peildata tot 1960). In deze watertoets wordt uitgegaan van TNO-peilbuis B57B0202, deze bevindt zich op een afstand van circa 150 m van de locatie. Middels peilbuis B57B0202 is er een gemiddelde hoogste grondwaterstand van 22.27m+ N.A.P. geanalyseerd. De gegevens waar gebruik van is gemaakt zijn afkomstig van gemeten waarden tot 2008.


Op basis van de waargenomen bodemsamenstelling en de berekende k-waarde behoort infiltratie in het plangebied tot de mogelijkheid. Echter in het zuidwestelijk deel van het plangebied bevindt de GHG zich ondiep aan de oppervlakte (lager gelegen maaiveld). Een ondiepe grondwaterstand beperkt de infiltratie. Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat infiltratie mogelijk is mits dit plaats vindt op de hoger gelegen gebieden in het plangebied.


Vanwege een juiste dimensionering van het nieuw aan te leggen RWA-stelsel is het van belang om duidelijk in beeld te krijgen wat de nieuwbouw in het plangebied voor veranderingen aan het verharde oppervlak met zich meebrengt. Het blijkt dat het totale verharde oppervlakte met 23.306 m2 toeneemt.


Met behulp van het toetsinstrumentarium “Hydrologische neutraal ontwikkelen” is een berekening gemaakt ten behoeve van de benodigde bergingscapaciteit. Uitgangspunten bij deze berekening zijn een netto te compenseren oppervlak van 23.306 m², een GHG van 22,27 m + N.A.P. Een maaiveldhoogte 22,75 + N.A.P. (gemiddelde maaiveldhoogte), een afvoercoëfficiënt van 0,67 l/s/ha en een k-waarde van 0,6 m/dag. Aan de hand van deze uitgangspunten is berekend:

  • Berging bij extreme neerslag T=10 jaar 1.116 m³
  • Berging bij extreme neerslag T=100 jaar 1.476 m³


Voor verwerking van regenwater dienen binnen het plangebied de nodige maatregelen dan wel voorzieningen te worden aangelegd. Verwerking is mogelijk d.m.v. infiltratie, mits dit plaats vindt op de hoger gelegen gebieden in het plangebied. Overige voorzieningen / maatregelen welke naast grondverbetering worden geadviseerd aan te brengen / te treffen worden onderstaand weergegeven.

  • Er dient een gescheiden rioolstelsel aangelegd te worden;
  • Aanleg van een infiltratievoorziening. Deze moet het volledige waterbezwaar kunnen bergen, namelijk 1.116 m³ (T=10);
  • In bijlage 2 zijn de beschikbare oppervlakten en locatie voor het toepassen van een infiltratievoorziening weergegeven in het stedenbouwkundig plan;
  • Door toepassing van een infiltratievoorziening zal de toekomstige ontwikkeling geen verdroging veroorzaken in het plangebied dan wel omgeving;
  • Op basis van de handreiking ‘afkoppelen en niet afkoppelen’ van waterschap De Dommel zal het (mits er geen schadelijke uitlogende materialen worden toegepast) dakoppervlak rechtstreeks geïnfiltreerd kunnen worden. Het verhard oppervlak wordt op basis van de handreiking geclassificeerd als ‘licht verontreinigd oppervlak”, deze classificatie schrijft voor dat er geïnfiltreerd mag worden via een filterende laag (afvangen van verontreinigde stoffen);
  • Om te voorkomen dat het grondwater of het oppervlaktewater verontreinigd worden door afstromend regenwater dient gebruik gemaakt te worden van niet-uitlogende bouwstoffen;
  • Tevens dient de infiltratievoorziening te worden voorzien van een overstortvoorziening met knijpconstructie (afvoercoëfficiënt van 0,67 l/s/ha) voor het geval van hevig regenval. Deze voorzieningen worden aangesloten op de aanwezige waterloop aan westzijde van het plangebied.


Op basis van de onderzochte geohydrologische gegevens van het plangebied is er een afweging gemaakt van toe te passen infiltratievoorzieningen.


Voor infiltratie kan gebruik gemaakt worden van zowel ondergrondse (infiltratiebuizen en kratten) als bovengrondse infiltratievoorzieningen (wadi’s en doorlatende verharding). Kijkend naar de stedenbouwkundige invulling van het plangebied is er voldoende ruimte gecreëerd om een bovengrondse infiltratievoorziening te realiseren in de vorm van een wadi.


Zoals aangegeven is voor de uitwerking van de regenwatervoorziening gekozen om een wadi te realiseren. Een wadi is een buffer/infiltratievoorziening van natuurlijk materialen. Een wadi bestaat uit een bovengrondse wateropvang in combinatie met een ondergrondse filterpakket. De wadi dient te worden voorzien van een overstortvoorziening (bv. Slokops).


De omvang van de wadi is gebaseerd op basis van eerder ontworpen wadi voorzieningen en de ontwerprichtlijnen van de stichting RIONED (Wadi’s: aanbevelingen voor ontwerp, aanleg en beheer, februari 2006). Hierbij zijn de volgende belangrijkste uitgangspunten gehanteerd:

  • Waterdiepte in wadi: 0.3 m
  • Waking: 0.1 m
  • Filterlaag dikte: 0.3 m
  • Talud: 1:3
  • De wadi moet het volledige waterbezwaar kunnen bergen, namelijk 1.116 m³ (T=10);


Op basis van bovenstaande gegevens kan theoretisch berekend worden hoeveel m2 er benodigd is om het regenwater te bufferen: 4.260 m² x 0.3= 1.278 m³


Lengte talud (worst case) = 1.200 m1

  • Inhoud talud = 1.200 x 0.3 x 0.9 x 0.5= 162 m³

Netto inhoud wadi = 1.278 m3 – 162 m3 = 1.116 m³


De regenwatervoorziening dient op de hoger gelegen gronden in het plangebied te worden gesitueerd. Op deze manier is de afstand van de onderkant van de regenwatervoorziening tot de GHG vergroot, waardoor er een grotere infiltratieschijf aanwezig is.

Een voorstel is om de wadi’s evenwijdig aan de ontsluitingsweg te situeren. Hierdoor kan de hoogteligging van de wadi’s meegenomen worden in de aanleg van de ontsluitingsweg en kan het regenwater bovengronds afstromen via een bermpassage richting de wadi’s. Echter dient ten alle tijden de wadi lager gelegen te zijn de ontsluitingsweg.


De regenwatervoorziening en het regenwaterstel dient in een vervolg stadium nader riooltechnisch uitgewerkt te worden. Tevens dient de verdeling van het afstromend verhard oppervlak richting de diverse wadi’s in een vervolg stadium nader te worden uitgewerkt.


De Ontwateringssnorm in stedelijk gebied in Nederland is vastgelegd in de Leidraad Riolering (C1000). Afhankelijk van de functie en inrichting van het gebied zijn de volgende richtlijnen beschikbaar over de toelaatbare grondwaterstanden:


Functie: Toelaatbare grondwaterstand

Woningen met kruipruimte* 0.70 m – kruin weg

Woningen zonder kruipruimte* 0.30 m – kruin weg

Tuinen en openbare groenvoorziening 0.50 m – maaiveld

Primaire wegen 0.90 – 1.00 m – kruin weg

Secundaire wegen + woonstraten 0.70 m – kruin weg

* Uitgangspunt: vloerpeil van woningen +0.2 tot + 0.3 m maaiveld.


Op basis van de maatgevende hoogste grondwaterstand in het plangebied van 22.27m+ NAP en de vastgestelde normen dient de weg-as op 22.97m+ NAP te worden aangelegd. Het vloerpeil van de woningen komt daarmee op minimaal 23.17m+ NAP.


Het regulier functioneren van een rioolstelsel wordt getoetst met behulp van neerslaggebeurtenissen, bijvoorbeeld bui 08 met een herhalingstijd T=2 jaar en bui 09 met een herhalingstijd van T=5 jaar. Een rioolstelsel moet deze neerslaggebeurtenissen kunnen verwerken zonder het optreden van ‘water op straat’. Het falen van een watersysteem wordt getoetst op basis van inundatie van gebieden als gevolg van het overvol raken van het systeem met een herhalingstijd van T=100 jaar. Bij het T=100 jaar criterium gaat het niet om het regulier functioneren van een watersysteem maar om het falen daarvan. Er is daarbij in principe geen marge zoals bij de riolering in de vorm van de berging van ‘water op straat’.


Het functioneren van de riolering wordt beoordeeld met behulp van een kort durende bui met een extreme neerslagintensiteit in een korte duur. Het functioneren van een watersysteem wordt beoordeeld met een set meerdaagse regenperioden geselecteerd uit de 100 jarige uursommenreeks van De Bilt.


Het waterbezwaar in het plangebied bij een bui T=100 bedraagt in totaal: 1.476 m³. Het toekomstig rioleringssysteem zal gedimensioneerd en regulier functioneren bij een bui T=10 (1.116 m³). Op basis van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat er bui T=100; 360 m³ regenwater op straat gebufferd dient te worden zodat er geen inundatie plaatsvindt van de woningen.


Kijkend naar de toekomstige ontwikkeling zal er in totaal ca. 10.000 m² straatoppervlak aanwezig zijn tussen de banden, bepaald op basis van stedenbouwkundige invulling. Op basis van bovenstaand oppervlak geeft 228 m³ regenwater maximaal 4 cm water op straat.


Bij een standaard wegprofiel is er een bandhoogte aanwezig van gemiddeld ca. 10 cm. Op basis van deze gegevens zal er in totaal ca. 1.000 m³ water geborgen kunnen worden tussen de banden. Dit is ruim voldoende om een bui T=100 te kunnen bergen op straat.


Ten behoeve van het huishoudelijke afvalwater dient een afzonderlijke leiding aangelegd te worden in het nieuwbouwplan. Dit stelsel dient gedimensioneerd te worden op de toekomstige bebouwing in het plangebied. De aansluitmogelijkheden dienen in een rioleringsplan nader te worden uitgewerkt.


Uitwerking watertoets in rioleringsplan

Voor de planontwikkeling Hoppenbrouwers is in 2011 een rioleringsplan opgesteld. De watertoets en het rioleringsplan zijn uitgevoerd om de voorgenomen planontwikkeling hydrologisch neutraal te ontwikkelen waardoor eventuele hydrologische (negatieve) effecten op de omgeving in relatie tot het Keurbeschermingsgebied en Keur attentiegebied (natte natuurparel) worden voorkomen.

Zoals verwoord in de definitieve watertoets en het rioleringsplan zal de gehele planontwikkeling worden afgekoppeld en ter plaatsen infiltreren in de ondergrond. De voorzieningen die geadviseerd zijn, hebben een buffercapaciteit voor een bui T=100 + 10% gebeurtenis. Er zal daarom geen sprake zijn van versnelde afstroom van regenwater richting riool of open water, waardoor de grondwateraanvulling in de toekomstige situatie gelijk is aan de huidige situatie. De tegendruk van het grondwater blijft hierdoor stabiel, waardoor de infiltratiesnelheid vanuit de natte natuurparel richting de Dommel gelijk blijft.


De wijze en de omvang van het infiltreren van het regenwater zoals opgenomen in het rioleringsplan wordt in onderstaande toelichting beknopt uiteengezet.


Benodigde berging en infiltratie

  • a. Huidige situatie

In de huidige situatie is de planontwikkeling ter plaatse grotendeels onverhard (49.480m2) en infiltreert het regenwater rechtstreeks in de ondergrond of stroomt het af naar dichtbijgelegen greppels of verlagingen in maaiveld. In de huidige situatie (conform toetsinstrumentarium) infiltreert er het volgende debiet bij de desbetreffende gebeurtenis:

  • T=10+10% scenario 2.370 m³
  • T=100+10% scenario 3.134 m³

Mits alles binnen de plancontouren zou worden vastgehouden.

  • b. Toekomstige situatie

Door de planontwikkeling zullen de volgende verhardingsoppervlaktes worden aangebracht:

  • Daken 8.371 m²
  • Wegen 10.126 m²

Middels het toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen (HNO) van waterschap De Dommel is de totale benodigde berging bepaald per afstromend oppervlak om de toename in verhard oppervlak te compenseren:

  • Daken

- T=10+10% scenario 401 m³

- T=100+10% scenario 530 m³

  • Wegen

- T=10+10% scenario 485 m³

- T=100+10% scenario 641 m³

De overige oppervlaktes zoals tuinen, groenvoorziening en perceelverharding voeren niet af naar infiltratievoorziening of riool maar zullen ter plaatse rechtstreeks infiltreren in de ondergrond. Dit gaat om 30.983 m². Vanaf deze oppervlaktes infiltreert er het volgende debiet bij de desbetreffende gebeurtenis:

- T=10+10% scenario 1.484 m³

- T=100+10% scenario 1.963 m³


Wijze van infiltreren

Het infiltreren van het regenwater zal worden opgesplitst tussen infiltratie van verhardingsoppervlakten op de uitgeefbare percelen en infiltratie van de openbare verharding. Om verspreiding van infiltratie in de ondergrond niet te wijzigen ten opzichte van de huidige situatie zijn er in de watertoets en het rioleringsplan de volgende infiltratievoorziening geadviseerd.


1 Daken

Verspreid over de planontwikkeling zal er per perceel afhankelijk van het dakoppervlak een aantal kratten worden toegepast, gedimensioneerd voor een T=100+10% gebeurtenis (530 m³). Deze kratten vangen het versneld afstromend regenwater op en infiltreren nagenoeg direct bij de regenpijp in de ondergrond.


2 Wegen

Het versneld afstromend regenwater vanaf de wegen wordt opgevangen via kolken en voert af naar een infiltratieriool (IT-riool). Het regenwater zal bij een reguliere bui rechtstreeks infiltreren in de ondergrond, ter plaatse van het IT-riool. Voor T=100+10% gebeurtenis zal, conform het rioleringsplan, het IT-riool overstorten op centrale wadivoorzieningen. Middels de wadivoorzieningen kan de gebeurtenis worden gebufferd en infiltreren in de ondergrond. De wadi’s liggen verdeeld over de planontwikkeling om de verspreiding van infiltratie zoveel mogelijk in stand te houden ten opzichte van de huidige situatie.

De omvang van de wadi’s zijn op basis van de ontwerprichtlijnen van stichting RIONED en de geohydrologische situatie berekend. Voor het opvangen van 641 m³ afstromend regenwater vanaf de wegen bij een T=100+10% scenario is ca. 1.925 m² wadi (insteek, talud 1:4 en 0,4 m peilstijging) benodigd in de planontwikkeling. Bij deze omvang is nog geen rekening gehouden met de infiltratiecapaciteit van de ondergrond.


3 Het overige terrein

De overige oppervlaktes zoals tuinen, groenvoorziening en perceelverharding voeren niet af naar infiltratievoorzieningen of riool maar zullen door de relatief goede infiltratiecapaciteit van de ondergrond ter plaatse rechtstreeks infiltreren in de ondergrond (1.963 m³). Tevens gaat het hier niet om grote aaneengesloten verhardingsoppervlakten maar om kleine oppervlakten zoals terrassen en toegangspaden.


Conclusie

Uit de watertoets blijkt binnen het deelgebied Hoppenbrouwers voldoende ruimte gereserveerd voor de berging van regenwater. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering. In het rioleringsplan is dit nader uitgewerkt. Door het aanleggen van meerdere infiltratievoorzieningen (kratten, IT-riool en wadi’s) zal verspreid over het gebied de toename in verhard oppervlak worden gecompenseerd en zal de grondwateraanvulling door het afstromend regenwater in het plangebied nagenoeg gelijk blijven ten opzichte van de huidige situatie (grasland en akkerbouw).

De voorzieningen worden gedimensioneerd om bij een T=100+10% gebeurtenis, de neerslaande regenval volledig vast te houden en te infiltreren binnen de planontwikkeling. Door het toepassen van meerdere infiltratievoorzieningen worden er in het plangebied geen grote hoeveelheden regenwater centraal vastgehouden, waardoor plaatselijk eventuele verzadiging van de ondergrond en omgeving (wateroverlast) wordt voorkomen.

4.2.5 Flora en fauna Hoppenbrouwers

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quick scan uitgevoerd naar beschermde soorten in het plangebied Dommelkwartier (Beoordeling beschermde soorten Het Gegraaf, Valkenswaard, Bureau Waardenburg bv, 06-11-2007). Daarnaast is een uitgebreide inventarisatie naar vleermuizen uitgevoerd. De quick scan is opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting. De conclusies van het onderzoek zijn hieronder samengevat.

Beoordeling Flora- en faunawet Hoppenbrouwers

Voor het gebied Hoppenbrouwers is het mogelijk dat de ruimtelijke ontwikkeling de volgende gevolgen heeft:

  • Groeiplaatsen van de brede wespenorchis worden verstoord of verdwijnen.
  • Er worden geen negatieve effecten verwacht op amfibieën.
  • Leefgebied van algemeen voorkomende soorten zoogdieren (konijn, bosmuis en veldmuis) worden aangetast en dieren kunnen worden gedood. Dit heeft geen gevolgen voor de gunstige staat van instandhouding, zodat geen ontheffing benodigd is.
  • Het belang van het plangebied voor vleermuizen is beperkt en het te bebouwen gebied wordt momenteel niet door vleermuizen gebruikt als verblijfplaats, foerageergebied of vliegroute. Negatieve effecten op vleermuizen als gevolg van ontwikkeling in het gebied worden niet verwacht.


Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van het deelgebied niet leidt tot overtreding van het verbodsartikel uit de Flora- en faunawet. Voorwaarde is dat maatregelen worden toegepast om te voorkomen dat broedende vogels worden verstoord.


Beoordeling Natuurbeschermingswet en provinciaal beleid in Hoppenbrouwers

De voorgenomen ingreep zal naar verwachting geen negatief effect hebben op het beschermde natuurgebied Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux. Verwacht wordt dat, gezien de aard van de ingreep en de afstand tot de Dommel, het doel ‘uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van beken en rivieren met waterplanten’ niet in gevaar wordt gebracht.


In de nieuwe provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening ligt de geplande woningbouw van Hoppenbrouwers in de Stedelijke structuur, Stedelijk concentratiegebied. Woningbouw kan hierbinnen plaatsvinden.


Van actuele natuurwaarden is in dit deelgebied geen sprake, evenmin als landschappelijke waarden die direct samen hangen met natuurwaarden. Gezien de ligging in het beekdal van de Dommel en het optreden van kwel zijn echter wel potentiële natuurwaarden aanwezig.


Conclusie

Uit de quickscan flora en fauna blijkt er geen belemmering te zijn voor de ontwikkeling van woningbouw.

4.2.6 Luchtkwaliteit Hoppenbrouwers

In het kader van de planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van de nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de eisen in beeld te worden gebracht.


De luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), dat in werking is getreden op 1 augustus 2009 nadat de EU derogatie (verlening van de termijn waarbinnen luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn) heeft verleend.


In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.


In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, infrastructuur, kantoor- en woningbouwlocaties en activiteiten of handelingen) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook indien aannemelijk gemaakt kan worden dat een gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.


Voor de realisatie van woningen betekent dit dat bij projecten waarbij sprake is van één ontsluitingsweg er 1.500 of meer woningen gerealiseerd worden, middels een projectsaldering moet worden aangetoond dat voldaan kan worden aan de luchtkwaliteitseisen. Voor projecten waarbij sprake is van twee of meer ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, is een ondergrens van 3.000 woningen van toepassing.


Onderhavig project betreft de realisatie van maximaal 66 woningen. Gesteld kan worden dat de verkeersaantrekkende werking in vergelijking met de realisatie van 1.500 of 3.000 woningen van een dermate kleine schaal is dat verwacht mag worden dat het project kan worden beschouwd als een project dat ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek naar de invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse wordt niet noodzakelijk geacht.


Conclusie

Uit de toets blijkt het deelgebied Hoppenbrouwers geen belemmering op te leveren voor het aspect luchtkwaliteit.

4.2.7 Externe veiligheid Hoppenbrouwers

Het aspect externe veiligheid kan relevant zijn vanwege bedrijven (inrichtingen) die met gevaarlijke stoffen werken en vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen.


Bedrijven

In de gemeente Valkenswaard is alleen de Dommelsch brouwerij aanwezig die valt onder het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Voor het productieproces maakt de brouwerij namelijk gebruik van ammoniak. Het betreft de opslag van deze stof en de toepassing ervan voor koeling tijdens het productieproces. Het deelgebied ligt op ruime afstand van de brouwerij, waardoor geen directe belemmeringen aanwezig zijn. Het effectgebied kan uitlopen tot enkele kilometers gezien het volume van de ammoniakkoelinstallatie, maar dit leidt niet tot belemmeringen ten aanzien van de projectlocatie.


Wegen

Voor ruimtelijke plannen zijn spoorwegen, vaarwegen en autowegen risicorelevant als er binnen een zone van 200 meter vanaf de transportas een ontwikkeling gepland wordt. In de omgeving van het deelgebied bevinden zich geen relevante wegen of vaarwegen.


Buisleidingen

Er zijn geen hogedruk aardgasleidingen of andere buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd nabij het deelgebied gelegen.


Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorziene woning-bouwontwikkeling.

4.2.8 Kabels en leidingen Hoppenbrouwers

In het deelgebied Hoppenbrouwers is één planologisch relevante leiding aanwezig. Het betreft een stamriool die het plangebied van oost naar west doorkruist. Er mag geen bebouwing opgericht worden boven de leiding. Door middel van de opgenomen dubbelbestemming ‘Leiding – Riool’ wordt dit voorkomen.


Ten behoeve van de waterhuishouding is de gemeente Valkenswaard voornemens twee bergbezinkbassins te realiseren in het Dommeldal. Er zal door het plangebied van het Dommelkwartier een nieuwe leiding worden aangelegd naar de bergbezinkbassins. De leiding zal ten westen komen te liggen van de Kornoeljelaan en zal geen belemmering vormen voor de voorziene woningbouwontwikkeling. Voor het juridisch-planologisch mogelijk maken van de bergbezinkbassins zal een aparte bestemmingsplanprocedure doorlopen worden. Deze zullen geen onderdeel vormen van onderhavig bestemmingsplan. De aanleg van de leidingen is mogelijk binnen de vigerende bestemmingsplannen. In verband met het toekomstig beheer van de leidingen worden ze opgenomen in onderhavig bestemmingsplan met een dubbelbestemming ‘Leiding – Riool ‘.


Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorziene woningbouwontwikkeling.

4.2.9 Toetsing Besluit m.e.r. Hoppenbrouwers


Toetsingskader

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.


Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.


Beoordeling

In het plangebied worden (inclusief Weegbree) maximaal 192 woningen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling dient getoetst te worden aan activiteit D 11.2 uit de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling ver beneden de drempelwaarde ligt zoals opgenomen in het Besluit m.e.r..


In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit onderhavig hoofdstuk blijkt dat de beide woongebieden niet liggen in een gebied dat beschermd wordt ten gevolge van de natuurwaarden. De woongebieden liggen op voldoende afstand van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied, zodat van externe werking geen sprake kan zijn. Daarnaast omvat het plan juist een belangrijke landschappelijke component. Er is een inrichtingsplan opgesteld waarin natuurontwikkeling passend bij een traditioneel Brabants beekdal het hoofddoel is. Daarbij zijn randvoorwaarden opgesteld voor de ontwikkeling van natuurdoelen zoals geformuleerd in het Natuurgebiedsplan voor de EHS.

Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied en behoort niet tot een gebied waarbinnen een rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied. Ook voor landschappelijke waarden geldt dat deze in het inrichtingsplan voor het Dommeldal worden behouden en versterkt. In dit hoofdstuk zijn tevens de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.


Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen’ te verwachten zijn en dat het daarom niet noodzakelijk is een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.