direct naar inhoud van Regels
Plan: Kom Dinteloord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0851.dtlBPdinteloord-v001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan “Kom Dinteloord” met identificatienummer NL.IMRO.0851.dtlBPdinteloord-v001 van de gemeente Steenbergen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-gebonden beroep

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft;

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.8 agrarisch bedrijf

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 agrarisch bedrijf, grondgebonden

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.10 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.11 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.12 attentiegebied ecologische hoofdstructuur

gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een

negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bedrijfsverzamelgebouw

een gebouw dat dient om verschillende bedrijven in te huisvesten.

1.15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke kennelijk slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden) van een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming en het feitelijk gebruik van het gebouw en de gronden;

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonische en functioneel zin ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.20 bijzondere centrumdoeleinden

gebruik van het openbare verblijfsgebied voor onder andere (waren- en rommel)markten, terrassen, standplaatsen en evenementen.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is;

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.25 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwverordening

bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 dagrecreatie

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en / of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons en wasserettes. Niet toegestaan zijn het aanbieden, verkopen en / of leveren van diensten aan personen in het kader van een seksinrichting;

1.32 ecologische hoofdstructuur

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behroende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.33 ecologische verbindingszone

bij dit bestemmingsplan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;

1.34 ecologische waarde

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde of bestaande natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

1.35 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.36 extensieve recreatie

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals onder andere wandelen, fietsen, kanoën en varen;

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 groenblauwe mantel

gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszone of die deze verbinden;

1.39 groepsrisico

de kans per jaar dat een groep van tenminste 10 personen tegelijk overlijdt als rechtstreeks gevolg van de aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron (inrichting, transportas, buisleiding) én een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;

1.40 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.41 horecabedrijf

een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  • a. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
  • b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  • c. het verstrekken van nachtverblijf;
1.42 huishouden

één persoon woonachtig in één wooneenheid of woning of een aantal door eerstegraads familie- of vergelijkbare band aan elkaar gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde gemeenschappelijke voorzieningen en de gezamenlijke toegang in één wooneenheid of woning (zoals een gezin, een gezin met inwonende familieleden of een woongroep) die continue een eenheid vormt.

1.43 kantoor

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied;

1.44 kas

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.45 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer'' geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft;

1.46 kleinschalige dagrecreatieve voorziening

voorzieningen ten behoeve van aan het buitengebied gebonden dagrecreatie, zoals speeltuinen, verhuur van fietsen / huifkarren, een kinderboerderij, een ambachtelijke kaasmaker, boerengolf, het organiseren van rondleidingen in het buitengebied, agrarische educatie en andere naar aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.47 kwetsbaar object
  • a. kwetsbaar object; een object zoals bedoeld in artikel 1, lid l uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • b. beperkt kwetsbaar object; een object zoals bedoeld in artikel 1, lid b uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.48 landschapselementen

ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha, onder een agrarische productiefunctie;

1.49 landschappelijke waarde

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.50 (lokale)maatschappelijke voorziening

(overheids)voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, kinderopvang, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren;

1.51 milieucategorie

milieucategorie zoals beschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering Den Haag, 2009;

1.52 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhangen en structuren;

1.53 normaal onderhoud en beheer

het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden die tot de betreffende bestemming behoren;

1.54 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.55 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.56 openbare voorzieningen

voorzieningen die veelal in de openbare ruimte zijn gesitueerd, zoals afvalbakken, inzamelbakken voor glas, papier en kleding, straatverlichting, zitbanken, beeldende kunst;

1.57 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.58 peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan of maximaal 2 m van een weg grenst: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  • b. in andere gevallen en voor andere bouwwerken: de hoogte van de weg (ter plaatse van de hoofdtoegang) + 15 cm;
1.59 plaatsgebonden risico

de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij een risicobron (inrichting, transportas, buisleiding), aangenomen dat de persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven;

1.60 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar zijn aard gelijk te stellen gebied;

1.61 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.62 recreatie

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.63 recreatiebedrijf

een bedrijf dat het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfs- of dagrecreatie tot doel heeft;

1.64 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde/richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden tot bij in het bestemmingsplan toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten;

1.65 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.66 samenhangend straat- en bebouwingspatroon
  • a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • b. een goede hoogte-/breedte-verhouding tussen de bebouwing onderling;
  • c. een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;
1.67 staat van Bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.68 staat van Horeca-activiteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van horeca-activiteiten;

1.69 straatprostitutie

het door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.70 veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

1.71 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek toegankelijke (winkel)ruimte;

1.72 volumineuze detailhandel

detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingsartikelen, waaronder meubelen;

1.73 voorgevel- / achtergevellijn

de denkbeeldige lijn die, in combinatie met de rechte lijnen die in het verlengde daarvan zijn te trekken, bij het bouwen aan de wegzijde (voorgevellijn) of aan de van de weg afgekeerde zijde (achtergevellijn) niet mag worden overschreden;

1.74 voorste bouwperceelsgrens

de naar de weg gekeerde grens van een perceel; indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste bouwperceelsgrens aan;

1.75 volkstuin

een stuk grond waarop voor particulier gebruik, op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.76 woning/wooneenheid

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

In het geval de in dit artikel genoemde begrippen of soortgelijke begrippen reeds voorkomen in de onder 1.6 genoemde onderliggende plannen, worden deze begrippen vervangen met de in onderhavig artikel 1 opgenomen begrippen. In het geval deze begrippen nog niet zijn opgenomen in de onder 1.6 genoemde onderliggende plannen, gelden de begrippen zoals opgenomen in onderhavig artikel 1 als toevoeging op reeds opgenomen begrippen in de onderliggende plannen.

1.77 woning, aaneengebouwd

blokken van meer dan 2 grondgebonden woningen onder 1 kap;

1.78 woning, twee-aaneengebouwd

blokken van 2 aan elkaar gebouwde woningen waaronder mede begrepen woningen geschakeld aan elkaar;

1.79 woning, vrijstaand

een woning die in constructief en visueel opzicht vrij staat van een andere woning of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming;

1.80 zijdelingse bouwperceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Algemeen
2.1.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.1.3 de goothoogte van een bouwwerk
  • a. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • b. indien de dakhelling meer dan 60 graden bedraagt mag de maximale bouwhoogte van een gebouw de goothoogte niet overschrijden; indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt;
2.1.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 dakkapellen en goothoogte

Bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten, behoudens dakkapellen waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de breedte van het betreffende dakvlak (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%). In dat geval wordt de goot of boeiboord hoogte van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt.

2.4 meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal één grondgebonden agrarisch bedrijf per bouwvlak, niet zijnde een veehouderij;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bloementeeltbedrijf', tevens het gebruik van de gronden voor een bloementeeltbedrijf; met dien verstande dat hieronder moet worden verstaan:
    • 1. bijbehorende detailhandel met een oppervlakte van ten hoogste 300 m2;
    • 2. workshops en cursussen met een oppervlakte van ten hoogste 300 m2;
    • 3. dagrecreatieve horeca-actviteiten met een oppervlakte van ten hoogste 200 m2.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - statische opslag', tevens voor opslag van agrarische en/of niet-agrarische verwante goederen met een statisch karakter, eventueel ten behoeve van andere bedrijven, tot een maximum oppervlakte van 1.000 m2.

met de daarbij behorende:

  • d. bijbehorende bijgebouwen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. landschapselementen;
  • g. teeltondersteunende voorzieningen;
  • h. tuin, erf, verharding en andere bij de bestemming passende voorzieningen;
  • i. voorzieningen van algemeen nut;
  • j. water, waterkering en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. wegen, paden en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. voor het bouwen geldt dat uitsluitend gebouwen, bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd die ten dienste staan van de bestemming;

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 11,5 meter;
  • c. de bedrijfsgebouwen dienen te worden afgerond met een dak, waarbij de dakhelling minimaal 200 en maximaal 500 mag bedragen;
  • d. de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de bouwperceelgrens dient minimaal 3,5 meter te bedragen;
  • e. de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de kant van de weg bedraagt minimaal 10 meter;
  • f. binnen het bouwvlak mogen teeltondersteunende kassen worden gebouwd ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering, tot een maximum van 1.000 m², waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan 6 meter en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 meter.

3.2.3 Bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  • c. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 9,5 meter;
  • d. de bedrijfswoning dient te worden afgerond met een dak, waarbij de dakhelling minimaal 200 en maximaal 500 mag bedragen;
  • e. de afstand van de bedrijfswoning tot de bouwperceelgrens dient minimaal 3,5 meter te bedragen;
  • f. nieuwbouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan, met uitzondering van vervangende nieuwbouw. Vervangende nieuwbouw van de bestaande bedrijfswoning moet plaatsvinden op de locatie van de bestaande fundering;
  • g. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bijgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,3 meter en 5,5 meter;
  • h. bijbehorende bijgebouwen dienen te worden afgerond met een dak, waarbij de dakhelling minimaal 200 en maximaal 500 mag bedragen; bijbehorende aangebouwde bijgebouwen als onderdeel van de bedrijfswoning mogen met een plat dak worden afgewerkt, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 3,3 meter mag bedragen;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bijgebouwen mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
  • j. de afstand van een bijbehorend bijgebouw tot de bouwperceelgrens dient minimaal 3,5 meter te bedragen;
  • k. een bijbehorend bijgebouw dient op een minimale afstand van 1 meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning te worden opgericht;
  • l. qua situering dient er een directe samenhang te zijn tussen de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen;
  • m. de afstand van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen tot de kant van de weg bedraagt minimaal 10 meter.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van agrarische erfafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 12 meter bedragen;
  • c. bouwwerken voorzien van een dak dienen te worden afgerond met een dak, waarbij de dakhelling minimaal 200 en maximaal 500 mag bedragen;
  • d. de afstand tot de bouwperceelgrens dient minimaal 3,5 meter te bedragen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen die tot op de bouwperceelgrens mogen worden opgericht;
  • e. de afstand van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot de kant van de weg bedraagt minimaal 10 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen die tot op de bouwperceelgrens mogen worden opgericht.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afstand bouwperceelgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven minimale afstanden tot een bouwperceelgrens, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de veiligheid uit het oogpunt van brandoverslag niet in het gedrang komen;
  • b. er geen onevenredige aantasting is van de in het geding zijne belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. er geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving is.

3.4.2 Afstand weg

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven afstand tot de kant van de weg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de veiligheid uit het oogpunt van brandoverslag niet in het gedrang komen;
  • b. uit onderzoek naar geluidhinder blijkt dat er geen strijdigheid is met de Wet geluidhinder of andere relevante wetgeving;
  • c. er geen onevenredige aantasting van het verkeersbelang is. Hiertoe wordt tevoren advies ingewonnen bij de wegbeheerder;
  • d. er geen onevenredige aantasting van de in het geding zijne belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. er geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving is.

3.4.3 Hogere bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven goot- en bouwhoogte voor agrarische bedrijfsgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de afwijkende hoogte is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Daarover kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • b. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • c. de maximale afwijking ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte bedraagt 2 meter en ten aanzien van de maximale bouwhoogte 2 meter.

3.4.4 Teeltondersteunende kassen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en de omvang van teeltondersteunende kassen uitbreiden, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats ter ondersteuning van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de afwijkende omvang van teeltondersteunende kassen is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de vergroting van de oppervlakte teeltondersteunende kassen mag er niet toe leiden dat sprake is van een glastuinbouwbedrijf;
  • d. omtrent het bepaalde in sub a., b. en c. wordt nader advies ingewonnen bij de AAB;
  • e. de oppervlakte aan netto teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen dan 5.000 m²;
  • f. de goothoogte en bouwhoogte van de teeltondersteunende kassen mag respectievelijk niet meer bedragen dan 6 meter en 7 meter;
  • g. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.4.5 Herbouw bedrijfswoning anders dan op de bestaande fundamenten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en toestaan dat de herbouw van de bedrijfswoning niet op de bestaande fundamenten plaatsvindt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de bedrijfswoning wordt binnen het bestaande bouwvlak opgericht;
  • b. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • c. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • d. er is geen onevenredige aantasting van het verkeersbelang. Hiertoe wordt tevoren advies ingewonnen bij de wegbeheerder;
  • e. er is geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • f. er is geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  • a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. (ondergeschikte) detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • d. seksinrichtingen;
  • e. kamperen;
  • f. niet-grondgebonden agrarisch bedrijven
  • g. (co)vergisting en biomassavergisting van mest;
  • h. gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente en/of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen, zoals een gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;
  • i. (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • j. het bedrijfsmatig vervaardigen, verwerken of herstellen van goederen en/of be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf;
  • k. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Agrarisch technisch hulpbedrijf / Agrarisch verwant bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit in de vorm van agrarisch technische hulpbedrijven of agrarisch verwante bedrijven toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. de activiteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
  • e. de vloeroppervlakte voor deze activiteit mag niet meer bedragen dan 1.000 m²;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. detailhandel is niet toegestaan;
  • h. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • i. er is sprake van een goede ontsluiting in verband met te verwachten verkeers- en/of transportbewegingen;
  • j. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • k. laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  • l. buitenopslag is niet toegestaan;
  • m. het betreft bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, of een hogere milieucategorie, mits qua aard en invloed vergelijkbaar met categorie 1 en 2. Indien de gewenste activiteit niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed vergelijkbaar te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.Buiten de Groenblauwe mantel zoals aangeduid op de verbeelding zijn tevens bedrijfsmatige activiteiten in categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Indien de gewenste activiteit niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed gelijk te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in maximaal categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • n. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • o. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • p. afwijking is niet toegestaan binnen de ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - ecologische hoofdstructuur'.

3.6.2 Niet-agrarisch bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit in de vorm van een niet-agrarisch bedrijf die een bijdrage levert aan een gemengde plattelandseconomie toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. de activiteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
  • e. (detail)handelsactiviteiten zijn niet toegestaan, met uitzondering van de handelsactiviteiten in landbouwproducten, anders dan mest. Het bepaalde in sub d. blijft eveneens van toepassing;
  • f. de vloeroppervlakte voor deze activiteit mag niet meer bedragen dan 500 m²;
  • g. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • h. zelfstandige kantoorvoorzieningen zijn niet toegestaan;
  • i. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • j. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • k. laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  • l. buitenopslag is niet toegestaan;
  • m. het betreft bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of een hogere milieucategorie, mits qua aard en invloed vergelijkbaar met categorie 1 en 2. Indien de gewenste activiteit niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed vergelijkbaar te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • n. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • o. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.3 Opslag statische goederen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit in de vorm van opslag van statische goederen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. de activiteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
  • e. de vloeroppervlakte voor deze activiteit mag niet meer bedragen dan 1.000 m²;
  • f. opslag ten dienste van een elders gevestigd bedrijf is niet toegestaan;
  • g. (detail)handelsactiviteiten zijn niet toegestaan;
  • h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • i. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • j. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • k. laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  • l. buitenopslag is niet toegestaan;
  • m. het betreft opslag van statische goederen voor niet-agrarische bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of een hogere milieucategorie, mits qua aard en invloed vergelijkbaar met categorie 1 en 2. Indien de bedrijfsmatige activiteit van de opslag niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed vergelijkbaar te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • n. opslag van goederen is niet toegestaan in (teeltondersteunende) kassen;
  • o. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • p. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.4 Bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van agrarische producten van andere agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit in de vorm van het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van agrarische producten van andere agrarische bedrijven toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit bij een (vollegronds)teeltbedrijf en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. de activiteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
  • d. de vloeroppervlakte voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de agrarische producten van andere agrarische bedrijven mag niet meer bedragen dan 1.000 m²;
  • e. de oppervlakte moet noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • f. er moet sprake zijn van zuinig ruimtegebruik;
  • g. voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van producten van andere agrarische bedrijven dient gebruik te worden gemaakt van dezelfde machines als voor het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van de eigen agrarische producten;
  • h. de producten van andere (vollegronds)teeltbedrijven moeten dezelfde teelt betreffen als de eigen agrarische producten geteeld in de directe omgeving van het bedrijf;
  • i. de producten van andere (vollegronds)teeltbedrijven moeten geteeld worden in de directe omgeving van het eigen agrarische bedrijf;
  • j. de producten van andere (vollegronds)teeltbedrijven betreffen maximaal 25 % van de hoeveelheid eigen producten, geteeld in de directe omgeving van het (vollegronds)teeltbedrijf dat de nevenactiviteit wenst;
  • k. de andere agrarische bedrijven moeten gelegen zijn binnen een straal van 20 kilometer rondom het agrarische bedrijf;
  • l. omtrent het bepaalde in sub a. tot en met sub k. wordt nader advies ingewonnen bij de AAB;
  • m. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • n. detailhandel is niet toegestaan;
  • o. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • p. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • q. laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  • r. buitenopslag is niet toegestaan;
  • s. het betreft bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1, 2 of 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, of een hogere milieucategorie, mits qua aard en invloed vergelijkbaar met categorie 1, 2 of 3.1. Indien de gewenste activiteit niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed vergelijkbaar te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in categorie 1, 2 of 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • t. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • u. zodra de agrarische hoofdfunctie ter plaatse wordt gestaakt, dient ook het bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van niet eigen dan wel elders geteelde agrarische producten te worden beëindigd;
  • v. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.5 Verblijfsrecreatie in de vorm van een minicamping

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit voor verblijfsrecreatie in de vorm van een minicamping met de daarvoor noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. per agrarisch bedrijf zijn maximaal 25 standplaatsen toegestaan;
  • e. er zijn uitsluitend kampeermiddelen toegestaan met een toeristisch karakter (tenten, toercaravans, e.d.). Kampeermiddelen die als bouwwerk zijn aan te merken, zijn niet toegestaan;
  • f. de kampeermiddelen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en/of een zone direct grenzend aan het bouwvlak binnen de gronden met de bestemming 'Agrarisch';
  • g. de totale maximale oppervlakte van de standplaatsen bedraagt 1,5 hectare. De te gebruiken oppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij het aantal standplaatsen. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  • h. de oppervlakte van sanitaire voorzieningen mag niet meer bedragen dan 150 m² en dienen binnen het bouwvlak en waar mogelijk binnen de bestaande gebouwen te worden gerealiseerd;
  • i. kamperen is uitsluitend toegestaan van 1 maart tot 1 november (kampeerseizoen);
  • j. de maximale verblijfsduur door dezelfde persoon op de recreatieve voorziening bedraagt 6 weken per kampeerseizoen;
  • k. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • l. detailhandel is niet toegestaan
  • m. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • n. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • o. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • p. permanente bewoning of (tijdelijke) huisvesting van (tijdelijke) werknemers is niet toegestaan. Er moet sprake zijn van verblijfsrecreatie;
  • q. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • r. er dient een verblijfsregister te worden bijgehouden;
  • s. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.6 Verblijfsrecreatie in de vorm van een bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit voor verblijfsrecreatie in de vorm van een bed & breakfast met de daarbij behorende voorzieningen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. per agrarisch bedrijf zijn maximaal 5 kamers met in totaal maximaal 10 slaapplaatsen toegestaan;
  • e. de bed & breakfast is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Maximaal 40% van de bestaande bebouwing met een maximum van 250 m² vloeroppervlakte mag voor deze functie worden benut;
  • f. in afwijking onder e. mag binnen het bouwvlak nieuwbouw van een gebouw ten behoeve van de bed & breakfast plaatsvinden met een maximum van 250 m²;
  • g. de maximale verblijfsduur door dezelfde persoon op de recreatieve voorziening bedraagt 6 weken per jaar;
  • h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • i. detailhandel is niet toegestaan;
  • j. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • k. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • l. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • m. permanente bewoning of (tijdelijke) huisvesting van (tijdelijke) werknemers is niet toegestaan. Er moet sprake zijn van verblijfsrecreatie;
  • n. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • o. er dient een verblijfsregister te worden bijgehouden;
  • p. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.7 Verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit voor verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie in de bestaande bebouwing toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. de activiteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats; hiervoor geldt een uitzondering voor de nieuwbouw van een gebouw met een vloeroppervlakte van maximaal 150 m² binnen het bouwvlak;
  • e. de vloeroppervlakte voor deze activiteit mag niet meer bedragen dan 500 m²;
  • f. het aantal slaapplaatsen mag niet meer bedragen dan 70;
  • g. de maximale verblijfsduur door dezelfde persoon op de recreatieve voorziening bedraagt 6 weken per jaar;
  • h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • i. detailhandel is niet toegestaan;
  • j. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • k. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • l. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • m. permanente bewoning of (tijdelijke) huisvesting van (tijdelijke) werknemers is niet toegestaan. Er moet sprake zijn van verblijfsrecreatie;
  • n. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • o. er dient een verblijfsregister te worden bijgehouden;
  • p. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.8 Verblijfsrecreatie in de vorm van een permanente verblijfsrecreatieve voorziening

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit voor verblijfsrecreatie in de vorm van permanente verblijfsrecreatieve voorzieningen (chalet, trekkershut en soortgelijke voorzieningen) met de daarbij behorende noodzakelijke voorzieningen, zoals sanitaire voorzieningen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. per agrarisch bedrijf zijn maximaal 5 verblijfsrecreatieve voorzieningen toegestaan;
  • e. de oppervlakte van een verblijfsrecreatieve voorziening mag niet meer bedragen dan 70 m²;
  • f. de oppervlakte van eventuele sanitaire voorzieningen mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • g. de verblijfsrecreatieve voorzieningen met de daarbij behorende noodzakelijke voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Noodzakelijke voorzieningen worden waar mogelijk binnen de bestaande gebouwen gerealiseerd;
  • h. de maximale verblijfsduur door dezelfde persoon op de recreatieve voorziening bedraagt 6 weken per jaar;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • j. detailhandel is niet toegestaan;
  • k. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • l. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • m. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • n. permanente bewoning of (tijdelijke) huisvesting van (tijdelijke) werknemers is niet toegestaan. Er moet sprake zijn van verblijfsrecreatie;
  • o. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • p. er dient een verblijfsregister te worden bijgehouden;
  • q. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.9 Verblijfsrecreatie in de vorm van een gebouw voor verblijfsrecreatie

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit voor verblijfsrecreatie in de vorm van een gebouw voor verblijfsrecreatie (met of zonder ontbijt) met de daarbij behorende voorzieningen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. per agrarisch bedrijf zijn maximaal 5 verblijfsrecreatieve kamers (waaronder gastenkamers, toeristische appartementen en soortgelijke voorzieningen) met in totaal maximaal 10 slaapplaatsen of een recreatiewoning voor maximaal 10 personen toegestaan;
  • e. de verblijfsrecreatie is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  • f. maximaal 40% van de bestaande bebouwing met een maximum van 250 m² vloeroppervlakte mag voor deze functie worden benut;
  • g. in afwijking onder f. mag binnen het bouwvlak nieuwbouw van een gebouw ten behoeve van de verblijfsrecreatie plaatsvinden met een maximum van 250 m²;
  • h. de maximale verblijfsduur door dezelfde persoon op de recreatieve voorziening bedraagt 6 weken per jaar;
  • i. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • j. detailhandel is niet toegestaan;
  • k. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • l. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • m. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • n. permanente bewoning of (tijdelijke) huisvesting van (tijdelijke) werknemers is niet toegestaan. Er moet sprake zijn van verblijfsrecreatie;
  • o. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • p. er dient een verblijfsregister te worden bijgehouden;
  • q. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.10 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit in de vorm van kleinschalige aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen toestaan, zoals een speeltuin, verhuur van fietsen/huifkarren, een kinderboerderij, een ambachtelijke kaasmakerij, boerengolf, het organiseren van rondleidingen in het buitengebied, agrarische educatie en andere naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen kleinschalige aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve activiteiten, met de daarbij behorende ondersteunende activiteiten, eventueel in combinatie met ondersteunende kleinschalige horeca, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. ondersteunend aan de kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen zijn de volgende activiteiten toegestaan: vergaderen, workshops, kinderfeestjes, exposities en soortgelijke functies. Activiteiten in de vorm van feesten en partijen zijn uitgesloten;
  • e. indien de activiteit plaatsvindt in gebouwen dient dit binnen het bestaande bouwvolume te gebeuren. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats. Hierop geldt een uitzondering voor de nieuwbouw van een gebouw binnen het bouwvlak met een vloeroppervlakte van maximaal 500 m²;
  • f. de vloeroppervlakte voor deze binnenactiviteit mag niet meer bedragen dan 500 m². De te gebruiken vloeroppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij de uit te voeren activiteiten. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  • g. de buitenactiviteiten zijn toegestaan binnen het bouwvlak en/of een zone direct grenzend aan het bouwvlak binnen de gronden met de bestemming 'Agrarisch';
  • h. het bedrijfsmatig houden van dieren dient binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • i. de oppervlakte voor de buitenactiviteiten mag niet meer bedragen dan 1 hectare, met uitzondering van boerengolf waarvoor een maximale oppervlakte van 15 hectare geldt. De te gebruiken oppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij de uit te voeren activiteiten. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  • j. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • k. detailhandel is niet toegestaan;
  • l. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • m. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • n. laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  • o. buitenopslag is niet toegestaan;
  • p. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • q. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • r. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.11 Kleinschalige horeca

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en nevenactiviteit voor kleinschalige horeca, zoals een thee- en koffieschenkerij, een ijs-/snackverkooppunt, rustpunt voor passanten (fietser, wandelaars,etc.) toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. de activiteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • e. de activiteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats. Hierop geldt een uitzondering voor de nieuwbouw van een gebouw binnen het bouwvlak met een vloeroppervlakte van maximaal 250 m²;
  • f. de vloeroppervlakte voor de binnenactiviteit mag niet meer bedragen dan 250 m². De te gebruiken vloeroppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij de uit te voeren activiteiten. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  • g. binnen het bouwvlak is een terras toegestaan;
  • h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • i. detailhandel is niet toegestaan;
  • j. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • k. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • l. laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  • m. buitenopslag is niet toegestaan;
  • n. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • o. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • p. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.12 Zorgverlening

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit in de vorm van zorgverlening op sociaal, fysiek en/of psychisch vlak toestaan (waaronder een zorgboerderij), mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. de activiteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats. Hierop geldt een uitzondering voor de nieuwbouw van een gebouw binnen het bouwvlak met een vloeroppervlakte van maximaal 250 m²;
  • e. de vloeroppervlakte voor de activiteit mag niet meer bedragen dan 500 m²;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. zelfstandige kantoorvoorzieningen en detailhandel zijn niet toegestaan;
  • h. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • i. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • j. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • k. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • l. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.13 Ondergeschikte detailhandel in streekgebonden producten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit in de vorm van ondergeschikte detailhandel in streekgebonden producten toestaan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. de activiteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
  • e. de vloeroppervlakte voor de activiteit mag niet meer bedragen dan 100 m²;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • h. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • i. laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  • j. buitenopslag is niet toegestaan;
  • k. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • l. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • m. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

 

3.6.14 Tijdelijke huisvesting van tijdelijke medewerkers (maximaal 6 maanden per kalenderjaar)

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en tijdelijke huisvesting van tijdelijke medewerkers tot maximaal 6 maanden toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de huisvesting vindt plaats in de bedrijfswoning, in een bedrijfsgebouw of in een woonunit binnen het agrarische bouwvlak;
  • b. de gebruiksvloeroppervlakte bedraagt per persoon minimaal 12 m² en maximaal 20 m²;
  • c. er is geen sprake van zelfstandige wooneenheden;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van huisvesting in de bedrijfswoning, een bedrijfsgebouw en woonunits bedraagt maximaal 800 m²;
  • e. de huisvesting van werknemers is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • f. de noodzaak en de termijn van de huisvesting en het benodigd aantal tijdelijke medewerkers dient aangetoond te worden;
  • g. de huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  • h. omtrent het bepaalde in sub e., f. en g. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • i. het aantal te huisvesten werknemers bedraagt per bedrijf niet meer dan 40;
  • j. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • k. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • l. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • m. in verband met het toezicht dient de aanwezige bedrijfswoning door een verantwoordelijk bedrijfshoofd te worden bewoond;
  • n. er dient een verblijfsregister te worden bijgehouden;
  • o. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • p. alle omgevingsvergunningen worden minimaal één keer per 5 jaar gecontroleerd op noodzaak, waarbij in ieder geval de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de daaraan ten grondslag liggende arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is;
  • q. indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van huisvesting niet of gedeeltelijk niet meer aanwezig is, is de houder van de omgevingsvergunning verplicht hiervan binnen twee maanden kennisgeving te doen aan het college van burgemeester en wethouders;
  • r. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien er niet wordt voldaan aan de voorwaarden of indien er sprake is van handelen in strijd met de in de omgevingsvergunning opgenomen voorschriften;
  • s. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • t. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

 

3.6.15 Tijdelijke huisvesting van tijdelijke medewerkers (langer dan 6 maanden per kalenderjaar)

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en tijdelijke huisvesting van tijdelijke medewerkers langer dan 6 maanden toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de huisvesting vindt plaats in de bedrijfswoning, in een bedrijfsgebouw of in een woonunit binnen het agrarische bouwvlak;
  • b. de gebruiksvloeroppervlakte bedraagt per persoon minimaal 12 m² en maximaal 20 m²;
  • c. er is geen sprake van zelfstandige wooneenheden;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van huisvesting in de bedrijfswoning, een bedrijfsgebouw, woonunits bedraagt maximaal 800 m²;
  • e. de huisvesting van werknemers is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • f. de noodzaak en de termijn van de huisvesting en het benodigd aantal tijdelijke medewerkers dient aangetoond te worden;
  • g. de huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  • h. omtrent het bepaalde in sub e., f. en g. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • i. het aantal te huisvesten werknemers bedraagt per bedrijf niet meer dan 40;
  • j. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • k. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • l. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • m. in verband met het toezicht dient de aanwezige bedrijfswoning door een verantwoordelijk bedrijfshoofd te worden bewoond;
  • n. er dient een verblijfsregister te worden bijgehouden;
  • o. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • p. alle omgevingsvergunningen worden minimaal één keer per 5 jaar gecontroleerd op noodzaak, waarbij in ieder geval de omgevingsvergunning wordt ingetrokken, indien de daaraan ten grondslag liggende arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is;
  • q. indien de bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van huisvesting niet of gedeeltelijk niet meer aanwezig is, is de houder van de omgevingsvergunning verplicht hiervan binnen twee maanden kennisgeving te doen aan het college van burgemeester en wethouders;
  • r. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien er niet wordt voldaan aan de voorwaarden of indien er sprake is van handelen in strijd met de in de omgevingsvergunning opgenomen voorschriften;
  • s. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • t. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.6.16 Paardenhouderij als nevenfunctie

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit in de vorm van een paardenhouderij, niet zijnde een paardenhouderij met een onevenredige verkeersaantrekkende werking, zoals onder andere maneges, toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit vindt plaats als nevenfunctie en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. de agrarische bedrijvigheid is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  • c. ten behoeve van de paardenhouderij is binnen het bouwvlak de aanleg van een paardenbak toegestaan met een maximale oppervlakte van 800 m², mits noodzakelijk voor een doelmatige uitoefening van de nevenfunctie;
  • d. omtrent het bepaalde in sub a., b. en c. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • e. de activiteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats;
  • f. de vloeroppervlakte voor deze binnenactiviteit mag niet meer bedragen dan 500 m²;
  • g. paardrijhallen zijn niet toegestaan;
  • h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • i. detailhandel is niet toegestaan;
  • j. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • k. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • l. laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  • m. buitenopslag is niet toegestaan;
  • n. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • o. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

 

3.6.17 Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in een bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is een bedrijfswoning aanwezig;
  • b. de woonfunctie van de bedrijfswoning blijft als hoofdfunctie behouden;
  • c. het betreft bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of een hogere milieucategorie, mits qua aard en invloed vergelijkbaar met categorie 1 en 2. Indien de gewenste activiteit niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed vergelijkbaar te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • e. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • f. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de uitoefening van het bedrijf uitvoert, tevens de gebruiker van de bedrijfswoning is;
  • g. maximaal 40 % van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning en de bijbehorende bijgebouwen, zulks met een absoluut maximum van 100 m², mag in gebruik zijn ten behoeve van het bedrijf aan huis;
  • h. uitsluitend ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende bedrijf aan huis is toegestaan;
  • i. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • j. buitenopslag is niet toegestaan;
  • k. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  • l. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • m. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

.

3.6.18 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en toestaan dat een (vrijstaand) bijbehorend bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is een bedrijfswoning aanwezig;
  • b. een dergelijke bewoning is noodzakelijk vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • c. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • d. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bijgebouwen of binnen andere bestaande gebouwen wordt ingepast waarbij de vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  • e. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • f. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • g. het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is;
  • h. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • i. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Vormverandering agrarisch bouwvlak ten behoeve van een (vollegronds)teeltbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van het bouwvlak van een (vollegronds)teeltbedrijf te veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond;
  • b. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast voor een (vollegronds)teeltbedrijf;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  • d. het bouwvlak dient minimaal 50% dezelfde gronden te blijven omvatten zoals weergegeven op de verbeelding;
  • e. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, geen bouwwerken zijnde mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen door de wijziging;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • h. het wijzigen vindt gelijktijdig plaats met de wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch';
  • i. wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • j. er wordt ter plaatse van het bouwvlak de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - (vollegronds)teeltbedrijf' opgenomen met toevoeging van de planregel dat ter plaatse uitsluitend een (vollegronds)teeltbedrijf is toegestaan;
  • k. het bepaalde in artikel 3 is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

3.7.2 Vergroting agrarisch bouwvlak ten behoeve van een (vollegronds)teeltbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bouwvlak van een (vollegronds)teeltbedrijf te vergroten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond;
  • b. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast voor een (vollegronds)teeltbedrijf;
  • c. omtrent het bepaalde in sub a. en b. wordt nader advies ingewonnen bij de AAB;
  • d. de vergroting kan plaatsvinden voor een bouwvlak dat na vergroting een oppervlakte heeft van maximaal 2 hectare;
  • e. gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken, geen bouwwerken zijnde mogen niet buiten het bouwvlak komen te liggen door de wijziging;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • h. het wijzigen is niet toegestaan ter plaatse van de ecologische hoofdstructuur zoals aangeduid op de verbeelding;
  • i. het wijzigen vindt gelijktijdig plaats met de wijziging van de overige gronden naar de bestemming 'Agrarisch';
  • j. wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • k. er wordt ter plaatse van het bouwvlak de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - (vollegronds)teeltbedrijf' opgenomen met toevoeging van de planregel dat ter plaatse uitsluitend een (vollegronds)teeltbedrijf is toegestaan;
  • l. het bepaalde in artikel 3 is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

3.7.3 Omschakeling ten behoeve van een paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het omschakelen van een vrijkomend agrarisch bedrijf naar een paardenhouderij (productiegebonden en/of gebruiksgebonden) mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt aangetoond dat agrarisch hergebruik van het agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet haalbaar is;
  • b. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • c. er in de nieuwe situatie sprake is van een volwaardige paardenhouderij;
  • d. omtrent het bepaalde in sub a., b. en c. wordt nader advies ingewonnen bij de AAB;
  • e. op de verbeelding wordt de aanduiding 'paardenhouderij' opgenomen;
  • f. het hergebruik zich beperkt tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie;
  • g. de oppervlakte van de rijhal mag niet meer bedragen dan 1.200 m² en er mogen geen publieks- en/of verkeersaantrekkende voorzieningen worden gebouwd en/of worden aangelegd. Indien mogelijk, dienen bestaande bedrijfsgebouwen voor de aanleg van de rijhal hergebruikt te worden;
  • h. de goothoogte en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 7 meter en 11,5 meter;
  • i. paardenbakken / buitenrijbakken moeten binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • j. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • k. er vindt geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaats;
  • l. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  • m. de milieubelasting mag niet toenemen;
  • n. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • o. overtollige bedrijfsbebouwing, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dient te worden gesloopt;
  • p. de vestiging van paardenhouderijen met publieks- en/of verkeersaantrekkende voorzieningen, zoals onder andere maneges, is niet toegestaan;
  • q. wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • r. het bepaalde in artikel 3 is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

3.7.4 Wijzigen bestemming ten behoeve van een zorgboerderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een zorgboerderij met ondersteunende kleinschalige horeca, zorgverlening op sociaal, fysiek en/of psychisch vlak (zorgwonen is uitgesloten) en/of dagrecreatieve voorzieningen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het hergebruik beperkt zich tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie met een maximale oppervlakte van 1,5 hectare;
  • b. er wordt aangetoond dat agrarisch hergebruik van het agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet haalbaar is;
  • c. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • d. omtrent het bepaalde in sub a., b., en c. wordt nader advies ingewonnen bij de AAB;
  • e. op de verbeelding wordt binnen de bestemming 'Agrarisch' de aanduiding 'zorgboerderij' opgenomen;
  • f. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • g. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • h. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • i. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • j. overtollige bedrijfsbebouwing, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dient te worden gesloopt;
  • k. wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • l. het bepaalde in artikel 3 is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

3.7.5 Wijzigen bestemming ten behoeve van toerisme en recreatie voor aan het buitengebied gebonden vormen van dagrecreatieve voorzieningen, verblijfsrecreatieve voorzieningen en / of horecagelegenheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in het buitendijks gebied rondom de Steenbergsche en Roosendaalsche Vliet, zoals ter plaatse aangeduid als 'milieuzone – buitendijks gebied', het omschakelen van een vrijkomend agrarisch bedrijf naar een aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorziening, verblijfsrecreatieve voorziening en/of horecagelegenheid mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het hergebruik beperkt zich tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie. Voor aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen en / of verblijfsrecreatieve voorzieningen geldt een maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak van 1,5 hectare. Voor aan het buitengebied gebonden horeca geldt een maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak van 5.000 m²;
  • b. ondersteunend en ondergeschikt zijn toegestaan zorgverlening op sociaal, fysiek en/of psychisch vlak. Zorgwonen is niet toegestaan;
  • c. er wordt aangetoond dat agrarisch hergebruik van het agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet haalbaar is;
  • d. het agrarisch bedrijf dient te zijn beëindigd;
  • e. op de verbeelding wordt binnen de bestemming 'Agrarisch' de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorziening, verblijfsrecreatieve voorziening en / of horecagelegenheid' opgenomen;
  • f. het betreft bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of een hogere milieucategorie, mits qua aard en invloed vergelijkbaar met categorie 1 en 2. Indien de gewenste activiteit niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed vergelijkbaar te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • g. binnen het bouwvlak dient sprake te zijn van zuinig ruimtegebruik waarbij overtollige bedrijfsbebouwing, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dient te worden gesloopt;
  • h. de maximale verblijfsduur door dezelfde persoon op de recreatieve voorzieningen bedraagt 6 weken per jaar;
  • i. voor een minicamping geldt dat maximaal 25 standplaatsen zijn toegestaan;
  • j. er zijn uitsluitend kampeermiddelen toegestaan met een toeristisch karakter (tenten, toercaravans, e.d.); voor zover het kampeermiddel is aan te merken als een bouwwerk is dit niet toegestaan;
  • k. de kampeermiddelen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en/of in een zone direct grenzend aan het bouwvlak;
  • l. de totale maximale oppervlakte van de standplaatsen bedraagt 1,5 hectare. De te gebruiken oppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij het aantal standplaatsen. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  • m. de oppervlakte van sanitaire voorzieningen bij een minicamping mag niet meer bedragen dan 150 m² en dienen binnen het bouwvlak en waar mogelijk binnen de bestaande gebouwen te worden gerealiseerd;
  • n. ondersteunend en ondergeschikt zijn toegestaan: vergaderen, workshops, kinderfeestjes, exposities en soortgelijke functies;
  • o. ondersteunend en ondergeschikt zijn toegestaan zorgverlening op sociaal, fysiek en/of psychisch vlak. Zorgwonen is niet toegestaan;
  • p. de buitenactiviteiten ten behoeve van de aan het buitengebied gebonden vormen van dagrecreatie zijn toegestaan binnen het bouwvlak of in een zone direct grenzend aan het bouwvlak. De oppervlakte voor de buitenactiviteiten mag niet meer bedragen dan 1 hectare, met uitzondering van boerengolf waarvoor een maximale oppervlakte van 15 hectare geldt. De te gebruiken oppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij de uit te voeren activiteiten. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  • q. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • r. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • s. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • t. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • u. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • v. wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • w. het bepaalde in artikel 3 is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

3.7.6 Wijzigen bestemming ten behoeve van aan het buitengebied gebonden kleinschalige vormen van recreatie en toerisme

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het omschakelen van een vrijkomend agrarisch bedrijf naar kleinschalige vormen van recreatie en toerisme mogelijk te maken, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het hergebruik beperkt zich tot de voormalige agrarische bedrijfslocatie. Voor aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van dagrecreatieve voorzieningen en / of verblijfsrecreatieve voorzieningen geldt een maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak van 1,5 hectare. Voor aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van horeca geldt een maximale oppervlakte van het bestemmingsvlak van 5.000 m². Indien de minicamping en/of de buitenactiviteiten ten behoeve van aan het buitengebied gebonden vormen van dagrecreatie gelegen zijn buiten het bouwvlak, dan worden de desbetreffende gronden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van recreatie en toerisme'. Op de verbeelding wordt ook opgenomen dat er binnen dit gebied geen gebouwen zijn toegestaan;
  • b. er wordt aangetoond dat agrarisch hergebruik van het agrarisch bedrijf redelijkerwijs niet haalbaar is;
  • c. het agrarisch bedrijf dient te zijn beeindigd;
  • d. op de verbeelding wordt binnen de bestemming 'Agrarisch' de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – aan het buitengebied gebonden kleinschalige vorm van recreatie en toerisme' opgenomen;
  • e. het betreft bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of een hogere milieucategorie, mits qua aard en invloed vergelijkbaar met categorie 1 en 2. Indien de gewenste activiteit niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed vergelijkbaar te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • f. voor bed and breakfast zijn per bestemmingsvlak maximaal 5 kamers met in totaal maximaal 10 slaapkamers toegestaan;
  • g. de bed and breakfast is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Maximaal 40 % van de bestaande bebouwing met een maximum van 250 m² mag voor deze functie worden benut;
  • h. de maximale verblijfsduur door dezelfde perso on op de recreatieve voorzieningen bedraagt 6 weken per jaar;
  • i. voor een minicamping geldt dat maximaal 25 standplaatsen zijn toegestaan;
  • j. er zijn uitsluitend kampeermiddelen toegestaan met een toeristisch karakter (tenten, toercaravans, e.d.); voor zover het kampeermiddel is aan te merken als een bouwwerk is dit niet toegestaan;
  • k. de kampeermiddelen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en/of in een zone direct grenzend aan het bouwvlak;
  • l. de totale maximale oppervlakte van de standplaatsen bedraagt 1,5 hectare. De te gebruiken oppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij het aantal standplaatsen. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  • m. de oppervlakte van sanitaire voorzieningen bij een minicamping mag niet meer bedragen dan 150 m² en dienen binnen het bouwvlak en waar mogelijk binnen de bestaande gebouwen te worden gerealiseerd;
  • n. kamperen is uitsluitend toegestaan van 1 maart tot 1 november (kampeerseizoen);
  • o. per bedrijf zijn maximaal 5 verblijfsrecreatieve voorzieningen (chalet, trekkershut, soortgelijke voorziening) binnen het bouwvlak toegestaan. De oppervlakte van een verblijfsrecreatieve voorziening mag niet meer bedragen dan 70 m² ;
  • p. per bedrijf zijn, anders dan in de vorm van een bed and breakfast, maximaal 5 verblijfsrecreatieve kamers (waaronder gastenkamers, toeristische appartementen en soortgelijke voorzieningen) met in totaal maximaal 10 slaapplaatsen of een recreatiewoning voor maximaal 10 personen binnen het bouwvlak toegestaan. Maximaal 40% van de bestaande bebouwing met een maximum van 250 m² vloeroppervlakte mag voor deze functie worden benut;
  • q. ondersteunend en ondergeschikt zijn toegestaan: vergaderen, workshops, kinderfeestjes, exposities en soortgelijke functies;
  • r. ondersteunend en ondergeschikt zijn toegestaan zorgverlening op sociaal, fysiek en/of psychisch vlak. Zorgwonen is niet toegestaan;
  • s. detailhandel is niet toegestaan;
  • t. indien er sprake is van een kleinschalige vorm van horeca mag de maximale vloeroppervlakte, exclusief terras, niet meer dan 250 m² bedragen;
  • u. binnen het bouwvlak dient sprake te zijn van zuinig ruimtegebruik waarbij overtollige bedrijfsbebouwing, met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dient te worden gesloopt;
  • v. de buitenactiviteiten ten behoeve van de aan het buitengebied gebonden vormen van dagrecreatie zijn toegestaan binnen het bouwvlak of in een zone direct grenzend aan het bouwvlak. De oppervlakte voor de buitenactiviteiten mag niet meer bedragen dan 1 hectare, met uitzondering van boerengolf waarvoor een maximale oppervlakte van 15 hectare geldt. De te gebruiken oppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij de uit te voeren activiteiten. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  • w. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • x. ter plaatse van de agrarische bedrijven met de aanduiding 'glastuinbouw' is het bedrijfsmatig houden van dieren niet toegestaan;
  • y. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • z. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  • aa. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  • ab. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  • ac. het wijzigen binnen de Groenblauwe mantel zoals aangeduid op de verbeelding gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  • ad. wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap;
  • ae. het bepaalde in artikel 3 is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landgoed

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bos', instandhouding en ontwikkeling van een bos ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daarin aanwezige eigen natuur- landschappelijke waarden overeenkomstig het bij deze regels gevoegde Inrichtings- en beheersplan Landgoed Westcreecke;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boomweide', de instandhouding en ontwikkeling van een boomweide met extensief agrarisch medegebruik ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daarin aanwezige eigen natuur- en landschapswaarden overeenkomstig het bij deze regels gevoegde Inrichtings- en beheersplan Landgoed Westcreecke;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overige landschappelijke natuurwaarden', instandhouding en ontwikkeling van halfnatuurlijk grasland met extensief agrarisch medegebruik ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daarin aanwezige eigen natuur- en landschapswaarden overeenkomstig het bij deze regels gevoegde Inrichtings- en beheersplan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - water en moeras', instandhouding en ontwikkeling van water en moeras ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daarin aanwezige eigen natuur- en landschappelijke waarden overeenkomstig het bij deze regels gevoegde Inrichtings-;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', parkeervoorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', wonen en in samenhang daarmee de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging', tevens voor waterberging;
  • h. extensieve recreatie en wandel- en fietspaden;

met de daarbij behorende voorzieningen:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. bruggen en duikers.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' zijn maximaal vijf woningen toegestaan;
  • b. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
  • c. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • d. hoofd- en bijgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  • e. het gezamenlijk oppervlak aan gebouwen mag, per bouwperceel, niet meer bedragen dan 450 m², waarbij het oppervlak aan vrijstaande bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 100 m²;
  • f. de gezamenlijke inhoud aan gebouwen, exclusief vrijstaande bijgebouwen, mag per bouwperceel, niet meer bedragen dan 1.500 m³;
  • g. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 8 meter en 12 meter;
  • h. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • i. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter.

4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van (licht)masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  • a. het gebruik van de grond en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een (kleinschalige) bedrijfsmatige- en beroepsmatige activiteit, anders dan bedoeld in artikel 4.1 onder f.;
  • b. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    • 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
    • 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
    • 3. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
  • c. bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken als seksinrichting.

4.3.2 Uitzondering

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in 4.1, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en / of de overige voorschriften mag worden gebruikt;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
  • c. het uitoefenen van detailhandel voorzover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels toegestaan;
  • d. de stalling van ten hoogste één toercaravan en / of boot op de bij een woning behorende grond, met dien verstande dat de stalling achter het hoofdgebouw plaatsvindt.

4.3.3 Aan-huis-gebonden beroep

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken als bedoeld onder 4.1 onder f. is toegestaan mits;

  • a. de primaire woonfunctie behouden blijft;
  • b. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig wordt benadeeld;
  • c. indien de activiteiten in een garage zullen worden uigeoefend, dient ten minste één parkeerplaats op het bij de garage behorende perceel aanwezig te zijn;
  • d. detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot een verkoop in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
  • e. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken als zodanig gebruikt wordt, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van alle niet woonfuncties niet meer dan 50 m² mag bedragen.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.3 ten behoeven van de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mits;

  • a. de primaire woonfunctie behouden blijft;
  • b. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig wordt benadeeld;
  • c. indien de activiteiten in een garage zullen worden uigeoefend, dient ten minste één parkeerplaats op het bij de garage behorende perceel aanwezig te zijn;
  • d. detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot een verkoop in direct verband met de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • e. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken als zodanig gebruikt wordt, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van alle niet woonfuncties niet meer dan 50 m² mag bedragen.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken, of van werkzaamheden
4.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden als bedoeld in artikel 4.1 zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduidingen 'bos', 'specifieke vorm van agrarisch - boomweide', 'specifieke vorm van agrarisch - overige landschappelijke natuurwaarden', 'specifieke vorm van agrarisch - water en moeras';
    • 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, diepploegen, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden of banen het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energieof telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - overige landschappelijke natuurwaarden';
    • 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, diepploegen, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen of verharden van paden of banen;
    • 3. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • c. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - water en moeras';
    • 1. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, diepploegen, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen of verharden van paden of banen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
    • 4. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting;

4.5.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld onder 4.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende aanlegvergunning.
4.5.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 4.5.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden hetzij direct, hetzij indirect de landschaps- en natuurwaarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bodemexploitatie;
  • b. het behoud en herstel van de aanwezige landschapswaarden in de vorm van het behoud en herstel van de open agrarische zeekleigronden;
  • c. het behoud, herstel en/of realisatie van boomdijken, landschapselementen, alsmede de groenzones bij agrarische bedrijven;
  • d. het behoud, herstel, bescherming en/of ontwikkeling van natuurwaarden buiten de ecologische hoofdstructuur en buiten de groenblauwe mantel zoals aangeduid;
  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. agrarisch educatief medegebruik;
  • g. de aanleg van een landschappelijk ingerichte blusvijver of retentievoorziening, voor zover deze zonder aanvullende voorzieningen in de vorm van bouwkundige of bodemverstevigende of bodemafdekkende voorzieningen worden aangelegd;
  • h. een (sier)tuin;

met de daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. water, waterkeringen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  • l. teeltondersteunende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. voor het bouwen geldt dat uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd die ten dienste staan van de bestemming.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
  • b. ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering zijn lage tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 0,5 meter. De afstand tot de bouwperceelgrens bedraagt minimaal 2,5 m;
  • c. ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering zijn erf- en terreinafscheidingen toegestaan met een maximale hoogte van 1,5 meter.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • f. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.
5.4 Afwijking van de bouwregels
5.4.1 Hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2 ten behoeve van hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:

  • a. de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de hoogte van de teeltondersteunende voorziening mag niet meer bedragen dan 2,5 meter, met uitzondering van hagelnetten, schaduwnetten, vraatnetten en soortgelijke voorzieningen welke maximaal 5 meter hoog mogen zijn;
  • c. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische en/of abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  • d. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:

  • a. permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • b. teeltondersteunende kassen;
  • c. kamperen, met uitzondering van paalkamperen;
  • d. opslag;
  • e. sleufsilo's, mestsilo's, voedersilo's (folie)bassins, mestbassins, mestplaten, oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m², waterbassins, paardenbakken en andere soortgelijke bouwwerken/voorzieningen.
5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken, of van werkzaamheden
5.6.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden' zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en in stand houden van houtgewas, waaronder begrepen houtgewas ten behoeve agrarische activiteiten. Het verbod geldt niet voor het aanbrengen en in stand houden van houtgewas ten behoeve van agrarische activiteiten met een maximale hoogte van 1,50 meter;
  • b. het aanleggen van landschapselementen;
  • c. het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het afgraven en ophogen van gronden met meer dan 0,50 meter;
  • e. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  • f. het aanbrengen van hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen;
  • g. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen van meer dan 200 m²;
  • h. de aanleg van een landschappelijk ingerichte blusvijver of retentievoorziening, voor zover deze zonder aanvullende voorzieningen in de vorm van bouwkundige of bodemverstevigende of bodemafdekkende voorzieningen worden aangelegd.
5.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld onder 5.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en waarvoor geen vergunning nodig was;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het groen blauw stimuleringskader;
  • e. de realisatie van de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap betreffen.
5.6.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 5.6.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven behorende tot en met ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met milieucategorie' aangegeven categorie van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening', uitsluitend voor nutsvoorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation', uitsluitend een gasdrukmeet- en regelstation met bijbehorende ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', mede voor een bedrijfswoning;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', uitsluitend een benzineservicestation met lpg met ondergeschikte detailhandel tot en met ten hoogste categorie 1 zoals genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. kantoren;


met de daarbij behorende;

  • g. bijbehorende bouwwerken;
  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • i. wegen en paden;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • m. tuinen en erven.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag met in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd.

6.2.1 Algemeen
  • a. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag, per bouwperceel, niet meer bedragen dan 75% tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' anders is aangegeven. De oppervlakte van de bedrijfswoning wordt hier niet meegerekend;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.
6.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. gebouwen dienen minimaal 3 m uit de zijdelingse bouwperceelsgrens gebouwd te worden;
  • c. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  • d. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • e. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • f. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' toegestaan:
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1.000 m³.
6.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd,
  • b. aan- en bijgebouwen dienen minimaal 3 m uit de zijdelingse bouwperceelsgrens gebouwd te worden;
  • c. het maximaal gezamenlijke oppervlakte behorend bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 80 m²;
  • d. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • f. aan- en bijgebouwen voor de voorgevel mogen niet worden voorzien van een kap;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van (licht)masten mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation' mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasdrukmeet- en regelstation' mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten die niet genoemd zijn in de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten die horen tot een hogere categorie uit de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • c. het gebruik van de gronden ten behoeve van niet ondergeschikte kantoren, anders dan genoemd onder 6.1 sub d;
  • d. het gebruik van de gronden ten behoeve van niet-ondergeschikte detailhandel met uitzondering van detailhandel zoals genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
6.4.1 Afwijken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten die niet genoemd zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.3 voor het toestaan van bedrijfsmatige activiteiten die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, mits;

  • a. het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorie van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. uit voorafgaand onderzoek is gebleken dat er geen (milieu) planologische belemmeringen zijn;
  • c. de parkeerbalans en verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig worden benadeeld.
6.4.2 Afwijken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten die horen tot een hogere categorie uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.3 voor het toestaan van bedrijfsmatige activiteiten die horen tot een hogere categorie uit de Staat van bedrijfsactiviteiten, mits;

  • a. uit voorafgaand onderzoek is gebleken dat er geen (milieu) planologische belemmeringen zijn;
  • b. de parkeerbalans en verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig worden benadeeld.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan middels een wijzigingsbevoegdheid de bestemming 'Bedrijf' ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' wijzigen naar de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Verkeer', teneinde ter plaatse maximaal 16 woningen mogelijk te maken, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • b. de bouwhoogte van de woningen mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de woningen dienen te passen binnen de geldende woningbouwafspraken;
  • d. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  • f. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  • g. de economische uitvoerbaarheid dient te zijn gewaarborgd.

Artikel 7 Centrum

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. detailhandel en dienstverlening;
  • c. kantoren;
  • d. praktijkruimten;
  • e. (lokale) maatschappelijke voorzieningen;
  • f. dansscholen, sportscholen, fitnessruimten en daarmee gelijk te stellen functies;
  • g. horecavestigingen behorende tot en met ten hoogste categorie 2 van de Staat van horeca-activiteiten;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - vuurwerkverkooppunt', mede voor detailhandel in en daarbij behorende opslag van niet meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;

met de daarbij behorende;

  • i. bijbehorende bouwwerken;
  • j. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • k. wegen en paden;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • o. tuinen en erven.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd:

7.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

7.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 7 meter;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een afzuiginstallatie, mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

de uitoefening van horeca-activiteiten die horen tot een hogere categorie uit de Staat van horeca-activiteiten.
 

7.4 Afwijken van de gebruiksregels
7.4.1 Afwijken ten behoeve van horeca-activiteiten die niet genoemd zijn in de Staat van Horeca-activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.3 voor het toestaan van horeca-activiteiten die niet in de Staat van horeca-activiteiten is genoemd, mits;

  • a. het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorie van de Staat van horeca-activiteiten;
  • b. uit voorafgaand onderzoek is gebleken dat er geen (milieu) planologische belemmeringen zijn;
  • c. de parkeerbalans en verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig worden benadeeld.

7.4.2 Afwijken ten behoeve van horeca-activiteiten die horen tot een hogere categorie uit de Staat van Horeca-activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 7.3 voor het toestaan van horeca-activiteiten die horen tot een hogere categorie uit de Staat van horeca-activiteiten, mits;

  • a. uit voorafgaand onderzoek is gebleken dat er geen (milieu) planologische belemmeringen zijn;
  • b. de parkeerbalans en verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig worden benadeeld.

 

Artikel 8 Groen

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplantingen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. voet- en fietspaden, waaronder wateroverbruggende voorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. in-/uitritten;
  • f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. kunstobjecten;
  • i. straatmeubilair;
  • j. bijzondere centrumdoeleinden.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd:

  • a. er mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van openbaar nut en speelvoorzieningen;
  • b. de inhoud van gebouwen ten behoeve van openbaar nut en speelvoorzieningen mag niet meer dan 50 m³ bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van openbaar nut en speelvoorzieningen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van (licht)masten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. de bouwhoogte van bewegwijzering en overig straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • g. de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m².

Artikel 9 Horeca

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecavestigingen behorende tot en met ten hoogste categorie 2 van de Staat van horeca-activiteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', mede voor een bedrijfswoning;

met de daarbij behorende;

  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • e. wegen en paden;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • i. tuinen en erven.
9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag met in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd.

9.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
9.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een afzuiginstallatie, mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
9.2.4 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' toegestaan:
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1.000 m³.
9.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd,
  • b. aan- en bijgebouwen dienen in of minimaal 1 m uit de zijdelingse bouwperceelsgrens gebouwd te worden;
  • c. het maximaal gezamenlijke oppervlakte behorend bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 80 m²;
  • d. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • f. aan- en bijgebouwen voor de voorgevel mogen niet worden voorzien van een kap;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

9.4 Afwijken van de gebruiksregels
9.4.1 Afwijken ten behoeve van horeca-activiteiten die niet genoemd zijn in de Staat van Horeca-activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.3 voor het toestaan van horeca-activiteiten die niet in de Staat van horeca-activiteiten is genoemd, mits;

  • a. het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorie van de Staat van horeca-activiteiten;
  • b. uit voorafgaand onderzoek is gebleken dat er geen (milieu) planologische belemmeringen zijn;
  • c. de parkeerbalans en verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig worden benadeeld.

9.4.2 Afwijken ten behoeve van horeca-activiteiten die horen tot een hogere categorie uit de Staat van Horeca-activiteiten

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.3 voor het toestaan van horeca-activiteiten die horen tot een hogere categorie uit de Staat van horeca-activiteiten, mits;

  • a. uit voorafgaand onderzoek is gebleken dat er geen (milieu) planologische belemmeringen zijn;
  • b. de parkeerbalans en verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig worden benadeeld.

Artikel 10 Kantoor

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoor;
  • b. dienstverlening;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', mede voor wonen;

met de daarbij behorende:

  • d. bijbehorende bouwwerken;
  • e. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • j. tuinen en erven.
10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag met in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd.

10.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
10.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
  • c. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 11 Maatschappelijk

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (lokale)maatschappelijke voorzieningen;
  • b. medische en paramedische voorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', mede voor een bedrijfswoning;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', uitsluitend een begraafplaats;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - ambulancepost', uitsluitend een ambulancepost;

met de daarbij behorende;

  • f. bijbehorende bouwwerken;
  • g. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • h. voet- en fietspaden, waaronder wateroverbruggende voorzieningen;
  • i. ontsluitingswegen;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. speelvoorzieningen;
  • m. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • n. nutsvoorzieningen.
11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag met in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd.

11.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
11.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
11.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' toegestaan:
  • b. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 1.000 m³.
11.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd,
  • b. aan- en bijgebouwen dienen minimaal 3 m uit de zijdelingse bouwperceelsgrens gebouwd te worden;
  • c. het maximaal gezamenlijke oppervlakte behorend bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 80 m²;
  • d. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • e. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • f. aan- en bijgebouwen voor de voorgevel mogen niet worden voorzien van een kap;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
11.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een afzuiginstallatie, mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 12 Recreatie

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatie;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan', mede voor een (buiten)ijsbaan;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'sporthal', mede voor een sporthal;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'sport', mede voor sportvelden/ sportterreinen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - fitnesscentrum', mede voor een fitnesscentrum;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'tennis', mede voor tennisbanen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad', mede voor een zwembad;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. horeca-activiteiten ten behoeve van de functies als bedoeld onder 13.1 sub e tot en met g in bijbehorende kantines/clubgebouwen tot ten hoogste categorie 2 van de Staat van;

 

met de daarbij behorende;

  • j. bijbehorende bouwwerken;
  • k. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • l. ontsluitingswegen;
  • m. parkeervoorzieningen;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. speelvoorzieningen;
  • p. nutsvoorzieningen;
  • q. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

alsmede voor;

  • r. bijzondere centrumdoeleinden.
12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag met in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd.

12.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  • a. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

12.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • d. in afwijking van sub b en c geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)', maximum bouwhoogte (m), de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van (licht)masten mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 13 Tuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. parkeren;
  • c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Erkers

Uitsluitend bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers bij de hoofdgebouwen van de op de aangrenzende gronden gelegen woningen mogen worden gebouwd, mits:

  • a. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
  • b. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2,5 m bedraagt;
  • c. voor zover de erker wordt gebouwd tegen een gevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
  • d. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m.
13.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag voor:

  • a. erfscheidingen niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedragen dan 2 m.

Artikel 14 Verkeer

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en woonstraten;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. in-/uitritten;
  • e. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • f. geluidswerende voorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. kunstobjecten;
  • k. straatmeubilair;
  • l. bijzondere centrumdoeleinden;
  • m. ter plaatse van aanduiding 'garage', mede voor garageboxen.
14.2 Bouwregels

Op deze gronden mag met in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd.

14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen enkel gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, garages en abri's worden gebouwd, waarbij de onderstaande regels gelden:
    • 1. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 25 m², met uitzondering van garageboxen;
    • 2. garageboxen dienen in het bouwvlak gebouwd te worden;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van garageboxen mag niet meer bedragen dan 3 m;
    • 4. de goot- en bouwhoogte van overige gebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 4,5 m.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bewegwijzering en straatmeubilair mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 m;
  • e. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 15 m² per bouwwerk.

Artikel 15 Water

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. waterbeheersing;
  • c. duikers;
  • d. bruggen;
  • e. overige kunstwerken;

met de daarbij behorende;

  • f. voorzieningen in de vorm van taluds, beschoeiingen, dammen, kades, vlonders en steigers;
  • g. oevers en overig groen.
15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 16 Wonen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in een woning en in samenhang daarmee de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd', aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde of vrijstaande woningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen', twee-aaneengebouwde of vrijstaande woningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', uitsluitend vrijstaande woningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', uitsluitend gestapelde woningen;

met de daarbij behorende:

  • f. bijbehorende bouwwerken;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. erven;
  • i. tuinen;
  • j. paden;
  • k. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • l. parkeerplaatsen.
16.2 Bouwregels

Op deze gronden mag met in achtneming van de onderstaande regels worden gebouwd.

16.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woonheden niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' anders is weergegeven;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan 10 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' anders is weergegeven;
  • e. bij vrijstaande woningen dient de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens aan beide zijden minimaal 2,5 m te bedragen;
  • f. bij twee-aaneengebouwde woningen dient de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens aan één zijde minimaal 2,5 m te bedragen.

16.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1 m achter de voorgevellijn te worden gebouwd;
  • b. aan- en bijgebouwen dienen in de zijdelingse bouwperceelsgrens of minimaal 1 m uit de zijdelingse bouwperceelsgrens gebouwd te worden;
  • c. het maximaal gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw bedraagt indien het betreffende deel van het bouwperceel een oppervlakte van 100 m² of minder heeft maximaal 50% van die oppervlakte tot een maximum van 50 m²;
  • d. het maximaal gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw bedraagt indien het betreffende deel van het bouwperceel een oppervlakte van meer dan 100 m² heeft:
    • 1. tot 100 m² maximaal 50% van die oppervlakte;
    • 2. voor de resterende oppervlakte maximaal 15% van de resterende oppervlakte;
    • 3. tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 80 m²;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' het totaal oppervlak aan bijgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • f. de goothoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • g. de bouwhoogte van aan- en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • h. aan- en bijgebouwen voor de voorgevel mogen niet worden voorzien van een kap;
  • i. de bouwhoogte van overkappingen mag niet meer dan 3 m bedragen.
16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
16.3 Specifieke gebruiksregels
16.3.1 Aan-huis-gebonden beroep

De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken is toegestaan mits;

  • a. de primaire woonfunctie behouden blijft;
  • b. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig wordt benadeeld;
  • c. indien de activiteiten in een garage zullen worden uigeoefend, dient ten minste één parkeerplaats op het bij de garage behorende perceel aanwezig te zijn;
  • d. detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot een verkoop in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
  • e. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken als zodanig gebruikt wordt, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van alle niet woonfuncties niet meer dan 50 m² mag bedragen.
16.3.2 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

De uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken is toegestaan mits;

  • a. de primaire woonfunctie behouden blijft;
  • b. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig wordt benadeeld;
  • c. indien de activiteiten in een garage zullen worden uigeoefend, dient ten minste één parkeerplaats op het bij de garage behorende perceel aanwezig te zijn;
  • d. detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot een verkoop in direct verband met de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • e. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning inclusief de bijbehorende bouwwerken als zodanig gebruikt wordt, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van alle niet woonfuncties niet meer dan 50 m² mag bedragen.

16.3.3 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik van de grond en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de grond en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteit, anders dan bedoeld in artikel 16.3.2.
  • b. de uitoefening van detailhandel, behoudens de uitoefening van detailhandel in beperkte mate die verband houdt met de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep.

Artikel 17 Leiding - Gas

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een hogedruk gastransportleiding (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Leiding – Gas'.

17.2.2 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

17.2.3 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

17.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming zijn toegestaan;
  • b. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2  voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.

17.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden
17.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding – Gas' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainaige;
  • f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, sloten, vijvers en andere wateren.

17.5.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 17.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en waarvoor geen vergunning nodig was;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. betreffen graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

17.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 17.5.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. over de uitvoerbaarheid omtrent het bovenstaande wordt voorafgaand aan de vergunningverlening advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 18 Leiding - Riool

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding – Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een rioolpersleiding.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Leiding – Riool'.

18.2.2 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

18.2.3 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

18.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming zijn toegestaan;
  • b. de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.

18.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 18.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. over de uitvoerbaarheid omtrent het bovenstaande wordt voorafgaand aan de vergunningverlening advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of van werkzaamheden
18.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

18.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 18.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en waarvoor geen vergunning nodig was;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

18.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 18.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  • b. over de uitvoerbaarheid omtrent het bovenstaande wordt voorafgaand aan de vergunningverlening advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

.

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat – Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de waterkering.

19.2 Bouwregels
  • a. behoudens het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
  • b. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

19.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden
19.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waterstaat – Waterkering' zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, egaliseren of ophogen;
  • c. het afgraven, vergraven, diepploegen en verharden van oppervlaktes;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

19.4.2 Normaal onderhoud

Het verbod als bedoeld in 19.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en waarvoor geen vergunning nodig was;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

19.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 19.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene bouwregels

21.1 Bestaande afmetingen

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

21.2 Bestaande afstanden

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

21.3 Bestaande percentages

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 22 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. het gebruik van een woning/wooneenheid door meerdere huishoudens is niet toegestaan.

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels

23.1 milieuzone - regionale waterberging

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – regionale waterberging', zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor de bescherming tot behoud van het waterbergend vermogen van het betreffende gebied waarbij de regels uit artikel 27.2.1 onder a in acht moeten worden genomen.

23.2 milieuzone - reserveringsgebied waterberging

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – reserveringsgebied waterberging', zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor een reserveringsgebied ten behoeve van waterberging waarbij de regels uit artikel 27.2.1 onder b in acht moeten worden genomen.

23.3 milieuzone - behoud en herstel watersystemen

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – behoud en herstel watersystemen', zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor de bescherming en instandhouding van het watersysteem waarbij de regels uit artikel 27.2.1 onder c in acht moeten worden genomen.

23.4 milieuzone - ecologische verbindingszone

Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone – ecologische verbindingszone', zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor de bescherming en instandhouding van de ecologische verbindingszone waarbij de regels uit artikel 27.2.1 onder d in acht moeten worden genomen.

23.5 veiligheidszone - lpg

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

23.6 veiligheidszone - bedrijven

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - bedrijven' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

23.7 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' gelden, ten behoeve van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden zoals opgenomen in hoofdstuk 2 en 3, de volgende regels:

  • a. het is niet toegestaan om kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten op te richten of bestaande kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten uit te breiden;
  • b. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 23.6, sub a. voor het oprichten van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten dan wel het uitbreiden van bestaande kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. er mag geen sprake zijn van overschrijding van de grenswaarde van het plaatsgebonden risico en een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico voor wat betreft kwetsbare objecten;
    • 2. er mag geen sprake zijn van overschrijding van de richtwaarde van het plaatsgebonden risico en een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico voor wat betreft beperkt kwetsbare objecten.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

24.1 Afwijkingen van maten en overschrijdingen van bouwgrenzen
  • a. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:
    • 1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
    • 2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. de bevoegdheid tot afwijken wordt niet gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
24.2 Afwijken ten behoeve van nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor:

  • a. de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen.
     

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels

25.1 Wijzigingen of verwijderen gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg'

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt verwijderd, mits de betreffende risicovolle functie ter plaatse niet meer aanwezig is;
  • b. de omvang en situering van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg' wordt gewijzigd, mits:
    • 1. de hoedanigheid van de betreffende risicovolle functie is gewijzigd;
    • 2. de ligging van de zone is afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.
  • c. Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de onder a en b bedoelde wijzigingsbevoegdheden, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

25.2 Wijziging bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'

Het bevoegd gezag kan middels een wijzigingsbevoegdheid de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' onderling wijzigen, teneinde, na herbouw van een woning die buiten de rooilijn is gelegen, de nieuwe woning in de rooilijn van de naastgelegen woningen te bouwen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. planwijziging wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. bij een omzetting van de bestemming 'Tuin' naar 'Wonen' de bestemmingsregels uit artikel 16 overeenkomstig van toepassing worden verklaard;
  • c. bij een omzetting van de bestemming 'Wonen' naar 'Tuin' de bestemmingsregels uit artikel 13 overeenkomstig van toepassing worden verklaard.
25.3 Wijziging bestemmingen 'Verkeer', 'Groen' en 'Water'

Het bevoegd gezag kan middels een wijzigingsbevoegdheid de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen' en 'Water' onderling te wijzigen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. aangetoond dient te zijn dat wijziging noodzakelijk is voor de realisering van het gemeentelijk beleid inzake verkeersstructuur, groenstructuur en / of de aanpassing van de ondergrondse infrastructuur alsmede voor versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte;
  • b. planwijziging wordt niet toegepast indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. een besluit tot wijziging mag niet eerder worden genomen dan nadat is gebleken dat de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.
25.4 Wijziging bestemmingen ten behoeve van uitgifte openbare ruimte

Het bevoegd gezag kan middels een wijzigingsbevoegdheid de bestemmingen 'Verkeer', 'Groen' wijzigen in de bestemming 'Tuin' of 'Verkeer' met de aanduiding 'garage' teneinde garages en bergplaatsen, van percelen behorende bij woningen te kunnen vergroten in het kader van uitgifte van openbare ruimte en / of ten behoeve van het optimaliseren van een zo efficiënt en doelmatig mogelijk ruimtegebruik, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. planwijziging mag niet leiden tot verlegging van de op de kaart ingetekende bouwgrenzen, tenzij de aanduiding 'garages' wordt geprojecteerd;
  • b. aangetoond dient te zijn dat de uit te geven openbare ruimte geen structurele betekenis heeft voor de verkeersafwikkeling en / of groenstructuur.
25.5 Wijziging bestemmingen ten behoeve van garages

Het bevoegd gezag kan middels een wijzigingsbevoegdheid de bestemming 'Verkeer', wijzigen in de bestemming 'Verkeer' met de aanduiding 'garage' teneinde garages toe te staan in de openbare ruimte, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. planwijziging mag niet leiden tot verlegging van de op de kaart ingetekende bouwgrenzen;
  • b. aangetoond dient te zijn dat de uit te geven openbare ruimte geen structurele betekenis heeft voor de verkeersafwikkeling en / of groenstructuur.
25.6 Wijzigingen bestemmingen ten behoeve van zendmasten

Het bevoegd gezag kan middels een wijzigingsbevoegdheid de bestemmingen 'Agrarisch', 'Recreatie' en 'Groen' te wijzigen ten behoeve van zendmasten, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van een zendmast mag niet meer bedragen dan 40 meter;
  • b. aangetoond dient te zijn dat het niet mogelijk is gebruikt te maken van bestaande zendmasten/ zendlocaties.

Artikel 26 Algemene procedureregels

26.1 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing.

26.2 Afwijkingsbevoegdheid

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de in hoofdstuk 4 van de Awb en zijn de artikelen 3.1, 3.8 en 3.9 van de Wabo geregelde procedure van toepassing.

Artikel 27 Overige regels

27.1 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, al dan niet in het kader van een omgevingsvergunning, nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, bouwmassa, afmetingen en visuele karakteristieken van bouwwerken. De nadere eisen regeling wordt toegepast ter voorkoming van onevenredige aantasting van:

  • a. de woonsituatie
    het in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen de vigerende bestemming, voorzover van toepassing, en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:
    • 1. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
    • 2. het uitzicht;
    • 3. de aanwezigheid van voldoende privacy;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld
    in het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing met aandacht voor:
    • 1. een goede verhouding tussen bouwmassa's en gevelbeelden;
    • 2. de samenhang met nabij gelegen bebouwing;
    • 3. de hoogtedifferentiatie;
    • 4. een goede verhouding tussen bouwmassa en inrichting van de omgeving;
  • c. de verkeersveiligheid
    ter waarborging van de verkeersveiligheid en in het bijzonder de benodigde uitzichthoeken van wegen;
    • 1. de sociale veiligheid;
    • 2. ter waarborging van een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;
  • d. de gebruiksmogelijkheden
    • 1. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken.
27.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
27.2.1 Verbod

Het is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders verboden ter plaatse van de aangeduide waarden buiten het bouwvlak de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:

27.2.2 Uitzonderingen op verbod

Het verbod als bedoeld onder 27.2.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die/indien:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en waarvoor geen vergunning nodig was;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van het groen blauw stimuleringskader;
  • e. de realisatie van de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap betreffen;
  • f. al dan niet uit onderzoek blijkt dat geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad.

27.2.3 Toetsingscriteria
  • a. De omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 27.2.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, hetzij direct, hetzij indirect de te verwachten gevolgen geen blijvende onevenredige afbreuk doen aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • b. Bij verlening van de omgevingsvergunning wordt het waterschapsbestuur gehoord.

27.3 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend wanneer in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien overeenkomstig het gemeentelijk parkeerbeleid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Kom Dinteloord".