direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Pinas
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0851.dtlBPdepinas-v001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

In 2011 is voor de voormalige sportvelden tussen de Oostgroeneweg en Karel Doormanstraat/Van Heemskerckstraat in Dinteloord een nieuw bestemmingsplan vastgesteld om woningbouw mogelijk te maken. Vervolgens is het plan opgenomen in het totale actualisatieplan voor de Kom Dinteloord. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 15 december 2016 en in werking getreden op 15 februari 2017. Inmiddels is de beoogde verkaveling gewijzigd en past deze niet meer geheel in het geldende bestemmingsplan voor het gebied. Met de nieuwe verkaveling is de inrichting van het gebied verder uitgewerkt en wordt een groter aantal woningen in het gebied ingepast. Daarnaast is behoefte aan meer flexibiliteit in woningtypen en verkaveling om in te kunnen spelen op de veranderende vraag vanuit de markt.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van het woongebied, dat inmiddels de naam 'De Pinas' heeft gekregen, op basis van de geactualiseerde verkaveling juridisch-planologisch mogelijk. Ook biedt het de gewenste flexibiliteit om de voormalige sportvelden te ontwikkelen tot een aantrekkelijke woonwijk die is afgestemd op actuele en toekomstige woonwensen.

1.2 Opzet plantoelichting

De plantoelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige en de beoogde situatie beschreven.
  • Hoofdstuk 3 bevat de toetsing van de nieuwe ontwikkelingen aan het relevante beleidskader.
  • In hoofdstuk 4 worden de sectorale onderzoeken beschreven.
  • Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de bestemmingsregeling.
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Plangebied en directe omgeving

Het plangebied ligt geheel binnen de bebouwde kom van Dinteloord en omvat een deel van de voormalige sportveldenlocatie aan de Oostgroeneweg. Deze locatie is sinds de verplaatsing van het sportcomplex van VV Dinteloord naar de zuidelijke randzone van Dinteloord beschikbaar voor herinvulling met woningbouw. Om dit mogelijk te maken is in 2011 een nieuw bestemmingsplan voor het gebied vastgesteld. In figuur 2.1 is globaal de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.dtlBPdepinas-v001_0001.jpg"

Figuur 2.1 Globale ligging plangebied (bron: Google Earth)

Het nieuwe woongebied wordt aan de west-, zuid- en zuidoostzijde geflankeerd door woongebieden met woonbebouwing, overwegend bestaande uit één of twee bouwlagen met kap.

Het centrum van Dinteloord bevindt zich op korte loopafstand westelijk van het plangebied. Het zorgcentrum de Nieuwe Haven ligt aan de zuidwestzijde (eveneens op korte loopafstand). Westelijk en noordelijk van het plangebied bevinden zich twee begraafplaatsen. Aan de oostzijde ligt het bedrijventerrein Molenkreek met onder andere een autobedrijf met LPG tankstation en het rioolgemaal van de gemeente Steenbergen.

In figuur 2.2 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven. De bebouwing behorende bij de voormalige sportvelden, is inmiddels gesloopt. Aan de Oostgroeneweg zijn tot dusver drie vrijstaande woningen gerealiseerd. Aan de zuidzijde van het plangebied is een speelterrein aangelegd. Aan de zuidwestzijde zijn rijwoningen in aanbouw. Voor het overige bestaat het gebied in de huidige situatie voornamelijk uit kort gemaaid grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.dtlBPdepinas-v001_0002.jpg"

Figuur 2.2 Huidige situatie plangebied (bron: ArcGIS)

2.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Kom Dinteloord' van de gemeente Steenbergen, dat is vastgesteld op 15 december 2016 en in werking getreden op 15 februari 2017. Het plangebied is onderverdeeld in de bestemmingen 'Verkeer', 'Wonen', 'Tuin' en 'Groen'. Met aanduidingen is geregeld welke typen woningen zijn toegestaan, namelijk:

  • ter plaatse van de aanduiding vrijstaand: uitsluitend vrijstaande woningen;
  • ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen: twee-aaneen gebouwde of vrijstaande woningen;
  • ter plaatse van de aanduiding aaneen gebouwd: aaneen gebouwde, twee-aaneen gebouwde of vrijstaande woningen.

De verdeling van de woningtypen over het plangebied is weergegeven in figuur 2.3.

Nu de hoofdopzet van het nieuwe woongebied op een aantal punten is gewijzigd, een groter aantal woningen en deels andere woningtypen zijn voorzien, is het geldende bestemmingsplan, dat vrij gedetailleerd aangeeft waar welke woningen mogen komen, niet langer toereikend voor de beoogde ontwikkeling van de gehele woonwijk. Voor een deel van de wijk is daarom het voorliggende nieuwe bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.dtlBPdepinas-v001_0003.png"

Figuur 2.3 Uitsnede geldend bestemmingsplan met woningtypen en globale plangrens voorliggend bestemmingsplan (bron: aangepast van ruimtelijkeplannen.nl)

2.3 Nieuwe stedenbouwkundige planopzet

In figuur 2.4 is de beoogde situatie opgenomen op basis waarvan het geldende bestemmingsplan voor het voormalige sportpark is opgesteld. Figuur 2.5 geeft de stedenbouwkundige opzet weer zoals deze nu wordt beoogd en op basis waarvan voorliggend bestemmingsplan is opgesteld.

In het stedenbouwkundig ontwerp vormen de centrale groene as in het verlengde van de Van Galenstraat, de oost/westas Zuideinde-Karel Doormanstraat en het knooppunt daarvan nog steeds de belangrijkste ruimtelijke dragers van het nieuwe woongebied. De bouw van de woningen ten zuidwesten van het plangebied (roze gekleurd in figuur 2.4) is al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Hetzelfde geldt voor de reeds verkochte en gedeeltelijk bebouwde kavels aan de Oostgroeneweg, ten westen van het plangebied. Aan deze zijde van het voormalige sportpark vinden dus juridisch-planologisch gezien geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Deze locaties zijn dan ook niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

Voor het overige deel van het gebied zijn verschillende wijzingen doorgevoerd. Hierna zijn de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het eerdere stedenbouwkundig plan kort toegelicht.

Hoofdstructuur

De belangrijkste wijzigingen in de hoofdstructuur zijn de volgende.

  • Het is wenselijk gebleken om een ruimere afstand aan te houden tussen de woonbebouwing en de begraafplaats. Het oost-west georiënteerde woonblok aan de noordzijde van het gebied is daarom komen te vervallen; in de plaats hiervan is het noord-zuid georiënteerde woonblok aan de noordwestzijde van het plangebied in noordelijke richting verder doorgetrokken.
  • Het noord-zuid georiënteerde woonblok aan de noordoostzijde is verder naar het noorden geschoven.
  • Het grote woonblok aan de zuidkant van het gebied is opgesplitst in twee aparte woonblokken. De beoogde weg achter dit woonblok vervalt vooralsnog. Er komt een extra weg tussen de woonblokken door.
  • De oostzijde van het gebied is verder ingevuld. Hier zijn extra woningen ingetekend. Er is nog steeds een gebied (in figuur 2.5 aanduid met 'uitgifte 2e fase') waar in de toekomst ook woningen zijn beoogd, maar waar van de inrichting nader te bepalen is. Dit heeft te maken met de nu nog aanwezige bedrijvigheid aan deze zijde van het plangebied, waar 30 m afstand van gehouden moet worden. De betreffende gebieden zijn in voorliggend bestemmingsplan bestemd tot 'Groen'. Voor de ontwikkeling er van zal te zijner tijd een afzonderlijke procedure doorlopen worden.

Aantal woningen

In het geldende bestemmingsplan is geen maximum aantal woningen opgenomen. Uit het stedenbouwkundig plan ten behoeve van het in 2011 opgestelde bestemmingsplan voor het nieuwe woongebied, blijkt dat destijds circa 43 woningen in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan waren voorzien. Van dit aantal zijn er in het geldende bestemmingsplan circa 30 direct mogelijk gemaakt. Op basis van de nieuwe stedenbouwkundige indeling worden met het voorliggende bestemmingsplan maximaal 66 woningen mogelijk gemaakt. Dit betreft dus een toename van maximaal circa 23 woningen ten opzichte van het eerdere stedenbouwkundig plan en een toename van maximaal circa 36 woningen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. De verwachting is echter dat de maximale capaciteit niet volledig zal worden ingevuld, wanneer gebruik wordt gemaakt van de flexibiliteit in woningtypes. Afhankelijk van de ontwikkelingen in de markt zullen er wellicht meer vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen dan rijwoningen worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan biedt hiervoor ruimte (zie hierna).

Type woningen

In het eerdere stedenbouwkundig plan werd voor het plangebied uitgegaan van circa 8 vrijstaande woningen, 9 geschakelde woningen, 8 twee-onder-één-kapwoningen, 3 rijwoningen en 15 woningen van een nader te bepalen type (zie figuur 2.4). Het huidige stedenbouwkundig plan gaat voor het betreffende deel van het nieuwe woongebied uit van maximaal 54 rijwoningen, 10 twee-onder-één-kap-woningen en 2 vrijstaande woningen (zie figuur 2.5). De bebouwingsstructuur aan de oostzijde van het gebied wordt daardoor ten opzichte van het eerdere plan wat meer gesloten. In de bestemmingsregeling is echter de nodige flexibiliteit ingebracht met betrekking tot de woningtypes, zodat adequaat kan worden ingespeeld op de vraag vanuit de markt. De nadruk wordt vooralsnog gelegd op woningen in de goedkope koop- en huursector, omdat hier volgens het onderzoek behorende bij de "Visie op Wonen en Leven op West-Brabant en Tholen 2030" van de gezamenlijke regionale woningcorporaties tot 2030 de meeste vraag naar is.

Mogelijkheid tot realiseren appartementen sociale huursector

In het noordoostelijke deel van het gebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van gestapelde bouw. Hier kunnen eventueel kleinschalige appartementen worden gebouwd voor de sociale huursector. Uit een woonlasten en behoefte-onderzoek in de regio West-Brabant en Zeeland (uitgevoerd door het bureau RIGO in opdracht van de regionale corporaties en gemeenten d.d. 17-03-2015), blijkt namelijk dat er een tekort aan woningen in de laagste huurklasse wordt verwacht. De Woningstichting gaat bestuderen of dit tekort het beste opgelost kan worden door herstructurering van de bestaande huurwoningvoorraad of door nieuwbouw. In het laatste geval, kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.dtlBPdepinas-v001_0004.jpg"

Figuur 2.4 Stedenbouwkundig plan 2011

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.dtlBPdepinas-v001_0005.png"Figuur 2.5 Stedenbouwkundig plan 2017

Openbare ruimte

In de openbare ruimte blijft het groen bepalend. Ten opzichte van het eerdere stedenbouwkundig plan verandert er weinig; de uitgangspunten voor de openbare ruimte zijn vrijwel gelijk gebleven.

De duidelijke groenstructuur langs de hoofdassen blijft behouden. Daarnaast worden ook in de overige straten groenelementen (waaronder bomen) gesitueerd. In het hofje aan de westzijde is nog steeds een groen ingericht binnenpleintje voorzien.

Het speelterrein, dat inmiddels is aangelegd, markeert de zuidelijke entree van het woongebied. Dit speelterrein wordt een herkenbare voortzetting van het groenbeeld van de Van Galenstraat.

De meest oostelijke gronden van het plangebied grenzend aan de nu nog aanwezige bedrijvenstrook wordt voorlopig conform de bestemming ingericht als openbaar groen. Mocht de bedrijvenstrook in de toekomst in zijn geheel of gedeeltelijk tot woningbouw worden bestemd, dan bestaat de mogelijkheid om de doodlopende wegen door te trekken naar de Van Heemskerckstraat en de Karel Doormanstraat.

Voor het gehele woongebied wordt ter bevordering van het woon- en leefklimaat, net zoals voor de aangrenzende woongebieden, een maximum toegestane snelheid ingesteld van 30 km/uur.

Parkeren

Voor de vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen geldt dat één parkeerplaats per woning op eigen terrein gerealiseerd moet worden. De overige parkeerbehoefte van deze woningen wordt in de openbare ruimte opgevangen. Voor de geplande rijwoningen wordt uitgegaan van de maximale invulling van de parkeergelegenheid in de openbare ruimte, door middel van parkeervakken en langsparkeren. Paragraaf 4.5 gaat hier uitgebreid op in. De bestemmingsplanregels bieden voldoende flexibiliteit om het aantal te realiseren parkeerplaatsen af te stemmen op de daadwerkelijk te realiseren woningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; maart 2012) schetst het kabinet in algemene termen hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Toetsing en conclusie

Er zijn geen nationale belangen in het geding. De ontwikkeling past binnen nationaal beleid.

Besluit Ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden.

  • a. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  • b. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
  • c. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Toetsing

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van 66 woningen, waarvan er al circa 30 waren voorzien in het geldende bestemmingsplan. De bouw van maximaal 36 extra woningen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierna volgt de toetsing aan de drie treden van de ladder.

  • 1. Door de verdichting neemt het aantal geplande woningen in het plangebied met ongeveer 36 toe. Het totale aantal geplande woningen op het terrein van het voormalige sportpark, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, bedraagt daarmee maximaal 104 woningen (inclusief de woningen die al gebouwd zijn en nu in aanbouw zijn). Dit aantal valt zonder problemen in te passen in de gemeentelijke woningbouwplanning en in de provinciale behoefteramingen en de op basis hiervan gemaakte regionale woningbouwafspraken in het regionaal ruimtelijke overleg van december 2016. In het jaar 2027 wordt voor de gemeente Steenbergen uitgegaan van een omvang van de woningvoorraad van 16440 woningen. Per 1-1-2017 bedraagt de feitelijke woningvoorraad 10133 woningen. Het maximaal aantal woningen in het plan past daarmee binnen de provinciale behoefteramingen.
  • 2. Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling betreft het transformeren van voormalige sportvelden tot een aantrekkelijk woongebied in de kern Dinteloord. Er wordt voldaan aan deze trede.
  • 3. Aangezien voldaan wordt aan trede 2, is toetsing aan trede 3 niet aan de orde.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de verschillende treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie ruimtelijke ordening

In de structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant zijn de provinciale doelstellingen benoemd. Het uitgangspunt van de beschermende rol is zorgvuldig ruimtegebruik. Bij ruimtelijke afwegingen betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied.

De structuurvisie bevat twee leidende principes:

  • Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant.
  • Ruimtelijke keuzes moeten bijdragen aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant.

Voor de bestaande stedelijke structuur zijn vervolgens de volgende ambities gedefinieerd.

Concentratie van verstedelijking

  • De concentratie van verstedelijking vindt plaats in het zogenaamde 'kralensnoer' van steden (met omliggende kleinere kernen) op de overgang van zand naar klei (van Bergen op Zoom tot aan Oss) en rond de steden op het zand (Eindhoven – Helmond, Tilburg en Uden – Veghel). Hier wordt de bovenlokale groei van de verstedelijking opgevangen.
  • Bij de opgave voor wonen en werken wordt het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.

Inspelen op demografische ontwikkelingen

  • De provincie vindt het belangrijk dat tijdig wordt ingespeeld op de (toekomstige) bevolkingsontwikkelingen en dat de bewustwording rond deze thematiek wordt vergroot. Het regionaal afstemmen van de woningbouwplanning is belangrijk.

Zorgvuldig ruimtegebruik

  • De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik.

Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit

  • De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek.

Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur

  • Een betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan infrastructuur draagt bij aan een goede bereikbaarheid en daarmee aan het (inter)nationale vestigingsklimaat van Noord-Brabant. De provincie wil dat verstedelijking en infrastructuur in onderlinge samenhang worden ontwikkeld.

Toetsing en conclusie

Uit de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in paragraaf 3.1 blijkt dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling van de voormalige sportvelden tot woongebied zorgt ervoor dat het gebied beter aansluit bij de omliggende woonbebouwing, die door de beoogde ontwikkeling tevens beter met elkaar verbonden wordt. De bereikbaarheid van wijken onderling zal daarmee verbeteren. Het plangebied maakt onderdeel uit van de bestaande stedelijke structuur van de kern Dinteloord. De ontwikkeling betreft dan ook herstructurering van bestaand stedelijk gebied. In paragraaf 3.3 is beschreven hoe de ontwikkeling zich verhoudt tot de regionale woningbouwafspraken. De herstructurering draagt bij aan de ruimtelijke samenhang van en kwaliteit in de kern Dinteloord. Een aantrekkelijke openbare ruimte met veel groenelementen zal de voormalige sportvelden tot een prettig woongebied maken. Het plan past daarmee binnen de uitgangspunten van de provinciale structuurvisie.

Verordening Ruimte 2014

In 2014 is de Verordening Ruimte aangevuld en aangepast. Voor het bestemmingsplan De Pinas zijn de volgende artikelen uit de verordening van belang.

Artikel 3 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit

In bestemmingplannen voor ruimtelijke ontwikkelingen dient een verantwoording te worden opgenomen waar uit blijkt dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit en een goede landschappelijke inpasbaarheid. Ook dient te worden toegelicht hoe het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is toegepast.

Artikel 4.3 Nieuwbouw van woningen

Nieuwe woningen in bestaand stedelijk gebied zijn toegestaan, mits een verantwoording is opgenomen over de wijze waarop plannen passen binnen de afspraken die daaromtrent in het regionaal overleg zijn gemaakt en hoe nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw.

Toetsing en conclusie

Uit de toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (paragraaf 3.1) blijkt hoe het principe van zorgvuldig ruimtegebruik is toegepast. In paragraaf 3.3 is ingegaan op de woningbouwplanning die regionaal is afgestemd. De ontwikkeling past hiermee binnen de Verordening Ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Steenbergen (2015)

Het streven van de gemeente is gericht op behoud en versterking van de bestaande woonfuncties. Inbreidingslocaties hebben in het kader van zuinig ruimtegebruik de voorkeur. De toekomstige woningbouwopgave zal zich concentreren op de kernen Steenbergen en Dinteloord. In Dinteloord is dit het plan aan de Oostgroeneweg (de Pinas).

Toetsing en conclusie

De voormalige sportvelden aan de Oostgroeneweg zijn in de structuurvisie aangewezen voor woningbouwontwikkeling. De beoogde ontwikkelingen past daarmee binnen de Structuurvisie Steenbergen.

Woonvisie Steenbergen (2015)

De Woonvisie Steenbergen vormt een belangrijk beleidskader voor de meerjarige woningbouwplanning, voor programmatische invulling van locaties en voor het herijken van prestatieafspraken met woningmarktpartijen. Het daarin aangegeven woningbouwprogramma voor de periode 2015-2025 gaat voor de kern Dinteloord uit van circa 94 woningen (harde plancapaciteit). Daarnaast is voor de kern Dinteloord tevens rekening gehouden met een zachte plancapaciteit van circa 175 woningen.

In de woonvisie is voor de genoemde periode rekening gehouden een harde plancapaciteit van circa 52 nieuwe woningen op het voormalige sportterrein aan de Oostgroeneweg. De locatie Oostgroeneweg fase 2 wordt als zachte nog te ontwikkelen planlocatie genoemd. Het voorliggende bestemmingsplan De Pinas betreft gedeeltelijk ook de ontwikkeling van deze tweede fase.

Tot 2020 is ook een planning opgenomen qua woningbouwtypologie (kwalitatieve woonbehoefte). Deze heeft betrekking op de gehele gemeente en is in de woonvisie niet onderverdeeld voor de verschillende kernen. Op de korte termijn is er vooral vraag naar geschikte woningen voor starters op de koopmarkt en naar levensloopbestendige huurwoningen (zowel grondgebonden als appartementen). Er is tevens een potentiële vraag naar wat duurdere woningen (vrijstaand of half vrijstaand). De gemeente kiest er voor om, gelet op de concrete marktvraag, niet enkel levensloopbestendige woningen te bouwen (slaap-, bad- en woonkamer op de begane grond). Levensloopbestendig en energetisch bouwen worden echter wel gestimuleerd. Bij het energiezuinig of energieneutraal bouwen wordt aangesloten bij hetgeen opgenomen is in het convenant duurzaam bouwen.

Toetsing en conclusie

Naast een harde plancapaciteit van 52 woningen is in de Woonvisie voor de Oostgroeneweg (fase 2) ook rekening gehouden met een zachte plancapaciteit. De extra woningen die met dit plan worden mogelijk gemaakt, zijn daarom eenvoudig in te passen in de gemeentelijke woningbouwplanning en in de woningbouwafspraken die gemaakt zijn in het RRO van december 2016.

Voor de ontwikkeling De Pinas komt de nadruk te liggen op de goedkopere categorieën huur en koop. Uit het onderzoeksrapport van de gezamenlijke regionale woningcorporaties dat is opgenomen in de "Visie op Wonen en Leven in West-Brabant en Tholen 2030" (april 2013) blijkt namelijk dat er, uitgaande van een basis economisch scenario, een extra behoefte aan goedkope koopwoningen in de gehele gemeente is. Het gaat tot 2020 om 90 woningen in de prijsklasse tot € 185.000,- en om 80 woningen in de prijsklasse van € 185.000,- tot € 230.000,-.

In het in opdracht van de gezamenlijke regionale woningcorporaties uitgevoerde "Woonlasten en Behoeftenonderzoek in de regio West-Brabant en Zeeland" d.d. 17-03-2015 wordt uitgegaan van een extra behoefte aan sociale huurwoningen van 80 woningen tot 2025. Ook de optie voor particuliere middeldure huur wordt opengehouden.

De behoefte is ook sterk afhankelijk van economische ontwikkelingen. Bij een sterke economische groei kan de behoefte naar duurdere koop of huur toch weer toenemen. Het bestemmingsplan voorziet in een dermate grote flexibiliteit dat goed kan worden ingespeeld op wijzigingen in de marktontwikkelingen.

Gelet op het voorgaande, past het plan binnen de Woonvisie.

Dorpsontwikkelingsplan Dinteloord (2007)

In het Dorpsontwikkelingsplan Dinteloord (DOP-Dinteloord) is een visie gegeven voor de middellange termijn waarbij wensbeelden van bewoners zijn uitgewerkt en vastgelegd in een toekomstvisie. Deze zijn nader uitgewerkt in projecten. Zij vormen de "leefbaarheidsagenda" voor de kern. Het plan is door de raad vastgesteld.

In het plan komen meerdere aspecten aan bod, zoals het sociale leven, wonen en werken, voorzieningen, openbare ruimte, recreatie en toerisme, en infrastructuur. Per aspect zijn diverse speerpunten opgenomen. In dit kader is wonen het meest relevant.

Toetsing en conclusie

In het DOP-Dinteloord zijn voor de periode tot circa 2020 de woningbouwmogelijkheden in de kern vastgelegd. Aangegeven is dat de in de kern aanwezige inbreidingslocaties aanzienlijk kunnen bijdragen aan de opvang van de bouwopgave en het oplossen van enkele ruimtelijke knelpunten. Met name de locatie van het sportveldencomplex aan de Oostgroeneweg is aangegeven als een geschikte inbreidingslocatie. Deze locatie biedt mogelijkheden voor alle doelgroepen. Voor de aan de oostzijde aangrenzende gronden wordt herstructurering voorgestaan. Dit betreft enkele bedrijfspanden/-percelen van bedrijventerrein Molenkreek, die een lage ruimtelijke kwaliteit bezitten en waarvoor verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten in de toekomst is aanbevolen. De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het dorpsontwikkelingsplan.

Duurzaamheid

Op 31 mei 2012 is door de gemeenteraad de nota duurzaamheid voor de gemeente Steenbergen voor de periode tot 2020 vastgesteld. In deze nota is naast de visie en de strategie ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen opgenomen. Het thema wonen maakt hier onderdeel van uit.

Voor de jaren 2016-2018 heeft de raad op 25 februari 2016 het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2016-2018 gemeente Steenbergen vastgesteld.

Met dit Uitvoeringsprogramma wordt ingezet op integraler denken op het gebied van duurzaamheid. Er is in dit programma rekening gehouden met de ambities uit de Duurzaamheidsnota gemeente Steenbergen 2012-2020, de Gemeentelijke DuurzaamheidsIndex (GDI) en het Regionale Convenant Duurzaam Bouwen.

De ambities ten aanzien van duurzaam bouwen zijn als volgt:

  • Bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen in Steenbergen wordt de ‘people, planet, profit’-gedachte structureel toegepast (duurzaamheidstoets).
  • Nieuwe woningen worden energieneutraal gebouwd (vanaf 2020). In de aanloop naar 2020 wordt rekening gehouden met en zo mogelijk geanticipeerd op de aanscherping van de energieprestatienormen.
  • Bij nieuwbouwprojecten wordt het toetsingsinstrument GPR gepromoot en gebruikt (ook bij de gemeentelijke projecten). Gestreefd wordt naar een GPR-score van 7,0 voor de volgende thema’s: materiaalgebruik, gezondheid en binnenmilieu, energie, water, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
  • Op de naleving van de wettelijke duurzaamheidseisen (bv. energieprestatienorm) en eventueel anderszins vastgelegde duurzaamheidsafspraken wordt structureel toegezien.
  • Samen met de woningcorporaties wordt een bijdrage geleverd aan de realisatie van innovatieve woon- en leefconcepten (bv. via een innovatieplatform Wonen en Leven).

Toetsing en conclusie

In overleg met de ontwikkelaar zal nadere invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsambities van de gemeente.

3.4 Conclusie

Herinvulling met woningbouw van het voormalige sportcomplex aan de Oostgroeneweg past volledig binnen het geldende rijks- en provinciaal beleid en vloeit rechtstreeks voort uit het vastgelegde gemeentelijk woningbouwbeleid.

  • De beoogde ontwikkeling draagt kwalitatief en kwantitatief bij aan de woningbouwdoelstellingen.
  • Invulling wordt gegeven aan de gewenste herstructurerings- en inbreidingsopgave.
  • De plancapaciteit past binnen het gemeentelijke meerjarige woningbouwprogramma.

De gemeente zal bij de concrete planrealisering toezien op en afspraken maken over het behalen van de gewenste (gebouw gebonden) duurzaamheidsdoelstellingen.

Hoofdstuk 4 Sectorale onderzoeken

4.1 Water

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerders in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt daarom overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Rijk:

  • Waterwet
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Nationaal Waterplan (NW)

Provincie:

  • Provinciaal Waterplan 2016-2021

Waterschap:

  • Waterbeheerplan 2016-2021
  • Keur waterkeringen en oppervlaktewateren

Rijksbeleid

Het Nationaal Bestuursakkoord Water- actueel (NBW-actueel, 2008) is een actualisatie van het oorspronkelijk NBW uit 2003. Het betreft een overeenkomst tussen het rijk, de provincies, het Inter Provinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en KRW zijn belangrijke peilers van het akkoord. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename verharde oppervlak. In de actualisatie 2008 is meer nadruk gelegd op klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave, ontwikkelingen in de woningbouw en infrastructuur en de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Provinciaal beleid

Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021 (PMWP). Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening en hanteert een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet. Het plan concentreert zich op de nieuwe uitdagingen in de toekomst, de uitgangspunten daarbij zijn:

  • balans tussen efficiënt beschermen en duurzaam benutten van de fysieke leefomgeving;
  • uitnodigend voor partijen die verantwoordelijkheid nemen;
  • streng voor achterblijvers;
  • opgaven integraal en gebiedsgericht oplossen;
  • een dynamische en uitnodigende uitvoeringsagenda, samen met de partners uit te voeren.

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend', wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nieuwe accenten:

  • het nationale Deltaprogramma voor waterveiligheid en de versterking van de dijken langs de Rijkswateren en de regionale rivieren;
  • het optimaliseren van de zoetwatervoorziening met het oog op de toenemende droogte.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen

verordening; De Keur en de legger. De Keur waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en

verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' (vastgesteld 24 februari 2015).

Huidig bestemmingsplan

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Kom Dinteloord”. Het plan voor de nieuwe woonwijk ter plaatse van de voormalige sportvelden (voorheen bestemmingsplan Oostgroeneweg) wordt herzien om meer woningbouwtypes, met name rijwoningen, mogelijk te maken waar veel vraag naar is. Hiervoor wordt de verkaveling aangepast. In het plan wordt een gescheiden rioleringssysteem aangelegd. Voor deze herziening is de naam van het plan gewijzigd in “De Pinas”.

Voor de afvoer van het hemelwater is uitgegaan van het waterhuishoudkundig plan “Waterafvoer kern Dinteloord”, d.d. 13-12-2012, van het ingenieursbureau Witteveen + Bos. Het uitgangspunt hierbij is, overeenkomstig de wens van het waterschap, dat het hemelwater via de waterlopen en vijvers in de kern, wordt afgevoerd naar de Molenkreek nabij de Dorus Rijkersstraat. Op basis van de 75 woningen die volgens de eerdere verkaveling, eerste bestemde gedeelte + tweede nog niet bestemde fase, konden worden gebouwd, dient bij een toename van het afvoerend verhard oppervlak van 12.700 m2 (na aftrek van 2300 m2 bestaand opp.) een waterberging te worden aangelegd van 800 m3 buiten het plangebied. Het waterschap heeft aangegeven een voorkeur te hebben voor aanleg van waterberging binnen het peilgebied in het centrum van Dinteloord. In 2013 heeft de gemeente door middel van het verbreden van de sloot langs de Ruyterstraat 306 m3 berging binnen dit peilgebied aangelegd. Er zou dan nog ca. 500 m3 moeten worden aangelegd langs de Molenkreek, eventueel in combinatie met de aanleg van een EVZ. Dit plan bestond voor een groot gedeelte uit vrijstaande en twee onder 1 kap woningen.

Op basis van 200 personen is er in het huidige plan van uitgegaan dat er 2m3/uur huishoudelijk afvalwater vrijkomt hetgeen wordt geloosd op het gemengde rioolstelsel in de kern Dinteloord, bemalingsgebied Centrum.

Voorliggend (herziene) bestemmingsplan

Het huidige bestemmingsplan wordt gedeeltelijk vervangen door het voorliggende plan waarbij relevant is dat de verkaveling wordt afgestemd op gevraagde types woningbouw welke flexibel zijn in te passen. Er zullen nu meer woningen met een kleinere kavel worden gerealiseerd waar thans een grote vraag naar is. De verkavelingstekening is gebaseerd op het maximaal aantal te bouwen woningen. Er kan nu worden uitgegaan van in totaal ca. 100 woningen met een afvoerend verhard oppervlak van 180 m2/won. De toename van het afvoerend verhard oppervlak voor hemelwater zal, na aftrek van de oorspronkelijke verhardingen (2.300 m2), dan 15.700 m2 bedragen. Op basis daarvan dient, na aftrek van de 306 m3 gerealiseerde berging in het centrum, nog (15700/12700X800) – 306 =700 m3 berging te worden gerealiseerd.

Door de gewijzigde herziening/verkaveling van het plan dient (700-500) 200 m3 meer berging te worden aangelegd. In het waterhuishoudkundig plan van Witteveen + Bos is ervan uit dat waterberging buiten het plan wordt aangelegd. Zoals hiervoor is aangegeven geeft het waterschap er de voorkeur aan dat deze binnen het peilgebied in het centrum wordt gerealiseerd zoals in de Ruyterstraat reeds is uitgevoerd door verbreding van de daar aanwezige waterloop. De extra berging van 200 m3 kan, zoals in de Ruyterstraat, worden aangelegd binnen het peilgebied centrum. Mogelijke locaties zijn in bijlage 1 aangegeven. De nadere uitwerking zal in overleg met het waterschap plaatsvinden.

De toename van het afvalwater naar het gemengde rioolstelsel in het centrum van de ca. 100 woningen, hetgeen overeen komt met circa 250 personen, zal ca. 2,5 m3/uur bedragen.

Conclusie

Het herziene bestemmingsplan in verband met een gewijzigde verkaveling heeft bij aanleg van de hiervoor genoemde berging van 700 m3, waarvan 200 m3 binnen het peilgebied centrum, geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Verdrag van Malta

In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Wet op de archeologische monumentenzorg

Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen. Het doel hiervan is om het ‘bodemarchief’ zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven.

Erfgoedwet en Modernisering Monumentenzorg

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het betreft dan:

  • 1. Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • 2. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op gebied van archeologie
  • 3. Bescherming van stads- en dorpsgezichten

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenwet doorgevoerd via een wijziging van artikel 3.6. lid 2 van Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een bestemmingsplan moet voortaan het volgende worden opgenomen: een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de waardevolle cultuurhistorische elementen aangegeven.

Onderzoek

Cultuurhistorie

Uit de Cultuurhistorische WaardenKaart van de provincie Noord-Brabant blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn.

Archeologie

Voor de gehele kern Dinteloord geldt een lage verwachtingswaarde voor archeologische vondsten (zie figuur 4.1). In het plangebied liggen geen archeologische monumenten en zijn geen vondstmeldingen of waarnemingen bekend. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Mochten er ondanks de lage verwachtingswaarde tijdens de uitvoering toch archeologische vondsten worden gedaan dan is er sprake van een meldingsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.dtlBPdepinas-v001_0006.png"

Figuur 4.1 Archeologische waarden voor Dinteloord volgens IKAW

Conclusie

Archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het gebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. De planlocatie maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. De natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep.

Soortenbescherming

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit grasland dat voorheen in gebruik was als sportveld. Ten behoeve van de ontwikkeling zal het grasland bouwrijp worden gemaakt. Er worden geen bomen gekapt en bestaande bebouwing zal niet worden aangetast. Er zijn geen watergangen aanwezig in het plangebied.

Gezien het huidige gebruik kan het voorkomen van beschermde soorten op dit terrein worden uitgesloten. Mogelijk wordt het terrein incidenteel gebruikt door amfibieën als bruine kikker en gewone pad. De provincie hanteert voor deze soorten een provinciale vrijstelling van de verbodsbepaling uit de Wet natuurbescherming. In de groenstroken kunnen algemene broedvogels voorkomen als houtduif, merel en heggenmus.

De omliggende bebouwing en de bomen worden niet beïnvloedt door de werkzaamheden. Negatieve effecten kunnen daarom worden uitgesloten. Het plangebied vormt marginaal foerageergebied voor vleermuizen. Aangezien het geen essentieel foerageergebied betreft en in de omgeving van het plangebied soortgelijk gebied aanwezig is, worden negatieve effecten op dit punt eveneens uitgesloten. In de toekomstige situatie zullen de particuliere tuinen beter foerageermogelijkheden voor vleermuizen bieden dan de huidige situatie.

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Bij werkzaamheden dienen de volgende maatregelen in acht te worden genomen:

  • Er is geen ontheffing nodig voor benoemde overige soorten bruine kikker en gewone pad omdat in provincie Noord-Brabant hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wnb. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • De randen van het plangebied bieden broedgelegenheid aan algemeen voorkomende vogels als merel, houtduif en heggenmus. In verband met het voorkomen van deze algemene broedvogels dient tijdens de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen op te starten zodat vestiging van broedvogels wordt voorkomen. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • In de omgeving van het plangebied en mogelijk in de groenstrook kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Gedurende de nachtperiode dient uitstraling van licht te worden voorkomen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling, met inachtneming van de genoemde maatregelen, niet leidt tot negatieve effecten op beschermde gebieden of soorten. De Wet natuurbescherming staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen wordt bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone gronden gerealiseerd.

Onderzoek

Ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan "Oostgroeneweg Dinteloord" is in 2007 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 2). In dit onderzoek wordt inzicht gegeven in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocatie. Uit de resultaten blijkt dat in de bovengrond op het zuidwestelijk terreindeel (MM2) de gehaltes PAK (10 van VROM) en minerale olie de streefwaarde overschrijden. In het freatisch grondwater op het zuidwestelijk terreindeel (peilbuis 23) overschrijdt de concentratie nikkel de streefwaarde.

Op basis van deze onderzoeksresultaten moet de hypothese "onverdachte locatie" worden verworpen. De analyseresultaten geven echter geen aanleiding tot het instellen van een nader of aanvullend bodemonderzoek. DHV concludeert dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik (wonen) in het plangebied.

In juli 2014 is door Milon een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 3). Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de boven- en ondergrond bijmengingen waargenomen met baksteen en/of kolengruis. Voor het overige zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Milon concludeert dat het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse en dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het toekomstige gebruik ervan.

Conclusie

Op grond van de uitgevoerde bodemonderzoeken wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde invulling van het plangebied.

4.5 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling wordt bepaald op basis van kencijfers van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De gemeente heeft een weinig stedelijk karakter op basis van adressendichtheid. De woningen liggen in 'rest bebouwde kom' en binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt uitgegaan van het gemiddelde kencijfer op basis van het gemiddelde autobezit in de gemeente, ten opzichte van het landelijk gemiddelde conform het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). Voor het berekenen van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van de gemeentelijke parkeernormen.

Onderzoek

Ontsluiting

Het plangebied is gelegen in de kern Dinteloord en sluit aan op de Oostgroeneweg en Van Heemskerckstraat / Karel Doormanstraat. Het wordt ontsloten via meerdere erftoegangswegen naar de centrale as van Dinteloord; de Steenbergseweg en Westvoorstraat. De Steenbergseweg is, als enige weg binnen de bebouwde kom, als gebiedsontsluitingsweg ingericht (50 km/u) en de Westvoorstraat is een erftoegangsweg (30 km/u). Via de Oostgroeneweg en Zuideinde wordt direct op deze centrale as aangesloten. Vanaf deze centrale as is de Noordlangeweg, de N268, bereikbaar en daarmee ook de A4.

Via de Oostgroeneweg / Van Heemskerkstraat /Wipmolen / Stellingmolen wordt de Molendijk bereikt, welke in oostelijke richting via de Noordzeedijk (60 km/u) aansluit op de rotonde Symbiose / N268 om te ontsluiten richting Stampersgat / Oud Gastel en de A4. De ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer is daarmee goed.

De dichtstbijzijnde openbaarvervoerhalte ligt op circa 5 minuten loopafstand van het plangebied. Hier doen verschillende streeklijnen de halte aan. Het fietsverkeer maakt in de hele kern van Dinteloord gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Dit is gebruikelijk op erftoegangswegen en stimuleert het verblijfskarakter. De nieuwe wegen in het plangebied zullen net als de omliggende bestaande wegen voorzien zijn van trottoirs voor voetgangers. De ontsluiting per openbaar vervoer en langzaam verkeer is goed.

Parkeerbehoefte

Op basis van de verkaveling van het nieuwe woongebied en de gemeentelijke parkeernormen is de parkeerbehoefte voor het plangebied bepaald. Het stedenbouwkundig plan voorziet voor het plangebied in 54 rijwoningen, 10 twee-onder-één-kap woningen en 2 vrijstaande woningen. De parkeerbehoefte per woning is weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Parkeerbehoefte

Type woningen   Parkeernorm per woning   Parkeerbehoefte  
54 rijwoningen   1,5   81  
10 twee-onder-één-kap woningen   1,7   17  
2 vrijstaande woningen   2,0   4  
Totaal     102  

Voor de vrijstaande woning en de twee-onder-één-kapwoningen wordt uitgegaan van één parkeerplaats op eigen terrein. De overige parkeerbehoefte van deze woningen (2 parkeerplaatsen voor de 2 vrijstaande woningen en 7 parkeerplaatsen voor de 10 twee-onder-één-kapwoningen) zal in de openbare ruimte worden opgevangen. Voor de rijtjeswoningen geldt dat de parkeerbehoefte geheel in de openbare ruimte wordt opgevangen. In het stedenbouwkundig plan zijn ten behoeve van de woningen in het plangebied 66 parkeervakken ingetekend. Daarnaast is op de rijbaan nog ruimte voor circa 33 parkeerplaatsen. Deze zijn indicatief ingetekend op het stedenbouwkundig plan. Daarmee wordt ruimschoots in de parkeerbehoefte van 81 parkeerplaatsen voor rijwoningen en de 9 resterende parkeerplaatsen ten behoeve van de twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen voorzien. Het uiteindelijke aantal aan te leggen parkeerplaatsen zal worden afgestemd op het aantal en het type woningen dat daadwerkelijk wordt gebouwd.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Op basis van de verkaveling is de verkeersgeneratie van het plangebied berekend. Per rijwoning is de verkeersgeneratie 7,4 mvt/etmaal (motorvoertuigen per etmaal), per twee-onder-één-kap woning 7,8 mvt/etmaal en per vrijstaande woning 8,2 mvt/etmaal. De totale verkeersgeneratie van het plangebied bedraagt 494 mvt/weekdagetmaal. Omrekening naar het werkdaggemiddelde vindt plaats met de factor 1,11. De gemiddelde verkeersgeneratie op een werkdag bedraagt 548 mvt/werkdagetmaal.

De verkeersafwikkeling vindt met name plaats via de centrale as door de kern Dinteloord. Deze wordt bereikt via Zuideinde (in beide richtingen) of de Molendijk (alleen in de richting van het plangebied). In het worst case-scenario bestaat de mogelijkheid dat circa 75% ontsluit via één route. Dit zijn per werkdagetmaal circa 411 mvt over één wegvak. In de spitsperiode (10% van een etmaal) wikkelt deze weg circa 41 mvt af. Deze toename kan merkbaar zijn in het dagelijkse verkeersbeeld, maar zal niet voor een knelpunt zorgen.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. De parkeerbehoefte zal deels op eigen terrein plaatsvinden en wordt deels in de openbare ruimte opgevangen. De ontwikkeling zorgt voor een verkeerstoename, die naar verwachting geen knelpunten oplevert in de verkeersafwikkeling. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 63 dB (binnenstedelijk gelegen woning).

30 km/u wegen

Zoals aangegeven zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter dient op basis van jurisprudentie, in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Onderzoek

In het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De woningen vallen buiten de zone van gezoneerde wegen. De nieuwe wegen in het plangebied worden erftoegangswegen met een maximum snelheid van 30 km/u. In het kader van een goede ruimtelijke ordening, op basis van jurisprudentie, is akoestisch onderzoek wenselijk. De resultaten zijn opgenomen in bijlage 4.

Maatgevend is de verkeersgeneratie van het plangebied. Aangezien het plangebied meerdere uitvalswegen heeft, is dit scenario worst case. Doorgaand verkeer vanuit de Oostgroeneweg en de Van Heemskerckstraat is door de verblijfsfunctie van een erftoegangsweg hier niet extra bij opgeteld.

De woningen die op basis van het geldende bestemmingsplan al zijn toegestaan, zijn niet in het akoestisch onderzoek meegenomen. Deze woningen behoren tot de bestaande juridisch-planologische situatie. De maatgevende weekdagintensiteit is daarom bepaald aan de hand van de verkeersgeneratie van de 54 rijwoningen, 10 twee-onder-een-kap woningen en 2 vrijstaande woningen die in het stedenbouwkundig plan opnieuw zijn ingetekend of helemaal nieuw zijn toegevoegd. De totale verkeersgeneratie van het plangebied bedraagt 494 mvt/weekdagetmaal, afgerond op 500 mvt/weekdagetmaal. De wegdekverharding is nog niet bepaald. In worst case-scenario wordt uitgegaan van klinkerverharding in keperverband, in het rekenmodel aangeduid als elementenverharding in keperverband. De verhardingsbreedte tussen de woning en de as van de weg is ingesteld op de volledige 6,25 meter. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012.

Tabel 4.2 Geluidbelasting woningen

Bouwlagen   1,5 m   4,5 m  
Woningen De Pinas   48 dB   48 dB  

Uit tabel 4.2 blijkt dat de richtwaarde van 48 dB ter plaatse van de nieuwe woningen niet wordt overschreden. De geluidbelasting bedraagt maximaal 48 dB ten gevolge van het verkeer dat de nieuwe planlocatie zal genereren.

Conclusie

De nieuwe woningen in het plangebied zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening – op basis van jurisprudentie – getoetst op wegverkeerslawaai. Op grond van de SRM I-methode is de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woningen ten gevolge van de verkeersgeneratie van het plangebied berekend. Daaruit blijkt dat de richtwaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling zodoende niet in de weg.

4.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 66 woningen mogelijk. Ten opzichte van de geldende juridisch-planologische situatie zijn dit er ongeveer 36 extra. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de rijksweg A4. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek

De ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. Het plangebied is gelegen in de woonkern en wordt dan ook getypeerd als rustige woonwijk.

Bedrijventerrein Molenkreek

Oostelijk en noordelijk van het beoogde woongebied ligt het bedrijventerrein Molenkreek. Gezien de ligging van dit bedrijventerrein in de woonkern worden op de bedrijfspercelen maximaal bedrijven uit categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toelaatbaar geacht. Bij categorie 2-bedrijven gaat het om bedrijven die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken. Als richtafstand geldt daarbij een afstand van 30 m.

Ten oosten van het plangebied, op meer dan 200 meter afstand, zijn bedrijven uit milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor dit type bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter ten opzichte van een rustige woonwijk.

Begraafplaats

Aan de noordkant van het plangebied is een begraafplaats gelegen. Op basis van de VNG-publicatie geldt hiervoor een richtafstand van 10 m ten opzichte van een rustige woonwijk. Tussen de beoogde woonwijk en de begraafplaats ligt een groenstrook van circa 10 meter en is tevens een weg voorzien. Er wordt dan ook ruimschoots aan de richtafstand tot de woningen voldaan.

Autobedrijf Helmons

Aan de zuidoostkant van het plangebied is Autobedrijf Helmons gelegen. Hier is tevens een LPG-tankstation aanwezig. Een LPG-tankstation is een inrichting waarop het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Deze inrichting wordt derhalve behandeld onder het aspect externe veiligheid.

Karel Doormanstraat 2-4

Aan de Karel Doormanstraat 2-4 vond voorheen opslag van aardappelen plaats en was binnen de inrichting een propaangastank van 3.000 liter aanwezig ten behoeve van de verwarming van de opslag van aardappelen. Omdat deze activiteit later niet meer plaatsvond is de propaantank uit de inrichting verwijderd. Vervolgens is de inrichting verkocht aan de firma Huysmans waarbij de bedrijfsactiviteiten bestonden uit de verhuur van verschillende hallen. Momenteel wordt het bedrijfsgebouw verhuurd voor de opslag van goederen. Ten aanzien van dit perceel gelden geen aanvullende beperkingen. Ook hier geldt dat bedrijfsactiviteiten uit maximaal milieucategorie 2 zijn toegestaan waarvoor een richtafstand van 30 m geldt ten opzichte van een rustige woonwijk. Mocht de gebruiker van de loods het voornemen hebben de loods te gebruiken voor de opslag van aardappelen of andere agrarische producten zal in het kader van de milieuvergunning gekeken worden naar maatregelen aan het gebouw zodat voldaan kan worden aan de milieucategorie die ter plaatse geldt.

Van der Kroon

Op circa 40 m van het plangebied was het bedrijf Van der Kroon aanwezig. Dit bedrijf is inmiddels vertrokken. Op deze locatie is nu een bedrijfsverzamelgebouw aanwezig waar diverse kleinschalige bedrijven in gevestigd zijn. De specifieke aanduiding van dit bedrijf is verwijderd en hier zijn nu bedrijfsactiviteiten uit maximaal categorie 2 toegestaan.

Conclusie

Ter plaatse van de beoogde woningbouw is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Beleidsvisie gemeente Steenbergen 2012

De beleidsvisie externe veiligheid richt zich hoofdzakelijk op de schakels pro-actie, preventie en risicocommunicatie. Preparatie en repressie krijgen een plek via de verantwoordingsplicht groepsrisico. Nazorg en repressie maken primair onderdeel uit van het totale veiligheidsplan van de gemeente Steenbergen.

De gemeente Steenbergen heeft er voor gekozen om de veiligheidsambities te differentiëren naar gebiedsfuncties. Zo wordt in woonwijken (hoofdfunctie wonen) een hoger veiligheidsniveau nagestreefd dan op bedrijventerreinen(hoofdfunctie bedrijvigheid.) Naast de functies Wonen en Bedrijventerreinen wordt er ook nog een onderscheid gemaakt naar de functie transportas en de functie buitengebied.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn meerdere risicobronnen gelegen.

Rijksweg A4

Over de rijksweg A4 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Hier geldt een invloedsgebied van 880 meter als gevolg van het vervoer van LT2, het plangebied is op een afstand van circa 800 meter gelegen en ligt derhalve in het invloedsgebied. Gezien de grote afstand zal het toevoegen van personen geen wezenlijke invloed hebben op het groepsrisico, vanwege de ligging in het invloedsgebied is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Buisleiding Z-529-17

Ten noordoosten van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding Z-529-17 gelegen. De leiding heeft een werkdruk van 40 bar en een diameter van 6,61 inch, hierbij geldt een invloedsgebied van 70 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 160 meter, de risicobron is derhalve niet van invloed op de veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied.

LPG-tankstation Autobedrijf Helmons

Ten zuidoosten van het plangebied ligt een LPG-tankstation. In 2008 is er een QRA opgesteld ten behoeve van voorliggende ontwikkeling (B5875-89.004, DHV, 2008), vanwege de toevoeging van extra woningen is er een nieuwe QRA opgesteld (Omgevingsdienst Midden en West-Brabant, 2017).

Plaatsgebonden risico

De doorzet van dit tankstation is vergund tot 500 m3 per jaar. In het Bevi/Revi zijn veiligheidsafstanden voor het plaatsgevonden risico vastgelegd. Op basis van de Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstation (vastgesteld op 28 juni 2016) zijn de vaste veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico in het Revi verkleind. Hierbij is rekening gehouden met hittewerende bekleding. De plaatsgebonden risicocontour ligt op een afstand van 25 m vanaf het vulpunt en het ondergrondse reservoir en 15 m vanaf het afleverzuil. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze contour. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor het plan.

Groepsrisico

Het invloedsgebied van het GR reikt tot 150 meter rondom het vulpunt. Voor de zeer kwetsbare objecten moet rekening worden gehouden met een effectzone van 160 meter, deze afstand is gebaseerd op het ongevalsscenario met de grootste effectafstand. Het plan maakt geen zeer kwetsbare voorzieningen als een crèche mogelijk, de effectafstand vormt derhalve geen belemmering. Voor (beperkt) kwetsbare objecten die geen zeer kwetsbare objecten zijn, zoals woningen, moet rekening worden gehouden met een effectzone van 60 meter. Deze afstand is gebaseerd op het ongevalscenario dat het meest bijdraagt aan het plaatsgebonden risico (slangbreuk gevolgd door een fakkelbrand) en wordt gemeten vanaf het vulpunt. Zelfredzame personen worden vanaf 60 m afstand voldoende beschermd tegen de effecten van dit scenario. Afwijken van deze afstanden kan gemotiveerd plaatsvinden als er veiligheidsmaatregelen worden getroffen. De beoogde woningen liggen buiten de 60 meter effectzone, de personen in het plangebied zijn derhalve voldoende beschermd tegen een fakkelbrand scenario en de effectafstand vormt geen belemmering voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.dtlBPdepinas-v001_0007.png"

Figuur 4.2. De 60 meter effectzone rondom tankstation en afstand tussen dichtstbijzijnde woning

Verantwoording groepsrisico

Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) dient de toename van het groepsrisico als gevolg van een ruimtelijk besluit te worden verantwoord. In relatie tot de twee aspecten, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, dient de regionale brandweer of veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen (artikel 13 lid 3 Bevi). In het kader van het vooroverleg over het bestemmingsplan "Oostgroeneweg Dinteloord” is reeds advies uitgebracht door de brandweer. Dit advies uit het vastgestelde bestemmingsplan 2011 is in de voorliggende verantwoording verwerkt.

In de verantwoording komen de volgende onderwerpen aan bod:

  • Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico
  • Beschrijving van het maatgevende scenario voor hittestraling
  • Beschrijving van de effecten van het scenario
  • Maatregelen voor beperken van de risico's en effecten
  • Bestrijdbaarheid van rampen
  • Zelfredzaamheid van personen in invloedsgebied
  • Beschrijving van restrisico

De verantwoording groepsrisico voor het vervoer gevaarlijke stoffen over de A4 zal enkel ingaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.

Plaatsgebonden en groepsrisico

LPG- tankstation

De plaatsgebonden risicocontour ligt op een afstand van 25 m vanaf het vulpunt en het ondergrondse reservoir en 15 m vanaf het afleverzuil. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze contour. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor het plan.

Uit de QRA (bijlage 5) blijkt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in de huidige situatie 0,31 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Na de ontwikkeling zal het groepsrisico 0,737 maal de oriëntatiewaarde bedragen. De oriëntatiewaarde wordt niet overschreden. Als gevolg van de ontwikkeling van het woongebied zal wel sprake zijn van een toename van het GR.

Rijksweg A4

Binnen de PR 10-6 contour van de weg zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten voorzien. Het groepsrisico is in de huidige situaite kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Vanwege de grote afstand tot het plangebied, zal het toevoegen van personen op deze afstand niet leiden tot een toename van het groepsrisico.

Beschrijving van het maatgevende scenario

BLEVE scenario – LPG-tankstation

Met betrekking tot het vervoer van brandbare gassen zoals LPG of propaan per spoor en over weg is een incident mogelijk met een tank(wagen) geladen met een van deze stoffen met als gevolg het voltrekken van een BLEVE (Boiling liquid expanding vapour explosion). In het meest geloofwaardige scenario scheurt de tank(wagen) waardoor het tot vloeistof verdichte gas (LPG) expandeert en een overdrukscenario veroorzaakt (koude BLEVE). Dit kan worden gevolgd door een wolkbrand of een explosiescenario waarvan de effecten overeenkomen met de drukgolf van de koude BLEVE. In de onderstaande tabel staan de effectafstanden van het scenario weergegeven. Dit scenario wordt gezien als het maatgevend scenario voor een ongeval met een LPG- tank(wagen). Het scenario waarbij een zogenaamde warme BLEVE ontstaat is na uitvoering van de maatregelen uit het LPG convenant (aanbrengen van hittewerende coating op tankwagens) niet meer maatgevend. Dit geldt ook voor het beschouwen van effecten bij het verladen van LPG bij LPG tankstations.

Tabel 4.4 Effectafstanden koude BLEVE scenario

Koude BLEVE-scenario met een tankwagen  
Effect   Schadebeeld   Effectafstand  
100% letaal (0,3 bar)   verwoestende schade   30 m  
1% letaal ( 0,1 bar)
(= invloedsgebied)  
middelmatige schade   70 m  
Glasbreuk (0,03 bar)   lichte schade   180 m  

Toxisch scenario - A4

Het maatgevend effectscenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg betreft het toxisch scenario. Het scenario 'toxische wolk' treedt op wanneer een opslagtank(er) met chemicaliën lek raakt door een externe bron of externe factoren zoals corrosie. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uitwaait. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid en de vullingsgraad van de tank op dat moment.

Beschrijving van de effecten voor de scenario's

BLEVE –LPG-tankstation

Bij het ontstaan van een koude BLEVE is er sprake een overdrukscenario waarbij er geen tijd is voor ontvluchting van het gebied. De mate van zelfredding is afhankelijk van de situatie ter plaatse en van de gebouwen.

Toxisch scenario – A4

Bij een calamiteit met toxische gassen kunnen, afhankelijk van de windsnelheid, personen binnen enkele kilometers gevaar lopen. Blootstelling kan alleen worden voorkomen als de aanwezige personen kunnen schuilen in gebouwen die als zogenaamde “Safe-Haven” zijn uitgerust. Doel van een “Safe-Haven” is het beschermen van personen van giftige stoffen buiten door een afgesloten ruimte te creëren die niet beïnvloedt wordt door de buitenluchtcondities.

Maatregelen voor beperken van de risico's en effecten

De maatregelen die genomen kunnen worden om de risico's te beperken en de hulpverlening te ondersteunen bij het bestrijden van de gevolgen van een incident kunnen worden onderverdeeld in bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid. Maatregelen voor een effectieve zelfredzaamheid worden besproken onder het kopje zelfredzaamheid.

Bronmaatregelen

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken, echter zijn deze maatregelen vaak niet mogelijk of gewenst.

Met betrekking tot de risicovolle inrichting, het LPG-tankstation, betreft het maatregelen die gaan over het verminderen van de hoeveelheden en het verbeteren van de omstandigheden. Bronmaatregelen die mogelijk zijn, zijn bijvoorbeeld:

  • het verbieden van gelijktijdig verladen van LPG en brandbare vloeistoffen;
  • alleen toestaan lossen van LPG-tankwagens die voorzien zijn van hittewerende bekleding;

Met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A4 kunnen door de gemeente geen bronmaatregelen worden genomen. De bronmaatregelen die mogelijk zijn worden reeds getroffen in het kader van het Basisnet. In het basisnet wordt een risicoplafond vastgesteld waardoor het vervoer van gevaarlijke stoffen niet onbeperkt kan groeien.

Effectmaatregelen

Effectmaatregelen zijn maatregelen waardoor de effecten van een ongevalscenario op de omgeving beperkt kunnen worden. Het gaat dan vooral om mogelijke bouwkundige en installatietechnische maatregelen bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. De mogelijke effectmaatregelen worden per maatgevend scenario beschreven.

Een algemeen effect beperkende maatregel kan bestaan uit het vergroten van de afstand tussen de risicobronnen en de beoogde woningen. Dit zou betekenen dat een zone langs het LPG-tankstation niet zou kunnen worden benut als ontwikkeling van de woonwijk. Dit wordt echter gezien het zorgvuldig en efficiënt omgaan met het ruimtegebruik en de hoogte van het groepsrisico niet noodzakelijk geacht.

Met betrekking tot het toxisch scenario kan de volgende effectmaatregel worden genomen:

  • de mechanische ventilatie kan in de woningen handmatig worden uitgezet door de bewoners. Deze maatregel kan bij nieuwe bebouwing worden geborgd in de vergunningverleningsprocedure.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt in oostelijke richting ontsloten door de Oostgroeneweg die in zuidelijke richting aansluit op de De Ruyterstraat en in westelijke richting op de Zuideinde. Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de bron af vluchten. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

In de directe nabijheid van de risicobron en in het plangebied dienen voldoende effectieve bluswatervoorziening aanwezig te zijn. Nabij het LPG tankstation is een brandkraan aanwezig. In de toekomstige woonwijk zal een bluswatervoorziening worden aangelegd. Er zal worden voldaan aan de gestelde eisen aangaande primaire bluswatervoorziening en secundaire bluswatervoorziening.

  • Een primaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die na aansluiting direct en onafgebroken voldoende water uit de bluswatervoorziening kan leveren. De benodigde bluswatercapaciteit van de primaire bluswatervoorziening zal minimaal 30m3 /h conform de door de brandweer gestelde voorwaarden.
  • Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die geen grotere afstand tot de (te verwachten) brandhaard mag hebben dan 2x160 meter. De benodigde bluswatercapaciteit voor de secundaire bluswatervoorziening zal minimaal 60m3 /h bedragen conform de door de brandweer gestelde voorwaarden. De exacte uitwerking en plaatsing van de brandkranen zal in nader overleg met de brandweer plaatsvinden.

De opkomsttijd is minder dan 6 minuten. Hiermee wordt voldaan aan de door de brandweer gestelde norm voor de opkomsttijden. Mocht er zich een calamiteit voordoen dan is de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant voldoende ingericht om binnen het eerste uur materieel te kunnen leveren en de ramp te bestrijden. De medische hulpverleningscapaciteit kan onvoldoende zijn en interregionale bijstand kan noodzakelijk zijn.

Met betrekking tot het toxisch scenario zijn de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid klein, de hulpverlening zal proberen de vrijkomende dampen neer te slaan of te verdunnen.

Zelfredzaamheid

De populatie aanwezige mensen binnen het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit zelfredzame personen. De ontwikkeling voorziet ook niet in functies die bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Aangezien de dichtstbijzijnde woningen op 63 meter zijn gesitueerd, wordt voldaan aan de effectafstand en zijn de aanwezige personen voldoende beschermd tegen een fakkelbrandscenario.

In het kader van effectieve zelfredzaamheid dienen de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Dit valt onder de informatieplicht van de gemeente en daar wordt door de gemeente op toegezien. De gemeente Steenbergen vindt het belangrijk om burgers en ondernemers te laten weten dat de gemeente bewust en open wil omgaan met de risico's die bestaan binnen de gemeente. De gemeente communiceert daarom via www.gemeente-steenbergen.nl en via de risicokaart over het externe veiligheidsbeleid, over risico's binnen de gemeente en over wat men kan doen bij rampen of incidenten. Voor dit laatste sluit de gemeente zo veel als mogelijk aan bij de informatie van de landelijke campagne 'Denk vooruit' (voor meer informatie hierover zie www.denkvooruit.nl).

De brandweer stelt voor om de volgende maatregelen te nemen om de negatieve effecten vanwege de aanwezigheid van het LPG tankstation te verminderen:

  • in planologisch opzicht wordt voorgesteld om de 10-6 contour op de verbeelding op te nemen. In figuur 4.3 valt de contour af te lezen;
  • tevens adviseert de brandweer om het zogenoemde invloedsgebied op de verbeelding op te nemen (cirkel van 150 meter vanaf het vulpunt). Omdat het invloedsgebied geen direct juridische gevolgen heeft wordt dit niet opgenomen op de verbeelding. Het is wel opgenomen in de toelichting (zie figuur 4.2).

Beschrijving van restrisico

Na het treffen van maatregelen resteert een resteffect. Dit betreft een inschatting van het aantal doden, gewonden en materiële schade bij de representatieve scenario's, ondanks de getroffen maatregelen. Het maatgevend scenario voor beschrijving van het restrisico is het zwaarst mogelijke incident: het toxisch scenario.

Aangezien door de toepassing van handmatig af te zetten mechanische ventilatie de risico's zullen afnemen, wordt het restrisico acceptabel geacht. De genoemde maatregelen kunnen de omvang van mogelijke incidenten reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht voor de hulpverleningsdiensten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0851.dtlBPdepinas-v001_0008.jpg"

Figuur 4.3. Invloedsgebied en plaatsgebonden risico 10-6

Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. De veiligheidssituatie ter plaatse is, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, goed te noemen.

4.10 Relevante kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied is een aantal soorten kabels en leidingen gelegen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen). Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met infrastructuur. Er zijn geen planologisch relevante leidingen in het plangebied gelegen.

Hoofdstuk 5 Bestemmingsregeling

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe dit de inhoud van het bestemmingsplan regelt.

  • In paragraaf 5.1 wordt de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan aangegeven.
  • In paragraaf 5.2 wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
  • Ten slotte wordt in paragraaf 5.3 toegelicht welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en welke bouwregels daaraan gekoppeld zijn.

5.1 Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP)

De Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012), die voortvloeit uit de Wet ruimtelijke ordening, maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld.

SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Wel dient het bestemmingsplan van een toelichting vergezeld te gaan.

Het bestemmingsplan zelf bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

5.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.

Opzet verbeelding

Bestemmingen

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming geldt voor de betreffende gronden en waar bebouwing is toegestaan. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals W voor 'Wonen' en T voor 'Tuin'.

Aanduidingen

Op de verbeelding wordt met aanduidingen aangegeven welke woningtypen er gebouwd mogen worden.

Bij het toekennen van de aanduidingen is gebruik gemaakt van de standaard (en verplichte) aanduidingen uit SVBP2012.

Op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen. Tevens wordt in een onderhoek op de verbeelding de naam van het bestemmingsplan aangegeven, de datum van terinzagelegging, vaststelling en (eventueel) van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook is het identificatienummer van het bestemmingsplan en het kaartblad aangegeven. De analoge kaart bestaat uit 1 kaartblad en renvooi, op een schaal van 1:1.000.

Opzet planregels

Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 (bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel en regels die voor eventuele flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid.
  • Hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels) ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Een bestemmingsartikel wordt als volgt opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunningen;
  • wijzigingsbevoegdheden.

Een bestemmingsartikel behoeft niet alle elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

5.3 Gehanteerde bestemmingen

Voor de bestemmingsregeling is zoveel mogelijk uitgegaan van de bestemmingsmethodiek van het geldende bestemmingsplan. De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de geplande woningen. Binnen het plangebied is gedifferentieerd tussen woningtyplogieën. De bestemming 'Tuin' is voor de tuinen bij de woningen opgenomen. De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de wegen, voet- en fietspaden en dergelijke. Het openbaar groen is voorzien van de bestemming 'Groen'. De bestemmingen komen alfabetisch aan bod.

Langs de oostrand van het woongebied wordt op termijn woningbouw beoogd. Echter, in de huidige situatie wordt rekening gehouden met de aanwezigheid van bedrijven: betreffende gronden zijn (nog) niet voorzien van een rechtstreekse woonbestemming. Vooralsnog is voor deze gronden de bestemming 'Groen' opgenomen. Voor de hier beoogde woningbouw wordt op termijn, nadat de relevante nabije bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd, een afzonderlijke planologische procedure gevoerd.

Groen (G)

De belangrijke toekomstige groenvoorzieningen zijn bestemd tot 'Groen'. Binnen de bestemming 'Groen' zijn ook fiets- en wandelpaden en water toegestaan. Zoals hiervoor aangegeven zijn ook de gronden aan de oostzijde voorlopig voorzien van een groenbestemming.

Tuin (T)

De gronden die niet tot het bouwvlak behoren en aan de straatzijde liggen, zijn bestemd als 'Tuin'. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, toegestaan. Hierdoor zijn erfafscheidingen mogelijk binnen de bestemming. Via een omgevingsvergunning is het mogelijk aan de voorzijde van woningen serres en erkers te plaatsen.

Verkeer (V)

De bestemming 'Verkeer' heeft betrekking op wegen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, sloten en watergangen, maar maakt ook pleinen, terrassen, jongerenontmoetingsplekken en afvalverzamelvoorzieningen mogelijk. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan en planherziening nodig zou zijn. Op gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn niet voor bewoning bestemde gebouwen toegestaan.

Wonen (W)

Om flexibiliteit in woningtypen toe te laten, is conform het geldende plan gekozen voor één bestemming 'Wonen' met de aanduidingen 'twee-aaneen' en 'aaneengebouwd'. Ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn zowel vrijstaande als twee-onder-één-kapwoningen mogelijk. Deze aanduiding is ook opgenomen voor de twee woningen die conform het stedenbouwkundig plan vrijstaand worden gebouwd, om ook daar enige flexibiliteit in het woningtype te bieden. Ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen zowel aaneen gebouwde, twee-aaneen gebouwde als vrijstaande woningen worden gebouwd.

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor in totaal maximaal 66 woningen en bijbehorende erven, toegangs- en achterpaden. Door middel van het bouwvlak is aangegeven waar hoofdgebouwen zijn toegestaan. Aan-, uit- en bijgebouwen zijn op het achtererf toegestaan, in ten hoogste één zijdelingse perceelgrens. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 7 meter en 11 meter.

Wijzigingsbevoegdheid

Voor het noordoostelijk deel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van gestapelde bouw, waarmee ook het woningaantal kan worden vergroot. Door het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen sociale huurwoningen (appartementen) voor de Woningstichting mogelijk worden gemaakt.

Veiligheidszonde - Bevi

Op de verbeelding is een veiligheidszone - Bevi opgenomen in verband met de aanwezigheid van een tankstation met lpg ten zuidoosten van het plangebied.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de handhaving en de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

6.1 Handhaving

Het gemeentebestuur is bevoegd om administratiefrechtelijk op te treden op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van activiteiten, die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het spreekt echter vanzelf dat het weinig zin heeft bestemmingsplannen op te stellen die slecht worden nageleefd.

Om een aanvaardbaar handhavingsbeleid tot stand te brengen, dient in de eerste plaats het draagvlak te worden vergroot. In verband hiermee dient het bestemmingsplan voor zoveel mogelijk betrokkenen een duidelijke, toegankelijke en op de hedendaagse behoeften en eisen afgestemde bestemmingsregeling te bevatten.

Verder kan door informatie te verstrekken omtrent de inhoud van het bestemmingsplan een groter begrip worden gekweekt bij de burger. Het geven van voorlichting vormt daarom de eerste schakel in de handhavingsactiviteiten. Van gemeentewege zullen hiertoe de nodige activiteiten worden ondernomen.

Daarnaast dient politieke / bestuurlijke bereidheid te ontstaan om voorschriften in de praktijk toe te passen en te handhaven. Ten aanzien van overtredingen zal een actief handhavingsbeleid worden gevoerd. Getracht wordt de controlewerkzaamheden ten aanzien van geconstateerde overtredingen op een intensieve manier uit te voeren.

Om de benodigde inzet van extra middelen zo beperkt mogelijk te houden, maar ook om tot een samenhangend handhavingsbeleid te komen, zullen handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk worden afgestemd. Controle in het kader van het bestemmingsplan wordt gekoppeld aan controle in het kader van milieuwetgeving en omgekeerd.

Wanneer eenmaal sancties moeten worden getroffen, zal dit op consistente wijze, maar met oog voor de juridische spelregels, worden gedaan. Indien de activiteiten niet kunnen worden gelegaliseerd, zullen de instrumenten van aanschrijving, stillegging bouw, bestuursdwang en dwangsom worden toegepast. De uitvoering van de strafrechtelijke vervolging ligt in handen van het Openbaar Ministerie.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Naast de planologische haalbaarheid van het project zoals getoetst in voorgaande paragrafen, moet ook de financiële uitvoerbaarheid van het project aangetoond worden. In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom).

Alle gronden in het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. De aankoop van de grond en het aanleggen van nieuwe sportvelden elders hebben geleid tot een tekort op de exploitatiebalans. De kosten voor het plan worden gedekt via de gronduitgifte en de algemene reserve. Een exploitatieplan is dan ook niet noodzakelijk. Het plan is, met inachtname van het risico op planschade, financieel uitvoerbaar.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro

De gemeente kan met behulp van een formulier een ruimtelijk plan elektronisch toezenden aan de Provincie Noord-Brabant. De gemeente ontvangt vervolgens via de e-mail een afschrift van de inventarisatie van de ruimtelijke aspecten, waarmee het wettelijk vooroverleg is afgerond. In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening, is het concept ontwerpbestemmingsplan op 22-02-2017 door middel van het formulier elektronisch aangemeld bij de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft hierop gereageerd dat er geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen. Het aanmeldformulier van het ruimtelijk plan met hierin de reactie van de provincie is bijgevoegd in bijlage 6.

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ook voorgelegd aan Waterschap Brabantse Delta. De gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in het plan. Het waterschap heeft aangegeven dat zij een positief wateradvies geeft. De reactie van het Waterschap is bijgevoegd in bijlage 7.

In het kader van externe veiligheid heeft er vooroverleg plaatsgevonden met de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB). In een reactie heeft de OMWB aangegeven dat er onvoldoende rekening is gehouden met het vervoer van LT2 (liquid toxische stoffen) over de A4. Daarnaast is er onvoldoende aandacht besteed aan de circulaire effectafstanden lpg tankstations. De QRA is niet berekend met de extra woningen die de herziening mogelijk maakt. En de veiligheidszone LPG ontbreekt op de verbeelding.

De gemeente heeft hierop een aantal aanpassingen gedaan. Er is een nieuwe QRA gemaakt en is het onderdeel transport en de beoordeling van het LPG tankstation aangepast. Ook is op de verbeelding de veiligheidszone LPG opgenomen.

Informatieavond

In het kader van het planologisch proces zijn omwonenden tijdens een inloopavond over de plannen geïnformeerd. De inloopavond heeft plaatsgevonden op 29 november 2016 en omwonenden konden op informele wijze een reactie indienen. In totaal is één reactie ontvangen, die is samengevat en beantwoord in bijlage 8.

Ter inzagelegging ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 15 juni 2017 6 weken ter inzage gelegen in het kader van de vaststellingsprocedure. Gedurende deze periode heeft een ieder de gelegenheid gehad zijn of haar zienswijze kenbaar maken.

Er is een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan ontvangen. In bijlage 9 is de Nota van beantwoording zienswijze opgenomen, waarin een samenvatting van de zienswijze is gegeven en de beantwoording hiervan. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van deze zienswijze niet aangepast.