Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Moerstraatseweg 154 Steenbergen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0851.bgBPmoerstrweg154-v001

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 plan:

het bestemmingsplan “ Moerstraatseweg 154 Steenbergen” van de gemeente Steenbergen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0851.bgBPmoerstrweg154-v001 met de bijbehorende regels;

1.3 AAB:

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 abiotische waarde:

het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen);

1.7 afhankelijke woonruimte:

een gebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.8 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 agrarisch bedrijf, grondgebonden:

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden;

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het (deel van een) bouwperceel dat maximaal mag worden bebouwd;

1.13 bed & breakfast:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, recreatieve verblijfsvoorziening gericht op het aanbieden van logies en ontbijt. Onder een bed & breakfast voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.14 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.15 bedrijf aan huis:

het aan huis geheel of overwegend door middel van handwerk uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit, geen detailhandel zijnde;

1.16 beperkingen veehouderij:

gebied waar de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen zijn beperkt;

1.17 beroep aan huis:

het door de bewoner van de woning beroepsmatig uitoefenen van of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied (met uitzondering van een kappersbedrijf), dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.18 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw op een bouwperceel, dat door vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;

1.29 dagrecreatie:

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.30 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw, met dien verstande dat in onderhavige regels lessenaarsdaken niet zijn toegestaan;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 differentiatievlak:

een als zodanig door differentiatiegrenzen omsloten vlak waarmee de gronden zijn aangeduid waarop uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, geen kassen, mogen worden opgericht;

1.33 ecologische hoofdstructuur:

samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

1.34 ecologische verbindingszone:

bij dit bestemmingsplan aangeduid langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;

1.35 ecologische waarde:

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde of bestaande natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;

1.36 educatief medegebruik:

een educatief gebruik van gronden en bouwwerken dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit educatieve gebruik is toegestaan;

1.37 erf:

het al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienst van het gebruik van dat gebouw en voor zover dit plan een dergelijke inrichting niet verbiedt;

1.38 extensieve recreatie:

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals onder andere wandelen, fietsen, kanoën en varen;

1.39 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.41 horeca:

bedrijfsmatig verstrekken van dranken of etenswaren voor gebruik ter plaatse, bedrijfsmatig bieden van hotel- of groepsaccommodatie bedrijfsmatig bieden van vermaaks- of wellnessfaciliteiten of bedrijfsmatig bieden van congres- of vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto, caravan of enig ander onderkomen of verblijf, geen bouwwerk zijnde, dat geschikt is voor tijdelijke recreatief nachtverblijf;

1.43 kamperen:

het genieten van recreatief verblijf, indien dit omvat overnachting anders dan met gebruikmaking van een hotel, pension of woning, danwel een vaartuig;

1.44 kant van de weg:

de kant van de weg is de dichtstbijzijnde bestemmingsgrens van de bestemming ‘Verkeer - 1’;

1.45 kas:

agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden, waaronder mede begrepen een schuurkas of een permanente tunnel- of boogkas hoger dan 1,5 meter;

1.46 kleinschalige dagrecreatieve voorziening:

voorzieningen ten behoeve van aan het buitengebied gebonden dagrecreatie, zoals speeltuinen, verhuur van fietsen / huifkarren, een kinderboerderij, een ambachtelijke kaasmaker, boerengolf, het organiseren van rondleidingen in het buitengebied, agrarische educatie en andere naar aard daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.47 kleinschalige horeca:

kleinschalige horeca die gericht is op het verstrekken van maaltijden en dranken voor gebruik ter plaatse en die gerelateerd zijn aan de recreatieve functie van het buitengebied. Voorbeelden van kleinschalige horecabedrijven zijn een thee- en koffieschenkerij, ijs- / snackverkooppunt en rustpunt voor passanten (fietsers, wandelaars, etc.);

1.48 kleinschalige vorm van recreatie en toerisme:

het bieden van gelegenheid voor verpozing en/of verblijf op een wijze waarbij landschapsbeleving en rust voorop staat, hierbij moet met name worden gedacht aan een Bed & Breakfast, een minicamping, kleinschalige horeca en kleinschalige aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen (zoals een speeltuin, verhuur van fietsen / huifkarren, een kinderboerderij, een ambachtelijke kaasmakerij, boerengolf, het organiseren van rondleidingen in het buitengebied, agrarische educatie en andere naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen activiteiten);

1.49 kwaliteitsverbetering landschap:

een uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in de hoofdlijnen heeft beschreven. De verbetering kan mede betreffen:
  1. de landschappelijke inpassing (van bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij, voor zover vereist op grond van de provinciale Verordening ruimte 2014);
  2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
  3. activiteiten, gericht op behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
  4. het wegnemen van verharding;
  5. het slopen van bebouwing;
  6. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones.
 

1.50 landschapselementen:

ecologisch en/of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes, in de regel kleiner dan 2 ha, onder een agrarische productiefunctie;

1.51 landschappelijke waarde:

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten;

1.52 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.53 nevenactiviteit:

een bedrijfs-, of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomensverwervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.54 normaal onderhoud en beheer:

het onderhoud en beheer, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden die tot de betreffende bestemming behoren;

1.55 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.56 ondergeschikte detailhandel:

beperkte, op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met bedrijfsactiviteiten die als hoofdfunctie worden uitgeoefend;

1.57 overige teeltondersteunende voorzieningen:

voorzieningen die niet in de categorie van permanente of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen geplaatst kunnen worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor stellages met regenkappen bij de grondgebonden teelt van zachtfruit, anti-onkruiddoek en boomteelthekken. De stellages onder de regenkappen mogen jaarrond blijven staan;

1.58 paalkamperen:

vorm van kamperen, die alleen is toegestaan binnen een straal van 10 meter rondom een speciaal hiervoor door Staatsbosbeheer geplaatste pomp, waarbij een tent niet langer dan 72 uur aanwezig mag zijn en waarbij een maximum geldt van 3 trekkerstentjes per paalkampeerplaats;

1.59 peil:

  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
 

1.60 permanente teeltondersteunende voorzieningen:

teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, niet zijnde een kas, zoals bakken op stellingen (aardbeien) en containervelden;

1.61 relatie:

een aanduiding op de verbeelding dat aangeeft dat bebouwing op verschillende locaties behoort tot één (agrarisch) bedrijf of woning en derhalve één bestemmingsvlak aanwezig is;

1.62 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.63 Staat van bedrijfsactiviteiten:

de Staat van bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;

1.64 standplaats:

de aaneengesloten grond, waarop één kampeermiddel gesitueerd is of gesitueerd kan worden;

1.65 teeltondersteunende voorzieningen:

ondersteunende voorziening die een onderdeel is van de vollegrondse bedrijfsvoering van een tuinbouwbedrijf of boomkwekerij;

1.66 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

het tijdelijk, gedurende maximaal 6 maanden per jaar (afhankelijk van de teelt), bouwen en/of aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen. Hieronder worden verstaan folies (afdekfolies en acryldoek, vlakveldfolie), insectengaas, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten (waarbij de palen jaarrond mogen blijven staan), vraatnetten, lage tunnels, schaduwnetten en dergelijke, in de vorm van:
  • hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een minimale hoogte van 0,5 meter en een maximale hoogte van 5 meter;
  • lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen met een maximale hoogte van 0,5 meter;
 

1.67 (sier)tuin:

de gronden van een bouwperceel behorende bij een (bedrijfs)woning ingericht als tuin, voor zover gelegen buiten het aangegeven bouwvlak. Deze gronden zijn geen erf;

1.68 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.69 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, inlaten etc.

1.70 wet/wettelijke regelingen:

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan, tenzij anders bepaald;

1.71 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat bestaat uit een complex van ruimten, qua inrichting en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van personen in de vorm van één huishouden, waaronder:
  1. vrijstaande woning: een woning, waarbij het hoofdgebouw met bijbehorende bijgebouwen, geen gemeenschappelijke wand heeft met een naastgelegen hoofdgebouw dan wel daarbij behorende bijbehorende bijgebouwen;
  2. twee-aaneen gebouwde woning:
    1. een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen;
    2. een woning, waarbij het hoofdgebouw met bijbehorende bijgebouwen één of meer gemeenschappelijke wanden heeft met een naastgelegen hoofdgebouw dan wel daar bijbehorende bijgebouwen;
  3. aaneen gebouwde woning: een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee als woning aan elkaar gebouwde hoofdgebouwen;
 

1.72 wonen:

het gebruik van een complex van ruimten voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
  1. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  2. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  3. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; bij de goothoogte wordt gemeten daar waar de goot het hoogst ligt. Indien zich op enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt de goot- en de bouwhoogte van de dakkappel(len) als goothoogte aangemerkt;
  4. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  5. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  6. afstand tot de bouwgrens: tussen de grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;
  7. ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
agrarische bodemexploitatie;
  1. het behoud en herstel van de aanwezige landschapswaarden in de vorm van het behoud en herstel van de open agrarische zeekleigronden;
  2. het behoud, herstel en/of realisatie van boomdijken, landschapselementen, alsmede de groenzones bij agrarische bedrijven;
  3. het behoud, herstel, bescherming en/of ontwikkeling van natuurwaarden;
  4. het behoud, herstel, bescherming en/of ontwikkeling van het Natuur Netwerk Brabant;
  5. het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de Groenblauwe mantel;
  6. het behoud en bescherming van bestaande ecologische verbindingszones;
  7. extensief dagrecreatief medegebruik;
  8. agrarisch educatief medegebruik;
  9. een (sier)tuin;
  10. kwaliteitsverbetering van het landschap, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – landschappelijke inpassing’ de landschappelijke inpassing als bedoeld voor de kwaliteitsverbetering van het landschap zodanig opgericht en in stand dient te worden gehouden, zoals vermeld in bijlage 2 bij deze regels; 
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. water, waterkeringen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. (toegangs)wegen, paden en parkeervoorzieningen;
  4. teeltondersteunende voorzieningen
 

3.2 Bouwregels

 
3.2.1 Algemeen
Voor het bouwen geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, die ten dienste staan van de bestemming.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
  2. ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering zijn lage tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen toegestaan met een maximale bouwhoogte van 0,5 meter. De afstand tot de bouwperceelgrens bedraagt minimaal 2,5 meter;
  3. erf- en terreinafscheidingen zijn toegestaan met een maximale hoogte van 1,5 meter;
  4. ten behoeve van een (vollegronds)teeltbedrijf, extensieve recreatie, educatief medegebruik, landschapsbeheer en natuurbeheer zijn overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, uitgezonderd overkappingen, met een maximale hoogte van 2 meter. 

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  6. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.
 

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 en artikel 3.2.2 ten behoeve van hoge tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende voorwaarden:
  1. de voorzieningen zijn noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  2. omtrent het bepaalde in sub a kan nader advies ingewonnen worden bij de AAB;
  3. de hoogte van de teeltondersteunende voorziening mag niet meer bedragen dan 2,5 meter, met uitzondering van hagelnetten, schaduwnetten, vraatnetten en soortgelijke voorzieningen welke maximaal 5 meter hoog mogen zijn;
  4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische en/of abiotische waarden worden niet onevenredig aangetast;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven.
 

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:
  1. permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  2. teeltondersteunende kassen;
  3. kamperen, met uitzondering van paalkamperen;
  4. opslag;
  5. sleufsilo's, mestsilo's, voedersilo's (folie)bassins, mestbassins, mestplaten, waterbassins, paardenbakken en andere soortgelijke bouwwerken/voorzieningen;
  6. het verwijderen van de landschappelijke inpassing als bedoeld voor de kwaliteitsverbetering van het landschap ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - landschappelijke inpassing’.
 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  
3.6.1 Verbod
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van houtgewas, waaronder begrepen houtgewas ten behoeve agrarische activiteiten. Het verbod geldt niet voor het aanbrengen en in stand houden van houtgewas ten behoeve van agrarische activiteiten met een maximale hoogte van 1,50 meter of een instandhoudingstermijn heeft van minder dan één jaar;
  2. het aanleggen van landschapselementen;
  3. het aanbrengen van bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  4. het afgraven en ophogen van de gronden met meer dan 0,50 meter;
  5. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
  6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  7. het vellen of rooien van houtgewas of landschapselementen, niet zijnde houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
  8. het aanbrengen van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen.
3.6.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld onder artikel 3.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, inclusief de werkzaamheden welke tot de normale agrarische bedrijfsvoering worden gerekend;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en waarvoor geen vergunning nodig was;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. worden uitgevoerd in het kader van het groen blauw stimuleringskader;
  5. de realisatie van de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap betreffen.
 
3.6.3 Toetsingscriteria
  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 3.6.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  2. De gronden behorende tot de Groenblauwe mantel, zoals aangeduid op de verbeelding, strekken tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van deze gebieden. Zolang de duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken binnen de Groenblauwe mantel niet gerealiseerd is, is de toegestane bestaande planologische gebruiksactiviteit zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving toegelaten.
 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Differentiatievlak permanente teeltondersteunende voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden te wijzigen ten behoeve van het toestaan van een differentiatievlak permanente teeltondersteunende voorzieningen aansluitend aan het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf met de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - differentiatievlak permanente teeltondersteunende voorzieningen’, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering en de volwaardigheid van het agrarisch bedrijf is aangetoond;
  2. de wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast voor grondgebonden agrarische activiteiten;
  3. omtrent het bepaalde in sub a. en b. wordt nader advies ingewonnen bij de AAB;
  4. de omvang van de aanduiding bedraagt maximaal 2,5 hectare;
  5. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  6. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  7. het wijzigen binnen de Groenblauwe mantel zoals aangeduid op de verbeelding gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  8. wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.
 

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in de vorm van vrijstaande woningen, twee-aaneen gebouwde woningen of aaneen gebouwde woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in het hoofdgebouw en bijbehorende bijgebouwen;
  2. kwaliteitsverbetering van het landschap, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – landschappelijke inpassing’ de landschappelijke inpassing als bedoeld voor de kwaliteitsverbetering van het landschap zodanig opgericht en in stand dient te worden gehouden, zoals vermeld in bijlage 2 bij deze regels;
 
met de daarbij behorende:
  1. bijbehorende bijgebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. tuinen, erven en terreinen;
  4. parkeervoorzieningen. 

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. voor het bouwen geldt dat uitsluitend gebouwen, bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd die ten dienste staan van de bestemming;
  2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht.
 
4.2.2 Woning
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:
  1. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
  2. de inhoud van de woning, zijnde het hoofdgebouw, mag niet meer dan 1.200 m³ bedragen, tenzij de bestaande legale inhoud reeds groter is;
  3. de goot- en bouwhoogte van de woning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 5,5 meter en 10,0 meter;
  4. de woning dient te worden afgerond met een dak, waarbij de dakhelling minimaal 15° en maximaal 65° mag bedragen;
  5. de afstand van de woning tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 meter;
  6. de afstand van de woning tot de kant van de weg bedraagt minimaal 10 meter.
 
4.2.3 Bijbehorende bijgebouwen bij woningen
Voor het bouwen van bijbehorende bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 250 m²;
  2. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bijgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,3 meter en 8,5 meter;
  3. de bijbehorende bijgebouwen dienen te worden afgerond met een dak, waarbij de dakhelling minimaal 15° en maximaal 65° mag bedragen; bijbehorende aangebouwde bijgebouwen als onderdeel van de woning mogen met een plat dak worden afgewerkt, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 3,3 meter mag bedragen;
  4. de afstand van het bijbehorend bijgebouw tot de bouwperceelgrens bedraagt minimaal 3 meter;
  5. een bijbehorend bijgebouw dient op een minimale afstand van 1 meter achter de voorgevel van de woning te worden opgericht;
  6. qua situering dient er een directe samenhang te zijn tussen de woning en de bijbehorende bijgebouwen;
  7. de afstand van bijbehorende bijgebouwen tot de kant van de weg bedraagt minimaal 10 meter.
 
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij woningen
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel van de woning mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van de woning mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  4. de afstand van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot de kant van de weg bedraagt minimaal 10 meter, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, die tot op de bouwperceelgrens mogen worden opgericht;
  5. het aanleggen van een onoverdekt zwembad is toegestaan, mits:
    1. de afstand van het zwembad tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 6 m en tot de achterste perceelgrens minimaal 10 m bedraagt;
    2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel bedraagt en in ieder geval maximaal 50 m²;
    3. de hoogte van het zwembad maximaal 0,5 m bedraagt, gemeten vanaf het maaiveld;
    4. het zwembad uitsluitend hobbymatig gebruikt wordt.
 
4.2.5 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. ondergronds bouwen is alleen toegestaan als onderbouw van gebouwen;
  2. de verticale diepte bedraagt maximaal 4 m.
 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid;
  4. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  5. ter verbetering van de landschappelijke inrichting en/of positionering van de bebouwing.
 

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.4.1 Afstand bouwperceelgrens
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven minimale afstanden tot een bouwperceelgrens, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de veiligheid uit het oogpunt van brandoverslag niet in het gedrang komen;
  2. er geen onevenredige aantasting is van de in het geding zijne belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  3. er geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving is.  
4.4.2 Afstand weg
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven afstand tot de kant van de weg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bereikbaarheid voor hulpdiensten en de veiligheid uit het oogpunt van brandoverslag niet in het gedrang komen;
  2. uit onderzoek naar geluidhinder blijkt dat er geen strijdigheid is met de Wet geluidhinder of andere relevante wetgeving;
  3. er geen onevenredige aantasting van het verkeersbelang is. Hiertoe kan tevoren advies ingewonnen worden bij de wegbeheerder;
  4. er geen onevenredige aantasting van de in het geding zijne belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  5. er geen onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving is.
 
4.4.3 Dakhelling
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel artikel 4.2.2 sub d, ten behoeve van een kap met een grotere of kleinere dakhelling voor het hoofdgebouw, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid sub c Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor, in gebruik geven voor en/of het doen laten gebruiken voor:
  1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  2. detailhandel;
  3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  4. seksinrichtingen;
  5. kamperen;
  6. opslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn;
  7. (vrijstaande) bijbehorende bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  8. een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tenzij dit op de verbeelding of in de regels expliciet is toegestaan;
  9. het verwijderen van de landschappelijke inpassing als bedoeld voor de kwaliteitsverbetering van het landschap ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - landschappelijke inpassing’.
 

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.6.1 Bedrijf aan huis
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in een woning, bijbehorende bijgebouwen en op gronden binnen het bestemmingsvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er is een woning aanwezig en de woonfunctie van de woning blijft als hoofdfunctie behouden;
  2. het betreft bedrijfsmatige activiteiten in de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of een hogere milieucategorie, mits qua aard en invloed vergelijkbaar met categorie 1 en 2. Indien de gewenste activiteit niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten dient deze naar aard en invloed vergelijkbaar te zijn met bedrijfsmatige activiteiten in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  3. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  4. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  5. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de uitoefening van het bedrijf uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  6. maximaal 40 % van het vloeroppervlak van woning en de bijbehorende bijgebouwen, zulks met een absoluut maximum van 100 m², mag in gebruik zijn ten behoeve van het bedrijf aan huis. Tevens mogen de gronden binnen het bestemmingsvlak ondersteunend worden gebruikt;
  7. uitsluitend ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende bedrijf aan huis is toegestaan;
  8. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen het bouwvlak;
  9. buitenopslag is niet toegestaan;
  10. laden en lossen mag uitsluitend op eigen terrein plaatsvinden;
  11. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  12. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.
4.6.2 Verblijfsrecreatie in de vorm van een minicamping
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit voor verblijfsrecreatie in de vorm van een minicamping met de daarvoor noodzakelijke voorzie-ningen, zoals sanitaire voorzieningen, toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  2. de woonfunctie van de woning blijft als hoofdfunctie behouden;
  3. per bestemmingsvlak zijn maximaal 25 standplaatsen toegestaan;
  4. er zijn uitsluitend kampeermiddelen toegestaan met een toeristisch karakter (tenten, toercaravans, e.d.). Kampeermiddelen die als bouwwerk zijn aan te merken, zijn niet toegestaan;
  5. de kampeermiddelen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en/of in een zone direct grenzend aan het bouwvlak binnen de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ en/of ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden’;
  6. de totale maximale oppervlakte van de standplaatsen bedraagt 1,5 hectare. De te gebruiken oppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij het aantal standplaatsen. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  7. de oppervlakte van sanitaire voorzieningen mag niet meer bedragen dan 150 m² en dienen binnen het bouwvlak en waar mogelijk binnen de bestaande gebouwen te worden gerealiseerd;
  8. het bebouwingspercentage op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60%;
  9. kamperen is uitsluitend toegestaan van 1 maart tot 1 november (kampeerseizoen);
  10. de maximale verblijfsduur door dezelfde persoon op de recreatieve voorziening bedraagt 6 weken per kampeerseizoen;
  11. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  12. detailhandel is niet toegestaan
  13. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  14. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  15. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  16. permanente bewoning of (tijdelijke) huisvesting van (tijdelijke) werknemers is niet toegestaan. Er moet sprake zijn van verblijfsrecreatie;
  17. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  18. er dient een verblijfsregister te worden bijgehouden;
  19. het afwijken voor de gronden buiten het bouwvlak, maar binnen de Groenblauwe mantel zoals aangeduid op de verbeelding, gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  20. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. 
4.6.3 Verblijfsrecreatie in de vorm van een bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en verblijfsrecreatie in de vorm van een bed & breakfast met de daarbij behorende voorzieningen toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. het wonen is en blijft als hoofdfunctie aanwezig;
  2. er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  3. per woning zijn maximaal 5 kamers met in totaal maximaal 10 slaapplaatsen toegestaan;
  4. is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Maximaal 40% van de bestaande bebouwing met een maximum van 150 m² mag voor deze functie worden benut;
  5. het bebouwingspercentage op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60%;
  6. de maximale verblijfsduur door dezelfde persoon op de recreatieve voorziening bedraagt 6 weken per jaar;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  8. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  9. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  10. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische waterhuishoudkundige, abiotische of milieuhygiënische aard;
  11. permanente bewoning of (tijdelijke) huisvesting van (tijdelijke) werknemers is niet toegestaan. Er moet sprake zijn van verblijfsrecreatie;
  12. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  13. er dient een verblijfsregister te worden bijgehouden;
  14. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.
 
4.6.4 Kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en een nevenactiviteit in de vorm van kleinschalige aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve voorzieningen toestaan, zoals een speeltuin, verhuur van fietsen/huifkarren, een ambachtelijke kaasmakerij, boerengolf, het organiseren van rondleidingen in het buitengebied, agrarische educatie en andere naar aard en omvang hiermee gelijk te stellen kleinschalige aan het buitengebied gebonden dagrecreatieve activiteiten, met de daarbij behorende ondersteunende activiteiten, eventueel in combinatie met ondersteunende kleinschalige horeca, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  2. ondersteunend aan de kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen zijn de volgende activiteiten toegestaan: vergaderen, workshops, kinderfeestjes, exposities en soortgelijke functies. Activiteiten in de vorm van feesten en partijen zijn uitgesloten;
  3. indien de activiteit plaatsvindt in gebouwen dient dit binnen het bestaande bouwvolume te gebeuren. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats. Hierop geldt een uitzondering voor de nieuwbouw van een gebouw binnen het bouwvlak met een vloeroppervlakte van maximaal 500 m²;
  4. de vloeroppervlakte voor deze binnenactiviteit mag niet meer bedragen dan 500 m². De te gebruiken vloeroppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij de uit te voeren activiteiten. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  5. het bebouwingspercentage op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60%;
  6. de buitenactiviteiten zijn toegestaan binnen het bouwvlak en/of in een zone direct grenzend aan het bouwvlak binnen de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarden’ en/of ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden’;
  7. de oppervlakte voor de buitenactiviteiten mag niet meer bedragen dan 1 hectare, met uitzondering van boerengolf waarvoor een maximale oppervlakte van 15 hectare geldt. De te gebruiken oppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij de uit te voeren activiteiten. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  8. het bedrijfsmatig houden van dieren is niet toegestaan;
  9. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  10. detailhandel is niet toegestaan;
  11. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  12. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  13. laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  14. buitenopslag is niet toegestaan;
  15. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  16. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  17. het afwijken voor de gronden buiten het bouwvlak, maar binnen de Groenblauwe mantel zoals aangeduid op de verbeelding, gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  18. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. 
4.6.5 Kleinschalige horeca
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken en nevenactiviteit voor kleinschalige horeca, zoals een thee- en koffieschenkerij, een ijs-/snackverkooppunt, rustpunt voor passanten (fietser, wandelaars, etc.) toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de activiteit vindt plaats als nevenactiviteit en er is geen sprake van een zelfstandige bedrijfsmatige activiteit;
  2. de activiteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  3. de activiteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de activiteit plaats. Hierop geldt een uitzondering voor de nieuw-bouw van een gebouw binnen het bouwvlak met een vloeroppervlakte van maximaal 250 m²;
  4. de vloeroppervlakte voor de binnenactiviteit mag niet meer bedragen dan 250 m². De te gebruiken vloeroppervlakte dient qua oppervlakte aan te sluiten bij de uit te voeren activiteiten. Zuinig ruimtegebruik is daarbij het uitgangspunt;
  5. het bebouwingspercentage op het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60%;
  6. binnen het bouwvlak is een terras toegestaan;
  7. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  8. detailhandel en buitenopslag zijn niet toegestaan;
  9. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  10. er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
  11. laden en lossen is uitsluitend op eigen terrein toegestaan;
  12. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  13. er zijn geen overwegende bezwaren in het kader van brandveiligheid;
  14. verlening van de omgevingsvergunning kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.
  

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

4.7.1 Wijzigen bestemmingsvlak en/of bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Wonen’ te wijzigen ten behoeve van de vergroting en/of vormverandering van het bestemmingsvlak en/of bouwvlak, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de omvang van het bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan 2.000 m²;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  3. er zijn geen overwegende bezwaren van natuurlijke, landschappelijke, archeologische, cultuurhistorische, waterhuishoudkundige, hydrologische, abiotische of milieuhygiënische aard;
  4. er vindt geen onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking plaats;
  5. het wijzigen binnen de Groenblauwe mantel zoals aangeduid op de verbeelding gaat gepaard met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken;
  6. wijziging van het bestemmingsplan kan uitsluitend plaatsvinden indien wordt bijgedragen aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, en, balkons, schoorstenen en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

6.2 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten

6.2.1 Maximaal
Indien afstanden tot, goot- en bouwhoogten, dakhellingen, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. Bebouwing met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', welke geheel of gedeeltelijk wordt gesloopt (middels een omgevingsvergunning) valt niet onder de werking van deze regel.
6.2.2 Minimaal
In die gevallen dat afstanden tot, goot- en bouwhoogten, dakhellingen, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden. Bebouwing met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', welke geheel of gedeeltelijk wordt gesloopt (middels een omgevingsvergunning) valt niet onder de werking van deze regel.

6.3 Milieugevoelige bestemmingen

Indien op grond van de regels van dit bestemmingsplan milieugevoelige bestemmingen zijn toegestaan, dan mogen deze uitsluitend worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder en andere relevante milieuhygiënische wetgeving.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Milieuzone - attentiegebied Natuur Netwerk Brabant

Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – attentiegebied Natuur Netwerk Brabant’, tevens voor de bescherming en instandhouding van de attentiegebieden van het Natuur Netwerk Brabant.

7.2 Milieuzone - groenblauwe mantel

Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone - groenblauwe mantel’, het behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de Groenblauwe mantel.

7.3 Overige zone - cultuurhistorisch vlak

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – cultuurhistorisch vlak’, tevens voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.

7.4 Overige zone - archeologische verwachtingswaarde

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – archeologische verwachtingswaarde’, tevens voor het behoud van archeologische waarden.

7.5 Overige zone - voorwaardelijke verplichting

Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – voorwaardelijke verplichting’ geldt, in afwijking van de aldaar geldende bestemmingen, dat het gebruik volgens de bestemmingen alleen is toegestaan op voorwaarde dat de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het plan is aangelegd conform voornoemde landschappelijke inpassing en aldus in stand wordt gehouden. Indien niet aan deze verplichting wordt voldaan, is het als zodanig gebruiken van de gronden in strijd met deze bestemmingen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, afwijken van:
  1. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. de voorgeschreven minimum en maximum maten, voor zover daar geen bijzondere afwijkingen zijn opgenomen, met maximaal 10 %.
 
Op de in de regels opgenomen bebouwingspercentages, oppervlaktematen en inhoudsmaten is deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.
 

8.2 Milieugevoelige bestemmingen

Indien op grond van de regels van dit bestemmingsplan milieugevoelige bestemmingen zijn toegestaan, dan mogen deze uitsluitend worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder en andere relevante milieuhygiënische wetgeving.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsmogelijkheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag niet met meer dan 10% worden vergroot;
  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag niet met meer dan 10% worden vergroot;
  3. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd;
  4. het aanpassen van de aanduidingen uit artikel 6 ‘Algemene aanduidingsregels’ op de verbeelding conform de wijziging van de bijbehorende wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan. 

9.2 Milieugevoelige bestemmingen

Indien op grond van de regels van dit bestemmingsplan milieugevoelige bestemmingen zijn toegestaan, dan mogen deze uitsluitend worden gerealiseerd indien wordt voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder en andere relevante milieuhygiënische wetgeving.

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Nadere eisen

Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

11.1.1 Verbod
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden ter plaatse van de aangeduide waarden de volgende werken en/of werkzaamheden te verrichten:
  1. Overige zone – archeologische verwachtingswaarde
    1. het afgraven, vergraven, diepploegen, egaliseren en verharden van oppervlaktes;
    2. het onderbemalen en graven van sloten;
    3. de aanleg van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    4. het onderhoud van bestaande drainage en de aanleg van nieuwe drainage;
    5. de aanleg van lage en hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
  2. Overige zone – cultuurhistorisch vlak
    1. het afgraven, ophogen en indrijven;
    2. het onderbemalen en aanbrengen van oeverbeschoeiing;
    3. het opplanten;
    4. het verharden van oppervlaktes.
 
11.1.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld onder artikel 11.1.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die/indien:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en waarvoor geen vergunning nodig was;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. worden uitgevoerd in het kader van het groen blauw stimuleringskader;
  5. de realisatie van de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap betreffen;
  6. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld of die waarden niet worden geschaad (al dan niet door het stellen van voorwaarden) of die waarden niet aanwezig zijn, hetgeen dient te blijken uit onderzoek en/of schriftelijk advies van een ter zake deskundige.
 
11.1.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 11.1.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, hetzij direct, hetzij indirect de te verwachten gevolgen geen blijvende onevenredige afbreuk doen aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen. De waarden moeten in voldoende mate zijn zeker gesteld of niet worden geschaad (al dan niet door het stellen van voorwaarden) of niet aanwezig zijn, hetgeen dient te blijken uit onderzoek en/of schriftelijk advies van een ter zake deskundige.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan als gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Moerstraatseweg 154 Steenbergen”.