direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 1e uitwerking Woensel West 2013 (plan Celsius fase 1)
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0772.80273-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit uitwerkingsplan is de wijkvernieuwing voor de buurt Woensel-West. Onderdeel van die wijkvernieuwing is de herontwikkeling van het gebied rondom het Celsiusplein. In dat kader worden circa 400 woningen gesloopt en vervangen door nieuwbouw met meer variatie.

Het zogenaamde "Plan Celsius" is verdeeld in vier fases. Onderhavig plangebied heeft betrekking op de eerste fase en beslaat het gebied rondom de voormalige Jan van der Bildtstraat. Enkele jaren geleden zijn de woningen ter plaatse gesloopt. In het vervolg zullen hier ongeveer 97 grondgebonden woningen, appartementen en maisonnettes worden gerealiseerd. Langs de Edisonstraat en het Celsiusplein wordt tevens ruimte geboden voor werkruimtes, ateliers en buurtvoorzieningen.


Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Woensel West 2013". Dit bestemmingsplan bevat voor het Celsius-gebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken binnen deze bestemming dient een nieuw uitwerkingsplan te worden vastgesteld, ter uitwerking van de bestemming woongebied. Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in deze uitwerking en is genaamd "1e uitwerking Woensel West 2013 (plan Celsius fase 1)".


Het uitwerkingsplan "1e uitwerking Woensel West 2013 (plan Celsius fase 1)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het uitwerkingsplan is onderhavige toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het uitwerkingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het uitwerkingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0001.jpg"

Luchtfoto ligging plangebied (rood omlijnd)

1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de wijk Woensel West in stadsdeel Woensel. Het plangebied wordt begrensd door de Reaumurstraat, het Celsiusplein (noordwestzijde), de Edisonstraat (noordoostzijde), Stephensonstraat (zuidoostzijde) en de achterste perceelsgrens van de woningen aan de Groenewoudseweg ter hoogte van de voormalige Jan van der Bildtstraat (zuidwestzijde).


afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0002.jpg"

Luchtfoto begrenzing plangebied (rood omlijnd)

1.3 Voorgaande plannen

Het voorliggende uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Woensel West 2013", dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013. De uit te werken bestemming uit het moederplan is in voorliggend uitwerkingsplan nader uitgewerkt in de gedetailleerde bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Deze toelichting beschrijft de afwegingen die daarbij hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is de een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het uitwerkingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het uitwerkingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het uitwerkingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het uitwerkingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Beschrijving projectgebied

Het plangebied is gelegen binnen de wijk Woensel West in stadsdeel Woensel. Woensel West is gelegen ten noorden van het centrum net buiten de ringweg (Marconilaan). De wijk wordt begrensd door de Boschdijk, de Marconilaan, de spoorlijn / Groenewoudseweg en de Pieter Zeemanstraat.

Het voorliggende uitwerkingsplan maakt onderdeel uit van 'Plan Celsius'. Het gebied 'Celsius' wordt begrensd door de Brugmanstraat, Newtonstraat, Stephensonstraat en de achterzijde van de woningen aan de Groenewoudseweg (ter hoogte van de voormalige Jan van der Bildtstraat - Celsiusstraat).


De eerste fase van het plan heeft betrekking op het gebied rondom de voormalige Jan van der Bildtstraat. Onderhavig plangebied wordt begrensd door de Reaumurstraat, het Celsiusplein, de Edisonstraat, Stephensonstraat en de achterste perceelsgrens van de woningen aan de Groenewoudseweg (te hoogte van de voormalige Jan van der Bildtstraat).

Voor een uitgebreide beschrijving van het historisch perspectief en stedenbouwkundige structuur van de wijk Woensel West, alsmede recente en toekomstige ontwikkelingen binnen deze wijk, wordt verwezen naar het de toelichting bij het moederplan "Woensel West 2013".

2.2 Beschrijving projectprofiel

De gemeente Eindhoven is in samenwerking met woningbouwcorporaties en de bewoners begonnen met het verbeteren van de kwaliteit en leefbaarheid in de wijk Woensel-West. In de periode 2009-2013 is in dat kader het gebied 'VoltaGalvani' al herontwikkeld. De komende jaren zal hetzelfde gaan gebeuren met het gebied 'Celsius' dat is gelegen rondom het Celsiusplein. Binnen dit gebied zullen tussen 2013 en 2019 in vier fasen 394 woningen van corporatie Trudo worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw met meer variatie. Naast wonen is ook plaats voor werkruimtes, ateliers en buurtvoorzieningen langs de Edisonstraat en rondom het Celsiusplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0003.jpg"

Fasering plan Celsius


Plan Celsius is verdeeld in vier fases, waarbinnen steeds een ander deel van de buurt wordt gesloopt en bebouwd. In fase 1 wordt het gebied rondom de voormalige Jan van der Bildtstraat onder handen genomen. Enkele jaren geleden zijn daar ongeveer 80 woningen gesloopt. De komende jaren zullen 97 woningen terug worden gebouwd. Het gaat daarbij om zowel sociale koop (circa 90 m²) als om sociale huur (60 m²). Het betreft vooral kleine, compacte en betaalbare woningen met een slimme bouwmethodiek (Da Vinci-woningen). In de plint van de bebouwing aan de Edisonstraat worden kleine (schakelbare) commerciële eenheden gerealiseerd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0004.jpg"

Plantechniek fase 1 Plan Celsius

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.


Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.


Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.


Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuidoost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.


In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.


De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van "best practices").


Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.


Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.


Onderhavige ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro. Hieronder wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Conform artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro dient bij ruimtelijke ontwikkelingen onderbouwd te worden dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Overprogrammering dient te worden voorkomen. Hieronder wordt met behulp van de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking onderbouwd dat bij onderhavige ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.


Het Plan Celsius, dat met een uit te werken woonbestemming in het bestemmingsplan Woensel West 2013 is vastgelegd, omvat de sloop van 394 woningen en de bouw van maximaal 400 nieuwe woningen. In feite gaat het plan in zijn geheel dus om een netto toevoeging van maximaal 6 nieuwe woningen. In de eerste fase van Plan Celsius zijn 80 woningen gesloopt en worden er 97 woningen teruggebouwd. Voor dit plan gaat het dus om een toevoeging van 17 woningen.

Stedelijke ontwikkeling

Conform het Bro dient aan de ladder te worden getoetst bij een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Wanneer geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, kan een toets aan de ladder achterwege blijven.

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft in haar uitspraak van 1 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2062) overwogen dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.6.1, tweede lid van het Bro genoemde voorwaarden. Vervolgens heeft de ABRS in haar uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:489) overwogen dat een uitwerkingsplan, dat voorziet in de uitwerkingsplicht uit het moederplan, zonder een wijziging van functies of een verruiming van de planologische mogelijkheden mogelijk te maken, geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Het plan neemt immers de onbenutte planologische mogelijkheden uit het moederplan over. Gelet op de uitspraak van 1 juli 2015 behoeft het uitwerkingsplan dan ook niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.


In onderhavig geval worden 80 woningen en een aantal (commerciële) buurtvoorzieningen mogelijk gemaakt die op basis van het moederplan Woensel West 2013 reeds mogelijk zijn gemaakt. Onderhavig plan blijft dan ook binnen de uitwerkingsbevoegdheid van het moederplan en voorziet dan ook niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.


In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in deze paragraaf kort stilgestaan bij de uitvoerbaarheid van het project. Daarbij wordt ingegaan op de actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.


Actuele regionale behoefte

Bij de eerste trede van de ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden aangetoond dat zowel kwalitatief als kwantitatief behoefte bestaat aan de voorgenomen ontwikkeling

Kwantitatieve behoefte

In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2014 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2014) en de eerder vastgestelde uitgangspunten, de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2014 t/m 2023. Voor Eindhoven zijn dit 3.775 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. In de regionale Agenda Wonen 2014 is voor de eerstkomende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave/woningbouwafspraken. Voor Eindhoven is dit 64%. De 97 woningen waarin dit uitwerkingsplan voorziet, maken onderdeel uit van de maximaal 400 woningen die zijn toegestaan op basis van het moederplan Woensel West 2013. Daarmee maakt het bouwplan reeds deel uit van de zogenaamde harde plancapaciteit. Deze harde plancapaciteit is meegenomen in de regionale woningbouwafspraken uit 2014. De woningen maken dan ook reeds deel uit van het regionale woningbouwprogramma.


Kwalitatieve woningbehoefte

De nieuw te bouwen woningen in de eerste fase van Plan Celsius voorzien in vrijwel hetzelfde woningtype als de woningen die zijn gesloopt. Er zijn 80 woningen in het goedkope huursegment gesloopt en daarvoor worden er 97 teruggebouwd. Dat wil zeggen dat de 97 woningen die gebouwd zullen worden allen binnen het goedkope koop- en huursegment vallen.


De netto toevoeging van 17 grondgebonden woningen in bestaand stedelijk gebied is voor Eindhoven een beperkt aantal. Derhalve kan met betrekking tot de kwalitatieve behoefte worden volstaan met enkel te kijken naar de meest actuele woonwensen van de woningzoekenden. Dit geringe aantal woningen heeft immers maar een zeer beperkte invloed op de marktverhoudingen in dit gebied/buurt.


afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0005.jpg"

Woningbehoefte van woningzoekenden in Eindhoven


Bovenstaande figuren zijn afkomstig uit het meest recente woningmarktonderzoek voor Eindhoven, "De sterke stad" (2014). Uit dit woningmarktonderzoek blijkt dat zowel in de huur- als koopsector de eengezinswoning een duidelijke vraag kent. Immers, 58% van de woningzoekenden vraagt om een eengezinswoning.


Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat zowel kwalitatief als kwantitatief behoefte is aan onderhavig plan.


Binnen bestaand stedelijk gebied door herstructurering / transformatie

Het Plan Celsius voorziet in herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied. Doordat sprake is van herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied, wordt aan de derde trede van de ladder niet toegekomen.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.


Voor de regio Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven-Noord en -Oost en is derhalve niet van invloed op onderhavig uitwerkingsplan. Daarnaast zijn de belangen van luchthaven Eindhoven geborgd. In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied (zie ook paragraaf 3.2.4).


In het Barro en de Rarro is ook een regeling opgenomen die betrekking heeft op het vaststellen van nieuwe bestemmingplannen binnen het verstoringsgebied van militaire radarstations. In artikel 2.6.9 van het Barro is namelijk aangegeven dat een nieuw bestemmingplan niet kan leiden tot het oprichten van bouwwerken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Volkel. Conform artikel 2.4 van de Rarro is het derhalve niet toegestaan om bouwwerken van 114 meter of hoger mogelijk te maken. Dit uitwerkingsplan voorziet niet in mogelijkheden om bouwwerken met een dergelijke hoogte te realiseren. Daarmee voldoet het uitwerkingsplan op dit punt aan het Barro en de Rarro.


3.2.4 Luchthavenbesluit Eindhoven

Het luchthavenbesluit Eindhoven is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd.

Het luchthavenbesluit Eindhoven legt de gebruiksmogelijkheden van de militaire luchthaven Eindhoven vast voor zowel militaire vliegtuigen als burgervliegtuigen. Het gaat daarbij om de openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximum aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar.

Het beperkingengebied

Het beperkingengebied bestaat uit:

  • 1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.3 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  • 2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  • 3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Geluidszone en obstakelbeheergebieden

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van Eindhoven Airport. Eveneens is het plangebied niet gelegen binnen het obstakelbeheergebied ten behoeve van het instrument landingssysteem (ILS) en funnels. Het plangebied is wel gelegen binnen het obstakelbeheergebied met betrekking tot de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS). Dit brengt beperkingen met zich mee met betrekking tot de maximaal toegestane bouwhoogte ter plaatse van het plangebied. In paragraaf 4.8 wordt nader ingegaan op deze obstakelbeheergebieden en in paragraaf 4.2.5 komt de geluidszone ter sprake.


afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0006.jpg"

Luchthavenbesluit Eindhoven: kaart vogelbeheersgebied (plangebied blauw omlijnd)

Vogelbeheersgebied

Het plangebied is voorts ook gelegen binnen het vogelbeheersgebied van de luchthaven. Binnen het vogelbeheersgebied is in beginsel een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • a. oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • b. natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • c. vishouderijen met extramurale bassins;
  • d. extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • e. afvalwaterzuiveringsinstallaties.


Geen van deze categorieën wordt binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het planvoornemen vormt dan ook geen belemmering ten aanzien van het vogelbeheersgebied van Eindhoven Airport.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0007.png"

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.


Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0008.jpg"

Uitsnede uit de Structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (plangebied blauw omlijnd)

Toepassing plangebied

Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant, mits voldaan wordt aan de afspraken uit het RRO en de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de regionale woonafspraken in relatie tot de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 10 juli 2015 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0009.jpg"

Uitsnede Integrale plankaart structuren en aanduidingen Verordening Ruimte 2014 (plangebied blauw omlijnd)

Toepassing plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.


Omdat er bij deze ontwikkeling extra woningen worden toegevoegd is de verantwoordingsplicht uit de Verordening Ruimte 2014 van toepassing. In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2014 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2014) en de eerder vastgestelde uitgangspunten, de jaarlijkse regionale woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2014 t/m 2023. Voor Eindhoven zijn dit 3.775 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. In de regionale Agenda Wonen 2014 is voor de eerstkomende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave/woningbouwafspraken. Voor Eindhoven is dit percentage 64%. Daarmee bestaat kwantitatief in ieder geval ruimte. Onderhavige ontwikkeling voorziet in het realiseren van 97 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve opgave van 3.219 woningen voor Eindhoven.


Bovendien is sprake van herstructurering, waarbij reeds 80 woningen zijn gesloopt en 97 nieuwe woningen op dezelfde plaats worden teruggebouwd. In die zin is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het belang 'zorgvuldig ruimtegebruik' is in de Verordening Ruimte 2014 aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2. In die paragraaf is uitvoerig in gegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In het moederplan "Woensel West 2013" heeft reeds een motivering plaatsgevonden van de wijze waarop het plan past binnen de kaders van de interimstructuurvisie 2009. Daarbij is aangegeven dat Woensel-West op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie is aangeduid als 'Wonen'. Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3).


Onderhavig uitwerkingsplan vormt een uitwerking van het bestemmingsplan "Woensel West 2013" en voorziet in voornamelijk een woonfunctie, met in de plint van de woningen aan de Edisonstraat en het Celsiusplein ruimte voor ateliers, werkruimtes en (commerciële) buurtvoorzieningen. Zoals in de toelichting van het moederplan reeds is aangegeven past een dergelijke ontwikkeling binnen de kaders van de interimstructuurvisie 2009. Derhalve is het plan in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Woensel West

Op 12 juni 2007 heeft de gemeenteraad de 'Stedenbouwkundige ontwikkelingsvisie Woensel West' vastgesteld. Twee deellocaties van deze visie zijn vertaald in het bestemmingsplan "Woensel West 2013". Enerzijds gaat het om de Edisonstraat, anderzijds om het 'Celsiusplan'.


Ten aanzien van de Edisonstraat is vermeld dat deze gezien wordt als 'ruggengraat en huiskamer'. Ruimtelijk gezien moet hier de straateenhuid van de straat worden versterkt. Ten aanzien van Plan Celsius is aangegeven dat deze fasegewijs zal worden uitgevoerd rondom het Celsiusplein, waarmee dit plein het 'betekenisvolle hart' van het plan wordt. Verder is aangegeven dat de plannen uit de ontwikkelingsvisie nog niet helemaal concreet zijn en dat het bestemmingsplan "Woensel West 2013" waar mogelijk nieuwe ontwikkelingen toelaat. Het gaat daarbij voornamelijk om verruimde mogelijkheden op de hoeken van de Edisonstraat en in de bebouwing daartussen. Een en ander is uitgewerkt in een uit te werken bestemming.


Onderhavig plan heeft betrekking op fase 1 van Plan Celsius en omvat het eerste concrete bouwplan ter uitwerking van het Plan Celsius. Daarbij dient te worden aangesloten bij de uitwerkingsregels zoals deze zijn gesteld in het moederplan "Woensel West 2013".

3.4.3 Bestemmingsplan Woensel West 2013

Ter plaatse van onderhavig plangebied geldt het bestemmingsplan "Woensel West 2013", dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0010.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan Woensel West 2013 (plangebied


In het bestemmingsplan "Woensel West 2013" draagt onderhavig plangebied de bestemming 'Woongebied - Uit te werken'. Aan de Edisonstraat en het Celsiusplein is een functieaanduiding 'gemengd' opgenomen die ook andere functies dan wonen binnen het bestemmingplan toestaat. Tevens geldt daar een maximale bouwhoogte van 12 meter. Een groot deel van het plangebied draagt voorts de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - groepsrisico'. Deze aanduiding vereist een verantwoording van het groepsrisico indien kwetsbare objecten zoals woningen worden gerealiseerd. Ten slotte ligt op de zuidwestelijke punt van het plangebied een 'veiligheidszone - leiding' die het uitsluit om kwetsbare objecten, zoals woningen, op te richting binnen de zone.


In dit uitwerkingsplan is de bestemming woongebied verder uitgewerkt. Daarbij zijn de uitwerkingsregels uit het 'moederplan' opgevolgd. Ook zijn daarbij de regels met betrekking tot de gebieds-, bouw- en functieaanduiding in acht genomen. In paragraaf 6.4 is per uitwerkingsregel getoetst op welke wijze onderhavig plan voldoet aan de uitwerkingsregels zoals gesteld in het moederplan.

3.5 Volkshuisvesting

3.5.1 Gemeentelijk beleid

Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad

Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.


Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.


Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.


Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.


We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.


De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.


Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.


Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.


Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.


Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.


Beoordeling

Zoals uit de ambitie 'Ambitieuze stad' blijkt, zal het inwoneraantal in Eindhoven de komende jaren nog groeien. Eindhoven wenst de extra wooncapaciteit binnen de rondweg op te vangen. Daarbij is de initiatiefnemer, waaronder woningbouwcorporaties, aan zet. Bij nieuwe initiatieven dienen ze in te gaan op een aantal punten, zoals het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.


Onderhavig plan voorziet in de uitwerking van de uit te werken woonbestemming die was opgenomen in het bestemmingsplan Woensel West 2013. In dat bestemmingsplan is de toenmalige huidige situatie vastgelegd, inclusief de bestaande woonfunctie in het gebied. In het bestemmingsplan is een uitwerking opgenomen voor het gebied rondom het Celsiusplein. Hier zullen 394 woningen gesloopt worden en 400 nieuwe woningen worden gebouwd. Deze ontwikkeling zal gefaseerd plaatsvinden. Voor de eerste fase van Plan Celsius zijn reeds 80 woningen gesloopt. De te slopen en reeds gesloopte woningen zijn allemaal grondgebonden eengezinswoningen in de huursector.


In het moederplan "Woensel West 2013" is opgenomen dat minimaal 80% van de woningen grondgebonden woningen moet zijn. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om maximaal 20% appartementen te bouwen. Op een totaal van 400 nieuw te bouwen woningen gaat het dan om maximaal 80 appartementen en minimaal 320 grondgebonden woningen. In onderhavig uitwerkingsplan worden in totaal 97 woningen gebouwd voor het goedkope en middeldure koop- en huursegment. Het gaat om 34 appartementen en 63 grondgebonden woningen. Het plan voldoet daarmee aan de uitwerkingsregels (artikel 17.2.1, sub d en e) uit het moederplan.


Dit uitwerkingsplan betreft een herstructureringsopgave in het binnenstedelijk woonmilieu, waarbij verouderde sociale huurwoningen worden vervangen door goedkope tot middeldure nieuwe sociale huur- en koopwoningen. Daarmee is het plan een gewenste duurzame stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en sluit het plan aan bij de ambitie 'solidaire stad'.

Huisvestingsverordening
Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.


Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor.


De huisvestingsverordening is van toepassing naast onderhavig uitwerkingsplan.

3.5.2 Regionaal beleid

In Eindhoven en omgeving is sprake van een regionale woningmarkt. Daarom werken we samen met andere gemeenten in de regio (Metropool Regio Eindhoven) en de provincie. Jaarlijks stellen we een woningbouwprogramma en de prijsgrenzen voor sociale koop en huur vast.


Daarnaast is in het Bestuursconvenant Stedelijk Gebied 2013 ondertekend door de gemeentebesturen van Eindhoven, Helmond, Son en Breugel, Nuenen, Best, Oirschot, Geldrop-Mierlo, Waalre en Veldhoven, met instemming van de afzonderlijke gemeenteraden. Met betrekking tot het thema wonen wordt met name ingezet op het streven naar evenwicht tussen stad en randgemeenten voor wat betreft sociale woningvoorraad en vrijesectorwoningen, maar ook inhoudelijke afspraken over de bestaande (sociale) voorraad en de (spreiding van) huisvesting van bijzondere doelgroepen.

Actueel regionaal woningbouwprogramma

Gemeenten moeten in hun bestemmingsplan verantwoorden hoe de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de regionale afspraken en de bestaande harde plancapaciteit. De provinciale bevolkings- en woningbehoeftenprognose vormt hiervoor de basis. Uit deze prognose blijkt dat voor Eindhoven nog een duidelijke groei in huishoudens wordt verwacht tot 2030. Het betreft hier vooral éénpersoonshuishoudens voor personen in de leeftijd tot 30 jaar en 55+.


In 2014 zijn de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2014 tot en met 2023 vastgesteld. Daarin is aangegeven dat Eindhoven in de periode tot en met 2023 nog 3.775 woningen aan de woningvoorraad kan toevoegen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop.


Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 97 nieuwe woningen ter vervanging van 80 reeds gesloopte woningen. Het gaat om overwegend kleine of middelgrote woningen in het goedkope tot middeldure koop- en huursegment. Het plan is een uitwerking van bestemmingsplan Woensel West 2013 en maakt derhalve reeds onderdeel uit van de harde plancapaciteit van Eindhoven. In paragraaf 3.2.2 is reeds onderbouwd dat zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte bestaan aan dit plan.


 

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

3.6.1 Archeologie

In het kader van het bestemmingsplan "Woensel West 2013" heeft reeds een afweging plaatsgevonden met betrekking tot het aspect archeologie. Daarbij is aan de hand van de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven beoordeeld of er mogelijk archeologische waarden in de grond aanwezig zijn.


In het moederplan is aangegeven dat het plangebied niet is aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied. Evenmin is het plangebied aangeduid als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt. Ten slotte is het gebied is ook niet aangeduid als archeologisch onderzocht gebied. Dat betekent dat het gebied te typeren is als een gebied van Categorie V. Een dergelijk terrein heeft een lage of geen archeologische verwachting. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk, tenzij het gaat om een MER-plichtig project of een project dat onder de Tracéwet valt. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

3.6.2 Cultuurhistorie

In het kader van het bestemmingsplan "Woensel West 2013" heeft reeds een afweging plaatsgevonden met betrekking tot het aspect cultuurhistorie. Daarbij is gebruik gemaakt van de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven.


In het moederplan is aangegeven dat de Edisonstraat deel uitmaakt van de historische wegenstructuur van voor 1900. In onderhavig plan wordt deze lijn gerespecteerd. De straat wordt als centrale as van de wijk gezien en blijft als zodanig behouden. De Edisonstraat wordt vanuit de richting van het Marconiplein verder richting het Celsiusplein begeleid. Binnen het plangebied bestaat deze begeleiding uit een woonbebouwing van maximaal vier bouwlagen met in de plint ruimte voor ateliers, werkruimtes en andere (commerciële) buurtvoorzieningen. Doordat deze bebouwing is vastgelegd middels bouwvlakken is deze historische structuur voldoende vastgelegd.


Binnen het plangebied zijn geen monumenten of karakteristieke panden met een cultuurhistorische waarde aanwezig. Derhalve hoeft hiermee bij de planontwikkeling geen rekening te worden gehouden.


In de omgeving van het plangebied zijn voorts nog enkele cultuurhistorische waardevolle gebieden en monumenten aanwezig. Het gaat hierbij om woonbuurt 't Lijntje, de Joodse begraafplaats aan de Groenewoudseweg en de school aan de Galileistraat, die allen op ongeveer 300 tot 400 meter van het plangebied gelegen zijn. Vanwege de ruimtelijke scheiding en de aard en omvang van onderhavig planvoornemen is dit plan niet van invloed op de woonbuurt en monumenten of vice versa. Voor een omschrijving van de woonbuurt en monumenten wordt verwezen naar het moederplan.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Parkeren

Het plangebied is gelegen in de 'rest' van de bebouwde kom' en er worden 97 woningen gerealiseerd. In totaal gaat het om 10 grote woningen (>120 m² bvo), 46 middelgrote woningen (80 tot 120 m² bvo) en 41 kleine woningen (? 80 m² bvo). Daarnaast zijn er in de plint langs de Edisonstraat diverse (commerciële) buurtfuncties mogelijk, met in totaal een oppervlakte van circa 1.060 m². Daarbij kan gedacht worden aan winkels, kantoren en sociaal medische voorzieningen.


In de bijlagen bij deze toelichting is een berekening opgenomen van de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van onderhavig plan. Daarbij is de Nota Parkeernormen gemeente Eindhoven (2012) als uitgangspunt genomen.


In artikel 17.2.2 van het moederplan is opgenomen dat de parkeernormen met 0,3 mogen worden verlaagd, mits er voldoende ruimte wordt gereserveerd om in de toekomst alsnog de parkeerplaatsen aan te leggen overeenkomstig de parkeereisen. In dit plan is daarom gerekend met een parkeernorm die 0,3 lager ligt dan de minimale parkeernorm op basis van het de Nota parkeernormen. Bij de berekening is het aandeel bezoekers conform de Nota parkeernormen gemeente Eindhoven meegenomen en is tevens rekening gehouden met dubbelgebruik van functies.


Zoals in de bijlage te zien is zijn er 128 parkeerplaatsen benodigd ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan. Op de hoeken van het plan worden vier zogenaamde 'pockets' gerealiseerd. Dit zijn afsluitbare parkeerterreinen die gezamenlijk 86 parkeerplaatsen verzorgen. De overige 42 parkeerplaatsen worden gerealiseerd langs de straten Reaumurstraat (9 plaatsen), Stephensonstraat (9 plaatsen) en Edisonstraat (15 plaatsen langsparkeren en 9 parkeervakken in de middenberm).


Wanneer de eerste fase van Plan Celsius aan de volledige parkeernorm zou moeten voldoen, dus zonder de aftrek van 0,3, dan zouden in totaal 157 parkeerplaatsen benodigd zijn. Zoals in artikel 17.2.2 van het moederplan is bepaald dient dit verschil gereserveerd te worden, zodat dit aantal parkeerplaatsen indien nodig alsnog gerealiseerd kan worden in de toekomst. In onderhavig plan is hiermee rekening gehouden door 29 parkeerplaatsen te reserveren in de middenberm van de Edisonstraat. Daarnaast wordt ook ruimte gereserveerd op het Celsiusplein.


Het is daarnaast goed om te vermelden dat met onderhavig plan de parkeersituatie per saldo erop vooruit zal gaan. Voorheen geschiedde het parkeren volledig in de openbare ruimte. In onderhavig plan zal de meerderheid van de parkeerplaatsen op 'eigen terrein' worden gerealiseerd. Zo worden er vier 'pockets' gecreëerd die enkel voor de bewoners toegankelijk zullen zijn. Deze pockets verzorgen 86 parkeerplaatsen van de in totaal 128 benodigde plaatsen.


Gelet op het voorgaande voldoet het plan aan de gestelde parkeernormen uit de Nota parkeernormen van de gemeente Eindhoven minus de aftrek van 0,3 conform het moederplan.

3.7.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Reaumurstraat, Stephensonstraat en de Edisonstraat. Via de Groenewoudseweg en de Edisonstraat wordt het plangebied verder naar het zuiden ontsloten in de richting van de binnenring van Eindhoven (Marconilaan). In het oosten wordt het Celsius-gebied via een aantal wegen (Pieter Zeemanstraat, Lorentzstraat, Minckelersplein en Wattstraat) ontsloten op de Boschdijk. Via zowel de binnenring als de Boschdijk zijn belangrijke plekken binnen en buiten Eindhoven te bereiken.


Het oorspronkelijke wegenpatroon binnen het eerste deel van Plan Celsius wordt enigszins veranderd. Zo verandert de Jan van de Bildtstraat van een doorgaande woonstraat in een autovrij woonhof dat enkel voor langzaam verkeer toegankelijk is. Dit hof is vanuit de Reaumurstraat, Stephensonstraat en de Edisonstraat te betreden. Auto's worden geparkeerd aan de randen van het plangebied, op één van de vier 'pockets' of in de openbare ruimte van de Reaumurstraat, Edisonstraat of Stephensonstraat.


Het plan voorziet in de herstructurering van een woongebied, waarbij 80 woningen reeds zijn gesloopt en 97 woningen nieuw worden gebouwd. Het gaat daarbij voornamelijk om kleine en middelgrote woningen in het goedkope koop- en huursegment. Hierop gelet is geen dusdanige toename van het aantal verkeersstromen te verwachten dat dit problemen oplevert voor de bestaande wegenstructuur van de buurt en de ontsluitingswegen van het plangebied. De wegen rondom het plangebied (Reaumurstraat, Stephensonstraat en Edisonstraat) zullen in het plan worden betrokken, zodat deze qua verkeersafwikkeling en uitstraling passen bij de nieuwbouw.

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan

In het kader van het bestemmingsplan "Woensel West 2013" heeft reeds een afweging plaatsgevonden met betrekking tot het aspect groen. Daarbij is gebruik gemaakt van de kaart 'Groen en recreatievoorzieningen' uit het Groenbeleidsplan van Eindhoven. Onderhavig plangebied is op die kaart aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend'. Dat wil zeggen dat groen een ondersteunende functie heeft ten opzichte van de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is erop gericht deze groene elementen of functies te behouden. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten, waaronder Woensel-West, wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.


In de eerste fase van Plan Celsius wordt het plangebied dusdanig verkaveld dat er een sterk openbaar en autoluw gebied ontstaat. De woningen in het middengebied zijn gelegen aan een soort hofje. De woningen in dit middengebied worden groen aangekleed door middel van groene wanden, groene gevels, geveltuintjes en groene trappenhuizen. De openbare ruimte wordt groen aangekleed door middel van plantmateriaal. Onderstaand is een ontwerp en een aantal sfeerbeelden weergegeven van een groene aankleding van de buitenruimte. Omdat nog niet exact bekend is hoe de aankleding precies gaat plaatsvinden, zijn deze slechts indicatief.


De straten die het gebied omkaderen (Reaumurstraat, Edisonstraat en Stephensonstraat) worden begeleid door laanbeplanting en krijgen ook daarmee een groene uitstraling. In de huidige situatie is reeds laanbeplanting aanwezig. De bestaande bomen binnen en rondom het plangebied zullen zo veel mogelijk behouden blijven.

De initiatiefnemer heeft met de gemeente Eindhoven afspraken gemaakt over de groene aankleding van de openbare ruimte van het middengebied en de omliggende straten (Reaumurstraat, Edisonstraat en Stephensonstraat). De belangen ten aanzien van de groenstructuur binnen en rondom het plangebied zijn dan ook voldoende geborgd conform het beleid van de gemeente Eindhoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0011.jpg"

Indicatief ontwerp en sfeerbeelden groene aankleding openbare ruimte middengebied

3.8.2 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen

Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld. Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0012.jpg"

Bomen in de omgeving van het plangebied (bron: Geofundament)

Binnen het plangebied zijn geen waardevolle gemeentelijke bomen (blauw stippen) of waardevolle particuliere bomen (rode stippen) aanwezig. Eveneens zijn er geen potentieel waardevolle bomen (grijze stippen) aanwezig. Wel zijn er aan de voormalige Jan van der Bildtstraat een aantal basisbomen aanwezig. Ook rondom het plangebied, aan de Reaumurstraat, Edisonstraat en Stephensonstraat, zijn een aantal basisbomen aanwezig. Bovendien staan er twee waardevolle gemeentelijke bomen ten noorden van het plangebied, op de hoek van de Edisonstraat en het Celsiusplein.


Ten behoeve de kap dan wel het behoud van de bomen binnen en direct rondom het plangebied is een boomtechnisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd en als bijlage bij de toelichting gevoegd. Hieronder worden de belangrijkste resultaten uit het onderzoek behandeld.


Het boomtechnisch onderzoek heeft betrekking op ongeveer 25 bomen binnen het plangebied. Daarnaast zijn acht bomen in de Stephensonstraat, vijf bomen aan de Edisonstraat en vijf bomen aan de Reaumurstraat in het onderzoek betrokken. Deze bomen worden op beeldkwaliteit en boomtechnische kwaliteit beoordeeld en ondergebracht in de volgende categorieën: 'zeer behoudenswaardig-monumentaal', 'zeer behoudenswaardig-waardevol', 'behoudenswaardig', 'niet behoudenswaardig' en 'rooien'. De bomen die op basis van het onderzoek in de categorie 'niet behoudenswaardig' en 'rooien' zijn ingedeeld, worden niet ingepast in het plan en zullen dan ook worden gekapt. De andere bomen, de bomen in de categorie 'behoudenswaardig' en 'zeer behoudenswaardig', komen in aanmerking om mogelijk te worden ingepast.


Uit het onderzoek is gebleken dat binnen het plangebied zes behoudenswaardige bomen aanwezig zijn en zeven niet-behoudenswaardige bomen. Voorts zijn 12 bomen ingedeeld in de categorie 'rooien'. Buiten het plangebied staan een zeer behoudenswaardige boom (boom E5 aan de Edisonstraat), acht behoudenswaardige bomen, acht niet behoudenswaardige bomen en een boom in de categorie rooien.


Ten behoeve van het ontwerp van het plangebied is een plancheck uitgevoerd om te bepalen of de bomen passen binnen het voorlopig ontwerp. Er is geconcludeerd dat zes bomen passen binnen het ontwerp. Daarvan zijn er drie behoudenswaardig en de overige zijn niet behoudenswaardig. De drie niet behoudenswaardige bomen zijn nader beoordeeld op de boomtechnische kwaliteit. Daaruit is gebleken dat twee bomen kunnen worden aangemerkt als risicoboom en een boom in de categorie rooien kan worden ingedeeld.


Voor de drie behoudenswaardige bomen is een groeiplaatsonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bomen op een redelijk gunstig profiel staan en dat de bewortelbare diepte circa een meter bedraagt. De bomen staan weliswaar niet op een zuiver grondwaterprofiel, maar zijn in beginsel door de lemige ondergrond minder droogtegevoelig. Als gevolg van de meer lemige ondergrond, is de verwachting dat de groeiomstandigheden plaatselijk wel sterk kunnen verschillen, en dat er wel een verhoogd risico is op vernatting.


Uit het gehele boomtechnische onderzoek is gebleken dat slechts enkele bomen vooralsnog behouden zullen worden en dat geprobeerd wordt deze duurzaam in het stedenbouwkundig ontwerp in te passen. De overige bomen worden niet behouden en zullen dan ook worden gekapt. Het gaat dan om bomen in de categorie 'rooien', 'niet behoudenswaardig' en de categorie 'behoudenswaardig' voor zover de bomen niet binnen het stedenbouwkundig plan passen. Voor de kap van 24 bomen is reeds een vergunning verleend.


In het rapport zijn in het kader van het behoud van de betreffende bomen ook nog een aantal vervolgstappen of aanbevelingen opgenomen met betrekking tot het ontwerp en de toekomstige (bouw)werkzaamheden binnen en direct rondom het plangebied. Bij het ontwerp en deze werkzaamheden zal zo veel mogelijk rekening worden gehouden met deze vervolgstappen en aanbevelingen.


De initiatiefnemer heeft met de gemeente Eindhoven afspraken gemaakt over het kappen van de betreffende bomen en de compensatie van deze bomen. De belangen ten aanzien van (waardevolle) bomen binnen en rondom het plangebied zijn dan ook voldoende geborgd conform het beleid van de gemeente Eindhoven.

3.8.3 Verordening bomen

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV 2012), het Bomenbeleidsplan (2008) en de Nota Niet kappen tenzij (2002). De Verordening bomen 2015 treedt in werking op een door het college te bepalen datum, welke wordt gekoppeld aan het vaststellen van de 'nadere regels Bomen'.


Indien kap wenselijk wordt geacht dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor die bomen die onderdeel uitmaken van de groene kaart en een minimale omtrek hebben van 45 cm (op een stamhoogte van 130 cm).

De groene kaart kent de volgende onderdelen:

  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend
  • Bomen op percelen met een oppervlakte van 500 m² of groter
  • Bomen hoofdstructuur en bomen nevenstructuur
  • Waardevolle bomen (gemeentelijk en particulier)
  • Monumentale bomen
  • Basis bomen


In de nadere regels Bomen worden criteria voor de onderdelen van de groene kaart verder uitgewerkt. Ook worden richtlijnen uitgewerkt voor compensatieplicht, weigeringsgronden, indienen vergunningaanvraag, aanbrengen van verlichting in houtopstanden en overlast.

In vorige subparagraaf is reeds aangegeven dat een aantal bomen zal worden gekapt en dat een aantal andere bomen behouden zullen blijven. Het uitgevoerde boomtechnisch onderzoek heeft ten grondslag gelegen aan de aanvraag om de kapvergunning. Deze vergunning is reeds verleend. Met de aanwezigheid van de twee monumentale bomen is in het ontwerp van het bouwplan rekening gehouden door de bebouwing aldaar verder naar achteren te situeren, zodat de bomen meer ruimte krijgen.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen op sociaal maatschappelijk gebied liggen verspreid door de wijk Woensel-West. Tussen de Boschdijk, Wattstraat en Wenckenbachstraat is het SPIL-centrum Boschdijk gelegen, waarbinnen basisschool 't Palet, Peuterplaza Groenewoud, de buitenschoolse opvang Korein Kinderplein en het consultatiebureau van Zuidzorg onderdak hebben. Aan het Celsiusplein is 360 graden gelegen. In het pand vinden educatie en ondersteunende activiteiten, zoals taallessen, plaats voor bewoners uit Woensel-West.


In onderhavig plan wordt in de plint van de woningen aan de Edisonstraat ruimte geboden voor werkruimtes, ateliers, kantoren en (commerciële) buurtvoorzieningen. In totaal gaat het om ongeveer 1.060 m² bvo die beschikbaar is voor dergelijke functies. Het is mogelijk dat maatschappelijke functies zich in deze plint vestigen.

 

3.10 Detailhandel

3.10.1 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven

De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er zijn een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap. Daarnaast vraagt de provincie Noord-Brabant in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking. Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een regionale detailhandelsvisie opgesteld, waarin regionale afspraken zijn geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.


In de regionale detailhandelsvisie zijn de volgende afspraken geformuleerd:

  • 1. Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
  • 2. Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
  • 3. Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • 4. Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • 5. Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • 6. Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
  • 7. Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
  • 8. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);


Met betrekking tot onderhavig plan zijn met name de afspraken 2 en 3 aan de orde. In de strip aan de Edisonstraat wordt op kleine schaal detailhandel mogelijk gemaakt. De schaal past bij de buurtfunctie die de strip heeft. Het creëren van kleinschalige (commerciële) buurtvoorzieningen, waaronder detailhandel, op de betreffende plaats heeft als doel de leefbaarheid in en de betrokkenheid bij de buurt te vergroten. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de regionale afspraken 2 en 3.

3.10.2 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven

Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota "Wie kiest, wordt gekozen" vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.


Beleid op onderdelen

Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. In de nieuwe detailhandelsnota zijn een aantal onderdelen nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden. Voor onderhavig plan zijn met name de internethandel en winkelleegstand van belang.

Internethandel

Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:


1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid

Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.


Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.


2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid

Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).


Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit.


Winkelleegstand

Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over Voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.


Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft.

3.10.3 Beoordeling plan

In het moederplan Woensel West 2013 heeft het bouwvlak aan de Edisonstraat bovenop de bestemming 'Wonen - Uit te werken' en functieaanduiding 'gemengd'. Daarbij is aangegeven dat naast woonfuncties ook niet-woonfuncties zijn toegelaten. Het gaat daarbij om detailhandel (maximaal 300 m² netto vloeroppervlak), horeca in de categorie 1a, ateliers, bedrijven in de categorie 1 en 2 met productiegebonden detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke functies. Het uitwerkingsplan maakt niet op grote schaal nieuwe detailhandel mogelijk. Dit past niet binnen de detailhandelsstructuur.


Onderhavig plan voorziet in de uitwerking van het moederplan. In dit plan is dan ook de functieaanduiding 'gemengd' overgenomen, inclusief de bepaling dat een beperkte oppervlakte (300 m²) bestemd is voor detailhandel. Onder detailhandel wordt mede verstaan een webwinkel of afhaalpunt. Doordat binnen de functieaanduiding 'gemengd' op de begane grond meerdere functies mogelijk zijn, is verandering van de functie mogelijk. Hierdoor is het makkelijker om eventuele leegstand van de winkel te bestrijden, wat de leefbaarheid van de buurt ten goede komt. Daarmee sluit het uitwerkingsplan aan bij de beleidslijn uit de nieuwe detailhandelsnota.

3.11 Horeca

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk.


In het moederplan Woensel West 2013 is in de uitwerkingsregels voor woningen binnen de uit te werken bestemming woongebied (artikel 17.2.1) bepaald dat ter plaatse van de functieaanduiding 'gemengd' op de begane grond ook niet-woonfuncties zijn toegestaan, waaronder horeca in de categorie 1a. In onderhavig plan is deze bepaling overgenomen. De functie horeca wordt in de plint van de bebouwing aan de Edisonstraat mogelijk gemaakt, samen met andere (commerciële) buurtfuncties. Deze functies worden mogelijk gemaakt om de leefbaarheid in de buurt te stimuleren.

3.12 Bedrijvigheid en kantoren

In de uitwerkingsregels voor woningen binnen de uit te werken bestemming woongebied (artikel 17.2.1) is bepaald dat ter plaatse van de functieaanduiding 'gemengd' op de begane grond ook niet-woonfuncties zijn toegestaan, waaronder kleinschalige bedrijvigheid en kantoren. Deze functieaanduiding is in onderhavig uitwerkingsplan overgenomen. Het gaat om circa 1.060 m² die beschikbaar is voor kantoren (dienstverlening / maatschappelijk), ateliers, detailhandel, horeca in de categorie 1a, bedrijven in de categorie 1 en 2 met productiegebonden detailhandel.

Daarnaast is bepaald dat aan-huis-verbonden beroepen zijn toegestaan, mits deze niet meer dan 50 m² vloeroppervlakte bedragen.


Ten slotte is bepaald dat het onder voorwaarden toegestaan is om een gedeelte van de woning te gebruiken ten behoeve van een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit tot maximaal 30 m² vloeroppervlakte en/of aan-huis-verbonden beroep. Ten aanzien van een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit gaat het om maximaal 30 m² bedrijfsvloeroppervlakte (bvo). De bvo van een aan-huis-verbonden beroep, al dan niet in combinatie met een kleinschalige bedrijfsmatig activiteit, mag onder voorwaarden maximaal 75 m² bedragen.

3.13 Kabels, leidingen en straalpaden

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.


In de omgeving van het plangebied komen geen bedrijven voor die voor milieuhinder kunnen zorgen ten aanzien van het plangebied. Omgekeerd worden in dit uitwerkingsplan ook geen (grootschalige) bedrijven mogelijk gemaakt die voor (ernstige) milieuhinder kunnen zorgen ten aanzien van omliggende kwetsbare objecten zoals woningen. Binnen de functieaanduiding 'gemengd', die is toegekend aan het woonblok aan de Edisonstraat, zijn bedrijven in de categorie 1 en 2 met productiegebonden detailhandel toegestaan. Dit is lichte bedrijvigheid die geen hinder veroorzaakt voor de omliggende woningen.


In het kader van het moederplan "Woensel West 2013" is de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgesteld. Deze staat geeft aan welke typen bedrijven zijn toegestaan binnen onderhavig plangebied. In (de regels van) onderhavig bestemmingsplan wordt aangesloten bij de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' zoals deze is opgenomen in het moederplan.

4.2 Geluid

4.2.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh), de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet luchtvaart (Wlv). Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.


De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.


Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.


Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in de bouw van 97 woningen. Woningen zijn geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh.

4.2.2 Industrielawaai

Het plan ligt niet in de zone van industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.2.3 Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 4,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

4.2.4 Wegverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen in de buurt van zoneplichtige wegen conform de Wgh. In het kader van "Duurzaam Veilig" hebben de Edisonstraat, Reaumurstraat, Groenewoudseweg, 2e Franklinstraat en Stephensonstraat een maximumsnelheidsregime van 30 km/uur gekregen. Deze wegen hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen nabij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.


Op basis van het voorgaande is voor de genoemde 30 km/uur wegen getoetst of de geluidsbelasting van de nieuw te bouwen woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd en als bijlage bij deze toelichting opgenomen. De voornaamste bevindingen en conclusies zijn hieronder weergegeven.


Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat voor de Edisonstraat, Groenewoudseweg, 2e Franklinstraat en Stephensonstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde op geen enkele gevel van de woningen overschrijdt. Ten aanzien van de Reaumurstraat wordt de geluidbelasting met maximaal 2 dB overschreden.


Omdat het niet om zoneplichtige wegen conform de Wgh gaat, kan voor deze wegen geen beschikking hogere waarde worden aangevraagd en geldt ook geen maximale ontheffingswaarde.


De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer is in de volgende subparagraaf samen met de geluidbelasting als gevolg van railverkeer meegenomen in een cumulatieve berekening.

4.2.5 Railverkeerslawaai

Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel. Ten aanzien van deze spoorlijn wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB op meerdere locaties overschreden. Er is echter geen sprake van overschrijding van de maximale ontheffingswaarde.


Voor de spoorlijn is het mogelijk een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente Eindhoven wanneer het niet mogelijk of wenselijk is de geluidsbelasting middels overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.


In de huidige situatie is al een overdrachtsmaatregel getroffen. Er is namelijk een geluidscherm van circa 2 meter hoog aanwezig. Om alle woningen volledig geluidonbelast te laten zijn, is een scherm van minimaal 4 meter hoogte nodig. Uit een doelmatigheidstoets conform de 'Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder' blijkt dat een hoger scherm (4 meter) niet doelmatig is. De kosten wegen niet op tegen de geluidreductie en derhalve ontmoet deze maatregel bezwaren van financiële aard.


Bronmaatregelen zijn maatregelen aan de geluidbron waarmee het geluidniveau van de veroorzaker van het geluid gereduceerd kan worden. In dit geval kan het gaan om stillere bakken of verlaging van de snelheid. Hierop kan initiatiefnemer echter geen invloed uitoefenen. Een andere optie is het toepassen van raildempers. Uitgaande van een reductie van 3 dB bij het toepassen van raildempers, blijkt uit een doelmatigheidstoets conform de 'Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder' dat het toepassen van raildempers eveneens niet doelmatig is. De kosten wegen niet op tegen de geluidreductie en derhalve ontmoet deze maatregel bezwaren van financiële aard.


Omdat bron- en overdrachtsmaatregelen niet of niet voldoende doeltreffend zijn, wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder. Uit het hogere waardenbeleid van de gemeente Eindhoven blijkt dat indien ontheffingswaarden worden vastgesteld die hoger zijn een bepaalde waarde, de betreffende woningen dienen te worden uitgevoerd met een geluidluwe zijde. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek is gebleken dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel dan wel buitenruimte.

4.2.6 Cumulatieve geluidbelasting

Wanneer er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron, dient de cumulatieve geluidbelasting te worden berekend. Volgens de Wgh dienen de zoneplichtige wegen en spoorwegen en de geluidbelasting ten gevolge van industrie en luchtvaart in de cumulatie te worden meegenomen. In dit geval dient de cumulatieve geluidbelasting dan ook enkel bepaald te worden voor het spoortraject Eindhoven-Boxtel. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting echter voor alle gemodelleerde wegen en spoorwegen berekend.


De cumulatieve geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen bedraagt op een klein gedeelte van de begane grond en ruim de helft van het plan op de eerste, tweede en derde verdieping meer dan 53 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.


Volgens het Bouwbesluit 2012 dient de karakteristieke geluidwering van de gevel GA;k voor verblijfsgebieden in een woning minimaal de in het vastgestelde hogere-waardenbesluit opgenomen hoogst toelaatbare geluidbelasting minus 33 dB te bedragen. Verder wordt ervan uitgegaan dat een gevel bij een normale bouwkundige opzet aan de minimaal vereiste GA;k van 20 dB voldoet, waardoor er bij een geluidbelasting die groter is dan 53 dB een aanvullend onderzoek nodig is ter bepaling van de geluidwering van de gevel.


Uit voorgaande resultaten blijkt dat, gelet op een goede ruimtelijke ordening, voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig is. Dit onderzoek zal in het kader van de omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen worden uitgevoerd. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen op het gebied van luchtkwaliteitseisen en voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren zodat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Op deze manier kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen worden uitgevoerd die de luchtkwaliteit moeten verbeteren.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en voor fijnstof (PM10) een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m³, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.3.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die:

  • niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg, of;
  • niet meer dan 3.000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.


Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.


Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstof (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is ingeval het betreft 'gevoelige bestemmingen': 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.


De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

4.3.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.3.5 Planbeschrijving en toetsing

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van 97 nieuwe woningen ter vervanging van 80 reeds gesloopte woningen. Het plan maakt deel uit van Plan Celsius, waarbij 394 woningen worden gesloopt en maximaal 400 woningen nieuw worden gebouwd op dezelfde locatie. Het aantal te realiseren woningen ligt ver beneden de drempelwaarde 1.500 woningen in de situatie met één ontsluitingsweg. Een dergelijk project zal een 'niet in betekenende mate bijdrage' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging en derhalve mag deze zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.


Onderhavig plan maakt geen functies mogelijk waarop het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing is. Er worden ook geen woningen toegevoegd langs een drukke rijksweg, provinciale weg of stroomweg binnen de stad Eindhoven. Het plan is voor wat betreft luchtkwaliteit dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

4.3.6 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
 

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.


In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.4.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.


Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen wordt door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.


Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.


4.4.2 Relevante risicobronnen

In het kader van het moederplan Woensel West 2013 heeft reeds een afweging plaatsgevonden van het aspect externe veiligheid ten opzichte van de totaal 400 woningen (kwetsbare objecten) die het plan mogelijk maakt. Daarom volstaat in dit plan een korte opsomming van deze bevindingen. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar het moederplan.


Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Het eindbeeld van het Basisnet spoor was medio 2012 reeds beschikbaar. Het laat ten aanzien van Eindhoven zien dat, ondanks in voorbereiding zijnde plannen tot verdichting in de spoorzone en toenemend vervoer van gevaarlijke stoffen, de risico's ten opzichte van de bestaande situatie zullen afnemen. Het rijk accepteert het dan nog bestaande groepsrisico (3,2 x de oriënterende waarde) in Eindhoven.

Visie externe veiligheid

In mei 2009 heeft de gemeente Eindhoven de ruimtelijke Visie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid. Daarnaast is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (waaronder het gebied tot 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

Inrichtingen

Zoals op de risicokaart te zien is zijn er binnen of in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichtingen zijn een benzineservicestation met lpg aan Vredeoord 2, een glasvezelfabrikant aan de Zwaanstraat 1 en een gasreduceerstation aan Marconilaan 72. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van deze inrichtingen.

Op ongeveer twee kilometer van het plangebied is het spoorwegemplacement Eindhoven Centrum gelegen. Dit is een inrichting die valt onder artikel 2, lid1, sub c van het Bevi. Uit de milieuvergunning blijkt dat voor het emplacement de plaatsgebonden risicocontour 10-6 binnen het emplacement moet blijven en de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet mag worden overschreden. Het emplacement wordt sporadisch gebruikt voor handelingen met wagons met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico blijft beduidend onder de oriënterende waarde blijft. In januari 2011 is voorts een risicoanalyse (AVIV, nr. 101836, d.d. 7 januari 2011) opgesteld waaruit blijkt dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) op het spoor ligt. Het plaatsgebonden risico levert geen beperkingen op voor dit uitwerkingsplan. Gezien de afstand van het plangebied tot het emplacement zal het groepsrisico niet toenemen door dit uitwerkingsplan.


Verder is nabij het plangebied de WKC Essentcentrale gelegen. Het WKC Essentcentrale valt onder de definitie risicovol van de gemeente Eindhoven. In 2006 is een risicoanalyse (Tebodin, nr. 3800595, d.d. 20 juli 2006) opgesteld voor de WKC Essentcentrale. Uit deze analyse blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) en het invloedsgebied niet over het plangebied is gelegen. Verder ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde.


Transport over spoor

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Boxtel-Eindhoven. Ter hoogte van het plangebied is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Het totale plan Celsius voorziet in de sloop van 394 woningen en nieuwbouw van 400 woningen. Onderhavig plan betreft de eerste fase, waarin 80 woningen zijn gesloopt en 97 woningen worden nieuw gebouwd. In het kader van het moederplan Woensel West 2013 is reeds geconcludeerd dat, gezien de afstand tot het spoor en de zeer kleine toename van het aantal woningen, het plan geen effect zal hebben op het groepsrisico. Dit risico zal niet toenemen ten opzichte wat in het Basisnet is berekend. Dit geldt derhalve ook voor onderhavig plan.


Uit het bestemmingsplan Woensel West 2013 blijkt dat het plangebied niet gelegen is binnen de 10-6-contour van het spoor. Ook is het plangebied niet gelegen binnen het plasbrandaandachtsgebied (PAG) voor het betreffende spoorgedeelte.


Buisleiding

Parallel aan het spoor is een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding Z-519-01 (323,9 mm en 40 bar) gelegen. Uit het moederplan Woensel West 2013 blijkt op basis van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) (SRE Milieudienst, nr. 504153, d.d. 1 februari 2012) dat het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) op de leidingen ligt. Eveneens is gebleken dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde is gelegen. De belemmeringenstrook van de leiding (4 meter) is gelegen buiten het plangebied. In het moederplan is een veiligheidszone ten behoeve van de leiding opgenomen, waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht. In onderhavig uitwerkingsplan is deze aanduiding overgenomen inclusief planregels waarin staat dat kwetsbare objecten niet mogen worden gebouwd maar parkeervoorzieningen en tuinen wel zijn toegestaan.


Vliegveld

Het plangebied is gelegen op circa 4,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld op 26 september 2014 vastgesteld. In het kader van dit luchthavenbesluit is een milieueffectrapportage uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn onder andere de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER. Uit de rapportage blijkt dat het plangebied in zijn geheel is gelegen binnen de 10-8 contour van het vliegveld. Het plangebied ondervindt dan ook geen belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid van luchthaven Eindhoven.

4.4.3 Verantwoording groepsrisico

In het kader van het moederplan Woensel West 2013 is het groepsrisico verantwoord. Daarbij is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio. Op 2 april 2013 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven. Uit dat advies blijkt dat groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en nauwelijks verandert. Gezien het feit dat het in dit geval gaat om een uitwerking van het moederplan Woensel West 2013, waarbij de kaders van dit moederplan worden opgevolgd, kan worden gesteld dat dit plan past binnen het advies van de Veiligheidsregio. Wel dient conform artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes nogmaals advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio in verband met de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Omdat het groepsrisico niet wijzigt kan volstaan worden met een beperkte verantwoording.


Zelfredzaamheid

Voorts zijn in het moederplan Woensel West 2013 nog een aantal maatregelen aan de risicobron besproken die genomen kunnen worden om het groepsrisico te beperken. Deze maatregelen hebben geen betrekking op onderhavig plangebied.


In het moederplan is een aanduiding 'veiligheidszone - groepsrisico' opgenomen om het groepsrisico te beperken. Binnen deze aanduiding zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen (zoals ziekenhuizen, bejaardenhuizen, basisscholen en sociale werkplaatsen). Deze worden binnen onderhavig plan niet mogelijk gemaakt. Voor de volledigheid en juistheid is de veiligheidszone, inclusief de bijbehorende planregels, overgenomen in onderhavig uitwerkingsplan.


Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. Bij de spoorlijn Eindhoven-Boxtel kan een plasbrand, een BLEVE of een toxisch scenario optreden. De verschillende scenario's vragen allen een andere aanpak. Deze aanpak is vervolgens weer afhankelijk van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en de beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).


Ten aanzien van de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio. In het stedenbouwkundig ontwerp is zo veel mogelijk rekening gehouden met dit advies.

4.4.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0013.jpg"

In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.


Pijler 1: Energie

De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045), dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:


1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV-panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wel wenselijk is, kan op grond artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe dient een uitgebreide procedure gevolgd te worden van maximaal 26 weken.

2) Windturbines

In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:

  • De diameter van de rotor maximaal 7 meter is;
  • De maximale hoogte vanaf het maaiveld 15 m of de ashoogte maximaal 8 meter op de bebouwing is;
  • Het vermogensbereik ligt tussen 0,5 kW en 6 kW.

De toepassing van kleine windinstallaties kan op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo als afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Dit is een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een plan om deze installaties op te nemen in de "lijst van kruimelgevallen" waardoor direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan kan worden verleend. De procedure wordt dan verkort tot maximaal 8 weken. Aangezien deze wijziging van de lijst van kruimelgevallen op korte termijn wordt verwacht, worden nu geen specifieke afwijkingsregels in het uitwerkingsplan opgenomen.


Voor grote windinstallaties kan afwijking van het bestemmingsplan ook worden toegestaan door middel van de afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van windenergie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en daarom wordt deze niet rechtstreeks toegestaan in het uitwerkingsplan.



3) Warmte Koude Opslag

De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportage worden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl (zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie. Voor de in sommige gevallen noodzakelijke bovengrondse opstallen (bijvoorbeeld een technische ruimte) zal een specifieke afwijkingsregeling in het uitwerkingsplan worden opgenomen. Hierbij is voor gebouwen een oppervlakte opgenomen van maximaal 100 m² en een bouwhoogte van 3 meter.


Pijler 2: Bouwen en Wonen

In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken.

Toepassing plangebied

In onderhavig plan wordt op diverse manieren een bijdrage geleverd aan duurzaamheid. Ten eerste wordt in het plan rekening gehouden met pijler 1 'Energie'. Zo is de initiatiefnemer voornemens om een maximaal aantal PV-panelen te realiseren, waarbij wordt gestreefd naar een Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) van 0. Een woning is in die situatie energieneutraal. De PV-panelen worden op de platte daken van de woningen bevestigd en zijn niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo.


Ten tweede wordt op diverse wijzen rekening gehouden met de pijler 'Bouwen en Wonen'. Een belangrijk feit is dat onderhavig plan in wijkvernieuwing voorziet. Een woonwijk met veel verouderde woningen, verloedering en sociale problemen wordt geherstructureerd om zodoende weer een leefbare en vitale wijk te creëren. Daarbij zijn reeds 80 woningen gesloopt en worden er 97 nieuw gebouwd. Deze uitbreiding van het totale aantal wooneenheden vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Er is dan ook sprake van zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik.


Voorts is ook voor wat betreft het watersysteem gekozen voor een duurzame oplossing. Zo zullen de parkeerpockets worden uitgevoerd met halfverharding, waardoor het water ter plaatse in de grond kan infiltreren. Bovendien wordt er een link gemaakt met het bouwplan Vredeoord. In dat plan wordt een waterbergende voorziening gerealiseerd. In onderhavig plan wordt het hemelwater opgevangen en afgevoerd richting deze voorziening. In hoofdstuk 5 wordt hier nader op ingegaan.


Ten slotte is, hoewel deze hierboven niet uitgebreid is besproken, ook de pijler 'Maatschappelijk verantwoord ondernemen' aan de orde. In de plint van de bebouwing aan de Edisonstraat worden (commerciële) buurtfuncties gerealiseerd. Deze voorzieningen hebben een tweeledige sociale functie. Enerzijds krijgen kleine ondernemers de kans om zich verder te ontplooien. Anderzijds kunnen de functies zorgen voor meer leefbaarheid in de wijk en kunnen ze buurtbewoners met elkaar verbinden.

4.6 Bodem

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. Daarom is in het kader van dit uitwerkingsplan de kwaliteit van de bodem in meerdere etappes onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken zijn gerapporteerd en als bijlage bij deze toelichting toegevoegd.


Eerder uitgevoerde onderzoeken

Binnen het plangebied zijn op eerdere momenten zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0014.jpg"

Tabel eerder uitgevoerde bodemonderzoeken ten behoeve van Plan Celsius


Uit het aanvullend en verkennend bodemonderzoek van april 2014 zijn op vier plaatsen sterke verontreinigingen met zink aangetroffen. Ten behoeve van de sanering van deze plaatsen zijn twee meldingen BUS gedaan (30 april 2014), waarna de locaties op 7 juli en 8 augustus 2014 zijn gesaneerd. Daarbij zijn een voormalig sintelpad en meerdere asbestspots met een beperkte omvang aangetroffen en verwijderd. Door middel van de uitgevoerde sanering is de locatie geschikt gemaakt voor het beoogde gebruik voor wonen. De resultaten van de sanering zijn vastgelegd in het evaluatieformulier BUS (26 augustus 2008).


Voorts is uit eerder uitgevoerde bodemonderzoeken gebleken dat op de locatie een stedelijke ophooglaag aanwezig is, welke plaatselijk matige bijmengingen met puin bevat. In de laag zijn heterogeen verdeeld verontreinigingen aangetoond met zware metalen en PAK. In het grondwater van de onderzoekslocatie zijn lichte verontreinigingen met barium, benzeen, naftaleen, tolueen en xylenen aangetoond.


Op basis van de voorgenoemde bodemonderzoeken heeft Tritium Advies de volgende twee niet onderzochte deellocaties onderscheiden: de Jan van der Bildtstraat (circa 660 m²) en de locatie Stephensonstraat 66 (circa 175 m²). Deze worden hierna afzonderlijk besproken.


Jan van der Bildtstraat

Na de sloop van de 80 woningen binnen onderhavig plangebied is de Jan van der Bildtstraat zelf behouden. Het gaat om een klinkerstraat van ongeveer 130 meter lang met een oppervlakte van ongeveer 660 m². Op basis van de onderzoekresultaten uit de directe omgeving is de locatie 'verdacht' vanwege de mogelijke aanwezigheid van PAK, zware metalen en asbest. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Tritium Advies, 2 december 2015, kenmerk: 1510/014/CD-01, versie 0).


Uit dit verkennend bodemonderzoek blijkt dat zowel de bovengrond als de ondergrond niet verontreinigd zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium, xylenen en naftaleen. De aangetroffen gehaltes in het grondwater zijn dermate laag dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.


Voorts is ook een verkennend asbestonderzoek verricht naar asbest. Op het maaiveld en in de grove fractie (>16 mm) van de opgegraven grond zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de fijne fractie (<16 mm) van de opgegraven grond is echter één stukje niet hechtgebonden asbesthoudend materiaal aangetoond en vier losse vezels. Het ging hierbij om amosiet. Het gewogen gehalte asbest in de grond bedraagt 9 mg/kg ds. Aangezien dit gehalte beneden 0,5 x de interventiewaarde ligt mag geconcludeerd worden dat de grond niet verontreinigd is met asbest en dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk is.


Stephensonstraat 66

De woning aan de Stephensonstraat 66 is later gesloopt dan de overige woningen binnen het plangebied. De locatie lag braak ten tijde van het bodemonderzoek ter plaatse. Op basis van de resultaten van de onderzoekresultaten uit de directe omgeving is de locatie als 'verdacht' aangemerkt, vanwege de mogelijke aanwezigheid van PAK, zware metalen en asbest.


Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat de bovengrond licht verontreinigd is met zware metalen, PCB en PAK. De ondergrond blijkt licht verontreinigd te zijn met zink, maar is niet verontreinigd met de overige onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met zware metalen en naftaleen. De aangetroffen gehaltes in de grond en het grondwater zijn echter dermate laag dat nader onderzoek niet noodzakelijk is.


Net als op de locatie Jan van der Bildtstraat is ook voor Stephensonstraat 66 een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld één stuk asbestverdacht materiaal aangetroffen. In de bodem is geen asbest aangetroffen.


Conclusie

De onderzoeksresultaten van de grond zijn niet in overeenstemming met de vooraf gestelde hypothese 'verdacht'. De hypothese kan dan ook verworpen worden. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen. Voorts wordt in het onderzoeksrapport een protocol gegeven voor het afgraven en afvoeren van grond uit het plangebied en het hergebruik van deze grond op een andere locatie. Indien deze werkzaamheden plaatsvinden wordt het protocol hierbij in acht genomen.

4.7 Natuur

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving, met name de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna. Ten behoeve van onderhavig plan is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierbij is gekeken of er in de omgeving van het plangebied beschermde natuurgebieden aanwezig zijn waarop het planvoornemen wellicht invloed kan hebben. Daarnaast is gekeken of er zich in het plangebied soorten bevinden die door het plan worden beïnvloed. De resultaten van deze quickscan zijn gerapporteerd en als bijlage opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste bevindingen worden hieronder besproken.

Beschermde gebieden
Gezien de aard en relatief beperkte omvang van de voorgenomen activiteiten en de ligging van beschermde natuurgebieden ten opzichte van het plangebied worden schadelijke effecten van het plan op beschermde natuurgebieden niet verwacht. Het plangebied is gelegen op geruime afstand van Natura 2000-gebieden, Wetlands of Beschermde- of Staatsnatuurmonumenten en ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).


Beschermde soorten

Beschermde soorten van tabel 1 Flora- en faunawet

Binnen het plangebied komen mogelijk enkele planten, grondgebonden zoogdieren en een aantal soorten amfibieën voor die staan vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling en het is dan ook niet noodzakelijk om een ontheffing aan te vragen.


Beschermde soorten van tabellen 2 en 3 Flora- en faunawet

Binnen het plangebied komen mogelijk vogelsoorten voor die vermeld staan in tabel 3 van de Flora- en faunawet. Vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten worden niet verwacht. Verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerken of verwijdering van beplanting kunnen hinder veroorzaken ten aanzien van broedende vogels. Het verdient de voorkeur deze werkzaamheden buiten de broedtijd uit te voeren. Binnen de broedtijd dienen die werkzaamheden alleen te worden uitgevoerd indien uit een ecologische inspectie is gebleken dat er geen broedende vogels zullen worden verstoord. Het is niet noodzakelijk een ontheffing aan te vragen.


Naast vogels komen er in het plangebied mogelijk ook vleermuizen voor die staan vermeld in tabel 3 van de Flora- en faunawet en derhalve onderzoeksplichtig zijn. Op basis van het veldbezoek worden geen nadelige effecten ten aanzien van foerageergebieden, verblijfplaatsen en vliegroutes verwacht. Het uitvoeren van nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen of het aanvragen van een ontheffing is derhalve dan ook niet aan de orde.


Binnen het plangebied zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen. Ook komen er geen beschermde soorten vissen voor en is het zeer waarschijnlijk dat er geen beschermde reptielen en amfibieën, mieren en kevers in het plangebied voorkomen. Eventueel voorkomende (beschermde) ongewervelden, reptielen en amfibieën vormen geen belemmering voor het beoogde planvoornemen.


Algemene zorgplicht

Voor alle soorten (met uitzondering van de huismuis, zwarte rat en bruine rat) geldt de algemene zorgplicht uit de Flora- en faunawet. Deze zorgplicht houdt kort gezegd in dat eenieder die weet dat zijn handelen of nalaten negatieve gevolgen zal hebben voor flora en fauna, verplicht is dit handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de negatieve gevolgen kunnen voorkomen, beperken of ongedaan maken.


Conclusies

Bij de realisatie van onderhavig plan dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen. Een nader onderzoek of een ontheffing wordt conform de quickscan flora en fauna niet noodzakelijk geacht. Met een juiste uitvoering zijn er vanuit de actuele natuurwetgeving geen belemmeringen om het onderhavig plan te realiseren.

4.8 Obstakelvrije zones luchtvaart

Op basis van het Luchthavenbesluit Eindhoven alsmede de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is artikel 16 van het Besluit militaire luchthavens van toepassing ten aanzien van de maximaal toelaatbare hoogten van objecten in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer, onderscheidenlijk de veiligheid van het landen van luchtvaartuigen met behulp van een instrument landingssysteem. Conform artikel 16 lid 2 van het Beluit militaire luchthavens dient de norm aangehouden te worden die door de International Civil Aviation Organisation (ICAO) wordt gesteld. Deze normen gelden voor de IHCS, ILS en funnels.


Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS)

De IHCS is een obstakelvrije zone ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen. Rondom de gehele luchthaven is een obstakelvrij vlak (inner horizontal surface) van 45 meter hoog gelegen met een straal van 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak (conical surface) met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km (zie kaart obstakelbeheergebied funnel en IHCS). De hoogte van dit obstakelvrije vlak is gerelateerd aan de ligging van de drempels van de start- en landingsbaan ten opzichte van NAP. De NAP-hoogte bij de landingsdrempels van het luchtvaartterrein bedraagt 20 m. Dit betekent dat ter plaatse tot een hoogte van maximaal NAP +65 m (= 45 + 20 m) mag worden gebouwd. Het obstakelvrije vlak van 65 m hoog is uitwaarts gezoneerd, waarbij de maximaal toelaatbare bouwhoogte in iedere zone met 10 meter omhoog gaat tot een hoogte van 165 meter boven NAP. Onderhavig plan maakt het niet mogelijk om gebouwen of bouwwerken op te richten van 65 meter of hoger. Het plan ondervindt dan ook geen beperking van het obstakelbeheergebied IHCS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0015.jpg"

Luchthavenbesluit Eindhoven: kaart obstakelbeheergebied funnel en IHCS (plangebied blauw omlijnd)



Instrument Landing System (ILS)

Vliegbasis Eindhoven beschikt over ILS-apparatuur (zie kaart obstakelbeheergebied ILS). Deze apparatuur is bedoeld om met gebruikmaking van de instrumenten te kunnen landen, bijvoorbeeld in verminderde weersomstandigheden (slecht zicht). Om te voorkomen dat de werking van het ILS wordt verstoord, is het noodzakelijk om binnen een bepaald gebied, alvorens een object op te richten, een toetsing te laten uitvoeren. Het gebied bestaat uit meerdere vlakken, zowel horizontaal als oplopend. Het gebied van de ILS valt grotendeels binnen het obstakelbeheergebied, echter gedeeltelijk met een andere hoogtebeperking. De hoogtebeperking van de ILS is er in eerste instantie niet op gericht bouwwerken hoger dan de genoemde hoogten bij de vlakken tegen te gaan, maar om een toetsing te laten plaatsvinden, zodat duidelijk is of de werking van het ILS zou worden verstoord. Het plangebied is niet gelegen binnen de vlakken van het ILS. Het obstakelbeheergebied ILS is dan ook niet van toepassing op onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80273-0301_0016.jpg" Luchthavenbesluit Eindhoven: kaart obstakelbeheergebied ILS (plangebied groen omlijnd)


Funnels

Naast het obstakelbeheergebied en de ILS zijn obstakelvrije vlakken vastgesteld bestaande uit start- en landingsvlakken met zijkanten, de zogenaamde "funnels", in het verlengde van de start- en landingsbanen (zie kaart obstakelbeheergebied funnel en IHCS). Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 m +NAP). Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen deze funnels.


Toepassing plangebied

In onderhavig uitwerkingsplan wordt een maximale bouwhoogte gehanteerd van 14,5 meter. Daarnaast geldt een algemene afwijkingsbepaling voor burgemeester en wethouders om met een omgevingsvergunning af te wijken van de in de regels gegeven bebouwingshoogte voor gebouwen, tot niet meer dan 10 % van die hoogten. Inclusief deze afwijking van 10% is de maximale bouwhoogte vele malen lager dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte in het kader van de IHCS, ILS en funnels. De obstakelbeperkende zones rondom vliegbasis Eindhoven zorgen dan ook niet voor belemmeringen ten aanzien van onderhavig planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Dit uitwerkingsplan voorziet in de herontwikkeling van een gebied waar reeds 80 woningen zijn gesloopt en 97 woningen worden nieuw gebouwd. De ontwikkelingen spelen zich af binnen bestaande (water)structuren af.


Ten behoeve van de eerste fase van Plan Celsius is beoordeeld hoe in het plangebied wordt omgegaan met water en watergerelateerde aspecten. Deze 'watertoets' is uitgevoerd door Tritium advies en gerapporteerd in een waterparagraaf, die is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. In deze watertoets wordt achtereenvolgens ingegaan op de het vigerend waterbeleid, het huidige watersysteem, het watersysteem na onderhavige ontwikkeling, uitgangspunten voor het waterbergingsadvies en overleg met het waterschap en de gemeente. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.


In onderhavig plan zijn de uitgangspunten voor het waterbergingsadvies en de resultaten van het overleg met het waterschap en de gemeente in acht genomen. Het aspect water vormt dan ook geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.


Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "1e uitwerking Woensel West 2013 (plan Celsius fase 1)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen.


Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.

Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

 

6.4 Toetsing aan uitwerkingsregels

Zoals vermeld is dit uitwerkingsplan een uitwerking van het bestemmingsplan "Woensel West 2013". In onderhavig plan wordt de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' gedetailleerd uitgewerkt in de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Daarbij zijn de uitwerkingsregels uit het 'moederplan' opgevolgd. Ook zijn daarbij de regels met betrekking tot de gebieds-, bouw- en functieaanduiding in acht genomen. Navolgend is per uitwerkingsregel aangegeven op welke wijze aan deze regels wordt voldaan in dit uitwerkingsplan.


Artikel 17.2.1 Woningen

  • a. Binnen het plangebied zal voorzien moeten worden in voldoende parkeergelegenheid.
  • b. Binnen de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' mogen als hoofdgebouw uitsluitend woningen met bijbehorende parkeervoorzieningen (al dan niet ondergronds) worden gebouwd.
  • c. De vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • d. Het aantal woningen mag maximaal 400 woningen bedragen;
  • e. Het aantal meergezinswoningen mag maximaal 80 woningen bedragen;
  • f. Ter plaatse van aanduiding 'gemengd' zijn op de begane grond niet-woonfuncties toegelaten:
  • maximaal 300 m² netto vloeroppervlak detailhandel
  • horeca in de categorie 1a
  • ateliers
  • bedrijven in de categorie 1 en 2 met productiegebonden detailhandel
  • dienstverlening
  • maatschappelijk;


Onderhavig plan voorziet in de bouw van 97 eengezinswoningen. Er zijn geen hoofdgebouwen anders dan woningen toegestaan en er worden maximaal 34 appartementen (gestapelde woningen) mogelijk gemaakt. Langs de Edisonstraat en het Celsiusplein zijn in de plint van de woningen wel andere functies toegestaan, zoals ateliers, werkruimten en maatschappelijke en commerciële buurtvoorzieningen. In de regels van dit uitwerkingsplan zijn de bepalingen van sub f integraal opgenomen. Ook het bepaalde onder sub c wordt integraal overgenomen in de regels. Het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Dit is opgenomen in de regels van het uitwerkingsplan en een onderbouwing daarvan is te vinden in paragraaf 3.7 van deze toelichting.


Artikel 17.2.2 Parkeernormen

In afwijking van het bepaalde in Artikel 20 Parkeereisen mogen ter plaatse de parkeernormen met 0,3 worden verlaagd, mits er voldoende ruimte wordt gereserveerd om in de toekomst alsnog de parkeerplaatsen aan te leggen overeenkomstig de parkeereisen.


In onderhavig uitwerkingsplan zijn de parkeernormen met 0,3 verlaagd. Daarbij is in de middenberm van de Edisonstraat en op het Celsiusplein ruimte gereserveerd voor toekomstige parkeerplaatsen. In paragraaf 3.7 van deze toelichting is het aspect parkeren verder toegelicht.


Artikel 17.2.3 Verkeers- en verblijfsgebied

  • a. Op de voor Verkeer-Verblijfsgebied aan te wijzen gronden mogen voorzieningen voor de verkeersgeleiding en verlichting alsmede andere in de verkeersbestemming passende functies alsmede nutsvoorzieningen worden gebouwd.
  • b. Verkooppunten voor motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.


De gronden in voorliggend uitwerkingsplan die zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn niet bestemd voor verkooppunten voor motorbrandstoffen. Wel zijn voorzieningen voor de verkeersgeleiding en verlichting mogelijk, alsmede andere in de verkeersbestemming passende functies en nutsvoorzieningen.

Artikel 17.2.4 Groen en water

  • a. Bij de nadere uitwerking wordt bepaald welke gronden in ieder geval dienen te worden gereserveerd voor groen;
  • b. Bij de nadere uitwerking wordt bepaald welke gronden in ieder geval dienen te worden gereserveerd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.


In dit uitwerkingsplan is binnen de bestemming 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangegeven dat gronden met deze bestemming mede bestemd zijn voor groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. In deze toelichting wordt verder aangegeven hoe hiermee omgegaan wordt. Bij de planbeschrijving (paragraaf 2.2) is aangeduid hoe groen en water een plaats krijgen in het ontwerp van het plan. In paragraaf 3.8 wordt nader ingegaan op het aspect groen en in Hoofdstuk 5 gebeurt hetzelfde met het aspect water.


Artikel 17.2.5 Nutsvoorzieningen

  • a. In de uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de situering van nutsvoorzieningen.
  • b. In de uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de maatvoering van nutsvoorzieningen.
  • c. In de uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de situering en maatvoering van bouwwerken geen gebouwen zijnde.


Binnen zowel de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' is het toegestaan om nutsvoorzieningen op te richten. In de bijbehorende planregels zijn regels gesteld ten aanzien van de situering en maatvoering van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.


Artikel 17.2.6 Geluidwerende voorzieningen

  • a. In de nadere uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de situering van geluidwerende voorzieningen; hiertoe worden bebouwingslijnen op de analoge verbeelding bij het uitwerkingsplan ingetekend.
  • b. In de nadere uitwerking worden regels gesteld ten aanzien van de maatvoering van geluidwerende voorzieningen.


In het kader van onderhavig uitwerkingsplan is een akoestisch onderzoek verricht naar weg- en railverkeerslawaai. Dit onderzoek is behandeld in paragraaf 4.2. Uit het onderzoek is gebleken dat geluidwerende bron- of overdrachtsmaatregelen niet noodzakelijk, doeltreffend of praktisch onuitvoerbaar zijn. Er worden dan ook geen geluidwerende voorzieningen gerealiseerd in de openbare ruimte. Artikel 17.2.6 is dan ook niet aan de orde.


Artikel 22.2 veiligheidszone - groepsrisico

Binnen de op de verbeelding aangegeven 'veiligheidszone - groepsrisico' gelden de volgende regels:

  • a. er zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen of gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor de dagopvang van minderjarigen;
  • b. nieuwe kwetsbare objecten zijn uitsluitend toegestaan indien deze zijn voorzien van een mechanisch ventilatiesysteem dat bij een calamiteit onmiddellijk handmatig kan worden uitgeschakeld;
  • c. het bepaalde onder sub b is niet van toepassing op woningen.


Met dit uitwerkingsplan worden geen gebouwen mogelijk gemaakt die bestemd zijn voor het verblijf van verminderd zelfredzame personen, zoals bedoeld in sub a. De enige kwetsbare objecten die in dit uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt zijn 97 woningen. Op basis van sub c. is sub b. niet van toepassing op woningen. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 4.4.


Artikel 22.3 veiligheidszone - leiding

  • a. Binnen de aanduiding "veiligheidszone - leiding" mogen geen kwetsbare objecten worden gebouwd;
  • b. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op kwetsbare objecten die een functionele binding hebben met de risicobron zoals bedoeld in artikel 14 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 27 mei 2004.


Een klein deel van het plangebied, de uiterst zuidwestelijke hoek, is gelegen binnen de veiligheidszone-leiding. Binnen onderhavig plangebied wordt rekening gehouden met het bepaalde in artikel 22.3 sub a van het moederplan door op de betreffende locatie geen woonbestemming toe te kennen. Ter plaatse is de bestemming 'Wonen' toegekend. Omdat er geen bouwvlak ter plaatse is opgenomen kunnen hier geen woningen gerealiseerd worden. In het stedenbouwkundig ontwerp zijn op deze plaats parkeervoorzieningen voorzien.


Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het voorliggende uitwerkingsplan in voldoende mate uitvoering geeft aan de in het moederplan gestelde uitwerkingsregels.

6.5 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in de slotregel. Op basis van de voorgenoemde uitwerkingsregels is gekomen tot de volgende set planregels.


Inleidende regels

In de Inleidende regels wordt de relatie van dit uitwerkingsplan met het moederplan beschreven. Daarnaast bevat dit hoofdstuk de begrippen, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. De begrippen en wijze van meten van het bestemmingsplan Woensel West 2013 blijven van kracht. De begrippen die ten opzichte van dat bestemmingsplan in onderhavig uitwerkingsplan zijn toegevoegd of gewijzigd, zijn in de inleidende regels opgenomen. In dit hoofdstuk is met artikel 3 tevens een regel opgenomen over de wijze van meten voor wat betreft de overschrijding van de bestemminggrens en/of de bouwgrens en/of de grens van de aanduiding "bijgebouwen" door ondergeschikte bouwdelen. Deze regel, dat met name gericht is op de te bouwen balkons, wijkt af van de in het mioederplan opgenomen regel.

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

 

Bestemming `Wonen' (Artikel 5)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen.


Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m²). Met een ontheffing is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het op basis van een ontheffing onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m² te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.


Functieaanduiding 'gemengd'

Rondom het Celsiusplein en grenzend aan de Edisonstraat is de aanduiding 'gemengd' opgenomen. Behalve wonen, zijn hier ook andere functies toegelaten, zoals horeca in categorie 1, ateliers, bedrijven in categorie 1 en 2 al dan niet met productiegebonden detailhandel. Dienstverlening, maatschappelijke functies en in beperkte mate detailhandel. De functies zijn onderling uitwisselbaar en zijn uitsluitend op de begane grond mogelijk. Op de verdieping kan gewoond worden.

Bouwaanduidingen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de volgende bouwaanduidingen opgenomen om specifieke en van de algemene standaard afwijkende bouwwijzen, -hoogten of -massa's mogelijk te maken:

  • 'Onderdoorgang': binnen deze aanduiding dient een bebouwingsvrije doorgang met een hoogte van minimaal 2,4 m behouden te blijven;
  • 'Specifieke bouwaanduiding - 1': binnen deze aanduiding is een dakterras en een dakopbouw ten behoeve van het dakterras toegestaan met een maximale bouwhoogte van 10 meter;
  • 'Specifieke bouwaanduiding - 2': binnen deze aanduiding is een open constructie toegestaan met een maximale bouwhoogte van 7 meter, ten behoeve van bijvoorbeeld een pergola;
  • 'Specifieke bouwaanduiding - 3': binnen deze aanduiding geldt een maximale bouwhoogte van 8 meter. Het betreft de kopse wand van de bebouwing, waar een hogere bouwhoogte wenselijk is;
  • 'Specifieke bouwaanduiding - 4': binnen deze aanduiding zijn erf- en terreinafscheidingen met een maximum bouwhoogte van 3 m toegestaan, ten behoeve van een toegangspoort van de parkeerterreinen.
  • Specifieke bouwaanduiding - 5': binnen deze aanduiding geldt voor de aan-/uitbouwen en bijgebouwenregeling een maximum bebiouwingspercentage van 100% aan bebouwd oppervlak per bouwoperceel.

Algemene regels en slotregel

De algemene regels en overgangsregels van het bestemmingsplan Woensel West 2013 blijven van toepassing. Ten aanzien van de algemene aanduidingsregels zijn ten opzichte van het bestemmingsplan Woensel West 2013 de regels met betrekking tot de 'veiligheidszone - leiding' gewijzigd.


In de Slotregel is opgenomen hoe de regels van dit uitwerkingsplan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Financiële aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient het college eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.


Ten aanzien van het moederplan "Woensel West 2013" is besloten om geen exploitatieplan op te stellen. In het kader van het meerjareninvesteringsprogramma (MIP) zijn tussen Trudo en de gemeente Eindhoven afspraken gemaakt, waarbij Woensel West is aangewezen als IWV/Krachtwijk. De afspraken in het kader van het MIP kunnen worden gezien als een anterieure overeenkomst die zien op kostenverhaal voor ontwikkelingen in Woensel West. Daaronder valt ook het Plan Celsius. Met het MIP is het kostenverhaal van het bestemmingsplan "Woensel West 2013" verzekerd.


Onderhavig plan voorziet in de uitwerking van het bestemmingsplan "Woensel West 2013". Omdat het hier een uitwerkingsplan betreft is het niet noodzakelijk om voor dit plan een exploitatieplan op te stellen of anterieure overeenkomst te sluiten. Het kostenverhaal is in het moederplan reeds verzekerd door middel van de afspraken in het kader van het MIP.

 

Hoofdstuk 8 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro

De gemeente heeft de voorbereiding van dit uitwerkingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een uitwerkingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Omdat er met het plan geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden. Wel heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap De Dommel. Deze reacties zijn verwerkt in paragraaf 5.4 van de waterparagraaf. Daarnaast is het plan voorgelegd aan de provincie Noord-Brabant.

8.3 Inspraak en samenspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.


Ten behoeve van onderhavig uitwerkingsplan heeft op 8 juli 2015 een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Daarbij zijn de te herhuisvesten bewoners en ingeplaatsten over het plan ingelicht. Tijdens de bijeenkomst zijn de stedenbouwkundige opzet, de inrichting van woonomgeving en woningtypen gepresenteerd en bediscussieerd.


Daarna is op 11 november 2015 het definitieve ontwerp van de stedenbouw, openbare ruimte en woningen, gepresenteerd aan huurdersvereniging Woensel West en Stichting Woensel West. Vervolgens is dit definitieve ontwerp op 13 december 2015 tijdens de kerstmarkt in de wijk aan de bewoners gepresenteerd. Daarbij heeft een ieder de mogelijkheid gehad om vragen te stellen over het plan.


Op 22 december 2015 is Plan Celsius, fase 1 uitgebreid beschreven in de Buurtkrant. Deze krant is huis-aan-huis verspreid binnen heel Woensel-West.


Vervolgens heeft op 27 januari 2016 een informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor herhuisvesters die thans nog in fase 2 van Plan Celsius wonen. Tijdens deze bijeenkomst is de laatste stand van de zaken van de plannen gepresenteerd. Voor ingeplaatsten is op 3 maart 2016 een bijeenkomst gehouden. Hierbij gaat het om werving van de doelgroep voor de woningen die niet voor herhuisvesting nodig zijn.


Ten slotte heeft op 16 maart 2016 een formele samenspraak bijeenkomst plaatsgevonden ten behoeve van het planologische traject. Aan de hand van panelen en een maquette is het plan gepresenteerd. Geïnteresseerden konden rondlopen en kregen uitleg van de aanwezige deskundigen. In totaal zijn zeven personen hierbij aanwezig geweest. Het plan werd positief ontvangen door de aanwezige bezoekers. Vragen werden vooral gesteld over parkeren, de planning, de fasering en de woningtypen. Een bewoner van een naastgelegen perceel aan de Stephensonstraat was benieuwd of het plan gevolgen heeft voor de toegang tot zijn perceel. Ter plaatse is geconstateerd dat dit niet het geval is.

 

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpuitwerkingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpuitwerkingsplan kenbaar te maken.


Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zal in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd worden. Ook zal kennis worden gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp uitwerkingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.