direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Locatie De Boomgaard Mijnsheerenland
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0585.BPMHLlocBoomgaard-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In Mijnsheerenland is een Multifunctioneel Centrum (MFC) gerealiseerd. Het MFC bundelt het aanbod van maatschappelijke voorzieningen in het dorp Mijnsheerenland voor de komende 30 tot 50 jaar op een centrale plek.

Door de komst van het MFC worden 3 voormalige maatschappelijke panden (twee scholen en een sporthal) gesloopt. Deze vrijgekomen locaties bieden plaats voor woningbouw. De vigerende bestemmingen op de locaties maakt woningbouw echter niet mogelijk. De bestemming op deze locaties dient gewijzigd te worden naar 'Woongebied'.

Dit bestemmingsplan betreft één van deze drie voormalige maatschappelijke panden, namelijk openbare basisschool "De Boomgaard".

1.2 Ligging plangebied

De Boomgaard is gelegen aan de Elisabeth van Loonstraat 19 in Mijnsheerenland. Het plangebied ligt redelijk centraal in Mijnsheerenland. Rondom het plangebied is met name woningbouw aanwezig. In navolgende figuur is de globale ligging van het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMHLlocBoomgaard-ON01_0001.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMHLlocBoomgaard-ON01_0002.png"  

Figuur 1.1 Ligging locatie

1.3 Vigerende regeling

Ter plaatse vigeert het bestemmingsplan Mijnsheerenland/Westmaas dat op 10 december 2009 is vastgesteld. Ter plaatse vigeren de bestemmingen maatschappelijk en Groen. In navolgende figuur is een uitsnede van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMHLlocBoomgaard-ON01_0003.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan

De gewenste ontwikkeling past niet binnen de bouw- en gebruiksbepalingen van het vigerende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan biedt het juridisch-planologisch kader is nodig om de ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is het relevante beleidskader beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving gegeven van de ontwikkelingen. Vervolgens is nader ingegaan op het relevante beleid en onderzoek naar de verschillende omgevingsaspecten zoals verkeer, milieu, ecologie, etc. in hoofdstuk 4. Indien van toepassing wordt verwezen naar onderzoeksrapporten die zijn opgenomen in de bijlagen. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de planopzet en de regels. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling getoetst aan het beleid van het rijk, de provincie Zuid-Holland, de regio en de gemeente Binnenmaas. Niet al het relevante beleid komt in dit hoofdstuk aan de orde. In hoofdstuk 4 komt, daar waar van toepassing, het sectorale beleid, aan de orde.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012)

Het Rijk kiest in de SVIR voor een selectievere inzet van het rijksbeleid op 13 nationale belangen, gegroepeerd rondom de rijksdoelen versterken van de ruimtelijk-economische structuur, verbeteren bereikbaarheid en waarborgen kwaliteit leefomgeving. Buiten deze 13 nationale belangen hebben gemeenten en provincies beleidsvrijheid.

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

Dit Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco). In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergie­centrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied.

Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Belangrijk uitgangspunt van het Bro is de toepassing van de zogenaamde 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (artikel 3.1.6. van het Bro). Via de ladder voor duurzame verstedelijking stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

De ladder heeft betrekking op nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Toetsing

De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

De woningbouwontwikkeling van onderhavige locatie maakt onderdeel uit van de regionaal afgestemde woningbehoefte van de regio Hoeksche Waard. De woning behoefte is verantwoord in de Regionale woonvisie Hoeksche Waard 2030 (zie paragraaf 2.3.4), vastgesteld dd. 13 oktober 2015 door de vijf samenwerkende gemeenten in de Hoeksche Waard. Gelijktijdig met de regionale woonvisie is het Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2015-2024 (zie paragraaf 2.3.5) vastgesteld. Het woningbouwprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd. Medio 2016 actualiseerden de gemeenten het woningbouwprogramma. In het woningbouwprogramma is onderhavig project opgenomen als concreet initiatief.

2.2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in lijn met het rijksbeleid. De ontwikkeling voldoet aan de ladder: er is sprake van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

2.3.1 Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening ruimte (geconsolideerde versie april 2018)

Uitgangspunt van de provinciale strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Naast de ladder is de ontwikkeling getoetst aan de overige relevante artikelen van de provinciale verordening.

In samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit is de Verordening ruimte 2014 (geconsolideerde versie april 2018) opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de artikelen 2.1.1 en 2.2.1 relevant.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • 1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • 2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • 3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • a. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • b. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    • c. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toetsing

Omdat het gebied is aangemerkt als bestaand dorpsgebied, is de ontwikkeling aan te merken als 'inpassen'. De ontwikkeling voldoet aan de richtlijnen van de kwaliteitskaart. Er is geen sprake van bijzondere waarden.

2.3.2 Structuurvisie Hoeksche Waard (2009)

Met de Structuurvisie Hoeksche Waard laat de regio (bestaande uit vijf gemeenten) zien wat haar visie is op de toekomst. In de Structuurvisie wordt een visie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2030. Doel is de gelijktijdige versterking van de ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de economische vitaliteit van het Nationaal Landschap Hoeksche Waard. Van 20 oktober tot 1 december 2008 heeft de ontwerpstructuurvisie voor inspraak ter inzage gelegen. Het Ruimtelijk Plan van de Structuurvisie Hoeksche Waard is in de zomer van 2009 door de gemeenteraden vastgesteld.

In de structuurvisie wordt Mijnsheerenland als volgt getypeerd:

Mijnsheerenland is een rivierrugdorp, een uniek type binnen de Hoeksche Waard. De eerste ontwikkeling vond plaats op de droge oeverwal van de oude Maasarm, rondom de kerk ten noorden van de Raadhuislaan. Langs de oude hoofdstraat liggen diverse buitenplaatsen en statige huizen. Het dorp heeft een uitgesproken groen karakter. De Binnenbedijkte Maas is een belangrijke kwaliteitsdrager, met hieraan gekoppeld bijzondere elementen en voorzieningen, zoals de molen De Goede Hoop en een klein jachthaventje.

In het ontwikkelingsbeeld 2030 is het plangebied niet specifiek benoemd als woningbouwlocatie. Het gebruikmaken van herstructureringslocaties binnen het bestaand bebouwd gebied voor woningbouw, is echter niet in strijd met de structuurvisie en sluit aan op de beginselen van duurzaam ruimtegebruik.

2.3.3 Convenant Regionaal Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2020

In de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard is de doelstelling neergelegd om te komen tot een evenwichtig regionaal woningbouwprogramma voor de Hoeksche Waard. De gemeenten in de Hoeksche waard hebben afspraken gemaakt over het regionale woningbouwprogramma. Deze zijn vastgelegd in het Convenant Regionaal Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2020 (ondertekening oktober 2013). Om tot de gewenste productie i.c. een realistisch en kansrijk regionaal programma te komen hanteren de gemeenten een lijst met projecten. Dit is een flexibele lijst die kan worden aangepast afhankelijk van de wijzigingen in de vraag. Deze lijst is door de colleges van B&W van de vijf gemeenten vastgesteld (definitieve vaststelling maart 2014).

Op basis van de afspraken in het convenant en analyses die daaraan ten grondslag liggen wordt niet verwacht dat er overcapaciteit zal ontstaan als gevolg van de beoogde woningbouw in het plangebied. Ook wordt met het nieuwe convenant rekening gehouden met de huidige woningmarkt en demografische ontwikkelingen. Het woningbouwprogramma dat het bestemmingsplan mogelijk maakt is dan ook in lijn met de uitgangspunten in de provinciale Woonvisie.

2.3.4 Regionale woonvisie Hoeksche Waard 2030

In de Hoeksche Waard worden nieuwbouwplannen op regionaal niveau op elkaar afgestemd. Deze afstemming beperkt zich tot op heden tot het verdelen van de door de Provincie toegestane aantallen, waarbij op basis van de woningbehoefteraming de plannen verdeeld worden over de vijf gemeenten en hun onderliggende kernen. De kwalitatieve vertaalslag naar type woningen, prijsklassen, doelgroepen etc. wordt op lokaal niveau gemaakt en ook de realisatie is een gemeentelijke activiteit. Feitelijk is er dus sprake van vijf lokale woningbouwprogramma’s waarvan regionaal is afgestemd dat de totale productie binnen de door de Provincie gestelde bandbreedte blijft.

Om de ambities te kunnen realiseren, is het regionaal woningbouwprogramma zo geformuleerd dat:

  • 1. voorziet in de volkshuisvestelijke behoeften van de eigen inwoners (regulier programma);
  • 2. tevens als doel heeft de groeiende instroom van buiten de regio te kunnen faciliteren en meer specifiek, de instroom van jonge gezinnen verder te stimuleren (plusprogramma);
  • 3. flexibel is zodat projecten waar nodig kunnen schuiven in de tijd en tussen gemeenten;
  • 4. kwalitatief is in termen van gewenste woningtypen, prijsklassen en kwaliteitseisen;
  • 5. slagvaardig uitgevoerd kan worden.
2.3.5 Woningbouwprogramma Hoeksche Waard 2015-2024

In het woningbouwprogramma zijn voor Mijnsheerenland opgenomen: Hofwijk fase 1 en 2 (48 woningen) en Dorpshart (145-22=123). De woningen waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft zijn opgenomen in de telling van plan Dorpshart.

2.3.6 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal en regionaal beleid.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Binnenmaas (2020)

De Structuurvisie Binnenmaas 2020 vormt het integrale ruimtelijke ontwikkelings- en toetsingskader van de gemeente Binnenmaas. Op basis van de in de structuurvisie gemaakte keuzes wordt aangegeven welke ontwikkelingen gewenst zijn en welke ontwikkelingen ongewenst zijn. De gemeente kijkt daarbij vooruit naar het jaar 2020. De structuurvisie vormt daarmee de agenda voor de toekomst van de gemeente Binnenmaas tot 2020.

De gemeente Binnenmaas is een kwalitatief aantrekkelijke woonomgeving waar in elk dorp woningen worden gebouwd voor elke doelgroep. Gelet op de demografische ontwikkelingen en het feit dat nieuwbouw maar een heel klein percentage is van de totale woningvoorraad ligt de focus veel meer dan voorheen op de bestaande woningvoorraad. De huidige woningvoorraad voldoet door herstructurering of het opknappen van woningen aan de behoeften van verschillende doelgroepen.

De gemeente Binnenmaas zal de komende jaren met name inzetten op de bouw of renovatie van levensloopbestendige woningen. Deze woningen worden bij voorkeur rond de voorzieningen en ontmoetingsplekken in de dorpen gebouwd. Op deze manier waarborgt de gemeente dat vraag en aanbod goed op elkaar worden afgestemd. Daarnaast zorgen wij ervoor dat ons woningbouwbeleid regionaal wordt afgestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMHLlocBoomgaard-ON01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMHLlocBoomgaard-ON01_0005.png"

Figuur 2.3. Uitsnede van Mijnsheerenland uit de themakaart van de structuurvisie.

2.4.2 Welstandsnota (2010)

In de Welstandsnota zijn de samenhang in de eigenschappen van gebieden en objecten vertaald in objectieve beoordelingscriteria die de burger en de bouwplantoetser een houvast moeten bieden bij het opstellen en het beoordelen van bouwplannen.

Het plangebied is aangeduid als gebiedsindeling ' individuele woningbouw' en welstandsniveau 'regulier welstandsgebied'.

Het beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en het welstandstoezicht binnen regulier welstandsgebied dienen gericht te zijn op het handhaven van de basiskwaliteit van de gebieden. Deze gebieden kunnen afwijkingen van de bestaande ruimtelijke structuur en ingrepen in de architectuur van de gebouwen zonder al te veel problemen verdragen. De welstandscriteria beschrijven daarom de basiskwaliteiten van deze gebieden. In de Hoeksche Waard zijn dit meer de naoorlogse planmatige uitbreidingen bij de dorpen, sport- en recreatiegebieden en bedrijfsterreinen, mits deze niet grenzen aan het buitengebied of andere bijzondere welstandsgebieden. Voor deze zogenaamde randen zal welstandshalve altijd extra aandacht besteed moeten worden aan de architectonische kwaliteit van klein- en grootschalige ontwikkelingen of toevoegingen.

Het plangebied ligt niet aan de rand van de kern. Voor het plangebied gelden daarom geen specifieke welstandseisen. Gezien de geplande woningbouw aansluit op de bestaande woningbouw sluiten de plannen aan op de welstandsnota.

Hoofdstuk 3 Planopzet

3.1 Huidige situatie

Het betreft een openbare basisschool. Het gebouw is 1-laags en heeft aan de zuid en westzijde een speelplaats. Aan de oost-, zuid- en westzijde staan bomen, aan de noordzijde is woningbouw aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMHLlocBoomgaard-ON01_0006.png"

Figuur: 3.1: Openbare basisschool De Boomgaard.

3.2 Nieuwe situatie

Voor deze locatie is een ontwikkeling voorzien van een woongebied (circa 4.200 m2) met ruimte voor maximaal 7 woningen. De projectontwikkelaar is vooralsnog voornemens om langs de Elisabeth van Loonstraat 2 twee-onder-één-kappers te realiseren, met de voorgevel op de Elisabeth van Loonstraat gericht. Aan de noordzijde van het perceel worden nog 3 vrijstaande woningen gebouwd op ruime kavels, die met de voorgevel gericht zijn op de Vroonland. De woningtypes sluiten aan op de omgeving waar met name vrijstaande woningen aanwezig zijn. Parkeren is op eigen terrein opgelost, maar ook langs de openbare wegen worden enkele parkeerplaatsen gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMHLlocBoomgaard-ON01_0007.jpg"
afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMHLlocBoomgaard-ON01_0008.jpg"  

Figuur 3.2: Situering en impressies De Boomgaard

Algemeen

Bij de inrichting wordt het handboek voor Openbare Ruimte gebruikt voor de maatvoering en materiaalkeuze.

Duurzaamheid

Alle woningen op de locatie worden gasloos uitgevoerd.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

De parkeerbehoefte en verkeersgeneratie van de ontwikkeling wordt bepaald op basis van het gemeentelijk beleid. De gemeente Binnenmaas heeft een Verkeersvisie 2005-2020 waarin parkeernormen zijn opgenomen. Deze normen zijn gebaseerd op kencijfers van het CROW publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De gemeente heeft een weinig stedelijk karakter op basis van adressendichtheid. De woningen liggen in rest bebouwde kom en binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt uitgegaan van het gemiddelde kencijfer. Dit kencijfer wordt verhoogt met 10% aan de hand van het gemeentelijk beleid.

Onderzoek

Op de locatie is het voornemen woningen te realiseren. De locatie ontsluit aan de Elisabeth van Loonstraat. Deze weg loopt over in de Molenweg en zijn gezamenlijk de ontsluitingen van de wijk. Via de Molenweg wordt in noordelijke richting op de Raadhuislaan aangesloten, een gebiedsontsluitingsweg van de kern Mijnsheerenland. In westelijke richting van de Elisabeth van Loonstraat wordt aangesloten op de Laan van Westmolen. Via de Laan van Westmolen wordt in noordelijke richting ook de Raadhuislaan bereikt en in zuidelijke richting de Maasdijk. Via de Maasdijk wordt aangesloten op de provinciale weg N489.

Fietsers maken nabij het plangebied gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerd verkeer. Dit is gebruikelijk op een erftoegangsweg en versterkt het verblijfskarakter. Voor voetgangers zijn trottoirs aanwezig naast de omliggende wegen. Op de omliggende ontsluitingswegen Raadhuislaan en de N489 rijden verschillende lijnbussen die op deze wegen halteren. Vanaf de drie locaties is het maximaal 10 minuten lopen naar de dichtstbijzijnde halte.

Verkeersveiligheid

De ontsluitingswegen van de ontwikkeling zijn ingericht als erftoegangswegen zoals bedoeld volgens het duurzaam veilig principe. Fietsers en gemotoriseerd verkeer maken hier gebruik van dezelfde rijbaan. De wegen beschikken over trottoirs voor voetgangers. De parkeerplaatsen aan de Vroonland moeten worden afgeschermd van het verkeer op deze straat. Gebruikelijk is een groenstrook ter afscherming. Dit geldt voornamelijk om de scheiding met het naderende verkeer vanuit noordelijke richting te benadrukken. Voorts is de weg op het eerste gedeelte van de Vroonland relatief smal. Dit wordt versterkt door een gedeelte trottoir aan de westelijke zijde welke stopt na enkele meters. Aanbevolen wordt om het gedeelte trottoir aan de westelijke zijde te saneren. In het straatbeeld moet duidelijk zijn dat de voetgangers gebruik moeten maken van het trottoir aan de oostelijke zijde van de weg. De rijbaan wordt hierdoor breder wat de ontsluiting en de verkeersveiligheid van het gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer versterkt.

Parkeerbehoefte

Met behulp van kencijfers van het CROW is de parkeerbehoefte te bepalen per type woning. Daarnaast stelt het gemeentelijk parkeerbeleid 10% extra parkeerplaatsen bovenop het gemiddelde kencijfer van het CROW. Deze parkeerbehoefte is weergeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Parkeerbehoefte

Aantal en soort woningen   Kencijfer per woning   Gemiddelde parkeer- behoefte   Aanvulling gemeentelijk beleid (10%)   Totale parkeerbehoefte  
De Boomgaard
- 4 twee-onder-één-kap
- 3 vrijstaande
Totaal  

2,2
2,4  

8,8
6,9  

0,88
0,69  

9,68
7,59
17,27  

Parkeeraanbod

In het stedenbouwkundig plan zijn parkeervoorzieningen in de openbare ruimte en op eigen terrein opgenomen, zie tabel 4.2. Het theoretisch aanbod op eigen terrein wordt in de praktijk vaak niet volledig benut. Voor deze parkeervoorzieningen gelden daarom een aantal uitgangspunten (CROW publicatie 317, tabel 7 op blz 92). Bij verschillende woningen is een oprit met garage voornemens. De lange enkele oprit heeft een theoretisch aantal van 3 parkeervoorzieningen. In de praktijk ligt dit aantal lager, voor de parkeervoorziening per lange enkele oprit wordt gerekend met 1,3 parkeerplaatsen. Voor een dubbele oprit met parkeergarage geldt ook een theoretisch aantal van 3 parkeerplaatsen, hiervoor wordt gerekend met 1,8 parkeerplaatsen.

Tabel 4.2 Parkeeraanbod

Aantal en soort woningen   Parkeren op eigen terrein   Parkeren openbaar   Parkeeraanbod  
De Boomgaard
- 4 twee-onder-één-kap
- 3 vrijstaande
Totaal  

4 x 1,3 = 5,2 pp
3 x 1,8 = 5,4 pp
10,6 pp  



7 pp  



17,6 pp  

De 7 openbare parkeerplaatsen worden in het openbaar gebied aan de zuidzijde van het plangebied gesitueerd, zodat aan de parkeerbehoefte voldaan wordt.

Door deze wijziging ten opzichte van het voorontwerp kunnen de vrachtwagens van de Regionale Afvalstoffen Dienst (RAD) keren op het Vroonland, dit met het oog op de verkeersveiligheid.

In het stedenbouwkundig ontwerp zijn voor de woningen voldoende parkeerplaatsen opgenomen volgens het gemeentelijk beleid.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Met behulp van de kencijfers van het CROW is de verkeersgeneratie bepaalt. De Boomgaard heeft een verkeersgeneratie van (4 x 7,8) 32 mvt/etmaal voor de twee-onder-één-kap woningen en (3 x 8,2) 25 mvt/etmaal voor de rijwoningen.

De intensiteit van de Elisabeth van Loonstraat is gemeten met een telslang, de gemiddelde weekdagintensiteit bedraagt 806 mvt/etmaal. Voor de extrapolatie naar het prognosejaar 2027 is gerekend met een groeipercentage van 1% per jaar, waardoor voor het prognosejaar 2027 wordt uitgegaan van een weekdagintensiteit van 900 mvt/etmaal. Inclusief de toename van het plangebied bedraagt de intensiteit 1.113 mvt/etmaal. De verkeerstoename op de Molenweg bedraagt 156 mvt/etmaal. De intensiteit van de Molenweg is aangeleverd door de gemeente Binnenmaas, de gemiddelde weekdagintensiteit bedraagt 340 mvt/etmaal in 2009. Voor de extrapolatie naar het prognosejaar 2027 is gerekend met een groeipercentage van 1% per jaar, waardoor voor het prognosejaar 2027 wordt uitgegaan van 407 mvt/etmaal. In het kader van een worstcase scenario is met 450 mvt/etmaal naar boven afgerond. De toename van het plangebied zal geen knelpunt zijn voor beide wegen gezien de capaciteit van een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom fors hoger ligt ten opzichte van de intensiteiten.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. Op de locatie zijn voldoende parkeerplaatsen opgenomen in het stedenbouwkundig plan. De ontwikkeling zorgt voor een lichte toename van de verkeersgeneratie vanuit het plangebied, wat op gaat in het huidige verkeersbeeld. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Geluidshinder

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buiten stedelijke ligging. De geluidbelasting wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavige situaties bedraagt 63 dB (binnenstedelijk).

Zoals aangegeven zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Echter dient op basis van jurisprudentie, in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde geldt hierbij als richtwaarde en de uiterste grenswaarde als maximaal aanvaardbare waarde.

Onderzoek

De binnenstedelijke ligging wijst op een wettelijke geluidzone van 200 meter. De locatie is niet gelegen in de geluidzone van een gezoneerde weg.

De locatie wordt daarnaast ontsloten door niet-gezoneerde erftoegangswegen met een maximum snelheid van 30 km/u. Deze wegen zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in het akoestisch onderzoek. De locaties worden ontsloten door de Elisabeth van Loonstraat.

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 1. Voor iedere locatie is een aparte berekening gemaakt. Een SRM I onderzoek gaat daarnaast in principe uit van een vrije veld situatie tussen de bron en het toetspunt. In onderhavige situatie zijn voornemens geen objecten tussen de bron en het toetspunt aanwezig. In worst case-scenario is tussen bron en toetspunt met volledige verhardingsbreedte gerekend.

In tabel 4.2 is de geluidsbelasting ter plaatse van het bouwvlak van de woning weergegeven. Er is gerekend op de waarneemhoogtes 1,5 m, 4,5 m en 7,5 m in verband met woningen bestaand uit 2 bouwlagen en een kap.

Tabel 4.2 Geluidbelasting woningen

Locatie   Bron   1,5 m   4,5 m   7,5 m  
De Boomgaard   Elisabeth van Loonstraat   53 dB   52 dB   51 dB  

Op basis van tabel 4.2 blijkt dat de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden. De geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB ten gevolge van het verkeer over de Elisabeth van Loonstraat. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Cumulatie

Uit de rekenresultaten blijkt tevens dat de gecumuleerde geluidbelasting van beide bronnen samen (exclusief aftrek volgens artikel 3.4 RMG 2012) maximaal 60 dB bedraagt. De toename ten opzichte van de geluidbelasting van één enkele bron bedraagt 1 tot maximaal 2 dB. De geluidbelasting van één enkele bron valt onder de hinderklasse ‘matig’ van de methode Miedema. De gecumuleerde geluidbelasting valt onder dezelfde hinderklasse, waardoor de gecumuleerde geluidbelasting het woon- en leefklimaat niet verslechterd.

Conclusie

Het verkeer op de niet-gezoneerde ontsluitingswegen overschrijdt de richtwaarde van 48 dB. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB wordt niet overschreden.De gecumuleerde geluidbelasting valt in dezelfde hinderklasse als de geluidbelasting ten gevolge van één enkele bron.

Maatregelen blijken niet mogelijk of zijn niet wenselijk vanuit stedenbouwkundige, verkeers- en vervoerskundige of financiële aard. Volgens het beleid van de omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid moeten nieuwe woningen met een “normale” tuin een geluidluw (deel van de) tuin hebben van minimaal 20 m2. De woningen zijn in onderhavige situatie gesitueerd met de voorgevels naar de weg gericht. De tuinen aan de achtergevels zijn hierdoor gelegen in geluidluwe buitenruimtes.

Omdat de Elisabeth van Loonstraat een 30 km/u weg betreft, is er sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Er is geen hogere waarde procedure noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling zodoende niet in de weg.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoen aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Op basis van de bodemkwaliteitskaart Zuid-Holland Zuid geldt voor de locaties de functieklasse 'wonen'. Dit staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Bij de latere aanvragen om omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld, die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in de nationale wetgeving. De Nederlandse wet- en regelgeving voor de luchtkwaliteit in de buitenlucht vloeit voort uit titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

Indien het uitoefenen van bevoegdheden (zoals het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen) gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen bestuursorganen die bevoegdheden uitoefenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat sprake is van één van onderstaande gronden (artikel 5.16 Wm):

  • a. er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden;
  • b. een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • d. het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Er is gekeken of de bijdrage van het voorliggende bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³.

Voor een aantal functies geeft de ministeriële regeling “niet in betekenende mate bijdragen” hier een cijfermatige invulling aan. Volgens deze regeling kan de bijdrage van minder dan 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg als NIBM aangemerkt worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3:1 Wet ruimtelijke ordening) dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen gemotiveerd te worden op welke wijze rekening is gehouden met de luchtkwaliteit. Voor het voorliggende plan is uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het projectgebied.

Onderzoek

Het plan betreft op een herontwikkeling ter plaatse van een maatschappelijke bestemming. Ter plaatse van deze maatschappelijke bestemming wordt in de nieuwe situatie een woonfunctie gerealiseerd. Op basis van de transformatie van een maatschappelijke bestemming mag worden aangenomen dat het aantal verkeersbewegingen van en naar de locaties niet zal toenemen en naar verwachten enigszins zal afnemen. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is rekening gehouden met de luchtkwaliteit in de omgeving van het projectgebied. Om de luchtkwaliteit in de omgeving van het gebied inzichtelijk te maken, is de monitoringstool van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (www.nsl-monitoringstool.nl) geraadpleegd. Er zijn in de monitoringstool geen gegevens opgenomen over de ontsluitingsweg voor het projectgebied. Daarom is gebruik gemaakt van de gegevens van de meest nabijgelegen ontsluitingsweg, de N489. Hieruit blijkt dat in 2016 en de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs N489 ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening en hoeft dit aspect niet nader onderzocht te worden.

4.5 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • a. bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • b. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van de locatie geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook worden in de nabijheid van de locatie geen gevaarlijke stoffen over de weg, het water of door buisleidingen vervoerd. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg staat en hoeft ook niet nader onderzocht hoeft te worden.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • a. ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • b. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

In de nabijheid van de locatie zijn geen bedrijfsfuncties gelegen. Om die reden vormt het aspect bedrijven en milieuzonering hier geen belemmering.

Conclusie

De realisatie van woningen wordt niet belemmerd door bedrijfshinder van omliggende bedrijven. Ook beperkt de ontwikkeling de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven niet (omgekeerde werking). Er is geen nader onderzoek nodig.

4.7 Vormvrije mer-beoordeling

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 7 juli 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor het verlenen van een omgevingsvergunning moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij de omgevingsvergunning opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de eerdergenoemde drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (op ruime afstand van Natura 2000-gebieden en de EHS waardoor deze door de ontwikkeling niet worden beïnvloed) en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de verschillende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.8 Water

Toetsingskader

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2016-2021 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Huidige situatie

Algemeen

De locatie is nagenoeg geheel voorzien van verhardingen (dakoppervlak en terreinverhardingen). Aan de oostzijde is beperkt groen aanwezig. Er is geen oppervlaktewater aanwezig.

Waterkwantiteit

Op de locatie is geen oppervlaktewater aanwezig. Ook grenst de locatie niet aan oppervlaktewater.

Veiligheid en waterkeringen

De locatie is niet gelegen in de kern- of beschermingszone van een primaire waterkering. Ook in de directe nabijheid van de planlocaties is geen sprake van een kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling bestaat uit de sloop van de bestaande opstallen en de ontwikkeling ter plaatse van woningen. Per saldo zal per locatie sprake zijn van een gelijkblijvend verhard oppervlak of zelfs een lichte afname.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m² in stedelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Op de locatie geldt dat het verharde oppervlak niet zal toenemen of zelfs licht zal afnemen. Watercompensatie is daarom niet aan de orde.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Op de locatie wordt een rioolstelsel als gescheiden systeem aangelegd. Dit gescheiden stelsel wordt aangesloten op het nog aan te leggen HWA-riool in de Elisabath van Loonstraat..

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor dit plan geldt geen watervergunningsplicht.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse of het watersysteem in de directe omgeving.

4.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Toetsingskader

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • Natura-2000 gebieden.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.  Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Oudeland van Strijen en ligt op minimaal 1,5 km van de locaties.

Vanwege de afstand kunnen effecten als areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding van Natura 2000 op voorhand worden uitgesloten. De beoogde ontwikkeling heeft een verkeersgeneratie van zeer beperkte verkeersgeneratie tot gevolg (eerder een lichte afname). Vanwege de afstand tussen het projectgebied en de Natura-2000 gebieden en de beperkte verkeersgeneratie is het verkeer ter plaatse van deze gebieden reeds opgenomen in het heersende verkeersbeeld, zodat tevens geen sprake is van een toename van stikstofdepositie in de natuurgebieden. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.

Groenstructuurplan Binnenmaas

De gemeente Binnenmaas heeft een groenstructuurplan opgesteld waarin het behoud en de bescherming van bestaande groene waarden wordt beschermd. Over de gemeente moet een groen raamwerk liggen van robuust groen, dat een stabiele basis vormt, dit betreft de groenstructuur.

De groenstructuur van de gemeente Binnenmaas bestaat uit lijnen, punten en vlakken. De groenelementen in de groenstructuur hebben een hogere status dan het overige groen en worden extra beschermd. Bij ruimtelijke planvorming dient de groenstructuurkaart als toetsingskader en blijven deze lijnen, punten vlakken in principe altijd behouden. Waar mogelijk worden deze juist versterkt en ontwikkeld. De groenstructuur is opgebouwd uit de bomenhoofdstructuur, hotspots van waardevolle bomen, waterstructuren, belevenisgroen en natuurlijk groen.

De locatie van het groen betreft momenteel een vlekkenplan. De bomen op de locatie zullen nog worden geïnventariseerd, in de uitwerking van het bestemmingsplan zal dit worden meegenomen.

Boomgaard

Ten oosten van het plangebied is natuurlijk groen aanwezig, zie figuur 4.1. Natuurlijk groen bestaat uit grote plantsoenen die een hoge waarde kunnen hebben voor flora en fauna. In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard en bezit weinig natuurwaarden. In de beoogde situatie zal door de komst van woningen het groen toenemen en een positief effect kunnen hebben op het gebied Natuurlijk groen aan de oostkant van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0585.BPMHLlocBoomgaard-ON01_0009.png"

Figuur 4.1 Uitsnede Binnenmaas Groenstructuurplan met ligging plangebied (rode cirkel)

Soortenbescherming

Er is een quickscan uitgevoerd voor de planlocatie (bijlagen 2). De resultaten worden hieronder beschreven.

Het schoolgebouw en de te kappen bomen zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen of vogels van jaarrond beschermde nesten. De te kappen bomen aan de zuidzijde vormen een lijnvormig landschapelement en kan fungeren als vliegroute. Aan de overkant van de weg zijn eveneens bomen aanwezig die deze functie kunnen overnemen, hierdoor wordt een eventuele vliegroute niet aangetast. Het plangebied fungeert mogelijk als marginaal foerageergebied. Aangezien het gebied zowel tijdens als na de realisatie van woningbouw toegankelijk blijft, kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. In de beoogde situatie zal het groen toenemen, dit zal een positief effect hebben op de natuurwaarde.

Overige beschermde soorten kunnen op grond van het ontbreken aan geschikt biotoop en verspreidingsgegevens worden uitgesloten. Vanwege de aanwezigheid van algemene broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, wanneer er geen broedgeval meer aanwezig is.

Conclusie
Het aspect ecologie staat het plan niet in de weg.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

4.10.1 Archeologie

Normstelling en beleid

Erfgoedwet

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Vóór 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Archeologische verwachtingskaart Hoeksche Waard

De gemeente Binnenmaas stelt samen met de Hoeksche Waard gemeenten archeologiebeleid op. Op 19 januari 2010 stelde de Commissie Hoeksche Waard de archeologische verwachtingen- en beleidsadvieskaart voor de Hoeksche Waard vast. Ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas heeft in haar vergadering van 25 mei 2010 deze archeologische verwachtingenkaart vastgesteld. De gemeenteraad Binnenmaas heeft vervolgens op 1 juli 2010 de verwachtingen- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Beide documenten zijn opgesteld door ADC Archeologie. De gemeenteraad heeft op 12 september 2013 het archeologiebeleid Hoekse Waard vastgesteld.

De archeologische verwachtingskaart kan als leidraad worden gebruikt voor de bescherming van archeologische waarden. De kaart kan daarnaast gebruikt worden om vast te stellen welk archeologisch onderzoek nodig is bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen.

Onderzoek

Voor het plangebied geldt op basis van de archeologische verwachtingenkaart van de Commissie Hoeksche Waard een hoge verwachtingswaarde. Dit betekent dat indien er sprake is van een planomvang van meer dan 500 m² en bodemingrepen dieper dan 30 cm, archeologisch onderzoek voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden nodig is. Om te waarborgen dat voorafgaand aan de bouw (in het kader van de omgevingsvergunning) archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd, is een archeologische dubbelbestemming opgenomen.
Ter plaatse van de drie locaties is een archeologisch onderzoek (bijlage 3) uitgevoerd. In alle drie de deelgebieden zijn de op basis van het bureauonderzoek verwachte afzettingen aangetroffen. Vanaf het maaiveld zijn klei- en zandafzettingen van het Laagpakket van Walcheren op een pakket Hollandveen aangetroffen. De onderliggende afzettingen van het Laagpakket van Wormer en de Formatie van Echteld bevinden zich zoals verwacht op grote diepte (op circa 4 tot 5 meter -mv). Bij de meeste boringen is het maaiveld maar licht verstoord, met lokaal een enkele uitschieter. Op basis van de aangetroffen bodemprofielen blijft de gespecificeerde archeologische verwachting zoals opgesteld in het bureauonderzoek staan voor alle drie de deelgebieden. Op basis van het behoud van een middelhoge tot hoge trefkans voor alle perioden vanaf het Neolithicum blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn.

Advies

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt geadviseerd om het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO karterende en waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). Omdat de verwachting voor sommige perioden voor lagen op grote diepte geldt (tot 5 meter –mv), wordt geadviseerd om de diepte van het aanvullend onderzoek te beperken tot circa 30 cm onder de diepte van de toekomstige bodemverstoringen bij de nieuwbouwplannen (uitgezonderd de heipalen). Door invloed van zuurstof treedt verstoring van archeologische resten op tot circa 30 cm onder de ontgravingsdiepte. Daarnaast moeten de proefsleuven aangelegd worden in de vermoedelijke archeologische vlakken. De resultaten van het onderzoek dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag (gemeente Binnenmaas). Het bevoegd gezag neemt vervolgens een besluit.

Conclusie

Vooralsnog is er een dubbelbestemming ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden opgenomen. De eventueel aanwezige archeologische waarden zijn daarmee beschermd. Mocht uit nader onderzoek blijken dat er geen archeologische verwachting meer geldt binnen het plangebied, wordt de archeologische dubbelbestemming niet meer opgenomen. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10.2 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Cultuurhistorisch beleid 2009-2012

Het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Binnenmaas is vastgelegd in de nota Cultuurhistorisch beleid 2009-2012. Er is nog geen vernieuwd beleid voorhanden. De nota geeft een beeld van de stand van zaken ten aanzien van het gemeentelijke erfgoedbeleid en bevat voorstellen voor het ontwikkelen van nieuw beleid. Naast beleidsambitites en beleidvoornemens, zijn ook concrete initiatieven of activiteiten geformuleerd. Samen moeten deze op termijn leiden tot een integraal gemeentelijk erfgoedbeleid. De belangrijkste thema’s in de nota zijn cultuurlandschap, archeologie, monumenten en molens.

Onderzoek

Binnen het plangebied is sprake van een molenbiotoop afkomstig van de molen 'De Goede Hoop'. De molenbiotoop heeft een straal van 400 meter en binnen deze zone gelden de volgende bouw(hoogte) beperkingen:

  • a. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • b. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.

De locatie De Boomgaard ligt op 340 meter van de molen. Uitgaande van bovengenoemde bouwbeperkingen en uitgaande van het feit dat het onderste punt van de verticaal staande wiek nagenoeg op maaiveld ligt geldt ter plaatse van de locatie Molenwiek een maximale bouwhoogte van 1/30 ste maal 340 meter = 11,3 meter. Het bouwplan staat woningbouw toe met een maximale bouwhoogte van 10,5 meter. Deze bouwhoogte levert dus geen beperkingen (windvang en/of uitzicht) voor de molen op.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een school voor woningbouw. Op welke wijze de planopzet in de bestemmingsregeling concreet is verwerkt, wordt in de volgende paragraaf beschreven. In paragraaf 5.2 en 5.3 is een beschrijving gegeven van de wijze van bestemmen en is een toelichting gegeven op de verschillende regels.

5.2 Wijze van bestemmen

De planopzet zoals beschreven in hoofdstuk 3 is de basis voor de toegepaste bestemmingsplansystematiek. Er is gekozen voor een globale wijze van bestemmen met directe bouwtitels. Het grootste deel van het plangebied is bestemd voor Woongebied, hierbinnen zijn de nieuwe woningen, de nieuwe interne ontsluitingswegen, het groen en andere bijbehorende voorzieningen toegestaan.

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort nader toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

De bestemming Woongebied is toegekend aan de nieuw te ontwikkelen gronden. Hierbij is geen onderscheid gemaakt in woningtypen. Alle soorten grondgebonden woningen zijn toegestaan. Op de verbeelding zijn grote bouwvlakken aangegeven.

Naast wonen zijn openbare ruimten in de vorm van onder andere wegen, groenvoorzieningen, water en parkeren ook toegestaan.

Gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. Het maximaal toegestane aantal woningen is op de verbeelding aangeduid, evenals de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte.

Daarnaast zijn regelingen opgenomen voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (dit verschilt per type woning) Hierbij moet ten minste een afstand worden gehouden van 3 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

Dit bestemmingsplan hanteert voor het hele plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Voor het plangebied betekent dit dat uitsluitend bouwwerken mogen worden gebouwd die voor archeologische onderzoek noodzakelijk zijn.

Als het gaat om bestaande bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen zoals wonen, geldt dat vervanging, vernieuwing of verandering van deze bouwwerken is toegestaan mits de oppervlakte niet wordt uitgebreid. Voor nieuwe bouwwerken ten behoeve van andere bestemmingen geldt dat deze toegestaan zijn met een maximum oppervlakte of als deze zonder graaf- of heiwerkzaamheden worden geplaatst. Een en ander uiteraard met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels.

Het college is bevoegd om via een omgevingsvergunning af te wijken van deze bouwregels. De aanvrager draagt zorg voor de archeologische onderzoeken die nodig zijn voor een goede boordeling van het verzoek om afwijking.

Naast bouwregels zijn in deze bestemming regels opgenomen ten aanzien van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Hierin is een regeling opgenomen voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden als grondbewerkingen, wijziging van waterlopen en waterpeil en aanleg van leidingen.

5.3.3 Algemene regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In idit artikel is een regeling opgenomen voor bestaande maten, een regeling die voorziet in voldoende parkeerplaatsen en een regeling in algemene zin die aangeeft waar en onder welke voorwaarden ondergronds bouwen is toegestaan.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In deze regeling wordt aangegeven dat het gebruik van gronden anders dan waarvoor ze bestemd zijn verboden is. Van dit verbod kan worden afgeweken door het verlenen van een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag indien strikte toepassing van het verbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

In deze regeling is de bescherming van de molen opgenomen (molenbiotoop) met betrekking tot zicht en windvang.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is de mogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen om af te wijken van het plan ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Bouwwerken

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met omgevingsvergunning van bevoegd gezag.

Gebruik

De eerste drie leden van dit artikel betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is.

Artikel 12 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro. Dit betekent dat in principe kosten van gemeentewege dienen te worden verhaald. Dit kan ofwel via een exploitatieplan ofwel via een anterieure overeenkomst. In dit geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten omtrent eventuele planschadeclaims en gemaakte plankosten. De gemeente zal om deze reden geen exploitatieplan vaststellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het voorontwerpbestemmingsplan 'E. van Loonstraat - Molenweg Mijnsheerenland' heeft van 13 november 2017 tot en met 27 december 2017 voor inspraak ter inzage gelegen. Tevens is het plan aan een aantal (overheids)instanties voorgelegd in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en is er op 9 november 2017 een inloopbijeenkomst gehouden.

Tijdens de inspraakperiode zijn er 18 verschillende reacties ingediend en is er één reactie in het kader van het wettelijk vooroverleg ontvangen.

Deze zijn samengevat en beantwoord door de gemeente Binnenmaas. De Nota inspraak en overleg is opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, zie bijlage 4.

Het ontwerpbestemmingsplan ligt vanaf 24 september 2018 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage. Tijdens de termijn van terinzagelegging kunnen zienswijzen worden ingediend.

Het college heeft op 18 september 2018 besloten in te stemmen met het ontwerpbestemmingsplan, zie bijlage 5.