direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Huis Heischoten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Begin 2011 is een convenant gesloten tussen de Provincie Utrecht, de gemeente Leusden en Landgoed Den Treek – Henschoten NV. Doel van het convenant is het vastleggen van afspraken ten aanzien van natuurontwikkeling, recreatie, landschap, milieu, water, landbouw en economische dragers (zie afbeelding 1). In het convenant zijn afspraken gemaakt over het realiseren van overheidsdoelen ten aanzien van de EHS, inclusief het Groene Valleilint tussen de Heuvelrug en de Veluwe, landschap en milieukwaliteit op het grondgebied van landgoed Den Treek - Henschoten.

Vanwege de oppervlakte aan voormalige bedrijfsgebouwen dat wordt gesloopt en de meerwaarde van de afspraken binnen het convenant ten aanzien van het realiseren van overheidsdoelen ten aanzien van de EHS, landschap en milieukwaliteit zijn binnen het convenant afspraken gemaakt over het toepassen van saldering en maatwerk waarbij ruimte geboden wordt voor nieuwe economische dragers in de vorm van wonen (conform de Ruimte-voor-Ruimteregeling) op een ruimtelijk en ecologisch aanvaardbare schaal. Binnen de afspraken van het convenant komt het Landgoed in aanmerking voor een bouwrecht van totaal 2000m3.

De woningbouwlocaties zijn verdeeld over drie locaties:

  • 1. De Hen, naast Treekerweg 5 te Leusden
  • 2. 't Waschwater ten zuiden van de Waterlooweg te Leusden
  • 3. Zeisterweg te Woudenberg.

Deze partiële herziening heeft betrekking op locatie 3: Zeisterweg in de gemeente Woudenberg. Hoewel de gemeente Woudenberg geen partner is in het convenant, heeft de gemeente aangegeven mee te werken aan de uitvoering van de in het convenant gemaakte afspraken.

1.2 Geldend bestemmingsplan en doel planherziening

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg (geconsolideerd). In het geldende bestemmingsplan hebben de betreffende gronden de bestemming "Bos" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie".

Met deze partiële herziening wordt de bouw van een nieuwe woning mogelijk gemaakt. Aangezien het geldende bestemmingsplan op de beoogde locatie geen woningbouw toestaat en er nog geen concreet bouwplan ligt, is gekozen voor een partiële herziening.

1.3 Leeswijzer

Na deze algemene inleiding wordt in de komende hoofdstukken aandacht besteed aan: de bestaande situatie en de beoogde ontwikkelingen (Hoofdstuk 2). Het beleidskader wordt beschreven in Hoofdstuk 3. De diverse omgevingsaspecten zijn beschreven in hoofdstuk 4. De wijze waarop de beoogde ontwikkelingen zijn vertaald naar de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan is opgenomen in hoofdstuk 5. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid zijn beschreven in de hoofdstukken 6 en 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0004.jpg"

Afbeelding 1: overzichtskaart afspraken convenant

bron: www.leusden.nl

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis

2.1.1 Algemeen

Oorspronkelijk maakte Woudenberg deel uit van het omvangrijke Westerwold of Westerwoud. Dit bos strekte zich vrijwel zeker in het noorden uit tot Leusden en Henschoten en in het zuiden tot Ruvoort bij de hofstede Rumelaar. In het westen strekte het zich uit tot de heidevelden van Maarn en Maarsbergen. De oudste ontginningen vonden vanaf de 11e eeuw plaats op de hogere delen van de Gelderse Vallei.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0005.jpg"

Afbeelding 2: uitsnede geomorfologische kaart,

bron: Stiboka

Op de smalle dekzandruggen (zie afbeelding 2) werden de eerste akkers in de vorm van kampen aangelegd. De boerderijen werden verspreid op de hellingen gebouwd. De kampontginningen worden gekenmerkt door een mozaïek van kavels met zeer onregelmatig gevormde bouwkampen, weilanden en heide- of broekgebieden die elkaar op korte afstand afwisselen. In een aantal gevallen werd rond een groep kampen die aan een eigenaar toebehoorden een grens aangelegd in de vorm van een greppel of een houtwal.

In de 12e eeuw werd besloten dat in Woudenberg een gebied van 40 hoeven groot volgens het zogenaamde cope-principe ontgonnen moest worden. Hierbij werd – over een langere periode – voortgeborduurd op de al aanwezige hoofdstructuur met de Monnikenwetering en de Monnikendijk. Deze vorm van ontginning kenmerkt zich door een strakke strokenverkaveling. Hierdoor ontstond in Woudenberg een combinatie van kampontginningen en opstrek, dat lange tijd (tot in de 19e eeuw) intact bleef. Met name de verbetering van de waterhuishouding na 1940 heeft voor grote wijzigingen in het landschap gezorgd omdat hiermee een proces van kavelvergroting werd ingezet waarbij de meeste houtwallen verdwenen.

2.1.2 Ontstaansgeschiedenis - landgoed

Landgoed Den Treek – Henschoten NV strekt zich uit over de gemeenten Leusden, Woudenberg, Utrechtse Heuvelrug en Zeist (zie afbeelding 3). De aandelen van de landgoed zijn in particuliere handen: alle aandeelhouders zijn nazaten van de oprichter W.H. De Beaufort. Het landgoed dankt zijn naam aan het samengaan van twee landgoederen. Landgoed Den Treek is ontstaan rond 1807 toen Willem Hendrik de Beaufort I de buitenplaats Den Treek kocht met bijbehorende terreinen en opstallen. Door een huwelijk tussen Cornelia Maria van Asch van Wijk en Johannes Bernardus de Beaufort I uit een andere tak van de familie kwam het Landgoed Henschoten in de familie. Om versnippering van de bezittingen te voorkomen werd in 1908 de NV Woudenbergse Bosch- en Landexploitatiemaatschappij opgericht. In 1919 werd ook het landgoed Den Treek een NV en kwamen de landgoederen onder gezamenlijk beheer.

Het landgoed omvat tegenwoordig bijna 2200ha en bestaat voornamelijk uit bos met aan de oostelijke rand weilanden en akkers. Het landgoed is als landgoed gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928.Verspreid in het bos liggen ook nog enkele (voormalige) landbouwgronden: Langeveen, 't Waschwater (beide zijn inmiddels omgevormd naar natuur), heidevelden, zandverstuivingen en vennen. Ook de recreatieplas het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz maken deel uit van het landgoed. In het grondgebruik ligt de nadruk op grondgebonden landbouw, natuurontwikkeling en bosbouw. Het landgoed wordt doorsneden door de N224 en de N227. Ook de A28 doorsnijdt het landgoed sinds 1986, waardoor de noordwestelijke punt van het landgoed werd geïsoleerd van de rest van het landgoed. Ten zuiden van de A12 ligt het Heihuis dat eveneens deel uitmaakt van het landgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0006.jpg"

Afbeelding 3: ligging en begrenzing landgoed Den Treek-Henschoten

bron: topografische dienst, bewerking Adviesbureau Haver Droeze

De naam Henschoten wordt voor het eerst genoemd in 777 bij een schenking van vier foreesten, waarvan Hengestcoten er één was, in de buurt van Leusden door Karel de Grote aan de Maartenskerk in Utrecht. In 1131 schonk de bisschop van Utrecht het gebied Hengiscoto aan de St. Laurensabdij te Oostbroek. De monniken bouwden ter hoogte van de huidige Viersprong (Quatre bras) een curtis (boerderij met omwalling) aan de voet van de heuvel waar later de Pyramide van Austerlitz zou verrijzen. De 12e eeuwse hofstede lag direct ten noordoosten van de kruising en de omwalling ervan is nog altijd zicht baar in het landschap. De bijbehorende akker of eng kwam grotendeels overeen met het latere landgoed De Viersprong, inclusief de hoeven Bergzicht en Treekerpunt. Deze middeleeuwse omwalling is op veel plaatsen nog duidelijk aanwezig. Het oorspronkelijke bos heeft in de loop der eeuwen plaats gemaakt voor zandverstuivingen en heide.

In 1804 kocht de Franse generaal De Marmont Henschoten. Op het westelijke deel liet hij de Marmontberg bouwen, die later de Pyramide van Austerlitz werd genoemd. Na zijn vertrek uit Nederland in 1805 gaf generaal De Marmont het vruchtgebruik van hofstede Henschoten en de eng in gebruik aan drie soldaten: Louis Faivre, Jean Baptiste La Rouche en Barend Philipsz, die tevens de piramide moesten onderhouden. In 1816 was generaal De Marmont uit geldgebrek genoodzaakt om de piramide en bijbehorende gronden te verkopen aan de advocaat-fiscaal voor de middelen in de provincie Utrecht Hubert M.A.J. van Asch van Wijk, later burgemeester van Utrecht. Diens landgoed Henschoten bestond nu uit een strook land van hofstede De Meent bij Woudenberg tot aan de pyramide. Aan het oosteinde, ter plaatse van het meest oostelijk gelegen bosperceel, stond het huis Hemschooten (zie afbeelding 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0007.jpg"

Afbeelding 4: uitsnede Krayenhoffkaart uit circa 1820 met de omgeving van Den Treek en Hemschoten

bron: Den Treek - Henschoten, Fragmenten uit de bosbouwhistorie van een landgoed op de overgang van nat naar droog, excursie 25 september 2009 http://www.knbv.nl/workspace/uploads/bestanden/excursiegidsdentreek-4f5da86994b91.pdf

Op een kaart uit 1989 heeft het huis de naam "Heischoten". Op de kaart in 1909 is het huis verdwenen en werd een begin gemaakt met grootschalige herbebossing. Voorliggend plan, zoals nader beschreven in paragraaf 2.3, grijpt terug op deze periode uit de geschiedenis en draagt zodoende bij aan de beleefbaarheid van de historie van het gebied.

2.2 Locatie

Het plangebied bevindt zich in het zuidelijke deel van het landgoed aan de Zeisterweg binnen de grenzen van de gemeente Woudenberg (zie afbeelding 5). Het plangebied bevindt zich in het bosperceel naast de woning aan de Zeisterweg 72. In het convenant is overeengekomen dat voor het saneren van bedrijfsgebouwen gebruik wordt gemaakt van de ruimte voor ruimte regeling waarbij de agrarische bestemming wordt omgevormd naar een woonbestemming. Gezien de grote oppervlakte die gesloopt wordt en de meerwaarde van het convenant, hebben de provincie Utrecht en de gemeente Leusden aanleiding gezien om saldering toe te passen. Het landgoed komt daarom in aanmerking voor een bouwrecht van 2000m³, te verdelen over maximaal 3 bouwplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0008.jpg" Afbeelding 5: ligging plangebied binnen grenzen landgoed en topografisch

bron: Convenant Den Treek - Henschoten

De locatie aan de Zeisterweg wordt in het convenant als één van de drie locaties genoemd. Ten tijde van het sluiten van het convenant is vanuit het landgoed al aangegeven dat de in het convenant opgenomen locatie langlopend als landbouwgrond is verpacht. De alternatieve locatie op het westelijk van de rood/zwarte stip ligt echter binnen de grenzen van de EHS en werd om die reden niet als voorkeurslocatie in het convenant opgenomen. Wel is om die reden in het convenant opgenomen dat de locatie nog niet exact vaststaat. In artikel 3 is bepaald dat indien woningbouw op één van de bovengenoemde locaties geen doorgang kan vinden; de voorgestelde alternatieven opnieuw beoordeeld. Ook is bepaald dat zodra meer duidelijkheid bestaat over de locatie aan de Zeisterweg de Provincie Utrecht het Natuurbeheerplan en de Structuurvisie zodanig zullen aanpassen dat ontwikkeling van deze locatie mogelijk is.

Als gezegd is de beoogde locatie tijdens de totstandkoming van het convenant ook in beeld geweest. Binnen de grenzen van het gebied waarop het convenant betrekking heeft, zijn echter buiten de EHS geen andere geschikte locaties beschikbaar. Daarom wordt onderhavig plangebied als meest geschikte alternatief gezien. Overeenkomstig de bepalingen in het convenant is de beoogde locatie ter beoordeling voorgelegd aan de gemeente Woudenberg en de Provincie Utrecht.

De onderhavige locatie is aan de gemeente Woudenberg voorgelegd als principe verzoek. In reactie daarop heeft de gemeente in haar brief van 30 januari 2013 laten weten in het licht van het convenant medewerking te willen verlenen aan realisatie van het plan op de beoogde locatie, mits de nadere uitwerking past in de beleidskaders en gemaakte afspraken.

Ten aanzien van de locatie is de gemeente van mening dat de locatie van huis Heischoten een veel betere locatie is dan de locatie die in het convenant is opgenomen. Reden daarvoor is allereerst dat een woning in het weiland zou leiden tot een extra uitrit op Zeisterweg terwijl het beleid juist is om het aantal uitritten terug te dringen. Ook zou de woning in lijn moeten gesitueerd met de huidige rooilijn van de bebouwing langs de Zeisterweg; de woning zou daardoor te dicht bij de drukke weg komen te liggen. ook leidt het bouwen op de locatie uit het convenant tot een soort bebouwingslint, hetgeen als onwenselijk wordt gezien.

De locatie van het voormalige huis Heischoten ligt verscholen in het bos, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de bestaande uitrit naar Zeisterweg 68, 72 en 74. Er zijn geen bedrijven in de omgeving die beperkt kunnen worden in hun bedrijfsvoering of die tot een vorm van overlast bij de woning zouden kunnen leiden. Als nadeel wordt genoemd dat de locatie binnen de EHS ligt en dat er bijzondere aandacht dient te zijn voor archeologie vanwege de geschiedenis van de locatie.

Vanwege de ligging in de EHS is het principe verzoek met het bijbehorende inrichtingsvoorstel voor advies voorgelegd ten aanzien van het EHS-beleid. Naar aanleiding van de diverse opmerkingen vanuit de Provincie met betrekking op de gevolgen van het plan op de EHS heeft een nadere uitwerking plaatsgevonden. Op 28 oktober 2014 heeft een ambtelijk overleg plaatsgevonden met de provincie Utrecht waarin het aangepaste voorstel is toegelicht en besproken. Op basis van de gegeven toelichting, die in paragraaf 4.6 is uitgewerkt, is aangegeven dat het voorgenomen plan niet leidt tot significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS, mits rekening wordt gehouden met de in het inrichtingsplan opgenomen maatregelen en de in het nee, tenzij onderzoek voorgeschreven maatregelen daadwerkelijk worden gerealiseerd. Overeenkomstig de wens van de provincie zijn deze voorwaarden vertaald in voorliggende herziening van het bestemmingsplan. Ook zijn deze opgenomen in de anterieure overeenkomst.

2.3 Inrichtingsvoorstel

Het inrichtingsvoorstel (afbeelding 6) is geïnspireerd op de inrichting van het huis Heischoten zoals bekend van de historische kaart van 1898 (afbeelding 7). Hierop is te zien dat het huis op ruime afstand van de Zeisterweg heeft gelegen, in een centrale as die van oost naar west loopt parallel aan de Zeisterweg. Deze as in de vorm van een bomenlaan is in de bestaande situatie nog altijd herkenbaar aanwezig. Aan de zuidzijde van het huis is op de historische kaart te zien dat er een parkachtige tuinaanleg aanwezig was met kenmerken van de Engelse landschapsstijl. Ten noorden van het huis is te zien dat in de noordoosthoek een huisboomgaard aanwezig was. Verder kent de inrichting hier meer een blokachtige verkaveling die min of meer aansluit op de verkaveling van de noordelijk en oostelijk gelegen weidegronden. Deze elementen keren terug in het inrichtingsvoorstel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0009.jpg"

Afbeelding 6: inrichtingsvoorstel Huis Heischoten

bron: 't Schoutenhuis BV

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0010.jpg"

Afbeelding 7: uitsnede uit de historische kaart van 1898

bron: www.watwaswaar.nl

In het inrichtingsvoorstel is aan de noordzijde van het huis een tuin in wat formelere stijl getekend met zichtlijnen vanuit de woning naar de omringende weidegronden. De laanstructuur wordt in oost westelijke richting versterkt, deels met nieuwe aanplant. In de zone die direct aan de Zeisterweg grenst, blijft het bestaande bosgebied grotendeels in tact. Wel wordt de openheid, zoals die op kaarten tot tussen 1872 en 1980 nog te zien is, in dit gebied hersteld.

2.3.1 Uitwerking ecologische maatregelen

In de nee, tenzij toets die is uitgevoerd op basis van het oorspronkelijke plan is naar voren gekomen dat realisatie van het plan zou leiden tot significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Deze conclusie was gebaseerd op het feit dat de oppervlakte die als gevolg van het plan aan de EHS onttrokken zou worden, groter is dan de oppervlakte die door de provincie Utrecht als niet-significant wordt beoordeeld. Mede naar aanleiding van het overleg met de provincie Utrecht over dit punt is het ontwerp aangepast overeenkomstig de aanbevelingen uit "de Nee, tenzij-toets".

In het nieuwe ontwerp is de oppervlakte van het plan circa 40% kleiner dan die in het oorspronkelijke plan. Daarnaast voorziet het ontwerp in een aantal gerichte maatregelen om de ecologische waarden van de gronden rondom de bouwlocatie te verbeteren. Zo voorziet het plan onder meer in het herstellen van het berken-/elzenbroekbos langs de zuidzijde van het plangebied, de ontwikkeling van mantel- en zoomvegetaties langs de oostzijde van het plangebied, waarbij het aanwezige wilgenstruweel zal worden aangevuld en versterkt. Verder voorziet het plan in de ontwikkeling van droog grasland ter plaatse van de oude nutstuin.

Aangezien deze maatregelen voorwaardelijk zijn voor het voorkomen van significante effecten op de EHS zijn deze maatregelen vertaald naar de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan. Een overzichtskaart van de te nemen maatregelen met een korte toelichting daarop maakt als Bijlagen bij de regels deel uit van de regels van dit bestemmingsplan.

2.3.2 Beeldkwaliteitsparagraaf

Zoals eerder aangegeven ontstaat bij de uitvoering van het convenant meerwaarde door het totaalpakket aan maatregelen (natuurontwikkeling, vermindering ammoniakdepositie en ruimtelijke kwaliteitswinst door beëindiging intensieve veehouderij). Die meerwaarde is samen met het oppervlak aan agrarische bedrijfsbebouwing dat zal worden gesloopt, aanleiding om saldering toe te passen waarbij het Landgoed in aanmerking komt voor een bouwrecht van totaal 2000m³ te verdelen over maximaal 3 bouwplaatsen. Wanneer dit vanuit ruimtelijke kwaliteit aanvaardbaar is, kan op de locaties buiten de EHS een groter bouwvolume worden overwogen tot een maximum van 300m³ extra, waardoor het maximaal te realiseren bouwvolume 2300m³ omvat.

Deze bouwrechten zullen als volgt worden ingevuld:

Locatie   Bouwvolume  
De Hen (ook wel Beekhuis genoemd)   700m³  
't Waschwater   600m³  
Huis Heischoten   700m³  
Totaal   2.000m³  

Het principe verzoek voor de locatie aan de Zeisterweg is gebaseerd op een bouwplan voor een bouwvolume van 700m³ en een bijgebouw van maximaal dan 80m². In haar reactie op het principe verzoek merkt de gemeente op dat overeenkomstig het gemeentelijk beleid zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied de inhoud van een (nieuwe) woning niet groter mag zijn dan 600m³. Overeenkomstig het provinciaal ruimtelijk beleid mag de maximale inhoud van een woning variëren tussen 600m³ en 800m³. Gelet op het beleid van de gemeente en het feit dat er in de ruimtelijke structuur van Woudenberg geen aanleiding is om van dit algemene beleid af te wijken, dient een eventuele grotere woning inhoud (>600m³) dient door middel van een beeldkwaliteitsparagraaf te worden gemotiveerd.

2.3.2.1 Welstandsnota Woudenberg

In de Welstandsnota (vastgesteld februari 2004) heeft de gemeente Woudenberg de toetsingskaders beschreven voor nieuwe bouwplannen. In de Welstandsnota wordt naast algemene criteria die overal gelden tevens onderscheidt gemaakt tussen objectgerichte criteria en gebiedsgerichte criteria. De criteria hebben betrekking op de volgende aspecten:

  • plaatsing
  • vorm
  • maatvoering
  • materiaalgebruik
  • kleurgebruik

Uitgangspunten bebouwing

Het plangebied ligt in de bosgebieden ten westen van de kern van Woudenberg (deelgebied 18) in de Welstandsnota. Hier bevinden zich tal van recreatieve voorzieningen, waaronder diverse campings maar ook de Pyramide van Austerlitz. Langs de Zeisterweg en Doornseweg staan monumentale of indrukwekkende bouwwerken met vele architectonische stijlen, zoals landhuisboerderijen, herenhuizen, chalet of cottage-achtige bebouwing. Het bosgebied maakt deel uit van de EHS, waar het accent ligt op het versterken van de natuurwaarden.

Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat de bebouwing moet passen in de omgevingskarakteristiek en te zijn gerelateerd aan de landschappelijke (in)richting. Bebouwing dient terughoudend te worden vormgegeven en een individuele uitstraling te hebben. De plaatsing van bijgebouwen is ondergeschikt aan het hoofdgebouw.  

Het hallenhuis is typerend voor de agrarische bebouwing op zandgronden; net zoals elders in de Gelderse Vallei is in Woudenberg 'hallenhuizen' dan ook het kenmerkend boerderijtype. In het hallenhuis zijn woonruimte en werk- en opslag onder één dak geplaatst. Het merendeel van de gebouwen is met het woongedeelte op de weg georiënteerd. De eenvoudige en rechthoekige plattegrond is kenmerkend. Er is overwegend sprake van één bouwlaag, gedekt door een forse (rieten) kap. Meestal is sprake van een zadeldak, al dan niet met wolfseinden met de nokrichting haaks op de weg. Daarnaast komen ook mansarde kappen voor. De dakbedekking is veelal donker van kleur: donkerbuin tot antraciet met riet, gebakken pannen of een combinatie daarvan. Als accent is vaak een stevige gemetselde schoorsteen aanwezig. De overgang tussen kap en gevel is vaak versierd door windveren en kozijnen in witte en/of donkergroene kleuren.

De gevelindeling volgt de driehoekige doorsnede van de kap en heeft veelal geen uitbouw. De openingen op de begane grondlaag zijn breed en hoog en verdeeld in twee tot vier ramen / deuren, in een symmetrisch patroon. In de topgevel bevinden zich kleinere ramen, waarvan het aantal ten opzichte van de begane grondlaag altijd kleiner is. Op deze manier ontstaat een hiërarchische opbouw van de gevel, die rust en stabiliteit uitstraalt. De gevels zijn voorzien van een gepleisterde plint met een donkere kleur (donkergrijs, donkerbruin, antracietkleurig).

De gevels zelf zijn overwegend opgetrokken uit roodachtige baksteen met donker of lichte tinten in staand verband (een kopse laag, afgewisseld met een strekse laag) bij oorspronkelijke gebouwen of in halfsteens verband bij verbouwingen. De openingen zijn vaak voorzien van rollagen (rechte en geboden) met een eenvoudig motief tot geraffineerde details. Gepleisterde gevels komen ook voor. Het opgaand pleisterwerk heeft meestal een gebroken wit/ lichtgrijze tint met soms okergele / crème nuances. De gepleisterde plint kan zwart, donkergrijs of donkergroen zijn. De kozijnen zijn in dat geval ook meestal wit tot crème kleurig.

Soms zijn er verschillen aangebracht in de materiaalkeuze van het woon- en werkgedeelte. In ieder geval is het onderscheid zichtbaar in de gevelindeling. De ramen zijn in het bedrijfsgedeelte kleiner van omvang en kleiner in aantal. Daar tegenover staan de relatief grote openingen (toegangsdeuren). Op het achter- en /of zijerf zijn in de loop der jaren veelal bedrijfsgebouwen ontstaan. Vanuit de gebiedsgerichte criteria zijn nuanceringen aangebracht in de criteria.

De hoofdvorm van de bebouwing hoeft niet eenvoudig en rechthoekig te zijn. De nokrichting mag afwijken van de verkavelingsrichting van het landschap. Aan- en uitbouwen zijn in de massa ondergeschikt aan het hoofdgebouw en worden terughoudend vormgegeven. De gevelindeling wordt gekenmerkt door een evenwichtige, hiërarchisch opbouw. Detailleringen als gootlijsten, windveren, kozijnen e.d. zijn zorgvuldig en duidelijk.  

De hoofdmaterialen zijn natuurlijke materialen: (bak)steen, pleisterwerk, hout, dakpannen en riet. De hoofdkleuren zijn gedempte (aard-)kleuren. Voor niet-agrarische woonbebouwing is stucwerk in gebroken wit of grijs niet toegestaan. Het kleurgebruik en detaillering van aan- en uitbouwen zijn afgestemd op de hoofdmassa.  

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0011.jpg"

Afbeelding 8: foto van het voormalige huis Heischoten

bron: 't Schoutenhuis, Woudenberg

2.3.2.2 Uitwerking beeldkwaliteit Huis Heischoten

Als gezegd grijpt het bouwplan voor onderhavige locatie terug op de historie van het gebied omdat op deze plek in het verleden het Huis Heischoten heeft gestaan. De oriëntatie van Hofstede Henschoten is westwaarts gericht op de 12-eeuwse strookontginning. Een van de vroegere perceelscheidingen is benut als zichtlaan op de boerderij. Om die reden zou de nieuwbouw zich de nieuwe woning in de as van deze (nog bestaande) laan moeten worden gepositioneerd. Ook de nokrichting dient in het verlengde van deze as te staan, zoals dat bij oude boerderijen in deze overgangszonegebruikelijk was. De woning dient zich met de kopgevel herkenbaar op deze laan te oriënteren.

Hoewel schuren zich in het verleden veelal achter de hofstede bevonden, in dit geval ten oosten van de boerderij, verdient vanuit ecologie een locatie dichtbij de bestaande oprijlaan en dus ten westen van de nieuwbouw, de voorkeur.

Gelet op de bijzonder positie die de nieuwe woning binnen het landgoed inneemt: een zelfstandige woning zonder directe agrarische functie of andere functionele relatie met het landgoed, is het denkbaar om te kiezen voor een bijzondere verschijning zonder dat het de concurrentie aangaat met het hoofdhuis: Huize Den Treek. Gedacht kan worden aan een rentmeesterswoning of een jagershuis met bijzondere aandacht voor de detaillering. Ook een moderne interpretatie van dit type is denkbaar.

In aanvulling op het algemene uitgangspunt in de Welstandsnota moet worden opgemerkt dat naast een gevel in baksteen en gedekte kleuren in dit geval ook een lichtere kleurstelling denkbaar is. Het oorspronkelijke huis Heischoten was immers oorspronkelijk wit gestuct (zie afbeelding 8). Ter illustratie en ter inspiratie is een collage gemaakt van denkbare woningtypen.

Naast de hierboven genoemde criteria brengt ook dit gegeven de volgende aanvullende criteria mee:

  • de positionering van het hoofdgebouw dient in de as van de bestaande laan te worden gepositioneerd en zich met een kopgevel op die laan te oriënteren, zoals dat in afbeelding 6 ook is gebeurd;
  • de nokrichting is oost-west georiënteerd;
  • bij de positionering dient rekening te worden gehouden met de aanwezige monumentale en ecologisch waardevolle beplanting;
  • de terreininrichting respecteert het herstelt de hoofdvormen van de terreinaanleg zoals die rond 1898 aanwezig is geweest. Ook hier geldt dat de aanwezige monumentale en/of ecologisch waardevolle beplanting leidend is; bestaande waardevolle bomen worden opgenomen in het ontwerp;
  • de kleuren van de luiken en kozijnen sluiten aan bij de kleuren van het landgoed Den Treek Henschoten.

Ter inspiratie is in Bijlage 1 van de toelichting een overzicht opgenomen van mogelijke bebouwingstypologieën.

2.3.3 Duurzaamheid
2.3.3.1 Wettelijke eisen duurzaam bouwen

Sinds 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2. De initiatiefnemer kan op twee manieren aantonen te voldoen aan het Bouwbesluit:

  • zelf documenten aanleveren waarmee aangetoond wordt dat voldaan is aan het Bouwbesluit;
  • het aanleveren van een SBK-bewijs MPG, hetgeen voldoende bewijs is dat voldaan is aan het Bouwbesluit

Stichting Bouwkwaliteit (SBK) geeft op de website www.milieuprestatiebewijs.nl informatie over het aanvragen van een SBK-bewijs. Voor het aanvragen moet een berekening worden aangeleverd, voor maken van een berekening is een gratis licentie beschikbaar bij de Omgevingsdienst voor de software van GPR Gebouw.

Door het Rijk zijn in het Bouwbesluit normen vastgesteld ten aanzien van energiezuinig bouwen. De energieprestatie van gebouwen wordt aangeduid in de vorm van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De EPC - eis voor nieuw te bouwen woningen bedraagt op dit moment 0,4.

Ook de PRV stelt in artikel 3.1 lid 3 als eis aan ruimtelijke plannen (bestemmingsplan, beheersverordening, Wabo uitgebreid projectafwijkingsbesluit) dat binnen het stedelijk gebied de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

Dit betekent dat bij een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan in het stedelijk gebied, inzichtelijk moet worden gemaakt hoe wordt omgegaan met energiebesparing en duurzame energiebronnen, dient te worden opgenomen. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een ontwikkeling in het landelijk gebied, waardoor deze beschrijving achterwege kan worden gelaten.

2.3.3.2 Duurzaamheidsplan Gemeente Woudenberg

De gemeente Woudenberg heeft haar doelstellingen en ambities ten aanzien van duurzaamheid vastgelegd in het Duurzaamheidsplan "Expeditie Duurzaamheid gemeente Woudenberg 2014-2018". Met het plan geeft de gemeente invulling aan haar ambitie om in 2030 een duurzame gemeente te zijn. In het duurzaamheidsplan wordt duurzaamheid benaderd vanuit de 3 P gedachte: planet, people and profit. In het plan worden geen cijfers en reductiepercentages genoemd die gehaald moeten worden. Het plan gaat vooruit uit van bewustwording en samenwerking om de duurzaamheidsambities te behalen. De gemeente geeft daarbij enerzijds het goede voorbeeld en anderzijds worden er programma's ontwikkeld om inwoners bewust te maken van zowel de huidige stand van zaken en de kansen die er zijn om te verbeteren. De gemeente doet dit onder meer door inzicht te geven in het energiegebruik van woningen en duurzame mobiliteit te bevorderen.

Voor dit plan is relevant om te vermelden dat de gemeente streeft naar een (gezamenlijk) energieloket waar particuliere woningeigenaren informatie kunnen krijgen over het nemen van energiebesparende maatregelen.

2.4 Mobiliteitsscan

Op grond van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie dient een mobiliteitsscan te worden uitgevoerd om de verkeerseffecten van de beoogde plannen inzichtelijk te maken. Doel van het onderzoek is vast te stellen of de bestaande wegenstructuur van Woudenberg is toegerust om het extra verkeer van de nieuwe woningen op een goede en veilige wijze af te wikkelen.

De ontsluiting van de nieuwe woning geschiedt via het bestaande bospad dat in de bestaande situatie wordt gebruikt om de woning aan de Zeisterweg nummers 68, 72 en 74 en een bestaande werkschuur te ontsluiten. Het bestaande bospad wordt tevens gebruikt als fiets- en wandelroute. Parkeren geschiedt op eigen terrein in de directe omgeving van de woning.

Door ook voor de nieuwe situatie gebruik te maken van de bestaande weg wordt aangesloten bij het beleid om geen nieuwe ontsluitingen te realiseren op de Zeisterweg. De Zeisterweg is een drukke provinciale weg (N224). Deze weg heeft geen grote doorgaande functie, het is wel een regionale ontsluitingsweg. De toename van het verkeer dat gebruik maakt van deze toegangsweg is beperkt omdat het slechts één nieuwe woning betreft.

Voor de beoogde functie zijn kentallen gebaseerd op de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie". Voor wonen wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende woningtypen en woonmilieus. In onderhavige situatie is voor alle plangebieden uitgegaan van vrijstaande koopwoningen in weinig stedelijk gebied - buitengebied. Op basis van de in de publicatie opgenomen normen betekent dat een verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 verkeersbewegingen per woning per dag.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in het kader van het project VERDER wel wordt onderzocht hoe de capaciteit van de N224 in de omgeving van Woudenberg vergroot kan worden, bijvoorbeeld door aanpassing van de bajonet-aansluiting op de A12 bij Maarn en het vergroten van de capaciteit van de rotonde bij de kruising N224 en de N226. Gelet op de functie van de Zeisterweg is het aannemelijk dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde functiewijziging niet zal leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling.

2.5 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Per 1 oktober 2012 geldt op grond van de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 Bro dat de toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van de actuele regionale behoefte en, indien uit die beschrijving blijkt dat er sprake is van een actuele behoefte, tevens wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien.

De Ladder kent 3 treden die treden die achter elkaar worden doorlopen:

Trede 1: is er een regionale behoefte?

Trede 2: is (een deel van de) regionale behoefte op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied?

Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

De plannen voor nieuwbouw vinden plaats in het kader van de in het convenant de gemaakte afspraken, die betrekking hebben op natuurontwikkeling, landschapsherstel en het verbeteren van de milieukwaliteit door het afbouwen van de intensieve landbouw. Door een vervangende economische drager te bieden voor inkomsten die weggevallen doordat agrarische bedrijven worden gestaakt, wordt een duurzame instandhouding van het landgoed bewerkstelligd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde "ruimte voor ruimte-regeling". Uit de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking blijkt dat in geval van nieuwbouw in ruil voor sloop, waarbij de bebouwing wordt gereduceerd zoals ook in onderhavig plan het geval is, de ladder niet hoeft te worden toegepast.

Dit is bevestigd in de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS 18 december 2013, ECLI:RVS:2013:2471) waarin de Afdeling heeft bepaald dat de ontwikkeling van een beperkt aantal woningen, in de betreffende uitspraak een aantal van 3 woningen, niet als verstedelijking hoeft te worden aangemerkt. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking behoeft daarom geen nadere uitwerking.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en geeft een totaal beeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in het PKB Structuurschema Militaire Terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in de ontwerp AMvB Ruimte. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur, krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Het Rijk formuleert 3 hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn;
  • Woon- en werk aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en zoveel mogelijk benutting van bestaande locaties.

In dat kader zijn door het Rijk de volgende Nationaal Ruimtelijke Belangen geformuleerd die betrekking hebben op het energie netwerk, mobiliteit en bereikbaarheid, milieukwaliteit, water, natuur, ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. De algemene hoofddoelen zijn regionaal uitgewerkt: Midden Nederland omvat veel natuurgebieden en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het (inter)nationale natuurnetwerk. Daarnaast kent de regio belangrijke cultuurhistorische waarden.

Voor onderhavig plan is daarbij van belang dat overheden, burgers en bedrijven daarbij de ruimte krijgen om oplossingen te creëren en verdienen het vertrouwen dat ze dat op een goede manier zullen doen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

3.1.2 AMvB Ruimte

Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden. De Wro voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, Provincie en Gemeente. Ook de bevoegdheden zijn voor zowel de beleidsvorming als voor de uitvoering ingrijpend gewijzigd. Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen gaan realiseren.

Voor die belangen die juridisch doorwerking behoeven, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte of Barro genoemd, het aangewezen instrument. Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. De AMvB Ruimte bevatte in eerste instantie een beleidsneutrale vertaling van de bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's: Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. In juni 2011 zijn de onderwerpen voor de grote rivieren, het kustfundament, defensieterreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam definitief vastgesteld. Onderwerpen als Herijking EHS en een vereenvoudigd EHS-regime en de bepalingen van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de toepassing van windenergie volgen later. De inwerkingtreding vindt gefaseerd plaats, het eerste deel op 30 december 2011.

De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in provinciale verordeningen en bestemmingsplannen, zoals:

Bundeling verstedelijking en landelijk gebied

Zoals aangegeven in de AMvB Ruimte en de beleidsuitgangspunten uit de Nota Ruimte zo beleidsneutraal mogelijk omgezet. Ten aanzien van de verstedelijking gaat het Rijk nog altijd uit van het bundelen van verstedelijking, zodat steden eenvoudiger kunnen worden ontsloten en infrastructuur en voorzieningen optimaal kunnen worden benut. Met het vaststellen van de SVIR is het uitgangspunt "bundeling van verstedelijking en economische activiteiten deels vervallen en deels vervangen door het begrip "zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Ruimtelijke plannen dienen aan te sluiten op de behoefte om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook betekent dit dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en dat overprogrammering dient te worden voorkomen. Om beide doelen te bereiken, is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is een procesvereiste hetgeen betekent dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik (artikelen 1.1.1. en 3.1.6 Bro).

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Doel is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van het optimaal benutten van de ruimte in stedelijke gebieden.

EHS

Om de biodiversiteit in Nederland te beschermen, in stand te houden en verder te ontwikkelen heeft het Rijk de ecologische hoofdstructuur (EHS) aangewezen. De Provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing en begrenzing in een verordening van de gebieden die de EHS vormen. Deze begrenzing kan alleen worden gewijzigd om ecologische redenen (als het de EHS ten goede komt) als ruimtelijke ontwikkelingen compensatie door grenswijzigingen nodig maken of als toepassing van de saldobenadering tot grenswijziging leidt.

Ook kleinschalige ontwikkelingen kunnen aanleiding zijn voor een grensaanpassing. Voor de EHS geldt het "nee, tenzij" principe: alle nieuwe activiteiten die de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS significant aantasten, zijn verboden tenzij sprake is van groot openbaar belang, er geen andere mogelijkheden voor realisatie zijn en de negatieve gevolgen worden beperkt en gecompenseerd. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor gebieden die deel uitmaken van de EHS dient rekening te zijn gehouden met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden. De verordening moet een regeling over compensatie bevatten die er ten minste voor moet zorgen dat er geen netto verlies aan oppervlakte, samenhang of kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur optreedt en dat compensatie op de juiste wijze plaatsvindt. De verantwoording hiervan dient deel uit te maken van de toelichting van het bestemmingsplan. Ook dienen in de provinciale verordening regels te worden opgenomen inzake de invulling, uitvulling, uitvoering en verantwoording van de saldobenadering van op basis van een bestemmingsplan toegestane activiteiten die afzonderlijk niet passen binnen het nee, tenzij regime, maar die door compensatie per saldo positief bijdragen aan de EHS.

In het regeerakkoord is aangegeven dat natuur, ruimte en economie kerntaken zijn van de provincies. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het EHS beleid wordt daarom neergelegd bij de provincies. Daartoe zal de EHS eerst worden herijkt. De inzet is om te komen tot een herijkte EHS die de natuurgebieden van (inter)nationale betekenis omvat en waarvan het beheer structureel betaalbaar is. Momenteel vindt met de verschillende provincies overleg plaats over de Herijking van de EHS en het vereenvoudigen van het EHS-regime.

Nationale Landschappen

De 20 Nationale Landschappen zijn gebieden met zeldzame en kenmerkende landschapskwaliteiten. De provincies moeten in een verordening het planologisch regime voor de nationale landschappen opnemen volgens het "ja, mits" regime. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, zolang de kernkwaliteiten worden behouden of versterkt en nieuwe bebouwing wordt gebundeld.

De verordening moet binnen het nationaal landschap ruimte geven voor nieuwbouw van woningen, maar hooguit voor de eigen bevolkingsgroei, waarbij de Provincie het maximaal aantal woningen vaststelt (inclusief de woningen die door herstructurering en intensivering beschikbaar komen). Bij bevolkingskrimp kan van deze regel worden afgeweken.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2025 en Verordening (vastgesteld 2 februari 2013) geven het ruimtelijk beleid van de provincie Utrecht weer. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is een structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening. Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRS gaat daarom vergezeld van een Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die bindend is voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang. Echter, niet alles wat van provinciaal belang is, staat zonder meer in de PRV. Bij het beleid in de PRS is telkens aangeven of en zo ja wat van dat beleid via de PRV doorwerkt naar gemeenten.

De provincie Utrecht baseert haar voorgenomen ontwikkeling tot 2025 op drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Al deze uitgangspunten zijn vertaald in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (vastgesteld 4 februari 2015), die is gebaseerd op artikel 4.1 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van deze bepaling mogen PS regels stellen met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Inmiddels is zowel de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie als de Provinciale Ruimtelijke Verordening partieel herzien. In de partiële herziening zijn aanpassingen opgenomen voor duurzame energie en windenergie, cultuurhistorie, rode contouren Utrecht en Rhenen, EHS en groene contour en enkele technische aanpassingen. De herzieningen hebben geen gevolgen voor onderhavig plangebied.

Voor onderhavig plan zijn de ambities van de provincie ten aanzien 'duurzame leefomgeving' en 'vitale dorpen en steden' relevant . Deze ambities brengen mee dat het noodzakelijk is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de ambities ten aanzien van klimaatneutraal en klimaatbestendig bouwen. Bijvoorbeeld door bij de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties kan rekening worden gehouden met de gevolgen van bodemdaling en waterrisico's.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening is gebaseerd op artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van deze bepaling mogen PS regels stellen met he t oog op de goede ruimtelijke ordening. De onderwerpen en verordeningen in de Provinciale Verordening volgen uit de Provinciale Structuurvisie en het ontwerp-besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte). De verordening richt zich op de inhoud van bestemmingsplannen. Het gaat hierbij niet alleen om de inhoud van een bestemmingsplan in strikt juridische zin (plankaart en regels) maar ook om eisen aan de toelichting bij een bestemmingsplan. De Provinciale Ruimtelijke Verordening is vastgesteld op 4 februari 2013. Op 10 maart 2014 hebben GS een eerste partiële herziening vastgesteld en op 3 november 2014 een tweede.

Voor onderhavig bestemmingsplan zijn de volgende bepalingen relevant:

  • paragraaf water: beschermingszone drinkwaterwinning en infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug
  • paragraaf cultuurhistorisch erfgoed: cultuurhistorische hoofdstructuur
  • paragraaf wonen: stedelijk gebied
  • paragraaf verkeer en vervoer: mobiliteitstoets en luchtvaartterrein
  • paragraaf landschap
  • paragraaf natuur: groene contourgebieden
  • paragraaf recreatie: bovenlokaal recreatieterrein

  • Water

Uit afbeelding 9 blijkt dat het plangebied geen deel uitmaakt van het infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug zoals geregeld in artikel 2.2 en 2.3 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Ook maakt het plangebied geen deel uit van het overstroombaargebied.

De overige aspecten met betrekking tot water en de watertoets zijn nader uitgewerkt in paragraaf 4.11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0012.jpg"

Afbeelding 9: uitsnede kaart Bodem en Water PRS en PRV

bron:http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/

  • paragraaf Cultuurhistorie

Uit afbeelding 10 blijkt dat het plangebied, hoewel gelegen binnen de grenzen van Landgoed Den Treek Henschoten geen deel uitmaakt van de cultuurhistorische buitenplaatsenzone.

Voor dit bestemmingsplan brengen de bepalingen uit de PRV mee dat de reeds toegekende dubbelbestemming opnieuw in de regels is opgenomen. Zoals reeds aangegeven in het Programma van Eisen voor het gebied heeft men bij het opstellen van het PvE gekeken naar de cultuurhistorie van het gebied. Ook is dit aspect nader uitgewerkt in paragraaf 4.1 van de toelichting op dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0013.jpg"

Afbeelding 10: uitsnede kaart cultuurhistorie PRS / PRV

bron:http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/

  • paragraaf Wonen

Onderhavig plan maakt - op termijn - woningbouw mogelijk binnen het plangebied. Blijkens afbeelding 11 maakt het gebied geen deel uit van het bestaande stedelijke gebied. Het provinciaal beleid schrijft ten aanzien van nieuwe verstedelijking voor dat ten minste twee-derde van de woningbouwopgave binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0014.jpg"

Afbeelding 11: uitsnede kaart wonen en werken PRS/PRV

bron: http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/

Daarnaast dient op grond van het bepaalde in artikel 3.1 PRV in het bestemmingsplan te worden toegelicht op welke wijze is nagedacht over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken om bij te dragen aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020. Ook dient rekening te worden gehouden met overstromingsgevaren. Dit aspect is nader uitgewerkt in paragraaf 2.3.3 van de toelichting.

  • paragraaf Verkeer en vervoer

Als algemeen uitgangspunt geldt dat elke ruimtelijke ontwikkeling op adequate wijze ontsloten dient te zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 dient een plan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen een toelichting te bevatten van het aantal verplaatsingen die deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben en of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het ontsluitende en omliggende verkeersnetwerk voor de diverse modaliteiten kunnen ontstaan. Bij voorkeur in de planvormingsfase dient door middel van een Mobiliteitsscan te worden nagegaan of een mobiliteitstoets moet worden uitgevoerd. Het verkeersaspect is nader uitgewerkt in paragraaf 2.4 van de toelichting.

  • paragraaf Landschap

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied moet aansluiting worden gezocht bij de kernkwaliteiten van het landschap. Het plangebied ligt op de rand van het landschap van de Utrechtse Heuvelrug dat wordt gekenmerkt door de volgende kernkwaliteiten:

    • 1. robuuste eenheid
    • 2. reliëfbeleving
    • 3. extreme historische gelaagdheid

Bij ontwikkelingen in de Utrechtse Heuvelrug vraagt de provincie rekening te houden met de instandhouding van het reliëf en het samenhangend boscomplex. Wanneer aantasting niet kan worden vermeden, dient de aantasting zoveel mogelijk te worden beperkt. De Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen is bedoeld als bron van inspiratie voor een goede landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen.

De plannen zijn daarmee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

  • paragraaf Natuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vormt een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden samengesteld uit bestaande natuurgebieden, nieuwe nog te realiseren natuurgebieden en verbindingszones tussen deze gebieden. Deze gebieden zijn aangewezen op de themakaart Natuur. Naast de EHS zijn tevens Groene contourgebieden aangewezen die van belang worden geacht voor het functioneren van de EHS maar daar (nog) geen deel van uitmaken. In deze gebieden is het nee, tenzij regime zoals dat binnen de EHS wel geldt, niet van toepassing.

In de EHS zijn ruimtelijke ontwikkelingen met significante negatieve effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS niet toegestaan tenzij sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang én er geen reëel alternatief is. Binnen de Groene contourgebieden kan de EHS op vrijwillige basis worden gerealiseerd en zijn (grootschalige) ontwikkelingen die realisatie van de natuurdoelstellingen kunnen belemmeren niet toegestaan. De natuurdoelstellingen zijn uitgewerkt in het Natuurbeheerplan 2013.

Het plangebied maakt deel uit van de EHS. De in het convenant opgenomen locatie ligt binnen de Groene contour (afbeelding 12). In paragraaf 4.6.3 is de nee, tenzij toets verder uitgewerkt. Uit de nee, tenzij toets komt naar voren dat geen sprake is van significante effecten mits invulling wordt gegeven aan de aanbevelingen die in de nee, tenzij toets zijn opgenomen. De aanbevelingen zijn overgenomen in de regels en de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0015.jpg"

Afbeelding 12: uitsnede kaart Natuur PRS/ PRV

bron: http://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl/

3.2.3 Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen

De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen (7 februari 2011) maakt deel uit van het Ruimtelijk Actieprogramma en bestaat uit een koepelkatern en zes gebiedskaternen. De Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen bevat de provinciale invulling van het begrip 'landschapskwaliteit'. Per gebied is een beschrijving gegeven van de kernkwaliteiten die bepalend zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in een gebied. Gemeenten wordt gevraagd de ambities uit de Kwaliteitsgids in hun beleid op te nemen en deze in bestemmingsplannen juridisch vast te leggen.

De Utrechtse Heuvelrug wordt bepaald door het doorlopende reliëf en presenteert zich als eenheid. Het landschap onderscheidt zich van de omringende landschappen die een meer open karakter hebben. Op de Utrechtse Heuvelrug komen veel bossen voor die worden afgewisseld met heide, vennen en stuifzand.

De ambities voor de Utrechtse Heuvelrug richten zich op het in stand houden van het reliëf en het samenhangend boscomplex. Onderhavig plan gaat uit van zoveel mogelijk behoud van het bosachtige karakter en sluiten aan bij de cultuurhistorische waarde van het gebied. De hoogteverschillen binnen het plangebied zijn beperkt.

Bij de uitwerking van het plan wordt ingespeeld op de rijke cultuurhistorie van het gebied en de ecologische waarden. Het plan voldoet daarmee aan de uitgangspunten die zijn opgenomen in de Kwaliteitsgids.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Reconstructieplan Gelderse Vallei en Utrecht Oost

Hoewel de Reconstructiewet per 1 juli 2014 is vervallen, vloeien de ontwikkelingen die met dit plan worden verankerd rechtstreeks voort uit dit beleid. Reden waarom hier in het kader van de toelichting kort bij wordt stilgestaan.

Op grond van de Reconstructiewet zijn in Oost- en Zuid Nederland gebieden zogenaamde concentratiegebieden aangewezen. Teneinde een oplossing te bieden voor de gestapelde problematiek (dierziekten, ammoniakemissie, natuurontwikkeling, hinder) die zich hier voordoet. Doel van de Reconstructiewet is het geven van kwaliteitsimpulsen aan een duurzame verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende leefbaarheid in het landelijk gebied. Deze aanpak is neergelegd in Reconstructieplannen en is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

Woudenberg ligt op zandgrond en valt binnen het Reconstructiegebied Gelderse Vallei / Utrecht Oost. Het Reconstructieplan maakt gebruik van een integrale zonering. Het plangebied ligt binnen het als 'extensiveringsgebied' aangeduide gebied (afbeelding 13), waar het beleid is gericht op het terugdringen van de aantasting van natuurwaarden. Uitbreiding of nieuwvestiging van intensieve veehouderij is om die reden niet mogelijk.

3.3.2 Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei +

Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling in het buitengebied. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groen/blauwe structuur voorop. Het LOP is een uitwerking van het Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost en het Streekplan van de Provincie Utrecht. De zonering in het Reconstructieplan is het uitgangspunt voor de uit te werken ruimtelijke kwaliteit. Daartoe is de Gelderse Vallei ingedeeld in vier gebieden met elk hun eigen kenmerken: Rivierengebied, Utrechtse Heuvelrug, Vallei en Veluwe

Het plangebied ligt precies op de grens tussen Vallei en Utrechtse Heuvelrug. De belangrijkste ontwikkeling is het versterken van het landschappelijke raamwerk: naast ruimte voor (nieuwe) landgoederen en landelijk wonen, wordt bijzondere aandacht gevraagd voor het behoud van het agrarische karakter en de versterking van streekeigen landschapselementen en kleinschalige natuurontwikkeling. De onderdelen zijn per landschapstype nader uitgewerkt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Woudenberg 2030

Het ruimtelijk beleid voor de lange termijn is uiteengezet in de Structuurvisie 2030. De Structuurvisie is geen zelfstandig bindend instrument maar is bedoeld om gemeentelijke beleidskeuzes te motiveren. In het ruimtelijk raamwerk staat het verbinden en combineren van kwaliteiten, gebieden en partijen centraal.

Het landschap en de gridstructuur van wegen zijn de onderlegger van het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. De belangrijkste zone hierin is de west-oost as van Pyramide tot Grebbelinie. Langs deze verkeersas (N224) liggen de belangrijkste (regionale) recreatieve trekpleisters en verblijfplaatsen, het centrum van Woudenberg en de nieuwbouw- en herontwikkelingslocatie Woudenberg Oost. Ook het plangebied waarop dit plan betrekking heeft ligt aan deze as.

Haaks op deze as staan kleinere assen die van noord naar zuid lopen. De Geeresteinselaan is daarvan de belangrijkste. Het meerendeel is cultuurhistorisch waardevol en heeft geen belangrijke verkeersfunctie (meer). Op de snijpunten van beide assen komen functies samen en zijn deze verbonden tot recreatieve knooppunten.

In de Structuurvisie vormen "landschap en groen" één van de thema's. Woudenberg ligt in een divers en kwalitatief hoogwaardig landschap. Het groen in de bebouwde kom én het buitengebied maken Woudenberg een aantrekkelijke plaats om te wonen en te leven. Het landschap wordt gekenmerkt door een historische groenstructuur waarin nog veel historische landschapselementen zoals houtwallen, elzensingels en lanen aanwezig zijn. Ook de verschillende landschapstypen zijn goed te onderscheiden. Deze kenmerken laten niet alleen de geschiedenis en het heden zien, maar vormen tevens een kapstok voor toekomstige ontwikkelingen voor de gebruikers van het gebied, waartoe naast de agrarische sector ook de landgoederen worden gerekend.

Overeenkomstig het provinciaal beleid is het van belang om de diversiteit, kwaliteit en intrinsieke waarde van het landelijk gebied te behouden met oog voor de dynamiek en ontwikkelingen van haar gebruikers. Overeenkomstig het in 2011 door de gemeente opgestelde Groenbeleidsplan streeft de gemeente naar een samenhangende en verbindende groenstructuur met aandacht voor aantrekkelijk, aangenaam, karakteristiek en kwalitatief hoogwaardig groen.

Daarnaast vormt ook het behoud van de landgoederen met hun eigen kwaliteiten en groenstructuren het uitgangspunt. Met name ook om deze vanuit recreatief oogpunt meer beleefbaar te maken, te benutten en open te stellen. Aangezien de landgoederen in particulier eigendom zijn, streeft de gemeente deze doelen na door overleg en samenwerking en het scheppen van de juiste voorwaarden.

Een ander thema dat voor onderhavig plan relevant is, is het thema "wonen". Het grootste deel van het huidige woningaanbod in Woudenberg is gebouwd kort na de Tweede Wereldoorlog. Het aanbod is daarmee vrij eenzijdig en bestaat uit koop en eengezins rijtjeswoningen. Het aanbod bestaat overwegend uit koopwoningen. Er lig een opgave om de doorstroming in de markt te verbeteren.

Behoud van bestaande woonkwaliteit staat als algemeen uitgangspunt centraal. De gemeente wil voldoende woningbouwmogelijkheden behouden om in de eigen behoefte te voorzien. In 2012 telde Woudenberg 12.000 inwoners. Volgens het CBS zal dit aantal in de toekomst stabiliseren of geleidelijk licht dalen. Door de vergrijzing en andere samenlevingsvormen zal naar verwachting tot 2025 het aantal eenpersoonshuishoudens aanzienlijk toenemen. Ook kenmerkt Woudenberg zich door de aanwezigheid van relatief veel grote gezinnen. De verwachting is daarom dat de vraag naar woningen in de komende jaren zal blijven toenemen.

3.4.2 Bestemmingsplannen Buitengebied

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg dat op 23 september 2010 (gewijzigd) is vastgesteld. Op 27 oktober 2010 is een nieuw vaststellingsbesluit genomen om een kennelijke fout in het vaststellingsbesluit van 23 september 2010 te herstellen. Daarbij is tevens door GS een aanwijzingsbesluit gegeven. Het bestemmingsplan is van toepassing op het grootste deel van het buitengebied van de gemeente Woudenberg. Naast dit bestemmingsplan is tevens de herziening Buitengebied 2013 (vastgesteld juni 2013) van toepassing. De regeling in dit bestemmingsplan is inhoudelijk gelijk aan de regeling in het bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg 2010.

Onderhavig plangebied heeft in het bestemmingsplan een bosbestemming (afbeelding 13). Deze gronden zijn vooral bestemd voor bos en het behoud , het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en/of ecologische waarden, waterhuishouding, nutsvoorzieningen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor agrarisch en (extensief) recreatief medegebruik en de daarbij behorende voorzieningen, zoals wegen en paden, zitbanken, informatieborden en nutsvoorzieningen. Via een ontheffing (omgevingsvergunning) is het mogelijk om schuilgelegenheden en hogere observatieposten te bouwen.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en observatieposten met een maximale hoogte van 2 meter. Ter bescherming van het bos en de daarin voorkomende waarden is voor een aantal werkzaamheden, zoals het aanleggen en verharden van wegen en paden, het afgraven, ophogen en het aanbrengen van kabels en leidingen, maar ook het planten of kappen van bomen een aanlegvergunning (omgevingsvergunning) vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0016.jpg"

Afbeelding 13: uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied geconsolideerd

bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

Voor onderhavig plan is relevant dat het bestemmingsplan voorziet in een functie-veranderingsregeling en een ruimte-voor-ruimte regeling. Daarmee kan ingespeeld worden op het feit dat in de toekomst veel agrarische bedrijven hun activiteiten zullen beëindigen. Functieverandering is mogelijk onder een aantal voorwaarden:

  • 1. omringende bedrijven mogen hierdoor niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering;
  • 2. vrijkomende weide gronden blijven beschikbaar voor grondgebonden functies: landbouw, natuur of recreatie overeenkomstig de functie van het gebied;
  • 3. cultuurhistorisch waardevolle bebouwing dient behouden te blijven;
  • 4. er vindt zorgvuldige inpassing plaats van de nieuw te bouwen gebouwen.

Op grond van deze regeling mag in ruil voor sloop van alle voormalige (cultuurhistorisch niet waardevolle) bebouwing, met een ondergrens van ten minste 1000m2, mag 1 extra woning worden gebouwd. De bestaande (voormalige) bedrijfswoning mag worden gehandhaafd, maar krijgt een woonbestemming. Bij ruimte voor ruimte is in speciale situaties maatwerk mogelijk, op voorwaarde dat uiteindelijk sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Voorts is van belang dat de gronden zijn voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie -3. In gevolge het bepaalde in artikel 27.2 geldt binnen deze bestemming een onderzoeksplicht voor een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 1000m² en dat dieper dan 0,5m de bodem in gaat.

Onderhavig bouwplan kent een te bebouwen gebied van 1.000m². Het gebied dat privaat beheerd gaat worden is groter en beslaat een oppervlakte van circa 1ha. De bepalingen van de dubbelbestemming zijn in dit bestemmingsplan overgenomen zodat bij ingrepen die een grotere oppervlakte beslaan dan 1.000m², bijvoorbeeld voor de terreininrichting, in beginsel nader onderzoek moet worden gedaan.

Ten slotte is relevant te vermelden dat op het plangebied tevens de wijzigingsbevoegdheid, die is opgenomen in artikel 35.10 (wijzigingsgebied 7) van de planregels is opgenomen, van toepassing is. Dit betreft een wijzigingsbevoegdheid speciaal ten behoeve van de landgoederen binnen de gemeente. De wijzigingsbevoegdheid biedt mogelijkheden om de bestemmingen Bos en Natuur onder voorwaarden te wijzigen naar de bestemmingen Agrarisch (met waarden).

3.5 Conclusie

Voorliggende plannen gaan uit van een integrale ontwikkeling waarmee overheidsdoelen op het gebied van natuurontwikkeling, landschap, recreatie en cultuurhistorie worden uitgevoerd. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een convenant tussen Provincie Utrecht, Gemeente Leusden en Landgoed Den Treek Henschoten NV. Hoewel de gemeente Woudenberg zelf geen partij is in het convenant, wil de gemeente wel meewerken aan de uitvoering van de in het convenant gemaakte afspraken.

De in het convenant opgenomen afspraken over natuurontwikkeling, beëindiging van de intensieve veehouderij en de saldering op basis van de Ruimte voor Ruimte-regeling past binnen het beleid voor verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het terugdringen van de aantasting en verdere ontwikkeling van natuurwaarden.

Voorliggende plannen vormen een zogenoemde 'maatwerkoplossing' waarvoor in de diverse beleidsdocumenten ruimte wordt geboden. In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming Bos waarbinnen geen (woon)bebouwing is toegestaan. De plannen wijken derhalve af van het geldende bestemmingsplan. Voorliggend plan wordt daarom planologisch verankerd in een (partiële) herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg.

De in het kader van het uitgevoerde onderzoek naar de effecten van het plan op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS gedane aanbevelingen zijn vertaald in de regels en de verbeelding van deze herziening. Hiermee is geborgd dat geen sprake is van significante effecten.

Bij de uitwerking van het inrichtingsvoorstel is – onder meer – rekening gehouden met de ambities vanuit het LOP, die zijn gericht op het herstellen van het landschappelijke raamwerk. De inrichtingsmaatregelen zijn zowel geënt op de geschiedenis van dit gebied, als op de ecologische waarden.

Verder kan worden gesteld dat voorliggende plannen passen binnen de Structuurvisie. Met voorliggend plan wordt niet alleen de kwaliteit van het landschap en de natuurwaarden binnen het plangebied maar ook binnen het landgoed Den Treek - Henschoten als geheel, maar ook de cultuurhistorische waarde van het gebied versterkt. Doordat het landgoed is opengesteld en er een recreatieve route langs het plangebied loopt, sluit de ontwikkeling bovendien aan bij de wens om de landgoederen vanuit recreatief oogpunt meer beleefbaar te maken.

Ten slotte sluiten de plannen aan bij de wens om het aanbod aan (koop)woningen te verbreden om zodoende de doorstroming op gang te brengen en te voorzien in de eigen woningbehoefte.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Archeologie

Op grond van artikel 3.6.1 lid 2 Bro dient een bestemmingsplan een beschrijving te bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de in een plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. In het kader van de invulling van haar verantwoordelijkheid voor het behoud en het beheer van het archeologisch en cultuurhistorisch erfgoed heeft de gemeente Woudenberg een archeologische beleidskaart vastgesteld. De archeologische beleidskaart biedt inzicht in de bestaande en te verwachten archeologische waarden.

Op de kaart is te zien dat het plangebied zich binnen het gebied bevindt dat is aangeduid als 'droogdalen, daluitspoelingswaaiers en flanken van dekzandruggen' (zie afbeelding 14).

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0017.jpg"

Afbeelding 14: uitsnede archeologische verwachtingskaart

bron: gemeente Woudenberg

Verder is op de kaart duidelijk te zien dat het plangebied zich in een zone langs een historische ontginningsas bevindt. De archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied is middelhoog. Het beleidsadvies voor deze gebieden luidt als volgt: bodemingrepen dieper dan 0,3meter dienen vermeden te worden. Indien dat niet mogelijk is, dient bij bodemingrepen die een grotere oppervlakte beslaan dan 1000m2 archeologisch onderzoek te worden verricht voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming. In het bestemmingsplan Buitengebied is dit beleid vertaald naar de planregels. Zoals reeds opgemerkt in paragraaf 3.4 heeft het plangebied naast de bestemming Bos tevens de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3. Op grond hiervan geldt een onderzoeksverplichting bij bouwplannen die een grotere oppervlakte beslaan dan 1000m² en dieper dan 0,5m onder het maaiveld gaan.

In het kader van de voorbereiding is in april 2012 door ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek en een veldinspectie uitgevoerd op de planlocatie (kenmerk: ADC rapport 3050), zie Bijlage 2. Conclusie van het rapport is dat in een deel van het plangebied mogelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. Geadviseerd wordt hier geen bodemingrepen te plegen en de waarden in situ te behouden. Ook buiten de contouren van de fundamenten van Huis Heischoten kunnen archeologische waarden aanwezig zijn. Indien het oppervlak van de ingreep niet groter is dan 1000m2 kan het gebied zonder nader onderzoek worden vrijgegeven. Indien de ingrepen een grotere oppervlakte beslaan wordt een verkennend bodemonderzoek geadviseerd om de gaafheid van het bodemprofiel te toetsen.

Het aangepaste bouwplan voorziet in een bestemmingsvlak waarbinnen twee bouwvlakken zijn aangegeven met een gezamenlijke oppervlakte van 1000m². Hierbinnen mag een woning met een inhoud van 700m³ worden gerealiseerd en een bijgebouw. Overeenkomstig de aanbevelingen wordt het gebied dat archeologisch waardevol is gevrijwaard van ingrepen; nader onderzoek kan daarom achterwege blijven.

Concluderend kan worden gesteld dat vanuit archeologie geen belemmeringen aanwezig zijn die uitvoering van het plan verhinderen. De wijze waarop de cultuurhistorie van het gebied in het plan is verwerkt is beschreven in paragraaf 2.3.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Om hinder tussen (agrarische) bedrijven en woningen te voorkomen is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat bij de bouw van nieuwe woningen voldoende afstand in acht wordt genomen tussen milieu belastende activiteiten (zoals bedrijven of zoals in onderhavig geval: sportcomplexen) en gevoelige functies (zoals woningen). Zo worden hinder en gevaar voorkomen en kunnen bedrijven zich binnen aanvaardbare voorwaarden in een gebied vestigen en activiteiten (blijven) uitoefenen.

4.2.1 agrarische bedrijven

Sinds 1 januari 2007 is de Wet Geurhinder en Veehouderij (Wgv) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen dieren met en zonder geuremissiefactor. De beoordeling of sprake is van geurhinder voor deze dieren bestaat bij geurgevoelige objecten (zoals woningen) voor dieren zonder geuremissiefactor uit een toetsing aan de voorgeschreven minimum afstanden.

Voor dieren zonder geuremissiefactor bedraagt de minimaal in acht te nemen afstand tussen een geurgevoelig object en het emissiepunt (buitenzijde stal of uiterste grens van het bouwvlak) buiten de bebouwde kom 50m. Dezelfde afstand geldt ingevolge artikel 3 lid 2 sub b Wgv voor veehouderijen en geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij (bedrijfswoning) of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 geldt de afstand van 50 meter ook voor woningen die na 19 maart 2000 op een kavel worden gebouwd die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij in samenhang met bedrijfsbeëindiging op dat perceel en sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen.

De plannen voorzien in het bouwen van 1 nieuwe woning. Aangezien de woning niet binnen een voormalig agrarisch bouwperceel wordt geprojecteerd, dient deze als nieuw geurgevoelig object te worden beschouwd. Vaststaat dat zonder meer voldaan kan worden aan de 'vaste afstanden' uit de Wet Geurhinder en veehouderij (50 meter) omdat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf op ruim 200m afstand ligt.

4.2.1.1 Geurbeleid Gemeente Woudenberg

De gemeente houdt bij het maken van geurcontouren bij nieuwbouw en milieuvergunningverlening de grenswaarden uit de Wgv aan. In het bestemmingsplan Buitengebied is zoveel mogelijk agrarische ontwikkeling mogelijk gemaakt binnen de kaders van het Reconstructieplan. Teneinde agrarische ontwikkeling te combineren met een goed woon- en leefklimaat heeft de gemeente een Gebiedsvisie op het gebied van geur vastgesteld (24 juni 2010). De Gebiedsvisie geldt voor delen van het grondgebied van Woudenberg en geeft de gewenste inrichting van het gebied aan ten aanzien van de ontwikkeling van de veehouderij sector en de gewenste ruimtelijke inrichting.

De gemeente Woudenberg wil met het geurbeleid bereiken dat gewenste ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Dit geldt zowel voor toekomstige woningbouw als ook voor uitbreiding van bedrijventerreinen. Met het oog op deze doelstelling zijn in de gebiedsvisie de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • een maximale geurbelasting (achtergrond) op de woonkern van 10ouE/m³, met als streven deze waarde zo dicht mogelijk te benaderen;
  • een maximale geurbelasting (achtergrond) van 10ouE/m³ binnen de zoekgebieden voor woningbouw en industrie;
  • ontwikkelingsmogelijkheden voor intensieve veehouderij in het landbouwontwikkelingsgebied;
  • ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij in het landbouwontwikkelingsgebied;
  • ontwikkelingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij op duurzame locaties in de verwevingsgebieden (in overeenstemming met het Reconstructieplan);
  • een streefwaarde voor de geurbelasting (achtergrond) in het extensiverings- en verwevingsgebied van   20ouE/m³;
  • een streefwaarde voor de geurbelasting (achtergrond) in het landbouwontwikkelingsgebied van 32ouE/m³;
  • groeiverwachting van de veehouderij van standstill in extensiveringsgebied, 15% groei in het verwevingsgebied en 30% groei in het landbouwontwikkelingsgebied;
  • alleen de grondgebonden bedrijven gelegen in het landbouwontwikkelingsgebied schakelen om.

In de huidige situatie bedraagt de gemiddelde achtergondbelasting in het extensiveringsgebied 1 ouE/m³. Dit komt overeen met een zeer goed leefklimaat. In de toekomstscenario's neemt de gemiddelde geurbelasting toe tot 2-5 ouE/m³. Een achtergrondbelasting van 2-5 ouE/m³ wordt gewaardeerd als zeer goed tot goed leefklimaat. De berekende waarden blijven ver onder de gestelde streefwaarde van 20 ouE/m³. Concluderend wordt dan ook gesteld dat komt naar voren dat het woon- en leefklimaat in het overgrote deel van de gemeente acceptabel is. Er is geen reden om andere dan de wettelijke geurnormen vast te leggen en de vaste afstanden te hanteren. De veehouderijen hebben bij het toepassen van de wettelijke normen en vaste afstanden voldoende uitbreidingsmogelijkheden.

Gelet op het feit dat in onderhavige situatie aan de afstandsnormen (respectievelijk 50m en 100m) wordt voldaan, is geen geurberekening uitgevoerd.

4.2.2 overige bedrijven

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. De publicatie heeft bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende richtafstanden tot gevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de bestemmingsgrens van bedrijven en anderzijds de gevel van een woning. De richtafstanden hangen samen met de gebiedskenmerken.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met een goed woon- en leefklimaat aansluitend op bestaand bebouwd gebied waarin ook bedrijven zijn gevestigd, is in dit bestemmingsplan een nadere uitwerking gemaakt van de milieuzonering. Voor de uitwerking is gebruik gemaakt van de in de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" (2009) opgenomen richtafstanden. Vanwege de ligging in het buitengebied is voor de nieuw te bouwen woning uitgegaan van de omgevingskwaliteit van een rustige woonwijk / buitengebied. De richtafstanden zijn daarbij als volgt:

Milieucategorie   Richtafstand  
1   10m  
2   30m  
3.1   50m  
3.2   100m  
4.1   200m  
4.2   300m  
5.1   500m  
5.2   700m  
5.3   1000m  
6   1500m  

Als de afstanden tussen ontwikkellocaties en bestaande bouw kleiner zijn dan de genoemde richtafstanden, dient door middel van onderzoek aangetoond moeten worden welke maatregelen genomen moeten worden om de overlast te beperken. Aan de hand hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken van de standaard afstanden.

uitwerking

In de directe omgeving van het plangebied zijn het volgende relevante bedrijven gevestigd:

  • Zeisterweg 52: vrachtwagenstalling - 1 tot maximaal 5 vrachtwagens
  • Zeisterweg 55: houthandel
  • Zeisterweg 57B: bedrijfsverzamelgebouw voor maximaal 5 bedrijven

In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden via een specifieke functieaanduiding bestemd voor de vormen van bedrijf zoals hierboven genoemd. Binnen het bedrijfsverzamelgebouw zijn op grond van de planregels (artikel 7.1 onder d) uitsluitend bedrijven toegestaan uit categorie 1 en 2. De regels voorzien in een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming Bedrijf te wijzigen in Wonen of een andere vorm van bedrijf. Voorwaarde voor het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid is dat in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht geen blijvend ongunstiger gevolgen voor de omgeving mogen ontstaan in vergelijking tot de bestaande situatie en het type bedrijf waarvan de functieaanduiding wordt gewijzigd.

Dat betekent dat de huidige hindercontouren maatgevend zijn. Op grond van de VNG uitgave Bedrijven en Milieuzonering gelden voor de bovengenoemde bedrijven de volgende aan te houden afstanden:

  • vrachtwagenstalling SBI-code 6321, grootste afstand 100m;
  • houthandel SBI - code: 45-1, grootste afstand 50m. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat recent een wijzigingsplan naar de functie aannemersbedrijf in procedure is gebracht. Deze wijziging heeft geen gevolgen voor onderhavig plan aangezien voor aannemersbedrijven (SBI-code 45-2 of 45-3) een grootste afstand geldt van maximaal 50m, afhankelijk van de omvang van de werkplaats.
  • bedrijfsverzamelgebouw voor bedrijven uit categorie 1&2: grootste afstand 10m.

Het bedrijf aan de Zeisterweg 57B is het dichtst bij het plangebied gelegen bedrijf; de afstand bedraagt hier meer dan 180m. Gesteld kan worden dat ruimschoots kan worden voldaan aan de richtafstanden uit de VNG brochure. Op grond hiervan vormt de afstand in relatie tot de milieucontour van de verschillende bedrijven geen belemmering voor uitvoering van de plannen.

4.3 Bodem

Het is wettelijk geregeld in de Bouwverordening dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouw activiteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag in beginsel niet ouder zijn dan 5 jaar en moet een vastgestelde informatie kwaliteit bieden (NEN5740). Als aan die voorwaarden niet wordt voldaan is aanvullend onderzoek vereist. Wanneer blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem geschikt te maken of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd.

Binnen het plangebied zijn blijkens de bodemkaart (zie afbeelding 15) geen gegevens bekend van de bodemsituatie. Ten behoeve van de plannen zal een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Doel van het onderzoek is het verzamelen van informatie met betrekking tot het voormalige gebruik van de locatie om een hypothese te stellen omtrent de aard van de verontreinigende stoffen en de te verwachten milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Deze hypothese, kan vervolgens met een bodemonderzoek worden getoetst. Het historisch onderzoek moet worden opgesteld volgens de NVN 5725 Bodem.

Aangezien het geldende bestemmingsplan binnen het plangebied geen (woon)bebouwing toestaat, is in het kader van voorliggend bestemmingsplan onderzocht in hoeverre de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Het onderzoek is in juli / augustus 2015 uitgevoerd door Econsultancy. De resultaten van het onderzoek maken als Bijlage 3 deel uit van het bestemmingsplan. Het vooronderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5725:2009. Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5707:2003. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de strategie voor een "onverdachte locatie". het onderzoek had tot doel vast te stellen of de onderzoekslocatie een grond- en/of grondwaterverontreiniging aanwezig is, teneinde te bepalen of er milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat twee grondmonsters een lichte verontreiniging bevatten met kwik en/of lood. De aangetroffen waarden liggen boven de achtergrondwaarden, maar komen niet boven de tussenwaarde uit. Op basis van het vooronderzoek is tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die wijzen op een mogelijke asbestverontreiniging. Op het maaiveld en ook in de bodem zijn zintuigelijk bij de fractie >16mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Er is daarom geen aanleiding voor een nader onderzoek naar asbest in de bodem. Ook hoeven geen specifieke maatregelen te worden getroffen bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden.

Concluderend kan worden gesteld dat de hypothese "onverdachte locatie" niet geheel wordt bevestigd door de uitkomsten van het onderzoek. De aangetroffen waarden liggen echter onder de zogenoemde tussenwaarde, zodat geen nader onderzoek hoeft te worden uitgevoerd. Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de nieuwbouw van een woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0018.jpg"

Afbeelding 15: uitsnede bodemkaart,

bron:http://webkaart.provincie-utrecht.nl/index.do?flamingoConfig=printTemplate.xml&kaarten=683,6 84&nakaarten=679,681,682

4.4 Buis- en transportleidingen

Raadpleging van de risicokaart leert dat buisleidingen waar het Besluit Externe Veiligheid op van toepassing is, op grote afstand van het plangebied liggen. Voorts zijn de reguliere huisaansluitingen aanwezig op de omliggende percelen.

4.5 Cultuurhistorie

De geschiedenis van het gebied gaat terug tot in de Middeleeuwen toen het gebied bekend was onder de naam "Hengiscoto"; één van de vier wouden die door Karel de Grote in 777 aan de aartsbisschop werden geschonken. De hofstede heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontginning van het aangrenzende moerasgebied.

In 1131 wordt het land dat "Hengescoten genoemd wordt" door aartsbisschop Andries van Cuijk geschonken aan de Benedictijner monniken van de Sint Laurensadbij in Oostbroek. De abdij stichtte hier een uithof om de woeste gronden hier te gaan ontginnen. Op basis van het bezit had men recht op een gemeenschappelijke weide en bos. De weide, de Woudenbergse meent, lag tussen de hofstede en het dorp en is tot 1868 in gemeenschappelijk gebruik gebleven. Het bos en het heide gebied strekten zich in een smalle strook ten westen van de meent uit. Deze langgerekte vorm is nog altijd kenmerkend voor het gebied.

In 1240 werd Henschoten door de abt van Oostbroek verpacht aan Filips van Rijningen (uit Wijk bij Duurstede) die zich heer van Woudenberg ging noemen. In 1638 werd een kwart van de meent toebedeeld aan de eigenaar van Henschoten; deze verplaatste toen zijn hofstede naar de huidige plek bij de meent. Oorspronkelijk lag de hofstede meer naar het westen. Het hof Henschoten had het recht om 54 beesten (scharen) op de Meent te weiden. De bewoner van het nabij gelegen erf Nyenhuysen (Nieuwhuis) mocht er 35 weiden.

De verschillende fasen in de ontstaansgeschiedenis zijn goed af te leiden uit de kaarten uit 1717, 1790 en 1832. Deze zijn opgenomen in paragraaf 2.1. Vanwege de belangrijke rol die het plangebied heeft gespeeld in de ontstaansgeschiedenis van Woudenberg, is ervoor gekozen om met de nieuwbouw aan te sluiten op de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Hoofdstuk 2 gaat daar uitgebreid op in.

4.6 Ecologie

In Nederland is er verschillende regelgeving die toeziet op de bescherming van de natuur. De regels zijn gericht op bescherming van een onderdeel uit het milieu of de natuur, zoals op de bescherming van de waterkwaliteit en kwantiteit en voor bepaalde dier- en plantensoorten. De belangrijkste bescherming is neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet uit 2002 en de uit het Natuurbeleidsplan voortkomende Ecologische Hoofdstructuur.

4.6.1 Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet (Nbw) beschermt alleen de op grond van deze wet aangewezen gebieden, de zogenaamde speciale beschermingszones. De Natuurbeschermingswet is in oktober 2005 in werking getreden. Met deze wet zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie omgezet in nationale regelgeving, wat heeft geresulteerd in de aanwijzing van 126 Europees beschermde natuurgebieden, de zogeheten Natura 2000- gebieden. Op grond van deze wetgeving is het in en in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten verboden om zonder vergunning activiteiten of handelingen uit te voeren in een speciale beschermingszone als deze, gelet op de instandhoudingdoelstellingen van het gebied, die de kwaliteit van de habitats zouden kunnen doen verslechteren of een verstorend effect zouden kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Er zijn binnen een straal van 3 km geen Natura 2000 gebieden of beschermde natuurmonumenten gelegen. Gelet op deze afstand vormen deze geen belemmering voor realisatie van het plan, noch brengen deze extra randvoorwaarden mee. Er zal geen vergunning hoeven worden aangevraagd uit hoofde van de Nbw.

4.6.2 Strategische milieubeoordeling / plan mer

Sinds juli 2001 is ook de Europese richtlijn Strategische Milieubeoordeling (21-7-2001) van toepassing. De omzetting naar Nederlands recht (Wet milieubeheer) heeft plaatsgevonden in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Een Strategische Milieu Beoordeling (SMB) of Plan-m.e.r. is verplicht bij wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen die mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu hebben (aanzienlijke effecten). Daarbij moet worden gedacht aan structuurplannen, bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen.

Als een dergelijk plan aan de orde is, dient te worden onderzocht of het een plan is dat het kader vormt voor toekomstige m.e.r.-plichtige activiteiten zoals vermeld in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit MER, zo ja dan dient er een Plan-m.e.r. te worden gemaakt. Voorliggende bouwplannen komen niet voor in de genoemde bijlagen en zijn ook niet van een zodanige omvang of impact dat de (milieu)gevolgen inzichtelijk zouden moeten worden gemaakt in een planmer. Dat betekent dat in beginsel geen milieurapport hoeft te worden gemaakt, tenzij op grond van de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn een passende beoordeling zou moeten worden gemaakt. Gelet op het gestelde in de voorgaande paragraaf is ook dat niet aan de orde.

4.6.3 EHS, nee, tenzij

Zoals eerder aangegeven in paragraaf 3.2 heeft de provincie Utrecht in haar PRS en de PRV uitwerking gegeven aan het natuurbeleid en de provinciale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het plangebied ligt binnen de grenzen van de EHS. Op ingrepen in de EHS is een "nee, tenzij regime" van toepassing. Door ecoloog Herman van den Bijtel is in 2013 een quickscan onderzoek uitgevoerd met als doel de effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van de beoogde ingreep inzichtelijk te maken. De EHS - toets is uitgevoerd als onderdeel van het natuurwaardenonderzoek in het kader van de Flora en faunawet.

Op basis van het terreinbezoek luidt de conclusie op basis van het oorspronkelijke inrichtingsvoorstel dat realisatie van het plan naar verwachting niet zal leiden tot een significante aantasting van 'bijzondere soorten' en 'essentiële verbindingen'. Ook leidt realisatie van het plan naar verwachting niet tot significante aantasting van 'zones met bijzondere ecologische kwaliteit'. Wel wordt in het oorspronkelijke inrichtingsvoorstel een oppervlakte van meer dan 1000m² onttrokken aan de EHS. Aangezien deze oppervlakte ruim boven de oppervlakte ligt dan de oppervlakte die in de EHS wijzer als 'kleinschalige ingreep' (<200m²) wordt aangemerkt door de provincie.

Daarom heeft in overleg met de provincie een aanvulling plaatsgevonden op de Quickscan (zie bijlage 5). Daarbij heeft een beoordeling plaatsgevonden van de effecten van deze aantasting op de 'aaneengeslotenheid en robuustheid' van de EHS. In overleg met de provincie is uitwerking gegeven aan een aantal maatregelen die de negatieve gevolgen van de beoogde ingrepen kunnen voorkomen. In overleg met de ecoloog en de provincie Utrecht is het plan aangepast en uitgebreid met een aantal inrichtingsmaatregelen. Het aangepaste plan is vervolgens opnieuw beoordeeld op de gevolgen van het plan op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Geconcludeerd wordt dat met de voorgestelde aanpassingen, ondanks het verlies aan oppervlakte het plan niet leidt tot een significante aantasting van de aaneengeslotenheid en de robuustheid van de EHS.

Aan deze conclusie liggen de volgende overwegingen ten grondslag:

  • het plangebied ligt in een uitstulping van het aaneengesloten bosgebied van Den Treek - Henschoten en wordt omringd door intensief agrarisch gebruikte gronden. Ook grenst het plangebied aan een drukke provinciale weg met ten zuiden daarvan bebouwd gebied;
  • de huidige kwaliteit van het plangebied zijn beperkt. Het vormt geen essentieel leefgebied voor bijzondere soorten en er zijn geen vaste rust en verblijfplaatsen van bijzondere soorten vastgesteld;
  • het plangebied is reeds verstoord (onder meer door puin in de bodem en niet-inheemse Pontische rododendron als restant van de vroegere tuinaanleg);
  • het plangebied heeft geringe potentie voor de ontwikkeling van droge bosvegetaties;
  • het aangepaste plan voorziet in maatregelen die de ecologische kwaliteit van het terrein verbeteren, onder meer door:
    • 1. herstel nat berken-/elzenbroekbos in het bosperceel langs de zuidrand;
    • 2. het verbeteren van de kwaliteit van de overige bospercelen rondom het perceel door gericht beheer;
    • 3. het ontwikkelen van mantel en zoomvegetaties langs de oostzijde van het plangebied;
    • 4. het ontwikkelen van een natuurvriendelijke beekoever langs de beek aan de noordzijde van het plangebied.

Naar aanleiding hiervan heeft overleg plaatsgevonden met de provincie. De discussie spitste zich daarbij vooral toe op het oppervlaktecriterium. Daarop is aangegeven dat de toets op vermindering van oppervlakte EHS niet absoluut moet worden beoordeeld, maar in samenhang met andere aspecten.

Concluderend kan worden gesteld dat met de te nemen inrichtingsmaatregelen geen sprake is van significante aantasting. Daar komt bij dat de bouwplaats en de tuin niet uit de EHS gaan; wel krijgen deze een andere bestemming. Dit uitgangspunt is, samen met de te nemen inrichtingsmaatregelen vertaald naar de verbeelding en de regels van dit bestemmingsplan.

4.6.4 Flora- en faunawet

Doel van de Flora- en Faunawet (Ff-wet) is het duurzaam garanderen van het voortbestaan van de in het kader van deze wet beschermde plant- en diersoorten. Om de instandhouding daarvan te waarborgen moeten de negatieve effecten op die instandhouding voorkomen worden; daarom zijn voor een aantal planten en dieren beschermende verbodsbepalingen opgenomen in de Ff-wet. De negatieve effecten op andere beschermde soorten kunnen gerechtvaardigd worden wanneer sprake is van een redelijk doel of wanneer het een maatschappelijk geaccepteerde activiteit betreft. Voor een aantal soorten geldt een algemene ontheffingsplicht ex artikel 75 van de Flora- en faunawet, voor minder algemeen voorkomende soorten kan in sommige gevallen vrijstelling worden aangevraagd.

Bij elk project, elke locatie of activiteit geldt bovendien een algemene 'zorgplicht' uit hoofde van de Flora- en faunawet. Deze zorg houdt in ieder geval in dat: "een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken".

Doel van de Ff-wet is het duurzaam garanderen van het voortbestaan van de in het kader van deze wet beschermde plant- en diersoorten. Om de instandhouding daarvan te waarborgen moeten de negatieve effecten van de voorgenomen ingreep zoveel mogelijk voorkomen en beperkt worden. Daarom is voor een aantal planten en dieren een beschermende verbodsbepaling opgenomen in de Ff-wet. Gevolg hiervan is dat door middel van ecologisch onderzoek in beeld dient te worden gebracht welke waarden in het gebied voorkomen en wat de effecten van de voorgenomen ingreep op die waarden zullen zijn.

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is ecologisch onderzoek gedaan in de vorm van een quickscan naar het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Het onderzoek richtte zich op de binnen de verschillende plangebieden voorkomende natuurwaarden in relatie tot de beoogde plannen. De resultaten van het onderzoek maakt deel uit van dit bestemmingsplan als Bijlage 4.

Uit de quickscan komt naar voren dat in het plangebied verschillende bomen met holten aanwezig zijn, die geschikt zijn als verblijfplaats voor holbewonende vleermuizen. Het is aannemelijk dat delen van het plangebied door vleermuizen wordt gebruikt als jachtgebied. Het betreft zowel de bosranden als de lanen en open plekken in en om het plangebied. De lanen kunnen tevens een functie hebben als vliegroute voor vleermuizen. In het plangebied zijn van twee soorten broedvogels (oude) nesten aangetroffen die jaarrond beschermd zijn (sperwer en buizerd). Het plangebied is geschikt leefgebied voor hazelworm en ringslang. Op grond van de aard en de inrichting van het perceel worden geen andere strikter beschermde soorten verwacht.

Realisatie van de plannen kan leiden tot het verstoren en/of vernietigen van verblijfplaatsen en of jachtgebieden van beschermde soorten, vleermuizen in het bijzonder. Ook kan het kappen van bomen leiden tot het verstoren en vernietigen van verblijfplaatsen van strikter beschermde soorten zoals sperwer en buizerd.

Als onderdeel van de nadere uitwerking van de plannen in het kader van de nee, tenzij toets heeft tevens een inmeting plaatsgevonden van de in zowel ruimtelijk als in ecologisch opzicht waardevolle bomen en (laan)structuren. In de planvorming is ernaar gestreefd deze waarden zoveel mogelijk te respecteren. Indien bij nadere uitwerking blijkt dat kap van in ecologisch opzicht waardevolle bomen onvermijdelijk is, zal indien nodig ontheffing worden aangevraagd. Daarbij zal nader onderzoek moeten plaatsvinden en zullen de voorgeschreven mitigerende maatregelen worden opgevolgd. Uit de verrichte quickscan komt naar voren dat het aannemelijk is dat onder de genoemde voorwaarden ontheffing zal kunnen worden verleend.

Concluderend kan worden gesteld dat, mits de plannen in overeenstemming met het voorliggende aangepaste inrichtingsplan, de verbodsbepalingen van de Ffwet niet zullen worden overtreden. Indien bij uitvoering blijkt dat toch verstoring plaatsvindt, bijvoorbeeld door noodzakelijk kap van bomen, is het aannemelijk dat ontheffing zal kunnen worden verleend.

Vanuit ecologie zijn er geen belemmeringen die uitvoering van het plan in de weg staan.

4.6.5 Boswet

In Nederland worden bossen beschermd door de Boswet. Bos valt onder de Boswet als het gaat om beplantingen met bomen met een grotere oppervlakte dan 10 are (10.000m²) of, als het een rijbeplanting betreft, uit meer dan 200 bomen bestaat. Soorten als Linde, Paardenkastanje, Italiaanse Populier en Treurwilg vallen niet onder de Boswet, net als wegbeplanting en eenrijige beplanting langs wegen van Populier en Wilg. Fruitboomgaarden, boomkwekerijen en kerstboomkwekerijen vallen ook niet onder de Boswet. De Boswet is alleen van toepassing buiten de bebouwde kom Boswet; deze kan afwijken van de bebouwde kom die in het kader van de Wegenverkeerswet wordt vastgesteld.

De Boswet heeft als doel om de totale oppervlakte aan bos in stand te houden. De Boswet kent geen regeling om concrete bosgebieden te beschermen en kent ook geen vergunningenstelsel. Wel kent de Boswet een meldingsplicht voor boseigenaren die een houtopstand wil vellen. De eigenaar die wil kappen dient dit minimaal 1 maand van tevoren te melden. Als het gaat om een dunning die gericht is op de groei van de overblijvende houtopstand, dan hoeft men dit niet te melden. Ook het periodiek kappen van wilgengrienden en hakhout hoeft niet te worden gemeld.

Naast de meldingsplicht kent de Boswet een herplantplicht voor de eigenaar van de grond waarop een houtopstand is geveld of op andere wijze teniet is gegaan. De eigenaar is verplicht om binnen 3 jaar tot herplant over te gaan.

Ten slotte kent de Boswet het ministeriële kapverbod waarbij de Minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie in gevallen waarbij het natuur- of landschapsschoon ernstig in gevaar is een kapverbod kan opleggen.

Voorliggend plan leidt tot oppervlakteverlies van bos dat onder de Boswet valt. Hiervoor geldt een compensatieplicht. De compensatie van bos kan en zal binnen de grenzen van het landgoed Den Treek - Henschoten plaatsvinden. Ook vanuit het beschermingskader van de Boswet zijn er geen belemmeringen die uitvoering van het plan in de weg staan.

4.7 Externe veiligheid en overige risico's

In het Besluit Externe Veiligheid zijn de risiconormen voor bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft tot doel om zowel individuele burgers, als groepen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen. Gemeenten en provincies moeten de normen uit het besluit naleven bij het opstellen en wijzigen van bestemmingsplannen en bij het verlenen van milieuvergunningen. Het besluit is van toepassing op Wm-vergunningplichtige risicovolle inrichtingen en/of de nabijgelegen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten.

De verdeling tussen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten is gemaakt om bepaalde groepen mensen in het bijzonder te beschermen. Hierbij spelen het aantal, de verblijftijd, de fysieke of psychische gesteldheid van mensen en de aanwezigheid van adequate vluchtmogelijkheden een rol. Een voorziening zoals een zorginstelling of verpleeghuis wordt bijvoorbeeld aangemerkt als een kwetsbaar object.

Raadpleging van de Risicokaart (afbeeldingen 16) leert dat vakantiepark De Heygraeff is aangeduid als risico-object waarop het BEVI niet van toepassing is. Reden om het vakantiepark op de kaart aan te duiden is het feit dat op het terrein een aantal tanks aanwezig is met Propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas. Het plangebied bevindt zich ruim buiten de contour van de inrichting. Er hoeft geen risicoberekening te worden gemaakt. Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen die uitvoering van het plan verhinderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPHuisHeischoten-vg01_0019.jpg"

Afbeelding 16: uitsnede Risicokaart locatie Zeisterweg, Woudenberg

bron: www.risicokaart.nl

4.8 Geluid

4.8.1 Wegverkeerslawaai

Aangezien dit plan de nieuwbouw van een geluidgevoelig object (woning) beoogt, is een akoestisch onderzoek in beginsel noodzakelijk. Voor dit plangebied is alleen de Zeisterweg relevant. Deze weg ligt buiten de bebouwde kom en heeft zodoende een geluidszone van 250m.

Het bestemmingsplan Buitengebied biedt de mogelijkheid om via vrijstelling of wijziging om nieuwe (bedrijfs)woningen te realiseren. In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan dient echter duidelijkheid te bestaan over de akoestische situatie. In bijlage 5 van het bestemmingsplan is een overzicht opgenomen van de in acht te nemen afstanden tot wegen bij de realisatie van geluidgevoelige objecten. De 48dB contour van de N224 ligt op het baanvak De Heijgraeff - Voorstraat op 189m van de weg. De 53dB contour ligt op 90m van de weg. De beoogde bouwplaats ligt op ongeveer 100m van de weg.

Met het oog op een vast te stellen hogere waarde is in het kader van dit bestemmingsplan een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden bij het bestemmingsplan gevoegd.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de plangebieden niet in een stiltegebied liggen. Bovendien wordt 'wonen' niet gezien als ongewenste functie in relatie tot de doelstellingen voor stiltegebieden.

4.9 Luchtkwaliteit

In Nederland gelden regels voor luchtkwaliteit; deze zijn opgenomen in de Wet Luchtkwaliteit 2007 die op 15 november 2007 in werking is getreden en als titel 5.2 deel uitmaakt van de Wet milieubeheer (Wmb). Hiermee is het Besluit Luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen. In de Wet Luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen ter bescherming van het milieu en de leefkwaliteit. In 'artikel 5.16' is geregeld op welke wijze het aspect luchtkwaliteit in acht dient te worden genomen bij planvorming. Indien één of meerdere grenswaarden niet worden overschreden na realisatie van het plan, vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan, zelfs niet als het plan leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Indien één of meerdere grenswaarden reeds worden overschreden voor realisatie van het plan, moet worden onderzocht in hoeverre het voorgenomen plan "in betekenende mate bijdraagt" aan de concentraties van de stof waarvoor de grenswaarden worden overschreden.

De Uitvoeringsregels voor het bepalen van de luchtkwaliteit en de bijdrage van een plan daarin zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur "Niet in Betekenende Mate Bijdragen" en de Ministeriële regelingen: "Beoordeling Luchtkwaliteit 2007" en "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007". Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het NSL is de definitie van "niet in betekenende mate" verschoven van 1% naar 3%.

Indien een voorgenomen plan "niet in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alsnog doorgang vinden. Indien het plan wel "in betekenende mate bijdraagt" kan het plan alleen doorgang vinden, indien de positieve effecten van dat plan -en/of de met het plan samenhangende maatregelen- zodanig verbeteren dat per saldo geen verslechtering optreedt. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het NSL gecompenseerd met algemene maatregelen.

Bij woningbouw geldt dat een bouwplan met minder dan 1500 woningen, gelegen aan één ontsluitingsweg, niet in betekenende mate bijdraagt. Deze gevallen kunnen als gezegd zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Onderhavige plannen gaan uit van de bouw van 3 woningen, kan worden gesteld dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt en dat nader onderzoek achterwege kan blijven. Aangezien woningen zijn niet aangemerkt als 'gevoelige bestemming' in de zin van het Besluit Gevoelige Bestemmingen, hoeft in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet te worden gekeken in hoeverre de afstand tot provinciale wegen (N) een belemmering vormt voor uitvoering van de plannen.

4.10 Vormvrije m.e.r. beoordeling

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een

volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de

'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt,

bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.

M.e.r.-plicht: drie aanvliegroutes

Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die

kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke

aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden

getoetst. Bepalend hierbij is de activiteit (of zijn de activiteiten) waarop het plan of besluit

betrekking heeft.

Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Hiermee toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die

(mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het

Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • a. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
  • b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D.

Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht:

  • a. het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan als bedoeld in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.
  • b. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig. Door Provinciale Staten kunnen op grond van de Provinciale Milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject conform categorie D11.2 uit de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject). Gelet op het beperkte karakter (1 nieuwe woning) van de ontwikkeling in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. (2000, respectievelijk 4000 of meer woningen), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten is aannemelijk dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden.

4.11 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is

beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Voor dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd, zie bijlage 6.

Uit de toets is naar voren gekomen dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Het plan raakt geen essentiële waterbelangen. Het waterschap heeft daarom positief over het plan geadviseerd. Bij de uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de algemene en gebiedsspecifieke uitgangspunten voor water:

  • 1. Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • 2. Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet daarom worden voorkomen. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • 3. Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Gevraagd wordt om bij bouwplannen gebruik te maken van de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak; deze is te vinden op de website van het waterschap (www.wvv.nl).

4.12 Conclusie

Voor onderhavig project zijn de volgende milieu aspecten (oriënterend) beschreven: archeologie, bodem, ecologie, externe veiligheid geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, buis- en transportleidingen en water. Vanuit al deze aspecten zijn geen belemmeringen te verwachten die de voorgenomen plannen in de weg staan.

Hoofdstuk 5 Juridisch planbeschrijving

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen één geheel. Tevens vormen de regels met de daaraan gekoppelde verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Voor de gemeente is het bestemmingsplan het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om doelstellingen te realiseren. In onderhavig plangebied legt het bestemmingsplan de basis voor een nieuwe ontwikkeling.

 

In het kader van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van een bestemming waarin tevens regels zijn gesteld ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden op en de gebruiksmogelijkheden van die gronden. De toelichting heeft geen juridische bindingskracht, maar vormt wel en belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan omdat hierin de beweegredenen, onderzoeksresultaten en de (beleids)uitgangspunten zijn verwoord, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarmee is de toelichting van wezenlijk belang voor de juiste interpretatie van het bestemmingsplan en de wijze waarop de daarin opgenomen bepalingen moeten worden toegepast.

5.2 Methodiek

Bij het opzetten van dit bestemmingsplan is ervoor gekozen het bestemmingsplan inhoudelijk zoveel mogelijk te laten aansluiten op het bestemmingsplan Buitengebied (geconsolideerde versie). De begrenzing van het plangebied komt overeen met de begrenzing van het gebied waar ingrepen zijn voorzien. Binnen het bestemmingsvlak zijn bouwvlakken aangeduid, waarbinnen mag worden gebouwd.

In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

Wonen

Daarnaast komen de volgende dubbelbestemmingen voor:

Waarde - Archeologie - 2

Waarde - Archeologie - 3

Waarde - Ecologie

Dit bestemmingsplan is opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2014) die het mogelijk maakt om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting omdat deze immers geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan.

De Wet ruimtelijke ordening kent drie planvormen:

  • gedetailleerd bestemmingsplan
  • globaal eindplan
  • globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden

De eerste twee plansoorten bieden een directe basis voor vergunningverlening. Een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden moet eerst worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan voordat (bouw)vergunning kan worden verleend. Dit plan is ontwikkelingsgericht en heeft de vorm van een globaal eindplan.

Het bestemmingsplan wordt digitaal vastgesteld en via digitaal (via internet) raadpleegbaar gepubliceerd. Daarnaast wordt het bestemmingsplan afgedrukt zodat het ook analoog kan worden geraadpleegd. Bij inhoudelijke verschillen tussen het digitale en het analoge bestemmingsplan, geldt het digitale bestemmingsplan.

5.3 Opzet regels

De opbouw van de planregels is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

Artikel 1 Begrippen;hier zijn de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden toegepast. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP 2014.

Artikel 2 Wijze van meten; hier is aangegeven op welke wijze maten, inhoud en oppervlakten van bouwwerken worden gemeten en berekend om zo tot een eenduidige toepassing van de bouwregelingen te komen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving zijn de functies benoemd die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwvoorschriften zijn gerelateerd aan deze omschrijving evenals het gebruik van de gronden en de daarop toegestane bebouwing. De bestemmingsvoorschriften kennen alle dezelfde opbouw met de volgende onderdelen:

  • bestemmingsomschrijving
  • bouwregels
  • nadere eisen
  • afwijken van de bouwregels
  • specifieke gebruiksregels
  • afwijken van de gebruiksregels
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • wijzigingsbevoegdheid

Niet elke bestemmingsregel bevat deze elementen; dit is afhankelijk van de bestemming en de daarvoor relevante bepalingen. Voor de inhoud van de regels is de regeling zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2009 als uitgangspunt genomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels:in dit artikel wordt aangegeven in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt van een algemene bevoegdheid om af te wijken van de regels in het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht: samengevat is hier bepaald dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar dit strijdig zijn met dit plan, in dezelfde vorm mogen blijven bestaan. Wel blijft het mogelijk om op te treden tegen (eerder ontstaan) illegaal gebruik of bebouwing.

Artikel 13 Slotregel:hier is aangeven onder welke naam het plan kan worden aangehaald.

5.4 Verbeelding

Op de plankaart of verbeelding is de bestemming van de betreffende percelen aangegeven. De plankaart bestaat uit een verzameling van geografisch bepaalde objecten, die tezamen met de regels zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bebouwingsmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

Verklaringen zijn de overige in de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen en de raadpleegbaarheid te verbeteren. Van belang om te vermelden is het feit dat op de verbeelding de bestemmingsvlakken met de bestemming “Wonen” door middel van een verbindingsteken met elkaar verbonden zijn. Beide bestemmingsvlakken vormen daardoor één geheel waarop één hoofdgebouw (de woning) is toegestaan. Het in het inrichtingsplan voorziene (vrijstaande) bijgebouw mag uitsluitend in het bestemmingsvlak worden gebouwd dat is voorzien van de aanduiding 'bg' (bijgebouw).

5.5 Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemmingsregeling. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan alle in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van die gronden en ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden. Elke bestemming is geometrisch bepaald. In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemming opgenomen: overeenkomstig het archeologie beleid van de gemeente zijn de gronden tevens voorzien van de dubbel bestemmingen: "Waarde - Archeologie - 2", "Waarde - Archeologie - 3". Vanwege de ligging in de EHS hebben de gronden tevens de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie" gekregen.

Het bestemmingsvlak voor de bestemming "Wonen" heeft een oppervlakte van 1000m². Met het oog op het inrichtingsplan is ervoor gekozen om twee bestemmingsvlakken aan te wijzen en deze aan elkaar te verbinden door middel van een aanduiding. De woning mag worden gebouwd in het bestemmingsvlak dat tevens is voorzien van een bouwvlak. Voor het vrijstaande bijgebouw is een apart bestemmingsvlak opgenomen met de aanduiding 'bijgebouw'. In dit bestemmingsvlak mogen uitsluitend (vrijstaande) bijgebouwen en geen hoofdgebouwen worden gebouwd.

De inhoud van de woning is gemaximeerd tot 700m³. Bijgebouwen zijn in beginsel toegestaan tot 80m². Op de plankaart is een bouwvlak aangegeven waarbinnen gebouwen moeten worden gebouwd. Voor zover relevant zijn de flexibiliteitsbepalingen uit het bestemmingsplan Buitengebied hier overgenomen.

De voorwaarde dat de voormalige (bedrijfs)bebouwing is gesloopt, is reeds vervuld. Hierover zijn dan ook geen aanvullende regels gesteld. Aangezien dit bestemmingsplan de grondslag biedt voor de ontwikkeling van een nieuwe woning, zonder dat hiervoor een concrete bouw- en inrichtingsplan voor beschikbaar is, is - in aanvulling op de regels van het bestemmingsplan Buitengebied - in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de te nemen ecologische inrichtingsmaatregelen.

De voorwaardelijke verplichting voorziet in de uitwerking van een inrichtings- en beheerplan met het oog op het voorkomen van significante aantasting van de EHS. Zodoende is bepaald dat voorafgaand aan het afgeven van de vergunning om te mogen bouwen een inrichtingsvoorstel dient te worden overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een goede ecologische en landschappelijke inpassing. Ook zijn hierin de overeengekomen 'plussen' voor de EHS vastgelegd (zie ook het bepaalde in artikel 4.2.2 van de regels en de bijbehorende Bijlage. Daarnaast is de verplichting opgenomen dat deze maatregelen in stand dient te worden gehouden. Het niet uitvoeren of instandhouden van de in het inrichtings- en beheerplan voorgeschreven ecologische maatregelen is aangemerkt als strijdig gebruik, zodat gerichte handhaving mogelijk is.

Om de natuurwaarden in de EHS veilig te stellen, is via de dubbelbestemming "Waarde - Ecologie" bepaald dat buiten het gebied dat als tuin gebruikt mag worden (deze gronden zijn voorzien van de aanduiding 'bostuin') voor wijzigingen in de inrichting en/of het beheer ten opzichte van het inrichtings- en beheerplan, een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Financiering

De gronden waarop de voorgenomen nieuwbouw is geprojecteerd, zijn eigendom van Landgoed Den Treek - Henschoten NV. De realisatie van de plannen vindt plaats voor rekening en risico van de initiatiefnemer / eigenaar.

In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn met de initiatiefnemer (Landgoed Den Treek - Henschoten) afspraken gemaakt inzake kostenverhaal, eventuele planschade daaronder begrepen. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Hiermee is kostenverhaal anderszins verzekerd en kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Gelet op de ligging van het plangebied in het buitengebied en de ruime onderlinge afstanden tot bestaande woningen en bedrijven is geen risicoanalyse uitgevoerd naar mogelijke planschade.

6.2 Conclusie

Tussen initiatiefnemer en de gemeente zijn afspraken gemaakt over kostenverhaal; deze zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Het verhaal van planschade maakt deel uit van de gemaakte afspraken. Kostenverhaal is op deze manier anderszins verzekerd; er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden opgesteld.

De nieuwbouw van de woning die met dit plan mogelijk wordt gemaakt vindt plaats voor rekening en risico van de toekomstige eigenaren / erfpachters en draagt bij aan de duurzame instandhouding van het landgoed. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

Er is geen mogelijkheid geboden voor inspraak. Wel zijn de directe omwonenden rechtstreeks over het plan geïnformeerd door de rentmeester van het landgoed, mw. Diepenhorst. Naar aanleiding daarvan zijn geen vragen of reacties ontvangen. Het ontwerpbestemmingsplan zal volgens de reguliere procedures ter inzage worden gelegd waarna zienswijzen kunnen worden ingediend.

7.2 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan Huis Heischoten is in het kader van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voor advies toegezonden aan de bestuurlijke vooroverleg partners. De volgende vier vooroverlegpartners hebben een reactie / advies gestuurd: de gemeente Leusden, de Veiligheidsregio Utrecht, de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en de Provincie Utrecht.

Hierna worden de reacties behandeld. Eerst is een samenvatting opgenomen, waarna de gemeentelijke reactie volgt. Voor zover relevant zijn deze reacties en adviezen in het bestemmingsplan verwerkt.

7.2.1 Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is een welstands- en monumentenadvies betreffende het bestemmingsplan met beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkeling van het Huis Heischoten. In haar reactie adviseert de Commissie om de woning niet op het noorden te richten maar op de laan die aan de westkant ligt. Hiermee ontstaat meer samenhang tussen de laan en het volume.

De Commissie geeft voorts aan een jagershuis zoals dat in het bestemmingsplan wordt voorgesteld in deze situatie goed denkbaar te vinden. Wel geeft de commissie daarbij aan grote voorkeur te hebben voor een eigentijdse interpretatie van een jagershuis of rentmeestershuis. Ook wordt de suggestie gedaan om in plaats van een lichte kleurstelling te kiezen voor een baksteen in een natuurlijke tint.

Reactie gemeente:

De reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan voor zover het de oriëntatie van de woning betreft. Daarnaast zal de Commissie, overeenkomstig haar verzoek, in een vroegtijdig stadium bij de verdere planvorming worden betrokken. Het advies is ter informatie doorgestuurd aan de initiatiefnemer.

7.2.2 Gemeente Leusden

Door Gemeente Leusden is aangegeven dat het plan voor een extra woning met een inhoud van 700m³ past binnen de uitvoering van het convenant Den Treek - Henschoten.

Reactie gemeente:

Dit punt behoeft geen nadere beantwoording of verwerking in het bestemmingsplan.

7.2.3 Provincie Utrecht

In haar reactie heeft de Provincie Utrecht zich gebaseerd op eventuele strijdigheden met de provinciale belangen. Ten aanzien van het beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) wordt opgemerkt dat de toelichting op het bestemmingsplan niet op alle punten actueel is. Gevraagd wordt om de gemaakte afspraken en de maatregelen die nodig zijn om significante aantasting van de EHS te voorkomen beter te borgen in de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt gevraagd de dubbelbestemming “Waarde - Ecologie” voor zover dat nog niet het geval mocht zijn, ook toe te kennen aan het perceel met de aanduiding 'bostuin'. Voorts wordt opgemerkt dat in de toelichting op het bestemmingsplan geen melding wordt gemaakt van het feit dat mogelijk ook compensatie dient plaats te vinden in het kader van de Boswet.

Daarnaast bevat het advies enkele opmerkingen met betrekking tot het aspect cultuurhistorie. Gevraagd wordt de toelichting op het bestemmingsplan aan te vullen met de ontwikkelingsgeschiedenis vanaf de 12e eeuw, aangezien deze van groot belang is voor het ontstaan van de gemeente Woudenberg. Het inzicht in de vroegere ontstaansgeschiedenis draagt bij in het begrip voor de gemaakte keuzes ten aanzien van situering en uiteindelijke vormgeving van de nieuwbouw. De oriëntatie van het huis zou op het westen gericht moeten zijn.

Met betrekking tot het aspect archeologie wordt opgemerkt dat in het archeologiebeleid van de gemeente geen rekening is gehouden met de archeologische resten die zijn verbonden aan het voormalige Huis Heischoten, evenals mogelijke eerdere resten. Gevraagd wordt om, op basis van deze nieuwe kennis, de archeologische verwachting voor het gebied bij te stellen nar Archeologisch waardevol gebied 3 met ondergrenzen van 100m² en 30cm. Indien gewenst kan vanuit het team Mobiliteit, Economie en Cultuur (MEC) een andere toelichting worden gegeven ten aanzien van deze wens.

Reactie gemeente:

Deze reactie leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan. Overeenkomstig het advies van de provincie zal de toelichting op het bestemmingsplan met betrekking tot de EHS worden geactualiseerd. Ook zal een verwijzing naar de Boswet worden opgenomen.

De planregels zijn aangepast zodanig dat de gemaakte afspraken ter voorkoming van significante aantasting van de EHS voorwaarde zijn voor het verlenen van de vergunning voor het bouwen van de woning. De dubbelbestemming Waarde – Ecologie was reeds toegekend aan de gronden met de aanduiding “bostuin”. Het bestemmingsplan behoeft op dit punt derhalve geen aanpassing.

De gevraagde aanvulling inzake de ontwikkelingsgeschiedenis was reeds in de toelichting op het bestemmingsplan opgenomen in Hoofdstuk 2 Planbeschrijving. Om herhaling te voorkomen, zal in Hoofdstuk 4 (paragraaf 4.1) een verwijzing worden opgenomen naar paragraaf 2.1 (ontstaansgeschiedenis). Er is bewust voor gekozen om de ontstaansgeschiedenis in Hoofdstuk 2 op te nemen, omdat de ontstaansgeschiedenis van het gebied en de locatie als belangrijk uitgangspunt zijn gekozen voor de locatiekeuze en het inpassingsplan voor de nieuwbouw. Zoals reeds aangegeven onder het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit zal in de regels van het plan worden bepaald dat de nieuwe woning georiënteerd dient te zijn op de laan die zich ten westen van het plangebied bevindt.

Ten slotte zal vanuit de gemeente contact worden opgenomen met het team MEC inzake het advies met betrekking tot de archeologische verwachtingswaarde voor het gebied. Aangezien in het kader van deze ontwikkeling reeds een archeologisch bureauonderzoek heeft plaatsgevonden, heeft dit punt niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

7.2.4 Veiligheidsregio Utrecht

Door Veiligheidsregio Utrecht is aangegeven dat vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen aanwezig zijn die uitvoering van het plan in de weg staan. Daarnaast heeft de VRU gekeken naar de aspecten bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid.

Vastgesteld is dat binnen een afstand van 80m gemeten vanaf de voordeur van de nieuwe woning een primaire bluswatervoorziening aanwezig dient te zijn met een minimale opbrengst van 500liter / minuut. Wanneer geen bluswatervoorziening in het gebied aanwezig is, dient de eigenaar deze op eigen terrein aan te brengen.

Met het oog op de bereikbaarheid van de nieuwe woning dient de voordeur van de nieuwe woning binnen 40m bereikbaar te zijn voor blusvoertuigen. Aan deze voorwaarde wordt voldaan indien het eigen terrein vanaf de openbare weg toegankelijk is voor blusvoertuigen van de brandweer.

Reactie gemeente:

De gestelde voorwaarden inzake de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid zal worden getoetst en voor zover nodig als voorwaarde worden opgenomen in de vergunningverlening voor de bouw van de nieuwe woning. Indien nodig zal contact worden gezocht met de VRU.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 16 december 2015 tot en met 26 januari 2016 ter inzage gelegen. Van de doorlopen procedure en de daaraan verbonden periode van terinzagelegging is openbare kennisgeving gedaan volgens de wettelijk voorgeschreven kennisbronnen, te weten: de gemeentelijke website, de Staatscourant en de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Daarnaast zijn de bestuurlijke vooroverlegpartners geïnformeerd over de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan Huis Heischoten.

In de periode van terinzagelegging zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn binnen de gestelde termijn ingediend en daarmee ontvankelijk. De zienswijzen hadden betrekking op:

  • de openstelling van een aantal bestaande paden;
  • aantasting van de EHS als gevolg van het plan;
  • het van toepassing zijn van de Boswet.

De ingebrachte zienswijzen en de eventuele aanpassingen die uit deze zienswijzen voortvloeien, zijn in een zienswijzennota samengevat en beantwoord. De zienswijzennota is als bijlage 7 opgenomen bij dit bestemmingsplan.