Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, derde herziening
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0214.BUIBP20120000-va01

2.8 Watertoets

De watertoets is een proces waarbij de waterbeheerder overleg voert met de overheid die verantwoordelijk is voor een ruimtelijk plan. De watertoets heeft betrekking op alle ruimtelijke plannen en besluiten: dus zowel op structuurvisies op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau als op bestemmingsplannen en bestemmingsplanafwijkingen.
 
Ruimtelijke ingrepen mogen geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Bovendien moeten kansen om de waterhuishouding te verbeteren worden benut. Uitgangspunt is dat de waterdoelen worden gediend. Vaak is het toepassen van vuistregels en standaardoplossingen daarvoor voldoende. Soms is er behoefte aan creatieve oplossingen en maatwerk, bijvoorbeeld als wordt gestreefd naar bijzondere meerwaarde van water voor de ruimtelijke kwaliteit. Naast de waterdoelen moet natuurlijk ook rekening worden gehouden met beheer en onderhoud van het watersysteem en de dijken.
 
Bij de watertoets wordt aandacht besteed aan vier thema’s. Hieronder worden deze thema’s op hoofdlijnen toegelicht.
 
Thema 1: waterneutraal inrichten
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar de watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, moet extra waterberging worden aangelegd. Zo wordt het verlies aan waterberging in de bodem gecompenseerd. Uit berekeningen moet blijken hoeveel ruimte voor compenserende waterberging nodig is. De aanleg van de bergingsvoorziening komt voor rekening van de initiatiefnemer van een ruimtelijke ingreep, want die veroorzaakt de mogelijke wateroverlast. De compensatieplicht is opgenomen in de Keur van het waterschap. Dat betekent dat er ook een keurontheffing moet worden aangevraagd.
Kleine plannen hebben slechts een minimaal effect op de waterhuishouding. Voor plannen met minder dan 1.500 m2 in landelijk gebied is daarom geen compenserende waterberging vereist. Voor plannen met meer dan 1.500 m2 verharding in landelijk gebied is wel compenserende waterberging vereist.
 
Bij de keuze van een locatie voor bergingsvoorzieningen geldt als uitgangspunt dat niet wordt afgewenteld op het benedenstrooms gelegen gebied. De compenserende waterberging moet daarom zo dicht mogelijk bij de ruimtelijke ingreep plaatsvinden. Ieder plan moet zogezegd ‘zijn eigen broek ophouden’. De volgende voorkeursvolgorde wordt gehanteerd:
  1. Waterberging in het plangebied
  2. Waterberging in uitbreidingsgebieden
  3. Waterberging aan de rand van het stedelijk gebied
  4. Benutten bergingscapaciteit in het landelijk gebied
Berekening van compenserende waterberging
De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging. Voor plannen met een toename aan verharding tot 5.000 m2 kan de vuistregel van 436 m3 waterberging per hectare verharding worden gebruikt, mits er geen complicerende zaken zoals kwel aan de orde zijn. Voor plannen met meer dan 5.000 m2 extra verharding en/of waterhuishoudkundig complexe plannen wordt een aparte berekening gevraagd.
 
Bij de keuze van het soort bergingsvoorziening hanteert het waterschap de trits vasthouden-bergen-afvoeren uit het Nationaal Bestuursakkoord Water. In aansluiting hierop hanteert het waterschap de volgende voorkeursvolgorde:
  1. Hemelwater vasthouden door hergebruik of infiltratie (voor zover mogelijk)
  2. Hemelwater bergen in open water
  3. Hemelwater brengen naar kunstmatige bergingsvoorzieningen (bassins, kratten, kelders)
Volgens de Keur van het waterschap mogen in de beschermingszones langs watergangen geen obstakels worden aangebracht die het uitvoeren van het onderhoud kunnen belemmeren of de stabiliteit van de oevers kunnen aantasten. De beschermingszones zijn/worden in de legger vastgelegd. Voor watergangen met de A-status is deze beschermingszone doorgaans 4 meter breed.
 
Thema 2: schoon inrichten
Naast het voorkomen van wateroverlast door voldoende waterberging en drooglegging is ook een goede waterkwaliteit erg belangrijk. Negatieve effecten op de waterkwaliteit kunnen worden voorkomen door het inachtnemen van verschillende maatregelen, afhankelijk van het soort plan. Bij bouwprojecten moet rechtstreekse lozing van uitloogbare materialen (zoals van koperen daken, etcetera) en uitspoeling van vervuilende stoffen via de bodem naar het oppervlaktewater worden voorkomen.

Om water van voldoende kwaliteit te kunnen handhaven, is ook het zelfreinigend vermogen van het watersysteem van belang. Dit wordt bevorderd door voldoende ruimte voor water, voldoende waterdiepte en voldoende oevervegetatie. Doorstroming of circulatie door het onderling verbinden van watergangen zijn vaak eveneens gewenst, tenzij al een goede waterkwaliteit aanwezig is. In plannen in het landelijk gebied zullen de kansen worden benut om te voldoen aan de waterkwaliteitseisen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water.
 
Vuilwater wordt afgevoerd via de riolering. Schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten, bijvoorbeeld hemelwater afkomstig van daken, wordt bij voorkeur niet afgevoerd via het vuilwaterriool, maar naar het oppervlaktewater of het grondwater. Dat heeft als voordelen dat de rioolwaterzuiveringsinstallatie niet wordt overbelast en dat er minder of geen overstorten van het riool zullen plaatsvinden bij hevige buien. Afvoer naar het grondwater (infiltratie in de bodem) betekent vertraagde afvoer (water vasthouden) en kan bijdragen aan de bestrijding van de verdroging.
 
Voor de nieuwbouw van woningen gaat het waterschap uit van een gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen mag niet rechtstreeks op het oppervlaktewater wordt geloosd maar kan men laten afstromen via een berm of een bodempassage, die dat water eerst zuivert. Is afvoer naar oppervlaktewater niet mogelijk en moet alles vooralsnog naar het rioolsysteem dan adviseren wij de afvoerleidingen van schoon hemelwater en vuilwater binnen het bouwplan, in verband met afkoppelmogelijkheden in de toekomst, toch gescheiden te houden.
 
Thema 3: veilig inrichten dijken
Het beheer en onderhoud van de dijken berust bij het waterschap. Er wordt onderscheid gemaakt tussen primaire en regionale waterkeringen. De primaire liggen langs de rivieren en de regionale liggen landinwaarts. Beide zijn op kaarten geregistreerd.
Allereerst is het van belang om negatieve effecten van ingrepen op de waterkeringen te voorkomen. Het beheer en onderhoud door het waterschap is gericht op de hoofdfunctie veiligheid en daarnaast ook op een aantal andere kwaliteiten van de waterkeringen: de landschappelijke waarden, de natuurwaarden en de cultuurhistorische waarden (de zogeheten LNC-waarden). Vanwege het veiligheidsbelang mag het waterkerend vermogen van de dijken niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering moet gehandhaafd blijven. Niet alleen de dijk zelf, maar ook de zogeheten beschermingszones aan weerszijden van de dijk moeten worden beschermd. Er gelden daarom allerlei restricties voor bebouwing en andere activiteiten op en langs de dijken.

Thema 4: bijzondere wateren en voorzieningen
In een gebied waarvoor een ruimtelijk plan wordt gemaakt kunnen bijzondere oppervlaktewateren of speciale waterhuishoudkundige of infrastructurele voorzieningen liggen of gepland zijn, waarvoor het waterschap een aparte verantwoordelijkheid heeft. Het is dan van belang dat deze ook goed worden meegenomen in het ruimtelijk plan. Enkele voorbeelden staan hieronder.
 
Om voldoende doorstroming te behouden en uit oogpunt van waterkwaliteit moeten watergangen regelmatig worden gebaggerd. Normaliter geldt er een ontvangstplicht voor de onderhoudsbagger (niet verontreinigde bagger). De bagger moet dan worden op de kant kunnen worden gelegd. In stedelijke gebieden is daar echter vaak geen ruimte voor. Het is wenselijk dat ruimtelijke plannen ruimte bieden voor de inrichting van baggerdepots.
 
Van belang is dat in het bestemmingsplan planologisch ruimte wordt gereserveerd voor de relevante watervoorzieningen. Daarnaast zullen die worden beschermd tegen aantastingen door een passende bestemmingsregeling (verbeelding en regels). Alle A-watergangen, inclusief de bijbehorende voorzieningen zoals sluizen, stuwen, bruggen en duikers worden uitdrukkelijk opgenomen met een waterhuishoudkundige bestemming. Voor de verschillende voorzieningen zal een passende bestemmingsregeling moeten worden gerealiseerd.