direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Burg van Suchtelenstraat 26
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Beuningen is voornemens een snelfietsroute (fietspad met twee rijrichtingen) te realiseren langs de Burgemeester van Suchtelenstraat te Beuningen richting Nijmegen. Hiervoor is een strook particuliere grond nodig aan de zuidzijde van de straat.

In het kader van het verzoek van de eigenaren heeft op 2 februari 2010 (BW10.00164) het College van B&W principemedewerking toegezegd voor de bouw van 2 vrijstaande woningen op de gronden behorend bij Burgemeester van Suchtelenstraat 26 te Beuningen. Dit besluit vormt de aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied

In de huidige situatie maakt het plangebied deel uit van de woonkavel aan de Burgemeester van Suchtelenenstraat 26 te Beuningen. De betreffende woning is eenvoudig van aard en bestaat uit een bouwlaag met een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0001.png"

Ter plaatse van de bestaande woning is langs de straat sprake van hoogopgaande, dichte beplating op de erfgrens, waardoor de woning van deze zijde niet goed zichtbaar is.

De gronden van het plangebied zijn gelegen aan de oostzijde van de woning. In de huidige situatie worden er hobbymatig enkele dieren gehouden ter plaatse van de locatie van de 2 vrijstaande woningen.

Begrenzing

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.300 m² en wordt aan de noordzijde begrensd door de Burgemeester van Suchtelenstraat. Aan de westzijde grenst het plangebied aan het resterende deel van de woonkavel en aan de oostzijde aan een inrit van een woonkavel. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan een A-watergang met daarachter de achtertuinen van woonpercelen. Het plangebied is met uitzondering van een afdak voor de dieren onbebouwd. Dit zorgt voor een directe zichtmogelijkheid op de achterzijde van de bebouwing c.q. de erfscheidingen van de woningen aan de Ringvaart, wat invloed heeft op de beeldkwaliteit van de Burgemeester van Suchtelenstraat.

1.3 Geldende plannen

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Beuningse Plas' met een woonbestemming. Het plan is vastgesteld op 17 juli 1990 en goedgekeurd door Gedeputeerde staten van Gelderland op 5 maart 1991.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt de gebiedsvisie beschreven.
  • In hoofdstuk 3 volgt de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling is vormgegeven;
  • In hoofdstuk 4 wordt het ruimtelijk relevante beleidskader van de verschillende overheidslagenweergegeven dat op het plangebied van toepassing is;
  • In hoofdstuk 5 komen de uitkomsten van de onderzoeken aan de orde met betrekking tot milieu en omgevingsaspecten als geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, bedrijven (milieuzonering), waterhuishouding, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en leidingen;
  • In hoofdstuk 6 tenslotte komen de economische uitvoerbaarheid en de resultaten uit inspraak en overleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen ter plaatse van de Burgemeester van Suchtelenstraat 26, aan de oostkant van Beuningen. De Burgemeester van Suchtelenstraat vormt een belangrijke ontsluitingsweg richting Nijmegen voor zowel auto- als fietsverkeer. Tevens vormt het in het weekend de uitgaansroute voor jongeren naar en vanuit Nijmegen.

Vanaf het plangebied vormt de straat de uitloper van het dorp naar het buitengebied. De aan deze weg gelegen bebouwing bestaat dan overwegend uit 1 bouwlaag met een kap en laat zich kenmerken door een grote diversiteit. Traditionele eengezinswoningen wisselen zich af met indrukwekkende boerderijen en woningen van een meer modernere aard. Opvallend is de luchtige korrel, de bebouwing staat op enige afstand van elkaar. Opvallend is de wisselende oriëntatie van bebouwing op de Burgemeester van Suchtelenstraat. Afwisselend zijn voor-, zij- en achterkanten op deze doorgaande route gericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0002.png"

Het beeld van de Burgemeester van Suchtelenstraat ten hoogte van het plangebied is dat van een organisch gegroeid straatbeeld. Dit in contrast met de planmatige bebouwing van de Beuningse Plas, direct ten zuiden van het plangebied. Door de openheid van het plangebied, zijn de achterzijden van deze woningen zeer goed zichtbaar. De gebouwde en dichte erfscheidingen zorgen voor een minder representatief straatbeeld.

Direct ten noorden van het plangebied sluit de Lindenstraat aan op de Burgemeester van Suchtelenstraat. Deze straat wordt ook gekenmerkt door gevarieerde (half)vrijstaande bebouwing.

Ten oosten van het plangebied is een zone in aanleg waarbij vrije kavels worden uitgegeven ten behoeve van particulier opdrachtgeverschap (randzone Beuningse Plas langs de Oude Reekstraat). Gelet op de reeds gerealiseerde woningen, zal dit initiatief leiden tot een zeer gemêleerd bebouwingsbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0003.png"

De eerst woningen gerealiseerd in de zone van vrije kaveluitgifte .

Gezien bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een randzone aan de oostzijde van de kern Beuningen die gekenmerkt wordt door gedifferentieerde, individueel vormgegeven bebouwing met een losse korrel.

2.2 Toekomstige situatie

De gemeente Beuningen was voornemens om, in het kader van de snelfietsroute tussen Beuningen en Nijmegen, de Burgemeester van Suchtelenstraat te herinrichten met een vrijliggend fietspad in twee rijrichtingen. (dit is inmiddels gerealiseerd) Hierdoor verschuift het wegprofiel iets in zuidelijke richting en gaat een strookje van het woonperceel deel uitmaken van het wegprofiel. Tevens hebben de bewoners bij de gemeente een verzoek ingediend voor het realiseren van een tweetal vrijstaande woningen op het oostelijk deel van het woonperceel. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zullen deze woningen met bijbehorende tuinen de snelfietsroute ruimtelijk beter begeleiden, de sociale veiligheid versterken en het directe zicht op de achterzijden van de woningen aan de Ringvaart wegnemen. Vandaar dat de gemeente medewerking wil verlenen aan dit initiatief.

2.3 Conclusie

Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Het initiatief past binnen de relevante beleidskaders van de (hogere) overheden.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan reguleert het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het plan biedt het gemeentebestuur een basis voor handhaving, indien op een bepaalde locatie activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met het bestemmingsplan en zodoende uit ruimtelijk oogpunt onwenselijk worden geacht.

Het bestemmingsplan vormt een belangrijk toetsingskader bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Bouwaanvragen kunnen uitsluitend worden gehonoreerd indien voldaan wordt aan het bepaalde in de regels van dit bestemmingsplan. Overigens neemt het bevoegd gezag bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen eveneens het Bouwbesluit en de bouwverordening in acht. Tenslotte wordt getoetst aan eisen van welstand.

In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de regels. De verbeelding en de regels dienen in samenhang met elkaar te worden begrepen.

Met ingang van 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Op basis van deze wet, is in het bestemmingsplan de benaming van enkele begrippen veranderd en geldt een aantal standaardbepalingen. In de regels zijn daarnaast wettelijk voorgeschreven bepalingen opgenomen inzake het overgangsrecht en een anti-dubbeltelbepaling.

Een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling zijn niet meer in de regels opgenomen: in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in artikel 2.1 een algemeen gebruiksverbod voor gebruik in strijd met de bestemming opgenomen, alsmede een strafbaarstelling voor overtreding van het verbod.

De verbeelding en de regels zijn voorts opgesteld conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP 2008) en de digitale eisen die vanaf 1 januari 2010 aan bestemmingsplannen gesteld worden. In deze standaard is de opzet van de regels en de benaming en verbeelding van bestemmingen en diverse functieaanduidingen, bouwaanduidingen en maatvoeringsaanduidingen bindend voorgeschreven.

3.2 Opbouw van de regels

In deze paragraaf wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag hebben gelegen en hoe deze uiteindelijk is vormgegeven.

Het betreft hier de volgende aspecten:

  • verantwoording;
  • planvorm;
  • systematiek;
  • bestemmingen;
  • specifieke elementen;
  • overig.

De regels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken.

Hoofdstuk 1: “Inleidende regels”  bevat een artikel met begripsbepalingen. Daarnaast zijn in een apart artikel enkele bepalingen opgenomen omtrent de “wijze van meten”. Die bepalingen zijn van belang voor een juiste interpretatie van de bouwregels.

Hoofdstuk 2: “Bestemmingsregels” . In dit hoofdstuk zijn artikelsgewijs de regels behorende bij de specifieke bestemming neergelegd. De artikelen zijn opgezet volgens een vast stramien (conform de SVBP 2008), voor zover deze relevant zijn voor het betreffende artikel:

  • Bestemmingsomschrijving

Hierin is bepaald voor welke doeleinden de gronden bestemd zijn (met andere woorden: voor welk gebruik de gronden zijn gereserveerd);

  • Bouwregels

In deze bepaling is aangegeven aan welke maatvoeringseisen de bebouwing binnen de betreffende bestemming moet voldoen;

  • Afwijken van de bouwregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels;

  • Specifieke gebruiksregels

In de bestemmingsregelingen is in bepaalde situaties expliciet aangegeven welk gebruik in ieder geval in strijd wordt geacht met de aan de gronden gegeven bestemming. Een dergelijk gebruiksverbod is een nadere invulling van het algemeen gebruiksverbod, zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo;

  • Afwijken van de gebruiksregels

Deze bepaling bevat afwijkingsbevoegdheden van gebruiksregels;

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

In deze bepaling is opgenomen voor welke werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vereist is.

Hoofdstuk 3: “Algemene regels” bevat bepalingen die van toepassing zijn op het gehele plangebied. Naast de anti-dubbeltelbepaling zijn de volgende bepalingen opgenomen:

  • Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen voor ondergeschikte bouwdelen die de bouwhoogte, danwel het bouw- of bestemmingsvlak overschrijden. In de 'Algemene bouwregels' is tevens een regeling opgenomen voor gebouwen en bouwwerken die legaal zijn (of kunnen worden) gebouwd maar afwijken van de bouwregels van het bestemmingsplan. Deze zijn in de bestaande maatvoering toegestaan.

Hoofdstuk 4: “Overgangs- en slotregel” bevat bepalingen die min of meer losstaan van de bestemmingsplanbepalingen, en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen. Hierin staan opgenomen:

  • Overgangsrecht:

In dit artikel is onder meer aangegeven dat de bestaande bouwwerken dan wel vergunde rechten tot het oprichten van een bouwwerk worden gerespecteerd, ook al wijken deze af van het onderhavige bestemmingsplan. Deze bouwwerken mogen gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is dus niet toegestaan om een bouwwerk af te breken en geheel te vernieuwen. Evenmin is het toegestaan om het bouwwerk geleidelijk aan helemaal te vernieuwen. In geval het bouwwerk door een calamiteit verloren is gegaan, mag wel tot gehele nieuwbouw worden overgegaan, mits de omgevingsvergunning voor het bouwen binnen een termijn van twee jaren na de calamiteit is aangevraagd. Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en bepalen dat bestaande afwijkingen mogen worden vergroot voor een uitbreiding van de bebouwing met maximaal 10%. Illegale bouwwerken zijn expliciet uitgesloten van het overgangsrecht.

Voor gebruik van gronden en opstallen is eveneens bepaald dat het gebruik dat strijdig is met het onderhavige plan, mag worden gecontinueerd.

Verandering van het gebruik is niet toegestaan, tenzij de afwijking naar haar aard en omvang wordt verkleind. Indien gebruik voor een periode van langer dan 1 jaar wordt onderbroken, mag dit gebruik niet meer worden hervat. Een uitzondering wordt gemaakt voor het gebruik dat reeds strijdig was met het voor het onderhavige bestemmingsplan ter plekke van kracht zijnde plan. Het overgangsrecht is op deze situaties niet van toepassing.

  • Slotregel: 

In deze bepaling is de officiële benaming van het plan vastgelegd.

3.3 Bestemmingen

Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren weergegeven. Voorts zijn diverse aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen.

Wonen

De gronden binnen “wonen” zijn bestemd voor 2 vrijstaande woningen binnen het plangebied. Voor de situering en maatvoering van de woningen zijn er bepalingen opgenomen met betrekking tot:

Bouwwijze

Op de verbeelding is aangeduid welk type woning binnen de bouwvlakken zijn toegestaan, in dit geval per bouwvlak 1 vrijstaande woning.

Goot- en bouwhoogte
De maximale goot- en bouwhoogte voor woningen is aangegeven in het bouwvlak door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.

Situering gebouwen
Teneinde de toekomstige situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor woningen is op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt in een bouwvlak, een aanduiding bijgebouwen en een onbenoemd deel, meestal de voor- en zijtuinen. Deze zonering biedt de belangrijkste vorm van rechtszekerheid tussen de eigenaren van bouwpercelen onderling. Het hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak”.

Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) zijn zowel binnen het bouwvlak als ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen” toegestaan. De oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gemaximeerd op 50 m2, met dien verstande dat het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50 %.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is als uitgangspunt gehanteerd dat deze op het gehele bouwperceel zijn toegestaan. De maatvoering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is gerelateerd aan de ligging. Binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' mag deze niet meer bedragen dan 2,0 m, hierbuiten maximaal 1,5 m. In afwijking van het voorgaande geldt dat de bouwhoogte van pergola's maximaal 2,75 m mag bedragen.

Aan huis verbonden beroep/ bedrijf

Binnen de woonfunctie worden onder voorwaarden nevenactiviteiten toegelaten, die qua functie ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. In het verleden werd hiervoor het onderscheid gemaakt tussen aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden bedrijven.

In dit plan is ervoor gekozen om de mate van publieksaantrekkende werking van de activiteiten als relevant onderscheid te hanteren tussen activiteiten die wel gewenst zijn in een woonomgeving en activiteiten die onder omstandigheden gewenst kunnen zijn in een woonomgeving. De 'niet-publieksgerichte aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit' is rechtstreeks mogelijk, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. De 'publieksaantrekkende beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis' is mogelijk indien hiervoor een omgevingsvergunning is verleend.

Het onderscheid richt zich zoals vermeld op het al dan niet publieksaantrekkend zijn van de activiteit. Hierbij is ervan uitgegaan dat een niet-publieksaantrekkende activiteit (geen verkeersaantrekkende werking/ geen parkeerdruk) doorgaans zonder problemen in een woning zal kunnen plaatsvinden. Het betreft activiteiten met een introvert karakter, die inherent zijn aan de woonfunctie, zoals kantoorfuncties en ateliers.

Om de beperkte omvang van het aan huis verbonden beroep/ bedrijf te waarborgen is deze gemaximeerd op 45 % van de vloeroppervlakte van de woning, tot een maximum van 45 m². Tevens is in de regels opgenomen dat de bewoner het beroep of bedrijf aan huis zelf dient uit te oefenen.

Uitgangspunt is dat geen milieuvergunningplichtige bedrijven worden toegestaan. Dit is van belang om te voorkomen dat activiteiten kunnen plaatsvinden, die weliswaar geen publieksaantrekkend karakter hebben, maar die in verband met milieuaspecten niet bij de woonfunctie passen. De aan huis verbonden functies zijn toegestaan in de woning en de bijbehorende bouwwerken.

De publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis kunnen wel verkeersaantrekkend zijn en zijn daarom enkel toegestaan indien hiervoor door burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning is verleend. De activiteiten dienen kleinschalig te zijn en in te passen in de woonomgeving. Voorbeelden zijn persoonlijke dienstverlening (kapper/ pedicure), medische/ therapeutische dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het actuele algemene ruimtelijke beleidskader behandeld met conclusies over de betekenis van het beleidskader voor het plangebied. Het specifieke sectorale beleid gericht op bepaalde thema's komt in Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten aan bod.

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, deMobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en dedoelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veiligworden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'.Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Het rijk heeft 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2). De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties.
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.”

De toepassing van de ladder betekent voor de woningen in het plangebied:

  • 1. Op grond van artikel 2.2.1.1. van de Omgevingsverordening zijn nieuwe kwantitatieve (regionale) woningbouwafspraken nodig. Deze zijn in april 2015 gemaakt en op 14 april 2015 door het college onderschreven. In deze nieuwe afspraken is voor de gemeente Beuningen opgenomen dat jaarlijks gemiddeld 70 woningen tot 2025 gerealiseerd mogen worden. Deze afspraken zijn in juni 2015 bekrachtigd door Gedeputeerde Staten van de provincie. De realisatie van 2 woningen is passend binnen deze afspraken.
  • 2. De locatie is gelegen in bestaand stedelijk gebied.
  • 3. Aangezien de locatie inbreidingslocatie betreft is deze trede niet meer aan de orde.

De ontwikkeling van 2 woningen in het plangebied is passend binnen de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

Met de vaststelling van dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.

4.2 Provinciaal & regionaal beleid

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beiden op 18 oktober 2014 in werking getreden.

4.2.1 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

  • sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;
  • een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 4.1.2. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

4.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

Wonen

In tegenstelling tot de hiervoor geldende RVG zijn in de Omgevingsverordening geen (woningbouw)contouren en zoekzones opgenomen. Dit verstedelijkingsbeleid is vervangen door de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren.

Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Zoals ook is weergegeven in 4.1.2 is de ontwikkeling van de locatie onderdeel van de regionaal afgestemde woningbouwopgave.

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

4.2.3 Regionaal Plan 2005 - 2020

De Stadsregio Arnhem – Nijmegen heeft in het Regionaal Plan de gemeenschappelijke beleidsambities vastgelegd tot 2020. Gestreefd wordt naar een hoogwaardige regionale ontwikkeling van de Stadsregio als geheel. De Stadsregio wil zich verder ontwikkelen als een aantrekkelijke regio voor huishoudens, bedrijven en bezoekers. Het Regionaal Plan (alsmede de herijking hiervan: 'Van koers naar keuze: Integrale visie op de gebundelde kracht van stad en land', juni 2011) zet hiervoor de hoofdlijnen uit en biedt andere partijen aanknopingspunten om de komende jaren hieraan samen te werken.

Zoals in 4.1.2 is beschreven is deze ontwikkeling passend in de actuele regionale afspraken.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Strategische visie

In 2008 – 2009 onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voorgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad 6 strategische hoofdlijnen bepaald:

  • 1. De 4 verschillende kernen en gemeenschappen zijn uitgangspunt;
  • 2. De gemeente Beuningen wil een compacte, servicegerichte en ondersteunende organisatie zijn;
  • 3. In de gemeente Beuningen kun je duurzaam wonen en leven;
  • 4. De gemeente Beuningen is zuinig op het buitengebied;
  • 5. De economische ontwikkeling van de gemeente Beuningen past binnen het landschappelijke karakter;
  • 6. De gemeente Beuningen is sterk verbonden met de regio en biedt goede leef- en recreatieruimte.

Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.

De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.

De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.

De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en toekomstgerichtheid genoemd.

4.4 Conclusie

Het beleid van de verschillende overheidslagen heeft geen specifieke consequenties voor hetplangebied. Het betreft een beheersmatig bestemmingsplan waarin slechts de bestaande situatie wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Milieu- & omgevingsaspecten

Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van technische onderzoeken met conclusies. Alleen de voor het plangebied relevante milieuaspecten wordt het beschreven.

Aan het eind van elke paragraaf volgt een conclusie met betrekking tot het aspect.

5.1 Bodem

In het kader van deze bestemmingsplanwijziging is in januari 2013 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy, projectnummer 12123771 (strabis). De opzet van het onderzoek is gebaseerd op de Nederlandse norm voor verkennend bodemonderzoek (NEN 5740 en NEN 5725) en de Nederlandse norm voor asbestonderzoek (NEN 5707).

Doel

Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en of er eventuele beperkingen zijn voor de beoogde bouwactiviteiten als gevolg van een bodem-verontreiniging.

Het onderzoek dient de volgende elementen te bevatten:

1. Vooronderzoek met betrekking tot historische informatie, ligging en hypothese.

2. Beschrijving van de beoogde bouwactiviteit(en) en gebruik.

3. Onderzoek aan de hand van de toetsingswaarden uit de Wet bodembescherming (Wbb) of er sprake is van een verontreinigingsituatie en, indien dit het geval blijkt te zijn, globaal inzicht in de aard, plaats en concentratie van de verontreinigde stoffen in de vaste bodem en het (on)diepe grondwater.

4. Mogelijke oorzaken/bronnen voor eventueel vastgestelde verontreiniging.

5. Toetsing van gehaltes aan de interventiewaarden uit de Wet bodembescherming om vast te stellen of het een ernstig geval van bodemverontreiniging betreft.

6. Indien van toepassing, richtlijnen voor aanvullend of nader onderzoek, of maatregelen.

Beoordeling

1. Historische informatie

Tot 1900 was het terrein in agrarisch gebruik. Daarna maakte het onderdeel uit van een boerenerf. De boerderij is in 1980 omgebouwd tot woonboerderij. Het terrein is nu in gebruik als tuin. Er zijn geen bodembedreigende activiteiten of calamiteiten bekend. Er is niet eerder een bodemonderzoek uitgevoerd.

2. Beschrijving van de beoogde bouwactiviteiten en gebruik

Op de locatie zal in de toekomst woningbouw plaats vinden.

3. Bodemkwaliteit (onderzoeksresultaten)

  • Zintuiglijk zijn er geen verontreinigingen waargenomen. Wel is er een gronddepotje van 25m3 met onbekende herkomst aanwezig op het terrein.
  • In het mengmonster van de bovengrond zijn de concentraties cadmium, kobalt, nikkel en zink licht verhoogd aangetroffen .
  • In het mengmonster van de ondergrond is een lichte verontreiniging met de som PCB's geconstateerd.
  • In het grondwatermonster is het gehalte barium licht verhoogd aangetoond.
  • Er is geen asbest aangetroffen op het maaiveld. Wel bevindt zich een dierenhok op het terrein met asbestverdachte golfplaten.
  • De kwaliteit van het gronddepot is indicatief bemonsterd. De kwaliteit voldoet vanwege de verhoogde concentratie PAK aan de klasse Industrie en dus niet vrij toepasbaar. Een volledige AP04 keuring moet meerder duidelijkheid brengen over de kwaliteit van de grond voordat deze wordt toegepast.

4. Mogelijke oorzaken/bronnen voor de eventueel vastgestelde verontreiniging

Er zijn geen duidelijke bronnen aan te wijzen voor de aangetroffen lichte verontreinigingen in de boven- en ondergrond van het perceel. Mogelijk zijn de verhogingen natuurlijk van aard. Het verhoogde gehalte barium is vermoedelijk ook een natuurlijke verhoging. De herkomst van het gronddepot en dus aangetroffen verontreiniging met PAK is onbekend.

5. Toetsing aan de interventiewaarden uit de Wet bodembescherming

De gemeten gehalten/concentraties in de bodem liggen onder de achtergrondwaarde of streefwaarde of overschrijden deze slechts in geringe mate en liggen beduidend beneden de interventiewaarden zodat het nemen van milieutechnische maatregelen in het kader van de Wet bodembescherming niet aan de orde is.

6. Conclusies en richtlijnen voor eventueel aanvullend onderzoek en het nemen van sanering- en/of milieutechnische maatregelen

De conclusies van de beoordeling zijn:

  • 1. dat voor de betreffende locatie een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd (Econsultancy, projectnummer 12123771);
  • 2. dat de resultaten van het onderzoek in relatie tot de bestemming geen aanleiding geven voor het uitvoeren van een nader onderzoek en/of het nemen van milieutechnische maatregelen;
  • 3. dat de voorliggende onderzoeksgegevens geen beletsel of beperking vormen voor de beoogde bouwplannen op de betreffende locatie;
  • 4. dat eventueel te ontgraven grond niet vrij in gebruik is. Het is niet toegestaan op basis van de voorliggende gegevens de grond buiten de locatie multifunctioneel vrij te verwerken. Hiervoor gelden de bepalingen uit het Besluit Bodemkwaliteit.

Indien bij de grondwerkzaamheden duidelijk afwijkend (bodem)materiaal en/of verontreinigingen worden waargenomen, dan dienen die apart te worden gehouden en separaat te worden onderzocht, voorafgaande aan de toepassing.

De vorenstaande conclusies zijn getrokken op basis van de huidige kennis van zaken (RIVM/VNG systematiek en interventiewaarden uit de Leidraad bodembescherming en de Circulaire Interventiewaarde bodemsanering).

5.2 Wegverkeerslawaai

In het kader van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Pouderoyen Compagnons, 018-563, januari 2013). De te onderzoeken wegen zijn de Burgemeester Van Suchtelenstraat (overgaand in de Nieuwe Pieckelaan) en de Lindenstraat. De wegen hebben twee rijstroken en zijn binnenstedelijk gelegen; de geluidszones bedragen 200 meter. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB. Indien de geluidsbelasting op de gevel van de geprojecteerde woning uitkomt boven de 48 dB, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de wettelijke voorkeursgrenswaarde verkregen worden (door burgemeester en wethouders van Beuningen) tot 63 dB.

De verkeersgegevens van de wegen zijn verstrekt door de gemeente Beuningen en zijn ontleend aan het Verkeersmodel regio Nijmegen situatie 2022 GE, Elzenpas niet afgesloten, werkdagetmaalintensiteiten.

De geluidsbelasting als gevolg van de Burgemeester Van Suchtelenstraat is berekend met standaard rekenmethode II (Reken- en meetvoorschrift 2012). Ten gevolge van deze weg wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde op beide woningen overschreden met maximaal 7 dB. De maximaal te ontheffen geluidsbelasting wordt niet overschreden. Daar er overschrijdingen plaatsvinden op woningen, dienen er zowel bron- als overdrachtsmaatregelen overwogen te zijn. Uit de maatregelenstudie blijkt dat bronmaatregelen om financiële en verkeerskundige gronden niet acceptabel zijn. Overdrachtsmaatregelen zijn om financiële en stedenbouwkundige gronden niet acceptabel. De geluidsbelasting op de achtergevel overschrijdt de wettelijke voorkeursgrenswaarde niet, sprake is van een geluidluwe achterzijde.

Conclusie:

Ten gevolge van de van de Lindenstraat zal de wettelijke voorkeursgrenswaarde niet worden overschreden. Gelet op bovenstaande hebben Burgemeester en Wethouders van Beuningen in het kader van het bestemmingsplan een hogere grenswaarden vastgesteld voor beide woningen ten gevolge van de Burgemeester van Suchtelenstraat.

5.3 Industrielawaai

N.v.t.

5.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

1. negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;

2. mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde);

- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3 % criterium:

- < 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg met een gelijkmatige verkeersverdeling;

Het plan voorziet in de realisatie van 2 vrijstaande woningen. Dit aantal voldoet ruimschoots aan het NIBM-criterium voor woningbouwlocaties. In de nabijheid van het plangebied zijn geen siginificante bronnen die luchtverontreinigign veroorzaken aanwezig. Verder worden de normen zoal in de wet zijn opgenomen niet overschreden, dan wel vindt er ook geen dreigende overschrijding plaats.

Conclusie:

Derhalve kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect luchtkwaliteit.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 wetgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten. Daarnaast heeft de gemeente aanvullend een eigen externe veiligheidsbeleid vastgesteld (d.d. 26 mei 2009).

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's:

- Het plaatsgebonden risico;

- Het groepsrisico.

Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.(invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren.

Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Het besluit is - op enkele onderdelen na - op 27 oktober 2004 in werking getreden. Bij het besluit is eveneens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) inwerking getreden. Hierdoor is de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984 komen te vervallen. Het Bevb sluit aan bij het Bevi. Voor de beoordeling van risico's van transport van gevaarlijke stoffen is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (RNVGS) van 4 augustus 2004 richtinggevend. In deze circulaire wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het beleid zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Op dit moment is een Besluit transport externe veiligheid (Btev) in voorbereiding.

Provinciale risicokaart

De risicokaart Gelderland informeert onder andere de inwoners van Gelderland over de risico's waarmee zij in hun leefomgeving kunnen worden geconfronteerd en hoe te handelen. In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen en transportzones gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0004.png"

Inventarisatie nulsituatie externe veiligheid gemeente Beuningen

Royal Haskoning heeft een inventarisatie gemaakt van de aanwezige risicobronnen in de gemeente Beuningen met bijbehorende veiligheidsafstanden (Inventarisatie nulsituatie externe veiligheid Beuningen, 25 maart 2008). In navolgende afbeelding is een uitsnede van de bijbehorende kaart weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0005.png"

Plangebied

Inrichtingen c.q. bedrijven

Er zijn binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig met een veiligheidsrisico als bedoeld in het Bevi. Verder zijn er geen bedrijven in de directe omgeving van het plangebied aanwezig waarvan het invloedsgebied tot in het plangebied reikt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied is op circa 650 m van de rijksweg A73 gelegen. Dit betekent dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze rijksweg dan ook niet van invloed is op het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het water

Het plangebied is op circa 3 km van de Waal gelegen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze rivier is dan ook niet van invloed op onderhavige ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding

Ten oosten van het plangebied ligt een aantal (hogedruk) aardgastransportleidingen. Het betreft een drietal hoofdtransportleidingen en een regionale leiding. Voor de leidingen gelden de volgende parameters.

Parameter   N-576-01   A-524   A-533   nieuwe leiding  
1 % letaliteitgrens
(9,8 kW/m2 contour)  
45   540   540   580  
100 % letaliteitgrens
(35 kW/m2 contour)  
25   210   210   220  

Deze leidingen hebben een risicocontour waardoor bij enkele potentiële rampscenario’s slachtoffers zouden kunnen vallen.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico komt zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie niet uit boven de PR 10-6 contour.

Groepsrisico

Van alle buisleidingen in de omgeving zijn groepsrisicoberekeningen gemaakt voor zowel de oude als de nieuwe situatie. Deze berekeningen zijn uitgevoerd met CAROLA versie 1.0.0.51.

Van geen enkele leiding in de omgeving ontstaat een significante toename van het groepsrisico.

Van de leiding A-524 bestaat zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie een groepsrisico van 35 slachtoffers met een kans van 3,7 *10-8. Van de leiding A-533 bestaat een groepsrisico van 46 slachtoffers met een kans van 2,1*10-8. Van leiding A-663 bestaat een groepsrisico van 36 slachtoffers 1,5*10-8. Het risico blijft dus gelijk.

Het risico stijgt niet significant en blijft uitermate klein en ruim onder de oriëntatiewaarde.

Uitgedrukt tegen de afstand ten opzichte van de oriëntatiewaarde blijft het risico 0,0046 * OW.

Conclusie

Voldaan wordt aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (volgens hoofdstuk 4 Wro). Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

5.6 Milieuzonering

Afvalverwerking Regio Nijmegen

Ten oosten van het plangebied is de Afvalverwerking Regio Nijmegen gelegen. Het plangebied ligt aan de buitenste rand van de zogenaamde richtwaarde. Binnen deze contour kan het voorkomen dat de inrichting te ruiken is, maar dit zal niet tot ernstige hinder leiden.

Overige bedrijvigheid

In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn indicatieve richtafstanden voor woningbouw nabij verschillende typen bedrijven opgenomen. De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

Binnen deze richtafstanden is hinder ten gevolge van het betreffende bedrijf niet uit te sluiten. Woningbouw binnen deze richtafstand is inpasbaar, indien aangetoond wordt dat (eventueel na het treffen van maatregelen) voor het betreffende bedrijf een kleinere richtafstand van toepassing is.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen met een hindercontour die een overlap kent met het plangebied. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

5.7 MER-beoordeling

De activiteit die met voorliggend bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt, is opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit mer (categorie 11.2). Ingevolge het gestelde in het Besluit mer moet een beoordeling of een milieueffectrapport noodzakelijk is (toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer), plaatsvinden indien de activiteit betrekking heeft op de bouw van 2000 woningen (drempelwaarde).

In aanvulling op deze drempelwaarde is de beoordeling of een milieueffectrapport noodzakelijk is eveneens noodzakelijk indien niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

De vraag of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben, wordt beoordeeld aan de hand van de selectiecriteria zoals die zijn opgenomen in bijlage 3 van de EEG Richtlijn milieueffectbeoordeling.

Op grond van het gestelde in deze toelichting concluderen wij dat de activiteit gelet op de aard, omvang en ligging geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Er is geen noodzaak om toepassing te geven aan de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de Wet milieubeheer.

5.8 Waterhuishouding

In de loop van de tijd hebben maatschappelijke ontwikkelingen veel ruimte aan het water onttrokken. Door de klimaatverandering komen er steeds meer extreem natte en extreem droge periodes, met de nodige gevolgen. Stijging van de zeespiegel, en een verhoogde afvoer van de rivieren. Daarnaast blijft in laag-Nederland ook de bodem dalen. Dat alles vraagt om ruimtelijke plannen die rekening houden met deze ontwikkelingen.

Een van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is het watertoetsproces. Het watertoetsproces moet ervoor zorgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die relevant zijn voor de waterhuishouding.

 

5.8.1 Ligging

Het perceel grenst aan de zuidzijde aan een A-watergang.

5.8.2 Randvoorwaarden
5.8.2.1 Waterschap rivierenland

De algemene randvoorden van het waterschap zijn van toepassing.

Er is beleid ontwikkeld om wateroverlast bij hevige regenval te voorkomen. Daarvoor is het van belang dat er voldoende waterberging wordt gecreëerd bij ruimtelijke plannen.

De benodigde ruimte voor compenserende waterberging wordt berekend op basis van maatgevende regenbuien, de toename aan verhard oppervlak en de maximaal toelaatbare peilstijging. Voor plannen met een toename van verhard oppervlak tot 500m² zijn extra maatregelen in het kader van de waterhuishouding niet noodzakelijk

5.8.2.2 Gemeente Beuningen

Waterplan

In het Waterplan Beuningen wordt het gemeentelijk waterbeleid verwoord. In het waterplan worden de ambities op het gebied van water in Beuningen onderverdeeld in 5 categorieën.

  • 1. Afkoppelen: het Afkoppelen van 25% van het verhard oppervlak van het gemengd stelsel in 2010. 100% afkoppelen bij uitbreidingsplannen.
  • 2. Waterkwaliteit: verbeteren van de oppervlaktekwaliteit in Beuningen conform de functie toekenning van het oppervlaktewater.
  • 3. Het toekennen van functies aan het oppervlaktewater: Hierdoor zijn functietypen gedefinieerd die bestaan uit een onderling samenhangend geheel van doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, waterkwantiteit, natuurwaarden, inrichting en onderhoud. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende functietypen:
      • natuurlijk water
      • belevingswater
      • kijkwater

Het beheer en onderhoud wordt hierop aangepast.

  • 4. Veiligheid: Bij de aanleg en inrichting van waterlopen wordt bewust rekening gehouden met de kindveiligheid van het water. Dit betekent dat flauwe en/of plasdras zones aangelegd moeten worden om verdrinking te voorkomen.
  • 5. Waterbeleving: Water meer zichtbaar maken en elementen toevoegen, zodat het water meer beleefd wordt.

Gemeentelijk rioleringsplan 2013-2017

De gemeenteraad heeft het Gemeentelijk RioleringsPlan 2013-2017 (GRP) in november 2012 vastgesteld. Hierin is het beleid voor de zorgplicht voor het afvalwater, het afvloeiend hemelwater en het grondwater vastgelegd.

Samengevat hieruit het volgende:

Wateroverlast

De gemeente streeft ernaar wateroverlast te voorkomen, maar kan dit niet uitsluiten.

Dit houdt in dat de gemeente er voor kiest op basis van theoretische benadering, middels rioolberekeningen, water op straat te accepteren voor een minimale periode (de norm is gesteld op één keer per twee jaar).

Indien in de praktijk schade ontstaat aan eigendommen, wordt door de gemeente onderzocht of adequate maatregelen te treffen zijn.

Klimaatverandering

De gemeente maakt per typegebied verschillende acceptatieniveaus.

Het betekent een verbreding ten opzichte van de traditionele aanpak: niet alleen het ondergrondse afvoersysteem beschouwen, maar ook het bovengrondse.

De gemeente laat dit een rol spelen bij inrichting van de openbare ruimte.

Van een perceelseigenaar wordt heden ten dage meer verwacht.

Het nieuwe uitgangspunt is dat de perceelseigenaar in eerste instantie zelf het regenwater moet verwerken.

Hierdoor komt er minder schoon regenwater in het riool terecht hetgeen ten goede komt aan de werking van de zuiveringsinstallatie.

Als verwerking op eigen terrein in redelijkheid niet mogelijk is, dan kan het overtollige regenwater afgevoerd worden naar het openbare terrein, al waar het afvoeren de verantwoordelijkheid van de gemeente is.

5.8.3 Huidige situatie

De locatie van de twee bouwlocaties is in de huidige situatie een weiland.

5.8.4 Toekomstige situatie

Het plan voorziet in de bouw van 2 woningen. Binnen de bouwvlakken zijn hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken toegestaan, met een maximaal bebouwingspercentage van 60%. In de aanduiding 'bijgebouwen' zijn alleen bijbehorende bouwwerken toegestaan, waarbij een maximum bebouwingspercentage per bouwperceel geldt van 50%. Het totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer zijn dan 50 m2.

Binnen het bouwvlak bedraagt het maximale bebouwde oppervlak (hoofdmassa en bijgebouwen):

(258 + 189) x 60% = 268 m².

De aanduiding 'bijgebouwen' heeft een oppervlak van circa 168 m2, hiervan mag 168 x 50% = 84 m2 bebouwd worden.

In het onderhavige plan vind dus maximaal 352 m² toename van het bebouwde oppervlak plaats. Om binnen de compensatievrijstelling te blijven is het nog mogelijk om maximaal 500 - 352 = 148 m2 aan opritten en terarasverharding toe te voegen, per woning gemiddeld 74 m2. Gezien de opzet en situering van de woningen zal dit oppervlak naar verwachting niet worden overschreden. Daarom zijn aanvullende maatregelen in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

Waterkwaliteit

De beide panden worden aangesloten op het drukrioolsysteem. Daarom moet het regenwater afgekoppeld worden. Dit water kan rechtstreeks worden geloosd op de watergang aan de zuidzijde van het perceel.

5.8.5 Wateradvies

Het bestemmingsplan is aan het waterschap voorgelegd. Zij adviseren positief over het plan, mits in de regels in de bestemming 'Wonen' de aanwezigheid van water en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk worden gemaakt. Dit is verwerkt in de regels.

Daarnaast verzoeken zij bij de initiatiefnemer na te gaan of de terras- en erfverharding in de berekening van de toename van het verhard oppervlak is meegenomen. Als dit niet het geval is en de toename van het verhard oppervlak meer dan 500 m2 is, dan dient er compenserende waterberging gerealiseerd te worden. Bovenstaand is dit verwerkt.

In de A-watergang ligt een stuw van het waterschap. Wij vragen u om deze toegankelijk te maken zodat het beheer en onderhoud hiervan mogelijk blijft. Het waterschap voorziet de stuw niet van een hekwerk. Als de initiatiefnemer toch een hekwerk wil plaatsen, dient er rekening gehouden te worden met de toegankelijkheid van de stuw. Het eventueel plaatsen van een hekwerk moet daarom in overleg met het waterschap plaatsvinden. Dit aspect maakt geen deel uit van een/het bestemmingsplan.

Conclusie

Vorenstaande houdt in dat de waterhuishouding geen belemmering vormt voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.

5.9 Ecologie

Vogel- en habitatrichtlijn

Het plangebied is niet gelegen in en nabij een Natura 2000, Vogel- en/ofHabitatrichtlijngebied.

Flora en faunawet/ natuurbeschermingsplan

Op basis van de Flora en faunawet (april 2002) wordt een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten beschermd. Vanwege de aard van het initiatief dient in principe bepaald te worden, of zich in, of in de directe nabijheid van de op te richten bebouwing, natuurwaarden bevinden, die verstoord zouden kunnen worden. In het braakliggende plangebied zijn geen wettelijke beschermde flora en faunasoorten aangetroffen en de voorgenomen wijziging heeft dus geen invloed op de beschermde soorten.

Voor de te verwachten grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt een algehele vrijstelling van de Flora- en Faunawet met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkelingen en herinrichting die plaats vinden in het plangebied. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen. Dit betekent dat tijdens opschoonwerkzaamheden van het buitenterrein rekening dient te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van grondgebonden diersoorten.

Er is in maart 2013 een flora en Fauna onderzoek verricht door Bureau Bleijerveld (14 maart 2012).

Conclusie:

Het plangebied ligt niet in of in de omgeving van beschermde gebieden. Op grond van de ligging en de bestemming van het terrein is een effect op beschermde gebeiden uit te sluiten.

Er zijn geen beschermde of bedriegde planten en diersoorten aangetroffen.

5.10 Cultuurhistorie & archeologie

Archeologie

Archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek

Econsultancy heeft in opdracht van Gemeente Beuningen in januari 2013 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) door middel van boringen uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen nieuwbouw van 2 woningen. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (Econsultancy, rapportnr. 12123772, definitieve rapportage 15 mei 2013).

Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen.

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied
zouden kunnen bevinden. In het bijzonder de aanwezigheid van een oude woongrond en verschillende historische erflocaties in de omgeving van het plangebied verhoogden de kans daarop. Daarom is
aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd.

De aangetroffen bodemopbouw bestaat uit Holocene rivier komafzettingen op oever- of crevasseafzettingen op Pleistocene zanden en grinden. In de komafzettingen is een fragment Romeins aardewerk aangetroffen.
Op basis van de aangetroffen bodemopbouw en het aardewerkfragment, dient rekening gehouden te
worden met de aanwezigheid van archeologische resten uit de Romeinse tijd in de (top van de) komafzettingen.
In de onderliggende crevasse-afzettingen zijn geen tekenen van bodemvorming of aanwijzingen
voor de aanwezigheid van een archeologische laag aangetroffen. Hier worden dan ook geen archeologische resten in verwacht.

Indien bodemingrepen dieper dan de bouwvoor plaats gaan vinden, dan adviseert Econsultancy, op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek, om het plangebied nader te onderzoeken door middel van een IVO waarderende fase, proefsleuven (IVO-P). Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een door het bevoegd gezag goed te keuren Programma van Eisen opgesteld te worden.

Bovenstaand advies vormde het selectieadvies van Econsultancy. De resultaten van dit onderzoek zijn beoordeeld door het bevoegd gezag (Gemeente Beuningen) en diens archeologisch adviseur (adviesbrief dhr. P. Franzen (regioarcheoloog), kenmerk I 01 01 028, d.d. 2 mei 2013). De gemeente heeft het volgende besluit genomen:

Als eerste zou het terrein in het te maken nieuwe bestemmingsplan de dubbelwaarde archeologie moeten krijgen. Bij de vergunningverlening voor de voorgenomen nieuwbouw zijn er vervolgens twee mogelijke voorwaarden:

1. het uitvoeren van verder archeologisch onderzoek, in de vorm van proefsleuven, mogelijk gevolgd door een opgraving;

2. het treffen van mitigerende maatregelen, waardoor de nu aangetoonde archeologische laag niet verstoord gaat worden. In de praktijk zal dit waarschijnlijk betekenen dat er moet worden opgehoogd, en wel zodanig dat alle benodigde bodemverstorende ingrepen tenminste 30 cm boven het nu aangetoonde archeologische niveau komen te liggen. In dit geval zullen kelders zeer waarschijnlijk niet mogelijk zijn.

Proefsleuvenonderzoek

Hierop is op 24 oktober 2013 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd door BAAC Archeologie en bouwhistorie.

De conclusie van het onderzoek is dat beide vindplaatsen niet behoudenswaardig zijn. BAAC adviseert het plangebied vrij te geven voor werkzaamheden en geen verder onderzoek uit te laten voeren.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is het advies tot vrijgave verdedigbaar: nader archeologisch onderzoek zal vermoedelijk niet meer informatie opleveren dan dat hier sprake is van de randzone van de hoger gelegen woongrond waar vee geweid werd. Gezien het feit dat in de greppels alleen 6 brokken tefriet zijn aangetroffen, is er ook geen reden aan te nemen dat mogelijk aanwezig nederzettingsafval tot meer informatie over de nabijgelegen woongrond zou leiden.

Op basis van dit onderzoek kan het terrein vrijgegeven worden. Dit laat onverlet dat er, indien er bij de werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen, deze cf de Monumentenwet gemeld en gedocumenteerd dienen te worden.

De dubbelbestemming 'waarde-archeologie' is in het ontwerpbestemmingsplan niet meer opgenomen.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.

5.11 Leidingen

N.v.t.

5.12 Spuitzones

N.v.t.

5.13 Verkeer en parkeren

Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Minimaal worden 2 parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd.

5.14 Beeldkwaliteit

5.14.1 Stedenbouwkundig

Door de invulling van de locatie met twee vrijstaande woningen kan recht worden gedaan aan de diversiteit van de omgeving mits rekening gehouden en aansluiting wordt gevonden bij de diversiteit van de omgeving. Om dit op een goede wijze te laten plaatsvinden, dienen de nieuwe woningen, en de situering daarvan aan een aantal voorwaarden te voldoen.

De voorwaarden moeten in ieder geval waarborgen dat de bestaande karakteristieken van de omgeving behouden blijven en dat dit deel van de Burgemeester van Suchtelenstraat op een passende wijze wordt gecomplementeerd.

Situering bebouwing

Vanwege het gedifferentieerde beeld van de omgeving, de afwisseling in typologieën, toepassing van doorgaans lage goothoogten en wisselende rooilijnen, dient voorkomen te worden dat op deze plek twee exact gelijke woningen worden gerealiseerd. Daarnaast dient het kenmerkende, open karakter van de bebouwing van de Burgemeester van Suchtelenstraat zo veel mogelijk gewaarborgd te blijven.

Gelet op het bovenstaande worden twee woningen gerealiseerd die qua uitstraling en oriëntatie van elkaar verschillen. Beide woningen worden met hun (representatieve) voorgevel georiënteerd op de openbare ruimte aan de straatzijde. Verder zal sprake zijn van een verspringende rooilijn, waarbij de woningen op voldoende afstand van de straat worden gesitueerd. Daarnaast staan de woningen op voldoende afstand van elkaar zodat recht wordt gedaan aan het luchtige karakter van de omgeving.

De woningen voldoen aan de onderstaande stedenbouwkundige randvoorwaarden:

- Het bebouwde oppervlak ten opzichte van de omvang van de kavel blijft beperkt,

- Woningen zijn georiënteerd op de openbare ruimte aan de straat,

- De rooilijn ligt op een minimale afstand van respectievelijk 5 en 6,5 meter vanaf de erfgrens met de openbare ruimte, waarbij de oostelijke woning naar achter is gepositioneerd ten opzichte van de westelijke woning,

- De minimale afstand van de hoofdbouwmassa's tot de zijdelingse perceelsgrenzen is 3 m.

- De bebouwing bestaat uit ten hoogte 1,5 bouwlaag met kap; goothoogte maximaal 4,5 m en bouwhoogte maximaal 10 m,

- De nokrichting van de woningen is als op onderstaande verkaveling (evenwijdig aan bouwrichting hoofdmassa),

- Aan- en bijgebouwen staan tenminste 3 meter achter de voorgevel van de hoofdmassa's, waarbij de oostelijke woning maatgevend is (geen onderlinge verspringing in gebied waar bijgebouwen zijn toegestaan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0006.png"

5.14.2 bouwkundig

Het plangebied is gelegen aan een uitloper van het dorpslint, op de overgang van het bebouwde naar het landelijke gebied. De bebouwing aan dergelijke linten zijn gebouwd over een grote tijdsspanne. Dit is dan ook terug te zien aan de grote diversiteit in de architectonische uitwerking van de bebouwing. Ook in functioneel opzicht staan er diverse bebouwingsvormen door elkaar (boerderijen, reguliere woningen). Een duidelijk en herkenbaar element in de bebouwing is dat de bebouwing voorzien is van een kap. Daarnaast worden veelal natuurlijke materialen toegepast en een ingetogen kleurstelling gebruikt.

Gelet op het bovenstaande geldt er ter plaatse een bepaalde mate van vrijheid in keuze van bebouwingstypologieën. De architectuur kan uiteenlopen van traditioneel, agrarisch tot modern. Gezien de ligging aan een belangrijke ontsluitingsroute, geldt dat sprake moet zijn van een hoge kwaliteit, zowel in ontwerp (vormgeving) als materialisering. Gedurende de ontwerp- en realisatiefase geldt het hoogste welstandsniveau. Gedurende de beheersfase treedt het welstandsniveau in werking dat van toepassing is in de omgeving.

De omgevingskarakteristieken in de omgeving stellen ook voorwaarden aan de beeldkwaliteit van de te realiseren woningen:

Massa en vormgeving

- Gebruik wordt gemaakt van eenvoudige volumes met heldere plattegronden (simpele archetypische basisvormen),

- De woningen mogen niet gelijk zijn aan elkaar (individuele vormgeving),

- Variatie in goot- en bouwhoogte is gewenst, waarbij in ieder geval sprake is van verschillende goothoogten,

- Bijgebouwen zijn in massa duidelijk ondergeschikt aan de hoofdmassa,

- In grote lijnen kan een keuze worden gemaakt tussen 3 architectuurstijlen; traditioneel, modern of eigentijds agrarisch, zie navolgende referentiebeelden ter inspiratie.

Kapvorm en –richting

- Toepassing van een kap is een vereiste, de kapvorm zelf is vrij,

- De dakhelling is minimaal 35 graden en maximaal 65 graden,

- Asymmetrische kappen zijn toegestaan, mits dit leidt tot een versterking van het bebouwingsbeeld,

- Indien bij aan-, uit- of bijgebouwen een kap wordt toegepast, is de dakhelling in overeenstemming met die van het hoofdgebouw,

- De woningen kennen beiden een verschillende nokrichting,

Gevels

- De gevels zijn eenvoudig opgebouwd en hebben een rustig beeld,

- Kleinschalig is uitgangspunt, monumentaliteit is niet toegestaan (vormgeving en detaillering).

Kleur- en materiaalgebruik

- Er dient met natuurlijke materialen (baksteen, hout, zink, gebakken dakpan / riet) gewerkt te worden,

- De kleurstelling bestaat uit overwegend warme, aarden tinten. Tevens zijn wit keimwerk en een gemêleerde kleurstelling mogelijk,

- Bij toepassing baksteen gebruik maken van een gevelsteen met structuur (bijvoorbeeld machinale handvorm), waarbij een voorkeur geldt voor een diepliggende voeg,

- Bij toepassing dakpannen: rode of donker-antracietkleurige gebakken pannen. De definitieve kleurstelling wordt mede afhankelijk gesteld van de gebruikte kleur gevelsteen. Glimmende pannen zijn niet toegestaan,

- Gebruik van felle kleuren of afwijkend (niet-traditioneel) materiaalgebruik is in de detaillering toegestaan,

- Kleur- en materiaalgebruik van bijgebouwen is gelijk of ondergeschikt vormgegeven aan het hoofdgebouw.

Detaillering

- De detaillering is verfijnd en sluit aan bij de sfeer en hoogwaardigheid van de architectuur,

- Doorgestoken dakkapellen en -getrokken gootlijnen zijn toegestaan, mist dit leidt tot een versterking van het gevelbeeld en niet tot een schaalvergroting van het gebouw,

- Opties als dakkapellen, uit- en aanbouwen e.d. worden direct meeontworpen en in samenhang met de woningontwerpen getoetst.

Referentiebeelden traditioneel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0010.png"

Referentiebeelden modern:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0014.png"

Referentiebeelden eigentijds agrarisch:

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0017.png"

Erfafscheiding:

Tussen de bewoners van de Burgemeester van Suchtelenstraat 26 en de gemeente Beuningen is overeengekomen dat, vanwege de ligging langs de uitgaansroute, een hekwerk geplaatst mag worden. Het hekwerk heeft een hoogte van maximaal 1,50 meter en wordt aan de straatzijde gepositioneerd.

Aangezien de erfscheiding grenst aan het openbare gebied is het wenselijk dat deze een bepaalde mate van openheid krijgt, en tenminste ter hoogte van de woning onderbroken, dan wel laag gehouden wordt. Verder is het gelet op de relatie met het openbare gebied en de gebiedskenmerken wenselijk dat het hekwerk een natuurlijke uitstraling krijgt, in de vorm van een beplanting als bijvoorbeeld de beuk. Dergelijke afscheidingen zijn kant en klaar leverbaar inclusief beplanting op hoogte, waardoor het beoogde beeld direct wordt bereikt. Ter plaatse van de inrit zou desgewenst een metalen poorthekwerk geplaatst zou kunnen worden.

Een afscheiding volledig in de vorm van een spijlenhekwerk of houten schuttingdelen worden als ongewenst ervaren. Een spijlenhekwerk hoort meer thuis bij een landhuisachtige sfeer, schuttingdelen bij achterkantsituaties.

Voor de twee nieuwe vrijstaande woningen geldt dat bij oplevering tevens wordt voorzien in een groene erfscheiding (beukenhaag. Ter plaatse van de zijdelingse perceelsgrens met het perceel Burgemeester van Suchtelenstraat 28 geldt tevens dat hier voorzien moet worden in een groene erfscheiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0209.BPSuchtelenstr26-vadf_0020.png"

Referentiebeelden erfafscheiding en poorthekwerk

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de economische haalbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen en de uitkomsten van overleg en inspraak.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Alle kosten die gemaakt moeten worden met het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente afdoende geregeld.

6.2 Overleg en inspraak

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In kader van het vooroverleg is het plan voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland. Het waterschap heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan.

Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft op grond van de gemeentelijke inspraakverordening vanaf 20 juni 2013 tot en met 3 juli 2013 voor een ieder ter inzage gelegd. Op het plan is één inspraakreactie ontvangen, deze heeft geleid tot enkele beperkte aanpassingen in het plan.

6.3 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan van 1 oktober 2015 tot en met 11 november 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

6.4 Handhaving

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft weinig waarde, als na de vaststelling van het bestemmingsplan geen toezicht en, indien nodig, handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Voor een goed handhavingsbeleid zijn 4 factoren van wezenlijk belang:

a. Voldoende kenbaarheid van het plan.

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

b. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan.

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

c. Realistische en inzichtelijke regeling.

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De voorschriften moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

d. Actief handhavingsbeleid. 

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de voorschriften worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De gemeente voert een actief handhavingsbeleid. De toezichthouders van het team Vergunningen en Handhaving (afdeling VROM) voeren het toezicht uit op de naleving van de Wabo, de Woningwet en de Wro. Daartoe is de gemeente verdeeld in 21 rayons die periodiek worden bezocht, met als hoofddoel de controle van de naleving van de bestemmingsplanregels, de verleende vergunningen en het opsporen van illegale bouw. Ook wordt door de gemeentelijke afdeling Openbare werken mogelijk illegale bouw en gebruik in kaart gebracht en gemeld aan het team Vergunningen en Handhaving. Tevens is een nota integraal handhavingsbeleid opgesteld. De gemeenteraad heeft op 13 juli 2010 de nota vastgesteld. In de nota staat beschreven op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de toezicht- en handhavingstaken.