|
Initiatiefnemer is voornemens om het bestaande pand aan de Grote Berg 11 - 21 te Eindhoven
te amoveren om ruimte te maken voor de realisatie van 27 woningen aan de rand van
het centrum van Eindhoven. Eveneens zullen er (fiets)parkeervoorzieningen worden gerealiseerd,
een groen dak, een binnenzwembad en een gezamenlijke groene buitenruimte.
Het plangebied staat kadastraal bekend als Woensel, sectie D, nummers 1114, 1713,
1714, 2034 en 2035 en kent een oppervlak van circa 1.626 m².
De beoogde ontwikkeling past in functionele zin binnen het geldende bestemmingsplan
'De Bergen' (vigerend 23 november 2011), waarin het plangebied de bestemming 'Gemengd
- 1' heeft. Echter zal de ontwikkeling plaatsvinden op een locatie waarvoor slechts
gedeeltelijk een bouwvlak aanwezig is.
Voorliggend bestemmingsplan betreft het nieuwe juridisch-planologische kader voor
het plangebied. Er wordt aangetoond dat het initiatief haalbaar is en dat sprake is
van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Grote Berg, nabij de T-splitsing met de Paradijslaan te Eindhoven, ten noordwesten van het Stadhuis Eindhoven. Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied, binnen de ring van Eindhoven in de wijk Bergen. Onderstaande afbeelding geeft de globale ligging van het plangebied weer.
![]() |
Figuur 1 Ligging plangebied |
Op de locatie van de Grote Berg 11 - 21 rust momenteel de bestemming 'Gemengd - 1' binnen het vigerende bestemmingsplan 'VII De Bergen', welke is vastgesteld op 23 november 2011 door de gemeenteraad van Eindhoven. Het is gelegen in gemengd stedelijk gebied met verschillende functies zoals 'Wonen', 'Kantoor', 'Gemengd - 1', 'Cultuur en Ontspanning - uit te werken', 'Bedrijf', 'Horeca' en 'Maatschappelijk'. Op de locatie zijn eveneens twee paraplubestemmingsplannen vigerend:
Een paraplubestemmingsplan is een partiële herziening van meerdere bestemmingsplannen.
Op één of meer aspecten worden diverse bestemmingsplannen met een paraplubestemmingsplan
aangepast of aangevuld, voor het overige blijven de desbetreffende bestemmingsplannen
van kracht. Met voorliggend bestemmingsplan is indien noodzakelijk, rekening gehouden
met de vigerende bestemmingsplannen.
De regels van het vigerende bestemmingsplan laten het niet toe om op deze locatie
woningen te realiseren. Op de locatie van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling
is momenteel slechts gedeeltelijk een bouwvlak aanwezig. Om 'Wonen' op de locatie
van het plangebied mogelijk te maken dient een bestemmingsplanprocedure doorlopen
te worden.
![]() |
Figuur 2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan |
Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin een beschrijving van het plan is opgenomen en de toetsing aan het vigerende bestemmingsplan plaatsvindt. De daaropvolgende hoofdstukken vormen de verantwoording van de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in diverse planologische aspecten die van belang zijn voor het voorliggende bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de wijze van bestemmen aangegeven. In de laatste hoofdstukken komt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde.
Het plangebied is gelegen in de wijk Bergen van stadsdeel Centrum aan Grote Berg en
nabij de T-splitsing met de Paradijslaan. De wijk Bergen wordt begrensd door de wegen
de Wal, Willemstraat, Vonderweg, Mauritsstraat, Edenstraat en het Anne Frankplantsoen.
De naam Bergen is afkomstig van enkele zandheuvels welke net ten zuiden van het kernwinkelgebied
gelegen zijn.
De Grote Berg is samen met de Kleine Berg en de Bergstraat een van de belangrijkste
straten van de wijk. De wijk Bergen kenmerkt zich door de diverse (eet)cafés en artistieke
kunst-, boek- en antiekwinkeltjes. De wijk is een van de oudste wijken van Eindhoven.
De Grote berg ligt in het verlengde van de Kerkstraat (straat van en naar het centrum
van Eindhoven). De Grote Berg geldt als een van de ontsluitingswegen vanaf het centrum
van Eindhoven in westelijke richting.
![]() |
Figuur 3 Ligging Bergen t.o.v. Eindhoven |
Het plangebied wordt in het noorden begrensd door de Grote Berg. Ten oosten/zuidoosten
wordt het plangebied begrensd door de aangrenzende bestemming 'Cultuur en Ontspanning
- nader uit te werken'. In het zuiden wordt het plangebied begrensd door woningen
gelegen aan de Luciferstraat. Ten westen grenst het plangebied aan kleinschalige detailhandel
en restaurants.
Op de locatie van het plangebied staan momenteel enkele panden waarbinnen eveneens
kleinschalige detailhandel plaatsvindt op de begane grond. Op de verdiepingen is wonen
toegestaan. Aan de overzijde van de Grote Berg is een verscheidenheid aan bedrijven
en restaurants gelegen waaronder een grillroom, een kapperszaak en een academie voor
make-up, fashion en haar. Aan de achterzijde van het pand bevindt zich een parkeerplaats.
De parkeerplaatsen aan de achterzijde van het pand zijn te bereiken via de Grote Berg,
aan de noordoostzijde van het plangebied. Het plangebied en de directe omgeving is
vrijwel volledig verhard waarbij een veelvoud van de bestaande gebouwen beschikken
over platte daken. Onderstaand zijn enkele afbeeldingen opgenomen welke een sfeerimpressie
geven van de huidige situatie van het plangebied.
![]() |
Figuur 4 Ligging plangebied |
![]() |
Figuur 5 Huidige situatie plangebied |
Door MIBA bouwmanagement is een ruimtelijke initiatief opgesteld, dat heeft geresulteerd
in een plan om 27 wooneenheden inclusief (fiets)parkeerplaatsen te realiseren op een
locatie waar op dit moment detailhandel gelegen is. De huidige bebouwing zal worden
geamoveerd om ruimte te creëren voor de realisatie van de nieuwe gebouwen met appartementen,
(fiets)parkeerplaatsen en een inpandige zwembad. Het pand is gelegen aan de Grote
Berg. Met de herontwikkeling wordt optimaal gebruik gemaakt van het stedelijk gebied
van Eindhoven in een dichtbevolkt gebied en zorgt voor een ruimtelijke ontwikkeling
waar ruime vraag naar is binnen de gemeente Eindhoven.
Op het terrein zullen twee gebouwen worden gerealiseerd. Een van de gebouwen is gelegen
aan de Grote Berg, het andere gebouw is gelegen op het achterterrein. De maximale
bouwhoogte van de gebouwen bedraagt circa 13,7 meter. Het achterterrein is te bereiken
door een doorgang in het pand aan de Grote Berg. In de doorgang zijn eveneens fietsenstallingen
voorzien. Het gebouw aan de Grote Berg wordt voorzien van een plat dak waarop een
groene inrichting is voorzien en zonnepanelen worden gerealiseerd. Ook het achterterrein
kent een groene uitstraling.
![]() |
Figuur 6 Sfeerimpressies toekomstige situatie |
De buitenruimte krijgt een groene uitstraling. Ook het dak aan het gebouw van de Grote Berg wordt voorzien van een groene inrichting (groen dak). Tussen het gebouw aan de Grote Berg en het gebouw op het achterterrein wordt een fietsenberging gerealiseerd. In het pand aan de Grote Berg wordt een gemeenschappelijke ruimte gecreëerd. Op het oostelijke deel van het gebouw aan de Grote Berg worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd die plaats bieden aan twee deelauto's. De voorgenomen ontwikkeling leidt tot een duidelijke en sterke kwaliteitsimpuls van het ruimtelijke beeld van de omgeving.
![]() |
Figuur 7 Plattegrond begane grond |
In de nationale omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie aan voor de toekomstige ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In Nederland staan we voor urgente maatschappelijke opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal gelden zoals klimaatverandering, de energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een perspectief om voort te bouwen op bestaande landschappen en historische steden. In de NOVI zijn vier prioriteiten opgesteld:
Doorwerking plangebied
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
Daarnaast betreft de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een dermate lokaal initiatief
dat er geen nationale belangen in het spel zijn.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking plangebied
Aangezien er ter plaatse van het plangebied geen specifieke nationale belangen spelen,
heeft het Barro geen directe doorwerking in voorliggend bestemmingsplan.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame
verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen.
De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle
ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument
dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke
ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt
verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: "De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zee-haventerrein, of van
kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde Ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van
de Ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat
de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering
indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden
gerealiseerd: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien
het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk
gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte
kan worden voorzien." (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Doorwerking plangebied
Met onderhavige ontwikkeling wordt de realisatie van nieuwe wooneenheden mogelijk
gemaakt. Gezien het in dit initiatief om de toevoeging van maximaal 27 wooneenheden
gaat, is een toetsing van het initiatief aan de ladder voor duurzame verstedelijking
in basis noodzakelijk. Het gaat hierbij om de sloop van bestaande panden en het realiseren
van nieuwbouw. Op de locatie zal de functie worden veranderd.
De beoogde ontwikkelingen aan de Grote Berg in Eindhoven betreft een nieuwe stedelijke
ontwikkeling. Dit blijkt uit het volgende:
Doordat de voorgenomen ontwikkeling een stedelijk ontwikkelingsproject betreft is
het noodzakelijk om de Ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen. Navolgend
worden de belangrijkste conclusies van de Ladder weergegeven. De volledige Ladderonderbouwing
Ladderonderbouwing is als bijlage toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.
Kwantitatieve behoefte
De bevolking en het aantal huishoudens in de gemeente Eindhoven en het Stedelijk Gebied
Eindhoven nemen de komen jaren aanzienlijk toe. Het aantal huishoudens groeit harder
dan de inwoners, wat duidt op een toename van kleinere huishoudens (vaak een- en tweepersoons).
Als afgeleide hiervan en rekening houdend met bestaande tekorten binnen de woningvoorraad
is er in de gemeente Eindhoven de komende jaren een flinke woningbehoefte van circa
48.700 woningen en bijna 53.900 woningen in het Stedelijk Gebied. In de gemeente Eindhoven
zouden tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd.
Tegelijkertijd is ook de bestaande plancapaciteit in zowel de gemeente als het Stedelijk
Gebied hoog. De totale plancapaciteit is in beide gebieden hoger dan de kwantitatieve
behoefte en voor de gemeente geldt zelfs dat de harde plancapaciteit hoger is dan
de behoefte. Wanneer echter rekening wordt gehouden met de (trendmatig) verwachte
sloop van bestaande woningen, blijkt dat de harde plancapaciteit onvoldoende is om
aan de woningbehoefte te voldoen. Voor de gemeente Eindhoven volgt dan dat er de 5
jaar een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen. In de MIRT-afspraken met
het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen
faciliteren.
De ontwikkeling past binnen de Woondeal die begin 2019 is getekend door het ministerie,
de provincie en het Stedelijk Gebied. Hiermee is onderkend dat er snel meer woningen
nodig zijn en er wordt ingezet op een versnelling van de woningbouwopgave in Eindhoven
met circa 3.000 woningen per jaar tot en met 2023. Het centrum van Eindhoven is aangemerkt
als een belangrijke ontwikkellocatie.
Kwalitatieve behoefte
Beleidsmatig zetten het Stedelijk Gebied en de gemeente Eindhoven in op een grote
diversiteit een woningen en woonmilieus. Met voldoende woningen in alle segmenten
wil Eindhoven er zijn voor elke doelgroep. In Eindhoven wordt rekening gehouden met
een flinke toename van een- en tweepersoons huishoudens en een toenemende vraag naar
centrumstedelijk wonen. Deze combinatie vraagt om woningen in en nabij het centrum
die aansluiten bij de behoefte van kleinere huishoudens. Centrum-stedelijk is er veel
vraag naar huurappartementen en binnen de vrije huursector is er veel vraag naar huurwoningen
in het middensegment.
De huidige verhouding van de woningvoorraad in het centrum van Eindhoven sluit hier
bij aan.
De woningvoorraad in het centrum bestaat voor 93% uit meergezinswoningen en tweederde
van de voorraad betreft huurwoningen in de vrije sector. Rekening houdend met een
sterke groei van kleinere huishoudens in het centrum en de behoefte aan huurwoningen
in het middensegment betekent dit dat er ook in kwalitatieve zin behoefte is aan het
huidige initiatief. Het huidige initiatief is binnenstedelijk en betreft appartementen
in de vrije huursector. Het gaat om appartementen die qua omvang geschikt zijn voor
een- en tweepersoons huishoudens. Hoewel het segment vooralsnog onbekend is, is naar
verwachting ten minste sprake van middenklasse huur.
Daarnaast is sprake van herstructurering op een inbreidingslocatie. Door middel van
tuinen, dakgroen en waterberging wordt bovendien invulling gegeven aan milieuaspecten,
verduurzaming en de wens van meer groen in de stad.
Brabantse Omgevingsvisie
De provincie wil alvast gaan werken volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet.
De Provinciale Staten hebben daarom op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie
'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid,
gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt
daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof
Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor
ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn
zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving
te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst
staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe
manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en
welke waarden daarbij centraal staan.
Doorwerking plangebied
De provincie wil het gesprek over stedelijke ontwikkeling dat in de afgelopen decennia
werd gedomineerd door de vraag: 'wat moeten we nog toevoegen', ombuigen naar het gesprek
over: 'welke opgave en kansen liggen er in het bestaand stedelijk gebied en de bestaande
gebouwenvoorraad?'
Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk
vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Herbestemmen is het
nieuwe bouwen: Als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen
staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings-
en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen interessante kansen voor
het toekomstbestendig maken van het stedelijk gebied en ook voor het creëren van ruimte
voor nieuwe economische ontwikkelingen en voor woningbouw! De komende 10 jaar ligt
er een forse woningbouwopgave (ca 120.000 woningen), daarna loopt de woningbouwopgave
in omvang terug.
De ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft
het amoveren van bestaande bebouwing ten behoeve van het realiseren van twee nieuwe
gebouwen met circa 27 appartementen, binnen bestaand stedelijk gebied, op een goed
bereikbare locatie in het centrum van Eindhoven. Met de voorgestane ontwikkeling wordt
de ruimtelijke kwaliteit in het gebied verbeterd.
De transformatie van het bestaande kantorenpand voorziet in een duurzame ontwikkeling
doordat de ontwikkeling plaatsvindt in het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven.
Daarnaast wordt het gebouw aan de Grote Berg voorzien van een plat dak dat wordt ingericht
als groen dak. Ook de tuin krijgt een natuurlijke inrichting waardoor de negatieve
effecten van klimaatverandering binnen het plangebied worden geminimaliseerd. Tevens
heeft een groen dak ook een energiezuinige functie doorat het gebouw beter geïsoleerd
wordt en een verkoelende werking ervaart van het dak waardoor er tijdens warme periodes
energie wordt bespaart voor het verkoelen van de wooneenheden. Mogelijk worden zonnepanelen
geplaatst voor het opwekken van duurzame energie. Het planvoornemen voldoet hiermee
aan de Brabantse Omgevingsvisie.
Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit
van Brabant' vastgesteld. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe
voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als
slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven
geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig
om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn?
Doorwerking plangebied
Het beoogde ruimtelijk initiatief heeft geen invloed op de opgestelde ambities. Wel
moet deze ontwikkeling in lijn zijn met de basisopgave waarin een veilige, gezonde
leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit centraal staan. In hoofdstuk 4 wordt
onderbouwd waarom de beoogde ontwikkeling aan deze aspecten voldoet. Op basis hiervan
kan geconcludeerd worden dat de Omgevingsvisie geen belemmering vormt voor onderhavig
plan.
De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is vastgesteld op 25 oktober 2019. Net
zoals de Omgevingswet een groot aantal wetten vervangt, zo vervangt de Brabantse omgevingsverordening
een aantal provinciale verordeningen (Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming,
Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en Verordening wegen).
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale omgevingsvisie
en structuurvisie.
De onderwerpen die in de Verordening Ruimte stonden en nu dus in de Interim omgevingsverordening,
komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie
wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren
om die provinciale belangen veilig te stellen. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit
van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage
dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke
afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik moeten toepassen. Hiermee wordt
beoogd de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag op het buitengebied
af te remmen. Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking.
Dit betekent dat de realisering van woningbouw, bedrijventerreinen, overige stedelijke
voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden
(bestaand stedelijk gebied van de grotere kernen). Nieuw ruimtebeslag buiten deze
gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering in bestaand stedelijk gebied
niet tot de mogelijkheden behoren.
Zorgvuldig ruimtegebruik is dat als basisprincipe is opgenomen vanuit de zorg voor
een goede omgevingskwaliteit, is hierbij uitgangspunt. Dat betekent dat een stedelijke
ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen in beginsel plaatsvindt binnen 'Stedelijk
gebied' en dat de ruimte binnen 'Stedelijk gebied' zo goed als mogelijk wordt benut.
Hierbij past ook dat er wordt gekeken naar eventuele hergebruiksmogelijkheden van
leegstaand of leegkomend erfgoed, zoals industriële complexen, kloosters, verzorgingshuizen
et cetera.
Doorwerking plangebied
Eindhoven is aangewezen als concentratiegebied binnen het 'Stedelijk gebied'. Voor
het bouwen van woningen binnen het 'Stedelijk gebied' geldt als voorwaarde dat dit
past binnen de regionale afspraken die over wonen zijn gemaakt. Het bevorderen van
zorgvuldig ruimtegebruik staat hierbij centraal en is uitgangspunt voor elke stedelijke
ontwikkeling. Dat betekent dat een stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen
in beginsel plaatsvindt binnen het 'Stedelijk gebied' en dat de ruimte binnen het
'Stedelijk gebied' zo goed als mogelijk wordt benut. De stedelijke ontwikkeling dient
duurzaam te zijn. Hierbij wordt er rekening gehouden met een goede omgevingskwaliteit
met veilige en gezonde leefomgeving, bevordert het ruimtegebruik, geeft optimaal invulling
aan de mogelijkheden voor productie van duurzame energie, houdt rekening met klimaatverandering,
geeft optimale invulling aan duurzame mobiliteit en draagt bij aan duurzame concurrerende
economie. De beoogde transformatie past binnen de regionale afspraken die gemaakt
zijn over woningbouw en er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Naar aanleiding van een motie van Provinciale Staten heeft de provincie Noord-Brabant in 2017 de Brabantse Agenda Wonen (BAW) opgesteld. De BAW is enerzijds gericht op het versnellen van de woningbouwproductie om het kwantitatieve woningtekort in te lopen. Anderzijds richt de agenda zich op een meer integrale aanpak van de woningbouwopgave, waarbij regionale afstemming, inspelen op kwalitatieve woonwensen en verbinding met thema's als economie, mobiliteit, duurzaamheid, sociale veerkracht en erfgoed centraal staan. In de BAW zijn deze ambities en doelstellingen vertaald in vier actielijnen en zes richtinggevende principes, die in onderstaande infographic zijn weergegeven. Deze lijnen en principes geven aan waarop de komende jaren de accenten liggen als het gaat om het bouwen en wonen in Brabant.
![]() |
Figuur 8 Ambities en doelstellingen |
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de realisatie van 27 wooneenheden
aan de rand van het centrum van Eindhoven. De appartementen worden voorzien op een
locatie dat momenteel in gebruik is voor gemengde doeleinden. De huidige bebouwing
zal worden geamoveerd om zodoende ruimte te creëren voor de realisatie van de wooneenheden.
Hierdoor is er sprake van inbreiding/transformatie van de voorgenomen locatie. Daarnaast
speelt de ontwikkeling in op de stijgende vraag naar huurwoningen in de vrije sector.
Het planvoornemen is daarmee in overeenstemming met de Brabantse agenda wonen.
Zowel in de gemeente Eindhoven als in de overige SGE-gemeenten is de woningbehoefte
groter dan de totale harde plancapaciteit. De sterke economische groei in de Brainportregio
stelt de gemeenten in het SGE voor de dubbele opgave om voldoende woningen toe te
voegen om de groei van de bevolking te kunnen opvangen, zonder dat dit ten koste gaat
van de kwaliteit. Om dit te realiseren, besloten de negen gemeenten in 2017 woningbouwafspraken
te maken en de woningbouwproductie programmatisch af te stemmen vanuit een gezamenlijke
visie op wonen. In het Afsprakenkader wonen 2017 hebben de SGE-gemeenten vastgelegd
dat zij majeure en nieuwe projecten gefaseerd en gezamenlijk ontwikkelen, zodat deze
elkaar versterken en niet beconcurreren. Ook is in het Afsprakenkader Wonen opgenomen
dat hierbij bij voorkeur gekozen wordt voor inbreiding en transformatie. Nieuwe uitbreidingslocaties
worden in principe de komende jaren niet meer toegevoegd.
Sinds de vaststelling van het afsprakenkader in 2017 is de druk op de woningmarkt
verder toegenomen. Het afsprakenkader is daarom in 2022 geactualiseerd. Het uitgangspunt
blijft om bij de woningbouwproductie regionaal samen te werken en zoveel mogelijk
in te zetten op inbreiding. De belangrijkste doelstelling van het Afsprakenkader wonen
2022 is om tempo te maken en volop in te zetten op nieuwe woon- en leefkwaliteiten,
alsmede behoud en versterking van leefmilieus met een gevarieerd woningaanbod voor
alle doelgroepen.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in het realiseren van 27 wooneenheden
op de locatie waar reeds bebouwing aanwezig is. Hierbij wordt de huidige bebouwing
geamoveerd om ruimte te creëren voor de realisatie van de wooneenheden. Hierdoor is
sprake van transformatie van een gebied dat gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.
Derhalve kan worden verondersteld dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling in lijn
is met het Afsprakenkader wonen 2017.
Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie
Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK).
De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze
versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven
komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit
komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt
(2018) geraamde behoefte.
In navolging van het Afsprakenkader Wonen SGE 2017, is in de Woondeal vastgelegd dat
de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen
prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West,
Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de
realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Naast
het Afsprakenkader wonen 2017 is de Brabantse Agenda Wonen een belangrijke leidraad
bij de uitvoering van de Woondeal.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is gelegen binnen de Ring van Eindhoven en
betreft de realisatie van 27 wooneenheden in de vorm van appartementen. Dit betreft
een centrum-stedelijk woonmilieu en voldoet daarmee aan de Visie op wonen stedelijk
gebied Eindhoven.
Als onderdeel van de uitvoering van de Woondeal, hebben de gemeenten in het SGE in
2020 gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal
woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.
Kwantitatieve opgave
In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk
gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar
verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige
woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit
op 53.900 woningen tot 2040.
In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra
woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen in de gemeente
en de regio is met name tot en met 2030 fors, zo noemt de provinciale bevolkingsprognose
(2020). In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa
16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met
het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen
faciliteren.
Kwalitatieve opgave
Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook
inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei
van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen,
maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens
in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden
en stellen van 65 jaar of ouder.
Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de
regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen
is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar
grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden
woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende
bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan
een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst)
verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije
huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor
suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.
De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote
deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk
woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan
grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden
opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen
in het centrum van Eindhoven.
Specifieke doelgroepen
De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte
aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan
huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners
met een indicatie voor langdurige zorg.
Door het extra muraliseringsbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale
verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.
Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven
wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten
verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar
2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie
beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.
De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag
in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven.
Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna
20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.
In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten
Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot
en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren.
Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente
heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader
wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter
dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief
vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van
de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief
vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen
vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.
Doorwerking plangebied
Uit de kwalitatieve opgave blijkt dat, afhankelijk van de mate van doorstroming in
de woningmarkt, 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uitgaat naar een
appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Daarnaast
blijkt dat er een stijgende vraag is naar een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen
in het centrum van Eindhoven. De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voorziet in
het realiseren van 27 appartementen aan de rand van het centrum van Eindhoven en speelt
hiermee in op de stijgende vraag naar appartementen in dit gebied. De voorgenomen
ontwikkeling is daarmee in lijn met het regionaal woningbehoefteonderzoek 2021.
Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 27 woningen mogelijk. Het ruimtelijk
verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven.
Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot,
Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven.
In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen.
Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten
omvat.
In de periode tot 2040, maar vooral op de korte termijn (tot 2025), is er in Eindhoven
en in de regio nog een grote behoefte aan meer woningen. De negen gemeenten in het
Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) stemmen onderling en met de provincie Noord-Brabant
af hoe deze opgave wordt ingevuld. De gemeente Eindhoven streeft ernaar om tot 2025
gemiddeld 3.000 woningen per jaar aan de voorraad toe te voegen.
Binnen de Ring ligt het zwaartepunt hierbij op de realisatie van centrum-stedelijke
woonmilieus. Dit volgt uit de Woonvisie 2015. Tot 2030 wil de gemeente minstens twee
derde van de extra woningbouwcapaciteit in het gebied binnen de Rondweg (Ring) realiseren.
Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen
wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk
blijft. Bijzondere aandacht gaat uit naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere
doelgroepen. De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving
is en streeft daarom naar een goede spreiding van bijzondere doelgroepen over de stad.
Verder wil de gemeente innovaties in de bouw, transformatie van kantoren en zorgvastgoed
en de ontwikkeling van flexwoningen stimuleren. Tot slot wil de gemeente bereiken
dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, waarbij
zelf bouwen niet alleen bereikbaar moet zijn voor huishoudens met een hoger inkomen.
In 2020 is de woonvisie 2015 uitgewerkt in een woonprogramma voor de periode 2021-2025,
waarin het accent nog wat sterker wordt gelegd op versnelling van de woningbouwproductie.
Tegelijkertijd blijft de gemeente streven naar een evenwichtig woningaanbod, zodat
alle inwoners (ook de kwetsbare) een betaalbare woning kunnen vinden. Met het oog
hierop streeft de gemeente ernaar de nieuwbouwproductie voor minimaal 20% uit sociale
huurwoningen te laten bestaan. Daarnaast zijn er in het woningbouwprogramma streefpercentages
opgenomen voor middenhuur (15%), sociale koop (25%), middeldure koop (25%) en dure
koop (15%). Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te
worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde)
woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied.
Onderhavig ruimtelijk initiatief voorziet slechts in een bestemmingsplan voor het
toevoegen van 27 woningen in een stedelijke kern. Regionale afstemming is derhalve
niet noodzakelijk.
Vanaf 2004 is de gemeente Eindhoven actief in het samenwerkingsverband Stedelijk Gebied
Eindhoven (SGE). In de SGE wordt op basis van een bestuursconvenant concrete afspraken
gemaakt op onderwerpen waar door samenwerking een verschil gemaakt kan worden. Wonen
is een voorbeeld van een onderwerp waar een actieprogramma aan gekoppeld is. Door
de huidige druk op de woningmarkt is gebleken dat het voor bepaalde doelgroepen steeds
lastiger is om een geschikte woning te vinden welke bij de wensen en het inkomen past.
Actieprogramma wonen
Een sterk Stedelijk Gebied Eindhoven vraagt om voldoende goede woningen en onderscheidende
en aansprekende woonmilieus. De Eindhovense woningmarkt werkt regionaal. De trend
is dat mensen verhuizen binnen stedelijk gebied, maar zijn hierbij niet gebonden aan
één gemeente of kern. Eindhoven is een gemeente waar veel starters zich vestigen.
De diversiteit aan woonmilieus in stedelijk gebied is groot. Deze diversiteit dient
in de komende periode verder uitgebreid te worden. Hierbij wordt rekening gehouden
met de demografische ontwikkelingen en wordt de bouw voor eigen lokale behoefte geminimaliseerd
om de autonome groei op te vangen.
In de samenwerking Stedelijk Gebied Eindhoven zijn concrete afspraken gemaakt voor
de periode van 2018-2015, verdeeld in zes categorieën:
In deze zes categorieën komt het beleidsstuk 'Afsprakenkader Wonen 2017' regelmatig
terug.
In dit document wordt onder andere ruim baan gegeven aan initiatieven die uitgaan
van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen
het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening
Ruimte 2014.
Doorwerking plangebied
Het ruimtelijk initiatief is in lijn met de Samenwerkingsagenda 2018-2015 doordat
het hier gaat om een transformatie van een bestaande bebouwde locatie in de stad Eindhoven,
welke ruimte biedt aan wooneenheden voor middeninkomens. Door de toevoeging van deze
woonvorm wordt de mix woonvormen gestimuleerd wat het woonmilieu positief beïnvloedt.
In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio. De Brainport principes zijn:
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft de realisatie van 27 wooneenheden.
De cultuurhistorisch waardevolle gevel wordt in ere hersteld waardoor de identiteit
vanaf de Grote Berg gekoesterd wordt. Met het planvoornemen worden innovatieve maatregelen
getroffen, waaronder het realiseren van een warmtepomp en zonnepanelen. Daarnaast
worden infiltratiekratten gerealiseerd voor het verwerken van overtollig hemelwater.
Ook worden de daken benut ten behoeve van het implementeren van groene daken. De tuin
wordt eveneens natuurlijk ingericht. Dit zorgt niet alleen voor een aantrekkelijk
woonmilieu, maar ook voor een gezonde leefomgeving binnen het plangebied.
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Daarom zet Eindhoven randvoorwaardelijk in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Mede door de sterke economische positie blijft de Brainportregio Eindhoven groeien. Dit vraagt om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die geboden wordt door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring wordt duurzaam omgegaan met de (groene) ruimte die de stad heeft. De kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied worden hierdoor behouden. Door het verschil tussen de ambitie van de gemeente en de huidige stand van zaken in Eindhoven zijn er zes stedelijke opgaven opgesteld:
Het is een opgave om voldoende betaalbare woningen voor alle inwoners te realiseren
in de wijken. De gemeente Eindhoven gaat samen met de partners bouwen aan wijken met
een gemengd woningaanbod. Nieuwe ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan de
sociale cohesie, aan ruimtelijke kwaliteit en inclusiviteit.
Doorwerking plangebied
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van wooneenheden voor middeninkomens op
een locatie waar momenteel reeds bebouwing is ten behoeve van detailhandel en kantoren.
Dit is een ontwikkeling die de sociale cohesie en inclusie vergroot. Ook wordt het
ruimtelijk initiatief voorzien in een gebied binnen de Ring van Eindhoven waardoor
hier een verdichting optreedt. De ontwikkeling voorziet eveneens in een natuurlijke
inrichting van de buitenruimte waardoor het groene karakter van de stad versterkt
wordt. Het planvoornemen voldoet daarmee aan de aspecten zoals benoemd in de Omgevingsvisie
Eindhoven.
De klimaatplan bestaat uit twee delen. Deel A richt zich voornamelijk op klimaatmitigatie
in de vorm van CO2 reductie. Deel B focust zich voornamelijk op het aspect klimaatadaptatie
waarbij de omgeving wordt aangepast op de huidige klimaatverandering en toekomstige
scenario's.
Deel A Klimaatmitigatie is CO2- reductie
In de 'Klimaatverordening Eindhoven 2016´ zijn de doelen kwantitatief vastgelegd:
In 2050 moet de CO2-emissie met 95% zijn verminderd ten opzichte van 1990 en in 2030
met 55%. Dit is een ambitieuze doelstelling die van alle partijen in de gemeente Eindhoven
een grote inspanning zal vragen en die een grote impact heeft op de structuur van
de stad midden deze eeuw. Zo zullen de verwarming van de gebouwde omgeving en de mobiliteit
in de stad van andere energiebronnen gebruik moeten maken dan nu. Over 35 jaar zullen
aardgas, benzine, diesel en LPG taboe of onbetaalbaar zijn, en een ingrijpende transitie,
ook in de infrastructuur voor energie, is dus noodzakelijk. De te behalen reductie
van de uitstoot is gedefinieerd ten opzichte van het jaar 1990. Met behulp van enig
rekenwerk en inschattingen wordt de CO2-uitstoot in jaar 1990 geraamd op 1.200.000
ton/jaar. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor meer dan de helft van de CO2-emissies
in Eindhoven. Hieronder vallen dan niet alleen de woningen maar ook utiliteitsgebouwen
(instellingen, organisaties) en de bedrijfsgebouwen van de dienstverlenende bedrijven.
De subsector wonen stoot circa 381.887 ton CO2 per jaar uit in 2014. In 2020 dient
de emissiebeperking in 2020 circa 32.000 ton/jaar te bedragen voor huur- en koopwoningen,
waarbij het overgrote deel door huurwoningen bewerkstelligt dient te worden: 28.000
ton/jaar.
Om hieraan te voldoen zijn drie invalshoeken gedefinieerd:
Om te voldoen aan de reductie is het van belang dat vrijwel alle gebouwen in Eindhoven
aardgasloos verwarmd dienen te worden. Ook de productie van duurzame energie is een
belangrijk onderwerp binnen de gemeente Eindhoven. Er wordt ingezet op een sterkere
toename van het aantal zonnepanelen in de stad en streven naar circa 200.000 extra
panelen in 2020. We doen dit door:
Deel B: Klimaatadaptatie is aanpassen aan weersextremen
De toename van weersextremen heeft gevolgen voor de fysieke leefomgeving, onder andere
op het gebied van water, groen en gezondheid. De gemeente Eindhoven heeft daarom de
landelijke ambitie omarmd om in 2020 klimaatadaptatie onderdeel te laten zijn van
gemeentelijk handelen en beleid en in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze ambitie
vergt integraal werken en de uitrol van een slimme mix van maatregelen over de stad.
In tegenstelling tot klimaatmitigatie, is de impact van adaptatiemaatregelen afhankelijk
van de lokale en regionale omstandigheden (grondsoort, hoogteligging, bebouwing etc.).
Aanpassen betekent dat er geïnvesteerd blijft worden in slim en klimaatbestendig waterbeheer.
Het is daarom belangrijk om de kwetsbare gebieden voor wateroverlast, droogte en hittestress
in beeld te hebben. De gemeente heeft watergevoelige en hittegevoelige gebieden in
kaart gebracht, droogte ontbreekt echter nog. Om klimaatbestendigheid van de stad
te garanderen heeft de gemeente Eindhoven een uitvoeringsagenda opgesteld waarin per
initiator staat aangegeven hoe hier uitvoering aan wordt gegeven.
Doorwerking plangebied
Het plangebied voorziet in de aanleg van gasloze wooneenheden. Het platte dak van
het gebouw aan de Grote Berg wordt benut in de vorm van een groen dak. Deze daken
hebben niet alleen een water-vasthoudende functie en daarmee een positief effect op
de vermindering van de druk op het riool en wateroverlast, maar zorgen ook voor een
betere isolatie van het pand. Door deze isolatie hoeft er minder energie verbruikt
te worden omdat de warmte langer in het gebouw aanwezig blijft. Tijdens warme dagen
heeft een groen dak het voordeel dat het een verkoelende functie heeft. Het planinitiatief
voldoet hiermee aan het klimaatplan.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld.
Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om
Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen,
werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als
kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van
ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit
van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap
tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame
ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante
raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld
in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke
hoofdstructuur en een kaart met het gebruik van de ruimte.
Doorwerking plangebied
De projectlocatie is in onderstaande afbeelding (zie figuur 9 en 10) aangeduid en
ligt buiten de aangeduide transformatiegebieden op het kaartbeeld met de ruimtelijke
hoofdstructuur.
![]() |
Figuur 9 Plangebied (rode cirkel) in de Interimstructuurvisie 2009 |
Het plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie
aangeduid als 'Centrumvoorzieningen'.
![]() |
Figuur 10 Plangebied (rode cirkel) in de Interimstructuurvisie 2009 |
De gronden voor 'Centrumvoorzieningen' zijn voornamelijk bedoeld voor goed bereikbare
concentraties van centrumstedelijke voorzieningen op het gebied van detailhandel,
horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg. Echter zijn de centrumgebieden
ook bedoeld voor wonen.
De transformatie van het plangebied naar wonen, past binnen het gebruiksgebied 'Centrumvoorzieningen'.
Onderhavig initiatief is in lijn met de Interimstructuurvisie.
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente
in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee wordt de richting waarin
de gemeente zich wil ontwikkelen duidelijk gemaakt aan de stad, haar bewoners en alle
partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad. Drie pijlers zijn
geformuleerd als kader voor de nieuwe opgave: Eindhoven als ambitieuze stad, als solidaire
stad en als innovatieve stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen
de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit
binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde
woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd
ook groen en gemoedelijk blijft.
Solidaire stad
De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste
inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij
ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt
de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het
is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie
van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.
Innovatieve stadDe gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klant georiënteerd,
sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad
en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing
en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke
woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven
flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand
vastgoed.
Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun
eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap.
Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens
met een hoger inkomen.
Doorwerking plangebied
De beoogde ontwikkeling van 27 wooneenheden draagt bij aan vitaal houden van Eindhoven.
Het betreft de transformatie van een locatie binnen het bebouwd gebied van Eindhoven
ten behoeve van kwalitatief hoogwaardige wooneenheden waarmee de stedelijke structuur
wordt versterkt. Het planvoornemen draagt hierdoor bij aan het terugdringen van het
kwantitatieve woningtekort en draagt daarnaast bij aan de gewenste verdichting binnen
de ring.
Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:
Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad
toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande
differentiatie leidend:
![]() |
Figuur 11 Differentiatie woningvoorraad |
Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De
exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu
en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van
20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna
voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.
Doorwerking plangebied
De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van 27 appartementen binnen de
Ring van Eindhoven, aan de rand van het centrum. Het overgrote deel van de appartementen
zullen worden verhuurd in de vrije sector en zal met name starters met een wat hoger
inkomen dienen.
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld.
Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het
achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde
van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft
en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam
veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin
passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke
bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke
kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig
vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur
van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis
van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet
op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen
Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen
Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de
stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied,
via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt
van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus
niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming
krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft
op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie
hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen
bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen
voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds.
De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling
te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen
van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart
met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie
tot groen.
Doorwerking plangebied
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Strategie 1:
Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie
aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor
de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze
groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder
af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding
van het groenareaal.
Het plangebied betreft een bebouwde locatie en heeft geen kwalitatief hoogwaardig/waardevol
groen. De beoogde woningbouw vindt plaats door sloop van de huidige bebouwing waardoor
ruimte wordt gemaakt voor de realisatie van nieuwbouw. Voor de voorgenomen ruimtelijke
ontwikkeling is een groenplan opgesteld, zie bijlage 10 van voorliggend bestemmingsplan.
Het binnenterrein wordt voorzien van groenstructuren en bomen. Daarnaast zullen de
panden gedeeltelijk worden voorzien van een groen dak. In de nieuwe situatie is er
hierdoor sprake van een toename aan het oppervlak voor groen van circa 637 m². Door
deze ontwikkelingen in het plangebied zal het aandeel van groen flink stijgen.
Door deze ontwikkelingen ontstaat er een positieve ontwikkeling voor de lokale natuurwaarden.
Doordat er meerdere soorten groen worden aangelegd met verschillende soorten en beheer
wordt er ruimte geboden voor flora en fauna en is er voldoende bescherming en voeding
in het plangebied aanwezig. Hierdoor ontstaat er een uitgebreider en meer divers leefgebied.
Het groene dak zorgt voor waterbuffering en vertraagde afvoer van hemelwater. Daarnaast
heeft een groen dak ook een isolerende werking waardoor warmte langer wordt vastgehouden
in het gebouw zelf, terwijl het in de zomer juist voor verkoeling zorgt.
Het planvoornemen is daarmee in lijn met het Groenbeleidsplan van de gemeente Eindhoven.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor
het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden
gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het
kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd
voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels
over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de
indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden)
van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische
kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende
categorieën houtopstanden. Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt
van tenminste één van de categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een
omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april
2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college
mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in
de 'Nadere Regels voor compensatie'.
Doorwerking plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een locatie waar momenteel
kantoren en detailhandel zijn gevestigd. Er zijn geen relevante groen- of bomenstructuren
in het plangebied zelf aanwezig. Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling is een
waardeberekening opgesteld voor de aanwezige bomen in het plangebied. Aanleiding voor
de berekening vormt het gegeven dat er een ontwikkeling is gepland op deze locatie
waarbij mogelijk bomen worden ingepast en verwijderd. Hierbij is de waarde voor betrokken
bomen berekend ten behoeve van de compensatiewaarde. De 4 levende bomen vertegenwoordigen
een waarde van € 6.542,00. De dode boom vertegenwoordigt geen waarde. Voor de voorgenomen
ruimtelijke ontwikkeling is een Groenplan opgesteld. Dit groenplan is bijgevoegd aan
de bijlagen van voorliggend bestemmingsplan. Bij de inrichting van de binnentuin is
rekening gehouden met de compensatiewaarde van de aanwezige bomen doordat het planvoornemen
voorziet in het planten van nieuw groen in de vorm van bomen en struiken. Daarnaast
wordt een groot gedeelte van het dak ingericht als groen dak. Hiermee draagt de voorgenomen
ruimtelijke ontwikkeling tevens bij aan het realiseren van een natuurlijke stad.
Hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet
milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Bij de start van een project moet onderzocht worden
of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt
worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt. Daartoe is
een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en een
ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels
vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM.
De nieuwe regels maken onderscheid in projecten die wel en 'niet in betekenende mate'
(NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als een project NIBM
aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd
te worden.
In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling
een project altijd NIBM is. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder
meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. In de Regeling NIBM is met betrekking
tot woningen het volgende opgenomen:
Ontwikkeling
Onderzoek NIBM toets
De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling valt onder de in de regeling NIBM
opgenomen lijst met categorieën van gevallen (de realisatie van 1.500 woningen). Desondanks
is in het kader van dit bestemmingsplan een luchtkwaliteitsonderzoek in de vorm van
een 'NIBM' toets uitgevoerd. Hiermee is bepaald in hoeverre de ontwikkeling in betekenende
mate zal bijdragen aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
Als basis voor de berekening zijn de volgende uitgangspunten genomen:
Met deze uitgangspunten is de NIBM-toets uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van realisatie
in 2023 (worstcasescenario):
![]() |
Figuur 10 NIBM-toets |
Berekend is dat de bijdrage van het plan aan de concentraties voor NO2 (stikstofdioxide)
en PM10 (fijn stof) mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
De berekening laat zien dat het extra verkeer ten gevolge van het plan maximaal 0,04
µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2. Voor de concentratie PM10
zal het verkeer maximaal 0,01 µg/m³ bijdragen.
Onderzoek NSL-Monitoringstool 2019
Om te beschouwen of de gecumuleerde concentraties voldoen aan de grenswaarden uit
de Wet luchtkwaliteit wordt het planeffect opgeteld bij de heersende concentraties.
Dit is inzichtelijk gemaakt door middel van de NSL-Monitoringstool 2019. De beschouwde
rekenpunten zijn weergegeven in onderstaande tabel en geven de totale concentratie
in de nabije omgeving van het plangebied. Voor het jaartal 2020 bedraagt de hoogste
totale concentratie NO2 22.7 µg/m³ en voor PM10 17.7 µg/m³. Voor PM2,5 geldt een hoogste
totale concentratie van 10.1 µg/m³.
Id | No2 ìg/m3 | PM10 ìg/m3 | PM10 overschrijdingsdagen | PM2.5 ìg/m3 | Jaar | |
Rekenpunt | 32325 | 22.5 | 17.6 | 6.2 | 10.0 | 2020 |
Rekenpunt | 32324 | 22.7 | 17.7 | 6.2 | 10.0 | 2020 |
Rekenpunt | 32311 | 20.7 | 17.5 | 6.1 | 10.0 | 2020 |
Rekenpunt | 31907 | 20.2 | 17.6 | 6.2 | 10.0 | 2020 |
Rekenpunt | 31905 | 20.6 | 17.7 | 6.2 | 10.1 | 2020 |
Norm | 40 | 40 | 35 | 25 |
Wanneer het planeffect hierboven op wordt geteld worden de totale concentraties voor
NO2 en PM10 respectievelijk 22.7 µg/m³ en 17.7 µg/m³. Deze concentraties blijven met
de bijdrage van de ontwikkeling, ruim beneden de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Op grond van de gebleken samenhang tussen de concentraties voor PM10 (fijn stof) en
PM2,5 (fijn stof) kan het volgende worden gesteld: vanwege het feit dat de concentratie
voor PM10 voldoet aan de grenswaarde kan in voldoende mate aannemelijk gemaakt worden
dat ook voor PM2,5 de ontwikkeling niet in betekenende mate zal bijdragen en dat de
geldende grenswaarde niet zal worden overschreden. Ook in het prognosejaar 2030 zal
worden blijven voldaan aan de grenswaarden.
Conclusie
Het planinitiatief zal de luchtkwaliteit niet in betekenende mate beïnvloeden. Vanuit
het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het
ruimtelijke initiatief.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet inzicht worden geboden in de aanvaardbaarheid
van de ontwikkeling vanuit akoestisch oogpunt. Het geluidsaspect is relevant in relatie
tot industrielawaai, wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai. Toetsingskader is de
Wet geluidhinder en enkele uitvoeringsbesluiten.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (artikel 77 Wgh) dient bij een bestemmingsplan een
akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plan mogelijkheden biedt voor:
De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk
gebied en de maximumsnelheid. In een akoestisch onderzoek kunnen wegen waarvoor een
maximumsnelheid van 30 km/uur geldt buiten beschouwing worden gelaten.
In de Wgh zijn grenswaarden opgenomen met betrekking tot de geluidbelasting op de
gevels van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen. De voorkeursgrenswaarde
voor de geluidbelasting op de gevel is 48 dB en mag in principe niet worden overschreden.
Onder bepaalde voorwaarden, als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en het voldoen
aan de grenswaarden onoverkomelijke bezwaren ontmoet van landschappelijke, stedenbouwkundige
of financiële aard, mag de geluidbelasting hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde.
Hiervoor dient middels een ontheffing een hogere waarde te worden vastgesteld.
Spoorweglawaai
Indien nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone
van een spoorweg mogelijk worden gemaakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de geluidsbelasting
vanwege deze spoorweg. De zone is afgebeeld op de geluidkaart van het Geluidregister
spoor. Grondslag hiervoor is artikel 4.3 Besluit geluidhinder (Bgh).
Binnen deze zone gelden voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden voor spoorweglawaai
(art. 4.9 t/m 4.12 Bgh). Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarden is vaststelling
van een hogere waarde mogelijk, mits de maximale grenswaarde daarbij niet wordt overschreden
(art. 4.10 t/m 4.12 Bgh). Hogere grenswaarden worden alleen verleend als maatregelen
om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen
onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige,
verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Doorwerking plangebied
Er is een geluidsonderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd voor het voorgestelde
ruimtelijk initiatief. Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek weergegeven.
Het volledige onderzoek is als separate bijlage bij onderhavige toelichting opgenomen.
Akoestisch
onderzoek wegverkeerslawaai.
Het onderzoek heeft zich gericht op een drietal niet gezoneerde wegen en een drietal
gezoneerde wegen. De geluidsbelasting van de gezoneerde wegen op de voorgenomen ontwikkeling
ligt beneden de voorkeursgrenswaarde waardoor voor de gezoneerde wegen geen hogere
waarde ten aanzien van de gezoneerde wegen aangevraagd hoeft te worden.
Vanuit de niet gezoneerde wegen treedt er uitsluitend via de Grote Berg een geluidsbelasting
op van maximaal 62 dB, zonder aftrek van artikel 110 g. Zou die aftrek wel worden
gehanteerd, dan is de geluidbelasting 57 dB waarmee deze boven de voorkeursgrenswaarde
zou liggen wanneer getoetst zou worden aan de Wet geluidhinder. De maximale ontheffingswaarde
wordt niet overschreden. Omdat geen sprake is van een gezoneerde weg, hoeft ook geen
hogere waarden ten aanzien van deze weg worden aangevraagd. Formeel hoeven ten gevolge
van deze weg geen maatregelen te worden getroffen aan de gevel. Uit het oogpunt van
wooncomfort en gezondheid wordt echter geadviseerd wel maatregelen te treffen om een
binnenniveau van 33 dB te garanderen.
Conclusie
Het ruimtelijk initiatief betreft het amoveren van de huidige bebouwing om ruimte
te maken voor de realisatie van nieuwbouw, waarbij er zo veel mogelijk aansluiting
zal worden gezocht bij de nieuwbouweisen. Vanuit een niet gezoneerde weg treedt geluidsbelasting
op boven de voorkeursgrenswaarde. Omdat de geluidsbelasting optreedt door een niet
gezoneerde weg zijn er formeel geen maatregelen aan de gevel noodzakelijk. Wel wordt
geadviseerd om vanuit het oogpunt van wooncomfort en gezondheid maatregelen te treffen
om een binnenniveau van 33 dB te garanderen.
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit
van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen
de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb),
het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid
van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen
in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging
én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering.
Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging,
de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling
van het plangebied of de projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht
saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van
de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen
met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie
aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Doorwerking plangebied
Met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wordt een gevoelige functie mogelijk gemaakt.
Derhalve wordt het noodzakelijk geacht om een bodemonderzoek uit te voeren. Derhalve
is er voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een bodemonderzoek uitgevoerd.
Navolgend worden de belangrijkste aspecten uit het onderzoek weergegeven. Voor de
volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen van voorliggend bestemmingsplan.
Bodemonderzoek.
De meest verdachte bodemlaag is zowel zintuiglijk als analytisch niet verontreinigd
met asbest. In de bodem zijn overwegend lichte verontreinigingen aangetroffen met
zware metalen, PAK's en minerale olie. Op één plaats is een sterke verontreiniging
aangetroffen met zink en arseen. Ook wordt op een andere plaats de hergebruikswaarde
voor minerale olie overschreden.
De bovengrond tot 150 cm-mv van het gehele terrein bestaat uit een antropogene stedelijke
ophoog-laag waarin diffuus verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK's en/of minerale
olie voorkomen en waarbij binnen deze op enkele plaatsen sterke verontreinigingen
zijn aangetroffen.
Op basis van het geheel aan onderzoeksresultaten zal de sterke verontreiniging rondom
boring 204 zich over een oppervlakte van circa 65 m² voordoen in de bodemlaag van
8 tot 50 à 55 cm-mv. De totale hoeveelheid sterk verontreinigde grond bij deze kern
is hiermee circa 33 m³.
Op basis van het geheel aan onderzoeksresultaten zal de sterke verontreiniging rondom
boring 101, 102 en 105 zich over een oppervlakte van circa 75 m² voordoen in de bodemlaag
van 50 tot 100 cm-mv. De totale hoeveelheid sterk verontreinigde grond bij deze kern
is hiermee circa 38 m³.
Gezien de beoogde herontwikkeling op de locatie zullen graafwerkzaamheden plaats gaan
vinden. Aangezien gegraven gaat worden in het geval van ernstige verontreiniging zal
hiertoe een sanering plaats moeten vinden.
Aangezien de centrale kern van verontreiniging zich in de bovengrond voordoet zal
deze verwijderd dienen te worden. Mogelijkerwijs zou de zuidelijke kern in de laag
van 50 tot 100 cm-mv aanwezig kunnen blijven. Echter, gelet op de beperkte omvang
wordt geadviseerd deze eveneens te laten verwijderen.
In overleg met het bevoegd gezag dient vastgesteld te worden of sanering middels BUS
mogelijk is. De bodemfunctie van de locatie is wonen. Een sanering conform BUS voor
de gehele locatie zou betekenen dat de gehele bovengrond tot 100 cm-mv zou moeten
worden vervangen danwel verhard. Mogelijk is het gebruikmaken van een saneringsplan
voor deze locatie beter geschikt.
Conclusie
Er dient een sanering plaats te vinden op de locatie van de sterk verontreinigde bodem.
In overleg met het bevoegd gezag dient vastgesteld te worden of sanering middels BUS
mogelijk is.
Nader onderzoek naar de minerale olie in de vaste bodem is noodzakelijk. In afwachting
van de resultaten van het nader bodemonderzoek/BUS-melding/saneringsplan zijn graafwerkzaamheden
niet toegestaan. Dit zal worden geborgd middels een voorwaardelijke verplichting in
de regels.
Indien sprake zal zijn van afvoer van grond van de locatie zal de grond onderzocht
moeten zijn op PFAS.
De ontwikkellocatie ligt in een gebied dat verdacht is voor niet gesprongen explosieven
of ontplofbare oorlogsresten. Men moet hierdoor rekening houden met extra maatregelen.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van
of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen
(bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving
van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe
veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving
worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's
hangen vooral samen met:
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder
wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw
genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico
(PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt
of ruim van opzet.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd
individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een
persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van
een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met
zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR
wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld
10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij
het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de
omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde.
Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde
mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie
is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied
van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan
worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals
al gebouwde woningen.
Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport
van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen
minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met
gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron
is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de
hand van vastgelegde rekenregels. De verantwoording van het groepsrisico is één van
de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording
is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk
plan beoordeeld.
Visie Externe Veiligheid, Risico's de maat genomen
De gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de visie Externe Veiligheid gepubliceerd waarin
aspecten gerelateerd aan risico's voor de leefomgeving beschreven staan.
![]() |
Figuur 11 Ligging plangebied (blauw omlijnd) in relatie tot risicobronnen in de omgeving (Bron: risicokaart) |
Doorwerking plangebied
De externe veiligheidsrisico's voor het plangebied zijn met behulp van de risicokaart
geïnventariseerd.
Risicovolle inrichtingen
Er zijn geen risicovolle inrichtingen gelegen in de nabije omgeving van het plangebied.
Buisleidingen
De meest nabijgelegen risicovolle buisleiding (Z-519-01) van de Gasunie Transport
Service is gelegen op een afstand van circa 2,2 km ten noordwesten van het plangebied.
De betreffende leiding kent geen plaatsgebonden risicocontour buiten de leiding. Wat
betreft het groepsrisico zijn de 1% en 100% letaliteitsgrens van belang. De 1% letaliteitsgrens
bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico. Binnen de 100% afstand is de invloed
van de leiding zodanig groot dat toename van bebouwing en bewoning bijdraagt aan een
verhoging van het groepsrisico. De betreffende leiding heeft een maximale werkdruk
van 40 Bar en een uitwendige diameter van 168 millimeter (6,61 inch) wat betekent
dat de 100% letaliteitsgrens van de leiding is gelegen op een afstand van 40 meter
uit het hart van de leiding. De 1% letaliteitsgrens is gelegen op een afstand van
70 meter uit het hart van de leiding. Gezien het feit dat het plangebied ruimschoots
is gelegen buiten de 1% letaliteitsgrens, wordt geconcludeerd dat een verantwoording
van het groepsrisico niet noodzakelijk is. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied
voor het groepsrisico.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
De spoorlijn tussen Eindhoven en Tilburg/'s-Hertogenbosch geldt op de risicokaart
als een route waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Het spoortraject met nummer
12AU.3 als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Op grond van het Besluit
externe veiligheid transportroutes (Bevt) geldt voor deze weg een GR-verantwoordingsgebied
van 200 meter. Dit invloedsgebied wordt veroorzaakt door de stofgroep brandbare gassen.
De afstand tot het plangebied bedraagt circa 700 meter. Vanuit externe veiligheid
gelden er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Ook lopen er verschillende snelwegen rondom het plangebied. Over de A2 (tussen afrit
30 Eindhoven Centrum en knooppunt De Hogt) worden stoffen vervoerd uit categorieën
LF1, LF2, LT1, LT2, GF1, GF2, GT3 en GT4. Het grootste invloedsgebied wordt gevormd
door de stoffen GT3 en GT4 (toxische gassen), namelijk > 4 kilometer. Het plangebied
ligt hierbinnen. Om deze reden is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Aangezien
het plangebied wel is gelegen op een afstand van meer dan 200 meter is normaliter
een beperkte verantwoording benodigd. Echter is de betreffende weg reeds opgenomen
in de regeling basisnet. Deze verantwoording is reeds opgenomen in de visie externe
veiligheid en wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke
ontwikkeling.
Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke
scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds
milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te
worden gehouden met milieuzonering om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te
handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat
zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
Richtafstanden
Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' . In de publicatie
is een lijst opgenomen met bedrijfstypen. Voor de bedrijfstypen zijn indicatieve (richt)afstanden
bepaald voor de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden vormen
een indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de
nabijheid van milieubelastende functies worden gesitueerd. Indien bekend is welke
activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan
van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Omgevingstype
De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd
in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied,
een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is
ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen
komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Binnen gemengde
gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op
korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies
voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging
zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen,
woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen
met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en
andere bedrijvigheid.
Doorwerking plangebied
Het plangebied is gelegen in een gebied dat kan worden aangemerkt als een 'gemengd
gebied'. Omdat er sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' kan de richtafstand
terug worden gebracht met één afstandsstap. De gedachtegang hierachter is dat er sprake
is van een zekere verstoring van het gebied ten opzichte van een rustige woonwijk.
Dit betekent dat voor de activiteiten met een milieucategorie 1 en 2 sprake is van
een richtafstand van respectievelijk 0 en 10 meter.
In de directe omgeving van het plangebied komen - naast woonfuncties - de volgende
functies voor:
Adres | Bestemming | Milieucategorie | Richtafstand in m | Werkelijke afstand in m |
Paradijslaan 2 t/m 12 | Cultuur en ontspanning | 1 | 0 | 0 |
Paradijslaan 12 - 14 | Maatschappelijk | 2 | 10 | 20 |
Paradijslaan 20 - 42 | Kantoor | 1 | 0 | 5 |
Grote Berg 20 | Gemengd - 1 | 2 | 10 | 16 |
Grote Berg 23 | Gemengd - 1 | 1 | 0 | 0 |
Grote Berg 29 | Gemengd - 1 | 1 | 0 | 7 |
Daarnaast zijn er aan de overzijde van de Grote Berg meerdere restaurants, kantoren
en kapperszaken gevestigd. Dit is bedrijvigheid behorend tot milieucategorie 1. De
richtafstand hiervoor bedraagt 0 meter en wordt vanzelfsprekend gehaald.
Conclusie
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn geen negatieve effecten te verwachten
voor het voorgestelde ruimtelijke initiatief. Het aspect bedrijven en milieuzonering
vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet natuurbescherming, heeft voor wat betreft gebiedsbescherming, betrekking op
de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden
worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar
aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten
optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten,
plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur
in een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen Gedeputeerde Staten in hun
provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk
ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie
gebieden aan die tot dit netwerk behoren. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen
Ecologische Hoofdstructuur (EHS)) is een samenhangend netwerk van bestaande en te
ontwikkelen natuurgebieden. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van
het Natuurnetwerk loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies
en verordeningen. Binnen de provincie Noord-Brabant bestaat het NNN uit het Natuurnetwerk
Brabant (NNB) en Ecologische Verbindingszones (EVZ). Daarnaast wordt ook de groen-blauwe
mantel beleidsmatig beschermd.
De bescherming van houtopstanden, conform de Wet natuurbescherming, heeft betrekking
op alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte
van minimaal tien are of een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gelegen
buiten de bebouwde kom. Wanneer houtopstanden worden geveld, niet vallende onder artikel
4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten
van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden
te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na
het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw
aan te planten.
Daarnaast is er de Wet natuurbescherming die, voor wat betreft soortenbescherming,
betrekking heeft op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels,
reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere
en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. De beschermde
soorten zijn ingedeeld in drie categorieën:
Doorwerking plangebied
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is
als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, "Leenderbos, Groote
Heide & De Plateaux", bevindt zich op circa 4,2 kilometer afstand ten zuidoosten van
het projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern
effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie
van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als
gevolg van aspecten als licht, geluid en trillingen uitgesloten. Om op voorhand negatieve
effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie uit te sluiten is een AERIUS-berekening
uitgevoerd. Uit deze berekeningen blijkt dat bij de aanlegfase en gebruiksfase geen
rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j.
Het plangebied is niet gelegen binnen het NNB. Het dichtstbijzijnde onderdeel van
het NNB ligt ongeveer 250 meter ten oosten van het plangebied. Gezien de aard van
de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven,
waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB niet worden aangetast. Vervolgonderzoek
in het kader van het NNB wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Aangezien het plangebied zich binnen de bebouwde kom bevindt is toetsing aan het onderdeel
houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.
In de quickscan Quickscan Flora en fauna worden de beschermde diersoorten per categorie beschouwd (vogels, vleermuizen, grondgebonden
zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, ongewervelde diersoorten, vaatplanten).
Uit de resultaten blijkt dat geen van deze categorieën dier- of plantsoorten betreft
die mogelijk in het plangebied aanwezig zijn en door het planvoornemen negatief worden
beïnvloed.
Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan alleen in overeenstemming
met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd,
mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de
Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht wordt genomen:
Vervolgonderzoek sporen
Uit de Quickscan flora en fauna is gebleken dat er mogelijk vleermuizen aanwezig zijn
in een van de muren binnen het plangebied. Derhalve heeft er een sporenonderzoek plaatsgevonden
naar het voorkomen van vleermuizen.
Tijdens het veldbezoek is vastgesteld dat twee van de soortvoegen zodanig dicht zaten
met isolatiemateriaal uit de binnenmuur (steenwol) dat deze niet geschikt waren als
in- en uitvliegopening voor vleermuizen. De overige openstootvoegen waren wel open
en liepen door tot de luchtspouw van de muur. In een van deze openingen waren oude
spinnenwebben aanwezig wat erop wijst dat daar al lange tijd geen dieren meer doorheen
zijn gekropen. De overige openstootvoegen waren wel volledig vrij van obstakels.
Tijdens het onderzoek werden op de muur en bij geen van de openstootvoegen uitwerpselen
of andere sporen van vleermuizen (zoals vettige afzetting) aangetroffen. Ook aan de
binnenzijde werden rondom de mogelijke invliegopeningen geen vleermuizen of sporen
daarvan aangetroffen.
Daarnaast wordt momenteel een nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen uitgevoerd.
De eerste ronde voor deze beoordeling heeft recent plaatsgevonden. Hierbij zijn geen
vleermuizen aangetroffen. In de periode augustus - september staat de tweede beoordelingsronde
gepland. De resultaten hiervan zullen t.z.t. als bijlage aan voorliggend bestemmingsplan
worden toegevoegd.
Conclusie
Nader onderzoek naar vleermuizen dient aan te tonen of er mogelijk vleermuizen voorkomen
binnen het plangebied.
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven (CHW) vastgesteld.
De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening
te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks-
en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en
waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren,
beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van
de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische
waardenkaart.
Het cultuurhistorische basisonderzoek (CBO) dat in 2008-2009 uitgevoerd is door Res
nova, diende dus twee onderling verbonden doelen, te weten de uitwerking van de ontwikkelingsvisie
en het uitvoeringsprogramma van De Bergen alsmede het leveren van een geobjectiveerde
onderbouwing voor de bescherming van hoogwaardig erfgoed in het gebied de Bergen via
het bestemmingsplan.
De gebiedswaardenkaart waarop conclusies uit inventarisatie en onderzoek zijn vastgelegd
vanuit cultuurhistorisch basisonderzoek en de cultuurhistorische waardenkaart is in
het kader van bestemmingsplan "De Bergen" een vertaalslag naar een Beleidskaart met
contouren (hierna BK) gemaakt. Hierin wordt het beleid zichtbaar gemaakt om het beheer
van en de ontwikkelingen binnen het gebied te kunnen sturen. Omdat dit binnen planologisch
verband gebeurt, ligt de garantie dat ook de overige belangen in het kader van de
wettelijke omschreven "goede ruimtelijke ordening" hierbij betrokken worden. Voor
het plangebied Nieuw Bergen is onderstaande afbeelding van de BK relevant. De panden
aan de Grote Berg 17-21 zijn hierbij aangeduid als beeldondersteunende panden (gemeentelijk
monument categorie b, voor zover zichtbaar vanaf de publieke ruimte en gelegen binnen
de hoofdstructuur). In ontwikkelingsplan Nieuw Bergen wordt bij de (her)ontwikkeling
van plan deugdelijke rekening gehouden met de cultuurhistorische c.q. gemeentelijke
monumentale waarden van de locatie en haar omgeving c.q. de bestaande te handhaven
gebouwen.
![]() |
Figuur 12 Uitsnede beleidskaart met contouren (plangebied blauw omlijnd) |
![]() |
Figuur 13 Uitsnede Monumentenkaart gemeente Eindhoven (plangebied oranje omlijnd) |
Bovenstaande afbeelding betreft een uitsnede van de Monumentenkaart van de gemeente
Eindhoven.
Ten oosten en westen van het plangebied zijn een gemeentelijke monument gelegen. Binnen
het plangebied zijn twee cultuurhistorische panden gelegen. Het gaat hierbij om de
panden aan de Grote berg 17-21. Deze panden zijn momenteel in gebruik als winkelpanden
maar zijn sinds de zeventiger jaren van de 20ste eeuw voornamelijk als cafés en restaurants
gebruikt. De economie van Eindhoven was destijds voldoende gegroeid om de ruimte in
dit pand niet als pension of appartement te verhuren, maar uitsluitend voor horecadoeleinden
te gebruiken.
Voor deze panden geldt dat er vanuit de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'
in het vigerende bestemmingsplan een bescherming uit gaat middels het sloopvergunningenstelsel.
De bestaande bebouwing binnen het plangebied zal worden geamoveerd (inclusief de cultuurhistorische
panden). Hierdoor zal de historische situatie verdwijnen, maar met de nieuwbouw wordt
getracht de karakteristiek van de locatie te behouden. Dat de gevel van de huidige
cultuurhistorische panden over veel kwaliteiten beschikt is evident. Opvallend zijn
de geprofileerde houten goot, het siermetselwerk, de decoratieve lateien boven de
gevelopeningen, de verfijnde houten erker ter plaatste van het kopgeveltje en de kroon
van het kopgeveltje zelf. Echter gaat dit grotendeels verloren door de grove verminkingen
van het gevelbeeld. Door de jaren heen is het oorspronkelijke gevelbeeld flink aangetast.
Het meest in het oog springend is de plint. Naast de gewijzigde gevelafwerking zijn
ook nagenoeg alle gevelopeningen in uitstraling maar ook in positie en formaat aangepast.
Om de gevel terug te brengen naar het oorspronkelijke gevelbeeld van 1911 is het noodzakelijk
de gehele plint te amoveren. Dit is circa 40-50% van het gevelbeeld. Daarnaast is
de kopgevel volledig wit geschilderd, dit dient tevens schoon gemaakt te worden. Indien
de verschillende gevelvlakken allen lokaal hersteld worden resulteert dit in een lappendeken
van oplossingen en daarmee kleurverschillen en verschil in uitstraling. Afbreken en
heropbouw betekent dat er een uniforme kwaliteit gerealiseerd kan worden en de cultuurhistorische
waarden worden behouden.
![]() |
Figuur 14 Cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven |
Zoals op bovenstaande kaart te zien is, grenst volgens de CHW het plangebied aan de
cultuurhistorische wegenstructuur: Historische wegenstructuur voor 1900; de Grote
Berg. De Grote Berg Geldt als historische infrastructuur. Deze historische infrastructuur
dient met nieuwe ontwikkelingen gerespecteerd te blijven. De voorgenomen ontwikkeling
zorgt niet voor aanpassingen van de huidige Grote Berg. Daarmee heeft de voorgenomen
ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve invloed op de cultuur-historische waarden
van de historische infrastructuur De Grote Berg.
Conclusie
Het planvoornemen grenst aan een historische wegenstructuur (Grote Berg). Daarnaast
zijn er enkele gemeentelijke monumenten gelegen in de omgeving van het plangebied.
Een deel van de panden binnen het plangebied kennen een cultuurhistorische waarden.
Gezien de huidige staat van de bebouwing wordt beoogd om de huidige bebouwing te amoveren
om zo en de cultuurhistorische waarden middels nieuwbouw terug te brengen aan het
plangebied. Om de maat en schaal van de nieuwe panden die zijn aangepast aan de locatie
en bijdragen aan het karakter van de historische wegenstructuur De Grote Berg te borgen
wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' opgenomen. Derhalve kan worden
gesteld dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op
de cultuurhistorische waarden in en in de omgeving van het plangebied.
Wettelijk en beleidsmatig kader
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen
van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische
waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden
op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere
belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988,
zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007
is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van
Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie.
Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen
en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische
waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien
van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie.
Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische
(te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch
beleid worden ontwikkeld.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens
de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze
kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door
behoedzame ontwikkeling en beheer.
De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21
juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en
geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen
en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
Doorwerking plangebied
In het geldende bestemmingsplan "De Bergen" (onherroepelijk 23-11-2011), is de archeologische
waarde (categorie II), van de vastgestelde Archeologische Waardenkaart doorvertaald
naar een "Waarde - Archeologie 2". Toetsing aan het geldende bestemmingsplan heeft
ertoe geleid dat een archeologisch onderzoek verplicht wordt gesteld. Geadviseerd
is archeologisch onderzoek in de vorm van een opgraving uit te laten voeren.
![]() |
Figuur 15 Ligging plangebied ten opzichte van archeologisch waardevol gebied |
Conclusie
In het plangebied moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit moet worden
gedaan volgens het voor dit project opgestelde en door het bevoegd gezag goedgekeurde
archeologisch Programma van Eisen (Aeres Milieu "Programma van Eisen Grote Berg te
Eindhoven / DO", definitieve versie 3.0, d.d. van 22-10-2021).
De beoogde ontwikkeling dient niet te leiden tot verkeerskundige knelpunten en er dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien. Hierbij wordt voor het aspect parkeren getoetst aan het gemeentelijk Parkeerbeleidsplan. De verkeersaantrekkende werking wordt beoordeeld aan de hand van CROW-kengetallen.
Parkeernorm
Op basis van het gemeentelijke 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' (vastgesteld
24 september 2019) is het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het plangebied bepaald.
Hierbij is uitgegaan van 'centrum' volgens de overzichtskaart zone-indeling uit hoofdstuk
2 van de actualisatie. Het uitgangspunt van de gemeente Eindhoven is dat het parkeren,
zowel voor motorvoertuigen als ongemotoriseerde voertuigen, volledig op eigen terrein
dient plaats te vinden.
Op basis van de normen zal het plan 19 parkeerplaatsen nodig hebben (zie onderstaande
tabel). Dit is inclusief het aandeel parkeerplaatsen voor bezoekers.
Woningtype conform parkeerbeleidsplan | Aantal | Parkeernorm (incl. bezoekers) | Benodigd aantal parkeerplaatsen |
Niet grondgebonden woningen klein (60 t/m 120 m²) | 27 | 0,7 | 18,9 |
Totaal | 27 | 18,9 |
In het ontwerp zijn 2 parkeerplaatsen voorzien voor motorvoertuigen (deelauto's),
zie hiertoe figuur 7 en de bijgevoegde stukken bij vergunningaanvraag. Conform de
'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' vervangt één deelauto maximaal 10 parkeerplaatsen.
Voor onderhavig ruimtelijk initiatief betekend dit dat de twee deelauto's maximaal
20 parkeerplaatsen vervangen. Voor onderhavig ruimtelijk initiatief is derhalve geen
sprake van een tekort aan parkeerplaatsen. Daarnaast is de rekentoolparkeerbehoefte
van de gemeente Eindhoven ingevuld (tevens opgenomen in de bijlage van voorliggend
bestemmingsplan. Onderstaand betreft een uitsnede van de resultaten van de rekentool-parkeerbehoefte.
Voor het aantal parkeerplaatse van bezoekers wordt gebruik gemaakt van de afkoopsom
via het mobiliteitsfonds.
![]() |
Figuur 16 Resultaat rekentool-parkeerbehoefte |
Ook het aantal fietsparkeerplaatsen is berekend conform de gemeentelijk 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019'. De resultaten zijn in onderstaande tabel weergegeven. In totaal is de fietsparkeerbehoefte 87 stallingen. In totaal worden 104 fietsenstallingen gerealiseerd waardoor ruimschoots in de behoefte wordt voorzien.
Woningtype conform parkeerbeleidsplan | Aantal | Parkeernorm (incl. bezoekers) | Benodigd aantal parkeerplaatsen |
Niet grondgebonden woningen klein (60 t/m 120 m²) | 27 | 3 | 81 |
Bezoekers woningen | 27 | 0,2 | 5.4 |
Totaal | 32 | 86,4 |
Vanuit het aspect parkeren worden daarom geen belemmeringen verwacht.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie voor het plangebied is berekend volgens de CROW-publicatie 381
'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Hierbij is
uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'zeer sterk stedelijk' in de 'centrum'. Daarnaast
is er uitgegaan van de gemiddelde normen, aangezien er geen aanleiding is om juist
voor de minimale of maximale normen te kiezen. Voor de volledigheid is de verkeersgeneratie
voor twee woningtype berekend. Op basis van de gehanteerde normen zal het planvoornemen
63 motorvoertuigen per etmaal genereren voor een gemiddelde weekdag.
Woningtype conform CROW | Aantal woningen | Verkeersgeneratie per woning | Verkeersgeneratie |
Appartement midden/goedkoop | 11 | 1,2 | 13,2 |
Appartement duur | 15 | 3,3 | 49,5 |
Totaal | 32 | 62,7 |
Ontsluiting en verkeersafwikkeling
De ontsluiting van het plangebied vind voor zowel motorvoertuigen als ongemotoriseerd
verkeer plaats via de Grote berg in oostelijke en westelijke richting, aansluitend
op de Keizersgracht en de Hoogstraat. Beide routes zijn ongeveer 250 meter. De Keizersgracht
betreft een eenrichtingsweg (voor gemotoriseerd verkeer) waardoor wordt aangenomen
dat het merendeel van de verkeersbewegingen van motorvoertuigbeweging in westelijke
richting plaats zal vinden. De Grote Berg en omliggende wegen zijn relatief drukke
straten waardoor wordt aangenomen dat de omliggende stratenstructuur de hoeveelheid
verkeersbewegingen goed kan verwerken.
Conclusie
Vanuit het aspect verkeer en parkeren wordt geen belemmering verwacht voor het voorgestelde
ruimtelijke initiatief.
Het voorliggende bestemmingsplan ziet op het amoveren van de huidige bebouwing om
ruimte te creëren voor de realisatie van 27 appartementen. De appartementen worden
verdeeld over twee gebouwen die middels een garage aan elkaar zijn verbonden.
Vanwege de wijzigingen in de bebouwingsmogelijkheden en de aanwezigheid van omliggende
woningen in de nabijheid van het plangebied, is vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke
ordening en zorgvuldige belangenafweging een studie naar de schaduwwerking uitgevoerd.
Deze is als bijlage opgenomen.
In Nederland bestaan geen wettelijke regels omtrent de bezonning van percelen en gevels.
Wel dient het aspect in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden beschouwd.
De wetgever heeft ervoor gekozen regulering hiervan over te laten aan bestuursorganen.
Dit betekent dat bestuursorganen op dit onderwerp beleidsruimte hebben. Deze beleidsruimte
heeft de gemeente Eindhoven ingevuld door in 2017 de 'beleidsregels voor bezonning
woningen' vast te stellen. Volgens deze beleidsregels is ten aanzien van zonlicht
in de woning onder andere het volgende bepaald:
In de gemeentelijke beleidsregels ten aanzien van zonlicht op het balkon is het volgende
bepaald:
Voor de bezonningsstudie is, naast de gemeentelijke bepalingen, een systematiek gebruikt
welke is afgeleid van de zogenaamde Haagse Norm. De Haagse Norm is gebaseerd op de
TNO-richtlijn welke bestaat uit een 'lichte' en 'strenge' richtlijn.
In het bezonningsdiagram wordt de volgende richtlijn getoetst: Ten minste twee mogelijke
bezonningsuren per dag in de periode van 21 maart tot en met 21 september op de gevel
en op een gedeelte van een perceel.
In de bezonningsstudie (zie bijlage bij voorliggend bestemmingsplan) is de schaduwwerking
van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op omliggende gebouwen weergegeven in
de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hieruit valt op te maken dat er in
de huidige en toekomstige situatie geen grote verschillen optreden in de mate van
schaduwwerking op omliggende panden en percelen. Gedurende de winterperiode is er
op de gebouwen aan de overzijde van de Grote Berg overdag sprake van voldoende bezonning
op de gevel van deze percelen. Tijdens deze periode is er uitsluitend rond het tijdstip
van 10 uur sprake van meer schaduw op de gevel van de panden aan de Grote Berg 22.
Tijdens de lente, zomer en herfst is er in zowel de huidige als de toekomstige situatie
sprake van voldoende bezonning op de omliggende panden en percelen. Op de westelijke
gevel van het gebouw aan de Paradijslaan 8 is tijdens de lente en de herfst overdag
sprake van lichte toename van schaduwwerking op het perceel. Echter gaat het hierbij
om een zeer klein oppervlak waar gedurende de dagperiode nauwelijks activiteiten plaatsvinden.
Derhalve kan worden verondersteld dat minder bezonning op het perceel gedurende de
dagperiode geen negatieve invloed heeft op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Voor
de overige gevels van omliggende woningen is sprake van voldoende bezonning. Derhalve
kan worden verondersteld dat het aspect bezonning/schaduwwerking geen belemmering
vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het
raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met
de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar
te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat
op gebaseerd is.
Specifiek Eindhoven
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze
stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid
van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO
beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis).
Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk
verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de
verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening
met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders
(belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld
ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Doorwerking plangebied
Door het amoveren van de huidige bebouwing wordt ruimte gecreëerd voor het realiseren
van nieuwe bebouwing waarbinnen de wooneenheden gerealiseerd gaan worden. De toekomstige
bebouwing zal volledig gasloos worden gerealiseerd en voldoen aan de geldende BENG-eisen.
Daarnaast zullen er zonnepanelen op de daken worden aangelegd waardoor er wordt voorzien
in het opwekken duurzame energie en zal een warmtepomp worden geinstalleerd. De platte
daken zijn geschikt voor het realiseren van groene daken. Groene daken vangen hemelwater
op en zorgen voor een vertraagde afvoer. Daarnaast zorgen de groene daken (afhankelijk
van de indeling van de daken) voor een stimulans van de biodiversiteit ter plaatse.
Ook zal er een groene gevel worden gerealiseerd. Een bijkomend voordeel van groene
daken en een groene gevel is dat deze een isolerende werking hebben waardoor er minder
energie verloren gaat bij het verwarmen van de appartementen. Voor de voorgenomen
ruimtelijke ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van deelauto's. Dit is een vorm van
duurzame mobiliteit doordat de deelauto's elektrisch zijn aangedreven en uitsluitend
te gebruiken zijn door de bewoners van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het ruimtelijk initiatief heeft een positieve bijdrage aan het terugdringen van de
uitstoot van CO² en het opwekken van duurzame energie. Hiermee voldoet het ruimtelijk
initiatief in de doelstellingen van de gemeente Eindhoven en draagt het bij aan een
duurzamere samenleving.
Bij het besluit van 21 februari 2011 is het Besluit milieueffectrapportage en het
Besluit omgevingsrecht gewijzigd. De belangrijkste wijziging betreft het meer in lijn
brengen van het besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Dit houdt in dat onder
andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter heeft
gekregen. Met dit wijzigingsbesluit is bepaald dat voor activiteiten die op de bij
het besluit behorende C- en D-lijst zijn opgenomen, altijd aandacht aan m.e.r. geschonken
dient te worden. Dit strekt tot het bepalen of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk
is. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat voor activiteiten die behoren tot de C-lijst
een m.e.r.-plicht volgt en voor activiteiten op de D-lijst volgt dan wel een m.e.r.(beoordeling).
Hierbij is (onder meer) de bij de activiteit behorende drempelwaarde van belang.
Vanaf 16 mei 2017 is de Herziening van de m.e.r- wetgeving in werking getreden. Als
een project (activiteit die voorkomt in Bijlage D van het Besluit m.e.r.) nadelige
gevolgen voor het milieu kan hebben moet een initiatiefnemer dit melden bij het bevoegd
gezag. Het bevoegd gezag moet dan binnen 6 weken beslissen of een m.e.r.-plicht geldt.
Aanmeldingsnotitie
Voor de beoogde ontwikkeling is een aanmeldingsnotitie en vormvrije m.e.r.-beoordeling
opgesteld doordat het planvoornemen gezien kan worden als zijnde een stedelijke ontwikkeling
(D11.2). Het bevoegd gezag beslist of er een m.e.r.-plicht geldt.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve
gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied en voor het woon- en leefmilieu
in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van
het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke
nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk
wordt geacht.
In de notitie wordt het bevoegd gezag geadviseerd te besluiten dat er geen MER behoeft
te worden vastgesteld.
De gemeente Eindhoven heeft hierover het volgende gesteld:
Voor de onderhavige situatie kan gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijke
ontwikkeling. Een vormvrije m.e.r. had dan ook achterwege kunnen blijven. De vormvrije
m.e.r. is wel beoordeeld en akkoord.
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium
een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin
zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen
waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan)
moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium
"hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Met voorliggende waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid
1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december
2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan
een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde
leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving
centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid,
biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP
integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale
inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve
het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een
energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam
te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar
waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden
aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een
integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd.
Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt
de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten.
De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant
(ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie
bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal).
De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over
doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk
vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De
provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda
voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en
verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda
worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft
de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met
minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen.
Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de
provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier.
De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's
bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma Duurzaam Door. Provincie en partners kijken
samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid,
veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke
inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden
met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen.
Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water-
en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen.
De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede
laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen.
Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren
en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een
proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze-
en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke
laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende
laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame
ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie':
op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding
in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die
in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar
en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en
van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem
kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende
sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het
vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en
op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo
karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven
slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle
partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven
ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie,
biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal,
maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant
met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven,
landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan
bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden)
die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende
kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen
om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels
voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid.
Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden.
Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan
met waterbelangen.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet
op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast
in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende
compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van
de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits
"vasthouden-bergen-afvoeren". Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren
van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een
aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.
In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of
door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam
komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende
voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting.
Dit wordt gedaan indien:
Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een
voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden
hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m2 toename nieuw verhard oppervlak
of het afkoppelen van 10.000m2 bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening
noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de
ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 -
2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom
afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds
gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit
en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien,
langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten,
richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2021-2025 en de hierin benoemde beleidsregel
´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet
betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot maximaal 60 mm
waterberging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen
het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang
de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress,
verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft
de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend
en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag
tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden
zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele
resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld.
Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit
is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat
van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement
locaties. Als de secundaire waterbergingsopgave niet mogelijk is binnen de grenzen
van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire
waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de
secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch
mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen
en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar
de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen
en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater
als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater
in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater
worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee
wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast.
Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning
voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool
ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat
terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging
zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling
wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging
noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen.
Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid
gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied
en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste
groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met
75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30
m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit
komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard
oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars
en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt
voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen
klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend.
De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van
de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur
te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt
gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis
in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier
gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De
stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt
voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling
in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool
klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling
mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en
te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening
wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied
en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload
worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst
van de laatste versie van de tool is maatgevend.
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die
zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken
zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater
van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het
grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen
(het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel
is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het
water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool
laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale
waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat
de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer
informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar
achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
Checklist watersysteem | |
A-wateren binnen plangebied | Nee |
B-wateren binnen plangebied | Nee |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone | Nee |
Binnen boringsvrije zone | Nee |
Ecologische verbindingszone | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging | Nee |
Attentiegebied NNB | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschapgemaal | Nee |
Landelijk afvoernorm binnen het plangebied | ? |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Zie bodemparagraaf |
Infiltratie praktisch mogelijk | Ja |
Het plangebied is gelegen nabij het centrum van Eindhoven, aan de weg de Grote Berg. Het plangebied is momenteel nagenoeg volledig verhard. Ook de directe omgeving van het plangebied is nagenoeg volledig verhard.
Uit de gegevens van de Legger van Waterschap De Dommel blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen watergangen zijn gelegen. Ten zuiden van het plangebied is op circa 270 meter een A-watergang gelegen (de Dommel) waarin meerdere vaste stuwen aanwezig zijn.
![]() |
Figuur 17 Uitsnede leggerkaart Waterschap De Dommel (plangebied rood omlijnd) |
Uit onderstaande tabel valt op te maken dat het totaal verhard oppervlak in de huidige situatie 1.500 m² bedraagt. Hiermee kan worden verondersteld dat het plangebied nagenoeg volledig verhard is.
Bruto oppervlakten | Huidige situatie (m²) |
Verhard dakoppervlak, circa | 510 |
Overige verharding | 990 |
Totaal verhard oppervlak | 1.500 |
De visie van de gemeente Eindhoven is dat er sprake moet zijn van een beheersbaar grondwatersysteem passend bij de aan de grond gegeven bestemming. De verantwoordelijkheid voor het grondwaterbeheer op particulier terrein ligt bij de eigenaar van de grond. De doelstelling van de gemeente voor nieuwe ontwikkelingen is structurele grondwateroverlast zoveel mogelijk te voorkomen. In bestaande gebieden streeft de gemeente ernaar structurele grondwateroverlastproblemen zoveel mogelijk op te lossen op locaties waar potentieel problemen kunnen ontstaan. Afgaande op de informatie van DINO-loket blijkt dat de bodem ter plaatse bestaat uit zand, zeer fijn, zwak kleiig, uiterst siltig welke relatief goed infiltreerbaar is van aard. De freatische grondwaterspiegel bevindt zich op circa 1,5 m-mv. De stromingsrichting van het grondwater in het eerste watervoerende pakket is globaal zuidoostelijk richting de Dommel gericht.
Momenteel is het plangebied nagenoeg volledig verhard (bebouwd en parkeerplaatsen) met enkele groene elementen. Voor zover bekend wordt het hemelwater reeds ondergronds verwerkt. Vanuit de gemeente Eindhoven is een plan opgesteld om het stedelijk gebied klimaatrobuust in te richten. Dit beleid is vastgesteld in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2022 en het Groenbeleidsplan.
Het huidige rioolstelsel wordt in stand gehouden en waar mogelijk worden verbeteringen zoals het opheffen van foutieve aansluitingen, of het voorkomen van terugstroming van oppervlaktewater, doorgevoerd. Bij nieuwbouw wordt een apart afval- en hemelwaterriool aangelegd waarbij het afvalwater separaat van het hemelwater wordt afgevoerd. Voor nieuwe bebouwing geldt dat conform het bouwbesluit afvalwater en hemelwater gescheiden worden.
Ontwikkelingen dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden. Bij nieuwbouw is
afkoppeling verplicht. Door aan de milieuhygiënische voorwaarden te voldoen, zal door
de aanvoer van het hemelwater de kwaliteit van het ontvangend grond- of oppervlaktewater
niet verslechteren. In onderstaande tabel zijn de veranderingen tussen de huidige
en toekomstige verwachte oppervlakten binnen het plangebied samengevat. Bij bouwplannen
dient ten tijde het uiteindelijk verhard oppervlak en de eventueel bijhorende watercompensatie
herberekend te worden.
Voor het toekomstige hemelwater is middels de rekentool Water (zie bijlage 10 van
voorliggend bestemmingsplan) een inschatting gemaakt van de toekomstige verhardingen
om inzicht te krijgen in de benodigde hemelwaterretentie. Voor de ontwikkeling is,
rekening houdend met een groen dak, een waterberging van ca. 37,9 m³ benodigd. Met
de extra maatregelen wordt de bergingsopgave teruggedrongen tot -0,2 m3 , wat betekent
dat dit plan een positieve bijdrage aan het gebied levert. De extra te nemen maatregelen
die worden opgenomen in het plan zijn:
In bijlage 10 t/m 12 is inzicht gegeven hoe er met de aanvullende maatregelen wordt voorzien in de bergingsopgave. In bijlage 11 is een overzicht gegeven van de situering van de groene daken. De totale omvang van deze groene daken bedraagt 376,8 m2. Een opbouw/technische specificatie van de groene daken is eveneens opgenomen in bijlage 12.
De infiltratiekratten zijn weergegeven in bijlage 10 t/m 12. Deze worden gerealiseerd in de binnentuin, op voldoende afstand van de gevels van de woningen. Van de infiltratiekratten, alsmede de situering van de nieuwe bomen is een dwarssdoorsnede opgenomen, waaruit blijkt dat er voldoende ruimte is tussen de ondergrondse voorzieningen en de bomen (incl. groeiruimte). Een overloop en eventuele leegloop van de voorzieningen wordt op eigen terrein gesitueerd.
Om aan te tonen dat de infiltratiekratten tijdig leeglopen dient er een onderzoek
te worden verricht naar de doorlatendheid van de bomen (K-waarde). Dit onderzoek kan
pas plaatsvinden na sloop van de panden aan de Grote Berg. Het uitvoeren van een dergelijk
onderzoek zal als vergunningsvoorschrift worden opgenomen bij de omgevingsvergunning.
Indien de K-waarde lager is dan 0,5 m per dag, dan wordt er een vertraagde leegloop
aangebracht. Hierbij zal eveneens een onderzoek worden verricht naar de hoogte van
de grondwaterstand in relatie tot de positionering (diepte) van de infiltratiekratten.
Oppervlaktewater
Het planvoornemen voorziet niet in aanpassingen van omliggende oppervlaktewateren.
Waterkwaliteit
Afkoppelen/niet aankoppelen staat voor het scheiden van hemelwater- en afvalwaterafvoer,
op een afgewogen manier zodat een duurzaam watersysteem ontstaat. Daarbij moet rekening
worden gehouden met de waterhuishouding, de inrichting van de openbare ruimte, de
milieuhygiënische gevolgen en de zorg voor de volksgezondheid en welzijn.
Bij het voldoen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden (dubomaterialen etc.) kan
de afgekoppelde afstromende neerslag rechtstreeks via (mol)goten, lijnafwatering of
ander traditioneel afvoermateriaal naar een aan te leggen voorziening stromen om in
de bodem te infiltreren. Wel moeten in de afvoersystemen voorzieningen worden gerealiseerd
die blad, zand e.d., die verstoppingen kunnen veroorzaken, achterhouden. Door materialen
te gebruiken die voldoen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden (dubomaterialen
etc.) zorgt de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling niet voor een verslechtering van
de waterkwaliteit van het (afstromende) hemelwater. In bijlage 10 is weergegeven hoe
de toekomstige riolering er binnen het plangebied uit komt te zien. Hier geldt dat
de groene lijnen het afvalwater betreffen en de blauwe leidingen de afvoer van het
afgekoppelde hemelwater. Met het planvoornemen wordt voldoende rekening gehouden met
de waterkwaliteit ter plaatse waardoor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling dan
ook geen negatieve invloed heeft op de waterkwaliteit van omliggende oppervlaktewateren
dan wel het grondwater.
Het bestemmingsplan "Grote berg" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
Wonen
De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor woongebouwen al dan niet in combinatie
met ruimte voor een aanhuisverbonden beroep met een beroepsvloeroppervlakte van ten
hoogste 50 m², onzelfstandige woonruimte uitsluitend voor zover bestaand, aan- en
uitbouwen en bijgebouwen, met de daarbij behorende tuinen, erven en water, wegen en
paden, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen,
waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie
en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Algemene regels
In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen
bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden
gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Overgangs- en slotregels
Slotregel
Deze regel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de overheid verplicht om de kosten te verhalen in de gevallen die zijn aangewezen in het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is kostenverhaal verplicht in geval van:
Als sprake is van een bouwplan en kostenverhaal dus verplicht is, moet gelijktijdig
met het besluit een exploitatieplan vastgesteld worden. Deze plicht vervalt als het
gemeentelijk kostenverhaal anderszins is verzekerd. Artikel 6.12 lid 2 Wro bepaalt
dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
In voorliggend geval is sprake van een bouwplan en is kostenverhaal dus verplicht.
De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester
en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen
van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten
die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de
behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ook is het voorontwerpbestemmingsplan verstuurd naar Trefpunt Groen Eindhoven (TGE),
de Henri van Abbe Stichting en de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven.
Zij hebben schriftelijk een positieve reactie afgegeven met betrekking tot de voorgenomen
planontwikkeling zoals verwoord in het bestemmingsplan. De benoemde opmerkingen, wensen
en aandachtspunten worden bij de nadere uitwerking dan wel onderzoeken van het plan
door initiatiefnemer, in overleg met de architect, meegenomen.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
Voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling zal een omgevingsdialoog worden gehouden. Een verslag van het omgevingsdialoog zal t.z.t. aan voorliggend bestemmingsplan worden toegevoegd.
Door de gemeente Eindhoven wordt van de initiatiefnemer verwacht dat hij mensen die
daarbij een belang hebben, betrekt bij het uitwerken van de plannen. Bezwaren maar
ook juist goede ideeën met elkaar bespreken kan het initiatief beter maken, aldus
de gemeente Eindhoven. De initiatiefnemers hebben contact opgenomen met de direct
omwonenden, eigenaren van panden in de nabije omgeving en andere belanghebbenden die
op verschillende manieren zijn betrokken bij het project.
Er hebben meerdere omgevingsdialogen plaatsgevonden. Ten eerste een presentatie voor
de Stichting Groen Punt en de Henri van Abbe Stichting op dinsdag 15 september 2020.
Beide stichtingen hebben vervolgens schriftelijk gereageerd op het plan. Als volgende
stap zijn belanghebbenden uit de directe omgeving benaderd. Het gaat om de grondeigenaar
de Kazerne, directe buren en Stichting de Bergen. Er zijn zowel individuele gesprekken
gevoerd als dat er twee inloopavonden georganiseerd zijn om de plannen te presenteren.
De uitnodiging is verstuurd naar de volgende adressen:
Op maandag 14 december 2020 heeft de eerste informatieavond plaatsgevonden. Deze avond vond digitaal plaats vanwege de situatie omtrent Covid-19. Aanwezig bij deze informatieavond vanuit direct omwonenden betrof de volgende adressen: Grote Berg 42F, Luciferstraat 66, 68 en Bergstraat 33. Ook twee gegadigden namens de bewonersvereniging de Bergen waren aanwezig. Bij deze avond is het voorontwerp gepresenteerd en is de projectplanning besproken. De reactie van de omwonenden op de presentatie was positief. In aanloop naar een vergunningsaanvraag zijn de omwonenden opnieuw benaderd met de verdere planuitwerking. Op woensdag 16 februari 2022 vond er een tweede inloopavond plaats. Het definitief ontwerp en het te doorlopen tijdspad is hierbij gepresenteerd.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 9 februari 2023 tot en met woensdag 22 maart 2023 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad van 8 februari 2023 en op de gemeentelijke website gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging 1 zienswijze ontvangen. Deze zienswijze heeft betrekking op de erfpacht en de erfdienstbaarheid. In de 'nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan.
het bestemmingsplan VII De Bergen (Grote Berg 11-21) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80424-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
woonvorm - niet zijnde inwoning in de zin van artikel 1.31 - waarbij sprake is van woonruimte die bestaat uit één of meer verblijfsruimten, die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen. De huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren wordt niet als kamerbewoning aangemerkt.
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons, overstekende daken en brandtrappen en trappartijen e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt, met dien verstande dat de overschrijding voor balkons maximaal 2 meter mag bedragen.
De voor 'Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is
uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het
bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Van de gronden binnen de bestemming 'Wonen' wonen mag niet eerder gebruik worden gemaakt dan nadat de bodem ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - saneringslocatie' is gesaneerd en voorafgaand aan het nemen van de sanerende maatregelen het bevoegd gezag de BUS melding heeft goedgekeurd. De sanering moet zodanig zijn uitgevoerd dat de grond na het uitvoeren van de sanering voor de functie 'Wonen' geschikt is.
Het gebruik van de gronden, het bouwen van hoofdgebouwen, bijgebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde conform het bepaalde binnen Artikel 3 Wonen is uitsluitend toegestaan indien binnen het plangebied ten alle tijden voldoende alternatief groen aanwezig is.
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld wordt in ieder geval gerekend:
De voor 'Waarde - Archeologie 2' (terrein van hoge archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Op de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 4.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van 10 m2 of meer, uit te voeren:
Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die:
de in lid 4.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan, met dien verstande dat:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels in aanvulling of afwijking van de andere daar voorkomende bestemmingen:
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 mits vooraf een advies van de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit is ingewonnen waaruit blijkt dat afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerken kunnen worden behouden.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.1 indien:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 9.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019 en opgenomen in Actualisatie nota parkeernormen 2019 bij de planregels.
Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.4.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat er voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden een sanering heeft plaatsgevonden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - saneringslocatie' waarbij de vervuilde grond is verwijderd uit het gebied.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 met maximaal 10%.
Lid 10.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.