|
Naar verwachting treedt op 1 januari 2022 de Omgevingswet in werking. Eindhoven heeft
ervoor gekozen om alle bestemmingsplannen op dat moment actueel te hebben. Het bestemmingsplan
"Blixembosch 2007" is 16 december 2008 vastgesteld. Om die reden is actualisatie van
die bestemmingsplannen nu aan de orde.
Het bestemmingsplan "Blixembosch 2020" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding
met de daarbij behorende regels. In onderhavige toelichting wordt aangegeven waarom
het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het
kader van een goede ruimtelijke ordening.
Naast de juridisch bindende digitale versie is een papieren versie van het bestemmingsplan
beschikbaar.
Het plangebied is globaal gelegen tussen de A50 in het noorden, de John F. Kennedylaan
in het oosten, de Hondsruglaan en Tempellaan in het zuiden en de Huizingalaan in het
westen. Het plangebied bestaat uit twee delen, die van elkaar worden gescheiden door
het beekdal van de Groote Beek. Het gaat om de volgende deelgebieden:
Dit deelgebied omvat vooral de woongebieden Blixembosch-West en Blixembosch-Oost, maar ook een deel van de John F. Kennedylaan. Het plangebied omvat in het zuidwesten de Hondsruglaan vanaf de Huizingalaan en loopt verder in noordelijke richting via de achterste perceelsgrenzen van de woningen aan de Agaat, Aquamarijn en Bloedkoraal. Vervolgens loopt de grens verder via de Diamantring, de achterste perceelsgrenzen van de woningen aan de Briljant en de zijdelingse perceelgrenzen van de woningen Aanschot 83 en Granaat 17. Vanaf hier volgt de plangrens de straat Granaat in oostelijke richting en vervolgens in noordelijke richting de Victor Hugolaan, Rabelaislaan en de achterste perceelsgrenzen van de woningen aan de Budy Boldenlaan. Daarna volgt de plangrens de Count Basiegracht, een hoekje met woningen aan de Duke Ellingtonlaan en de straat Aanschot in oostelijke richting. Halverwege deze straat loopt de grens tussen de woningen door in zuidoostelijke richting tot basisschool De Vuurvlinder. De plangrens loopt hier om de basisschool heen en vervolgens in zuidelijke richting via de Ernani, Atilla en de achterste perceelsgrenzen van de woningen en bedrijven aan de Wildeman en Assepoester. De zuidgrens volgt de Tempellaan en Hondsruglaan in westelijke richting tot aan de Huizingalaan. De Tempellaan in oostelijke richting tot en met het viaduct over de John F. Kennedylaan en de John F. Kennedylaan in noordelijke richting tot overgang tussen bedrijventerrein Esp en het buitengebied behoren eveneens tot het plangebied.
Dit deelgebied omvat met name het terrein van de maatschappelijke voorzieningen aan de Castiliëlaan en de Toledolaan, maar ook de woonwagenlocatie aan het eind van de Castiliëlaan. Aan de noordzijde volgt de bestemmingsplangrens de gehele Castiliëlaan vanaf de Huizingalaan tot aan de woonwagenlocatie. Hier loopt de plangrens om de woonwagenlocatie heen. Aan de zuidzijde volgt de plangrens de terreingrens van de genoemde maatschappelijke functies. Deze terreingrens loopt evenwijdig aan de meer naar het zuiden gelegen Groote Beek. Het beekdal van de Groote Beek maakt geen onderdeel uit van het plangebied, maar vormt een groene buffer tussen het plangebied rondom de Castiliëlaan en het woongebied Blixembosch. In het zuidwesten buigt de plangrens evenwijdig aan de Groote Beek af richting het zuiden tot aan de Roubaixlaan, maar blijft de terreingrens van de maatschappelijke voorzieningen volgen. Vanaf hier loopt de grens richting de Roubaixlaan en volgt deze vervolgens de Huizingalaan in noordelijke richting tot aan de Castiliëlaan.
Grenzen van het plangebied (blauw omlijnd) met als ondergrond het bestemmingsplan
Blixembosch 2007.
Het bestemmingsplan "Blixembosch 2020" vervangt en actualiseert het bestemmingsplan
"Blixembosch 2007" dat is vastgesteld op 16 december 2008. Daarnaast wordt de woonwagenlocatie
aan de Castiliëlaan in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor die woonwagenlocatie geldt
het bestemmingsplan "II Verspreide Woonwagenlocaties" (vastgesteld d.d. 7 februari
2000). Ook dat bestemmingsplan wordt met het bestemmingsplan "Blixembosch 2020" vervangen
en geactualiseerd.
Verder is op 12 juni 2018 het "Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing"
vastgesteld. Dit bestemmingsplan bevat bepalingen over parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing.
De bepalingen van dat bestemmingsplan zullen zo veel mogelijk in het bestemmingplan
"Blixembosch 2020" verwerkt worden.
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij en de randvoorwaarden en beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf, waarin is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid, met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak.
In 1920 versmolt Woensel met nog vijf andere dorpen tot de stad Eindhoven. In Woensel-Noord
is eind jaren '50, begin jaren '60 een zeer groot aantal onbebouwde terreinen gelegen
met een zodanige oppervlakte dat hier nieuwe woonwijken met de daarbij behorende voorzieningen
tot stand moeten komen die het gezicht van het "nieuwe Eindhoven" moeten gaan vormen.
Na het bouwen van 'parochies' ten tijde van de woningnood, werd eind jaren '70 het
gebied Achtse Barrier ontwikkeld, gevolgd door Acht en Blixembosch.
De stadsbuurt Blixembosch is gebouwd op voormalige akkergronden en bestaat na gefaseerde
nieuwbouwplannen van de gemeente Eindhoven uit verschillende buurten. De wijk Aanschot
dankt zijn naam aan het oude gehucht Aanschot. Dat was vroeger grondgebied van de
gemeente Son. Aan de gelijknamige weg door Blixembosch liggen nog enkele boerderijen.
De naam Blixembosch is al in 1390 vermeld. Hier lagen voorheen een boerderij en zandweggetje
"Bliksembos". Toen de buurt gebouwd werd, koos men voor de chique spelling.
Blixembosch kan gezien worden als een afronding van Woensel-Noord richting de A58.
De woonwijken Blixembosch-West en Blixembosch-Oost worden gescheiden door een open
gebied met een parkachtige invulling in de vorm van het Aanschotpark. Dit park sluit
in het zuiden aan op Henri Dunantpark. In het noorden loopt dit gebied door tot aan
het beekdal van de Groote Beek. Een opvallend element in dit deel van het plangebied
is de weg Aanschot. Deze weg die van oudsher aanwezig was, is gehandhaafd in de latere
planvorming en loopt nu dwars door de verschillende buurten.
Ten noordwesten van de woonwijken Blixembosch-West en -Oost bevindt zich de buurt
Castiliëlaan. Een groot deel van de buurt bestaat uit gebouwen van het orthopedagogisch
centrum St. Marie (Kentalis). Tevens ligt hier een aantal schoolgebouwen, het revalidatiecentrum
Blixembosch en een woonwagenlocatie. Deze buurt wordt door het beekdal van de Groote
Beek afgescheiden van het andere deelgebied van het dit bestemmingsplan.
Het groen speelt een belangrijke rol in de structuur van de wijk. De buurten zijn
ontworpen waarbij rekening is gehouden met bestaande landschappelijke kwaliteiten.
De scheiding die is aangebracht tussen Blixembosch-West en Blixembosch-Oost is hiervan
een voorbeeld. Het Aanschotpark vormt als het ware het verlengde van het Henri Dunantpark
en mondt uiteindelijk uit in het groen van de Aanschotse Beemden. Bij de inrichting
van het Aanschotpark met een open karakter is zoveel als mogelijk gebruik gemaakt
van bestaande landschappelijke gegevenheden en zijn bestaande waardevolle groenelementen
ingepast.
In de buurten zelf zijn op diverse plaatsen groenelementen te vinden. Deze zijn ingericht
als speelveldjes of kennen een meer parkachtige invulling. In Blixembosch-Oost bevindt
zich nog een aantal waterpartijen dat met name de centrale as van Blixembosch-Oost
vormgeeft. Het water loopt door tot aan de Groote Beek.
Voor het plangebied vormen de radialen een goede verbinding met de binnenstad en de
regio. De bereikbaarheid van de verschillende buurten is mogelijk door de buurtontsluitingswegen.
Er is een duidelijke hiërarchie aanwezig in de ontsluitingswegen, woonstraten en autovrije
zones. Alle ontsluitingswegen van Blixembosch komen uit op de Hondsruglaan of de Tempellaan.
In deze buurt is het instituut Sint Marie gelegen. Het betreft een orthopedagogisch
centrum voor onderzoek en behandeling van kinderen vanaf twee jaar, jeugdigen en jongvolwassenen,
die problemen hebben met communicatie. Verder ligt er nog een aantal instellingen
voor speciaal onderwijs en het revalidatiecentrum Blixembosch. De hele buurt wordt
via de gelijknamige Castiliëlaan ontsloten. De bebouwing bestaat vooral uit grote
complexen met daarbij behorende parkeerplaatsen. Uitzondering hierop vormen de gebouwen
aan de oostzijde van Castiliëlaan. Deze bestaan uit geclusterde wooneenheden. De gebouwen
liggen in een ruim opgezette parkachtige omgeving. Tussen de gebouwen door liggen
voornamelijk wegen en paden ten behoeve van langzaam verkeer.
Aan het eind van de Castiliëlaan ligt een woonwagenlocatie voor maximaal 15 woonwagens.
De woonbestemming ligt in twee rijen rondom een doodlopende straat, waarbij de middenberm
tevens kan wordt gebruikt voor parkeren.
Eind jaren tachtig van vorige eeuw is begonnen met de bouw van Blixembosch-West. Deze
buurt wordt ontsloten via de Diamantring. Deze weg loopt als een lus door de gehele
buurt en vormt samen met de Hondsruglaan een vijfhoek. Met name binnen de Diamantring
komt deze vijfhoek terug in de bebouwingstructuur. Opvallend element is dat de weg
Aanschot dwars door de buurt loopt en in zijn oorspronkelijke ligging is gehandhaafd.
Hierbij is ook de begeleidende bomenrij behouden.
De buurt bestaat geheel uit grondgebonden woningen. Zowel rijen, als geschakelde-
en vrijstaande woningen komen voor. De vrijstaande woningen bevinden zich voornamelijk
aan de rand van de wijk, zij grenzen aan het buitengebied. Met name in het zuiden
bevinden zich de rijenwoningen. De aaneengeschakelde bebouwing zorgt voor een stedelijke
wand naar de Hondsruglaan toe. Centraal in de buurt ligt een speelveldje en parkachtig
ingericht groen. Tevens bevindt zich hier een kinderdagverblijf. Naast de woonfunctie
is dit de enige zelfstandige afwijkende functie binnen de buurt.
Na de realisatie van Blixembosch-West werd in de jaren negentig een tweede buurt gebouwd:
Blixembosch-Oost. Blixembosch-Oost werd tegen de oude Philipswijk op de Esperheide
gebouwd. De wijk is een aanzienlijk stuk groter dan Blixembosch-West en kent met name
eengezins-koopwoningen. In tegenstelling tot Blixembosch-West is binnen deze wijk
een aantal buurten te herkennen dat zich onder andere onderscheidt in architectuur,
typologie en structuur.
Ten noorden van de Tempellaan is een aantal woningen, behorende tot Philipswijk, behouden
en ingepast in de latere plannen voor Blixembosch-Oost. De Philipswijk, die al voor
de helft verloren ging door de realisering van het plan Tempel, werd aan het eind
van de jaren twintig gesticht voor de huisvesting van vanuit Drenthe afkomstige arbeiders
van Philips. De woningen boden de Drentenaren een overgang van de kleine Drentse boer
naar de stedelijke fabrieksarbeider. De woningen kenden destijds grote kaveloppervlakten
mede om het landelijke karakter te benadrukken. Nu zijn de kavels sterk verkleind
en zijn de woningen opgegaan in de stedelijke omgeving.
Ten noordoosten van Philipswijk ligt Sprookjesbos. De straatnamen zijn hier vernoemd
naar sprookjes en sprookjesfiguren. De buurt bestaat voor een groot deel uit rijen-
en geschakelde woningen. Centraal in de buurt ligt een speelveld en een school. Aan
de oostzijde van de buurt bevinden zich enkele vrijstaande woningen waarbij aan de
straat Wildeman woningen staan die aan de achterzijde nog bedrijfs- en/of kantoorgebouwen
hebben. De buurt wordt ontsloten via de weg Sprookjesbos die uitkomt op de Tempellaan.
De overige delen van Blixembosch-Oost staan ook wel bekend als de landenbuurten. Zo
ligt ten westen van Sprookjesbos de Engelse buurt. In deze buurt zijn de straatnamen
vernoemd naar Engelse schrijvers. De buurt bestaat uit geschakelde en vrijstaande
woningen en wordt ontsloten via de Shakespearelaan. In het noorden, tegen het wijkcentrum
aan liggen enkele voorzieningen waaronder een basisschool. Het wijkcentrum zelf ligt
op de grens van de Franse en Italiaanse buurt. Dit is ook een van de weinige plaatsen
in Blixembosch-Oost waar appartementen zijn gelegen. De Franse en Italiaanse buurt
bestaan voornamelijk uit rijenwoningen en kennen daarmee ook een hoge dichtheid in
vergelijking met de rest van Blixembosch-Oost. Midden in de Italiaanse buurt ligt
een grote waterpartij die noordwaarts doorgetrokken wordt tot in de Amerikaanse buurt.
Aan de kop van de grote vijver liggen enkele appartementencomplexen. De Amerikaanse
buurt bestaat geheel uit vrijstaande woningen, waarbij typische Amerikaanse architectuur
is toegepast. De van oudsher aanwezige weg Aanschot is net zoals in Blixembosch-West
gerespecteerd in Blixembosch-Oost en loopt door de gehele buurt.
Geheel aan de oostkant van Blixembosch ligt het pad Esperheide. Dit pad loopt ongeveer
vanaf de Tempellaan tot aan de weg Aanschot en loopt daarmee vrijwel geheel om de
buurt Blixembosch-Oost heen. Ten noordoosten van het pad is momenteel de buurt Blixembosch-Noordoost
in aanbouw. Van deze wijk zijn de eerste bouwvelden inmiddels opgeleverd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal
en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in
het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van
alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn
in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de
Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt
Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van
ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech
systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast
zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster
in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek
belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming
bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder
voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen
(bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen)
moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt
van het ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin
staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien
het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk
gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte
kan worden voorzien.
Conclusie
Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderzoek nodig is.
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 9 september 2020 vastgesteld. Publicatie heeft plaatsgevonden op 11 september 2020. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd. Op de luchthaven wordt nader ingegaan in paragraaf 3.2.4 en 3.2.5.
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.5 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
Bron: http://wetten.overheid.nl
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
Kaart beperkingengebied
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt niet binnen de geluidzone, vliegfunnel
of ILS verstoringsgebied van Eindhoven Airport. Wel ligt het zuidwestelijke deel van
het plangebied (delen van Blixembosch-West en Castiliëlaan) binnen het obstakelbeheergebied
(IHCS) en vogelbeheersgebied van de luchthaven. Dit bestemmingsplan is echter conserverend
van aard en maakt geen (nieuwe) functies en activiteiten mogelijk die vogels aantrekken.
De bouwhoogte van de woningen en overige toegestane bouwwerken binnen het plangebied
valt ruimschoots onder de vastgestelde obstakelvrije hoogte. Dit bestemmingsplan wordt
dan ook niet belemmerd door het luchthavenbesluit en omgekeerd vormt het plan geen
belemmering voor de luchthaven.
Dit bestemmingsplan maakt geen bestemmingen of grondgebruik zoals hiervoor omschreven
mogelijk.
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Figuur 3.1. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis
Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50
nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied
moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de
radar optreedt. Het plangebied valt niet binnen die cirkel. Buiten die cirkel is eveneens
nog sprake van een radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel, waarbinnen een
hoogtebeperking geldt van 114 meter voor windturbines.
Het plangebied bevindt zich weliswaar daarbinnen, maar omdat de ontwikkelingen niet
voorzien in de bouw van windturbines is het functioneren van het radarstation niet
in het geding.
Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen
gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie
bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met
aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel
landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar
ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden,
groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht
wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid
en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De
provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te
beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze
vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur
in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is
hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk
en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden
om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur.
Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw,
natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en
tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele
gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk
gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie
kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar
de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking
op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden.
Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien
van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen,
spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur
maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa.
De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische
clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het
OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de
te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt
voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht)
van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar
geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin
beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang
vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld
voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie
Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten
oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in
de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen:
grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen,
varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels
waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de
Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen het plangebied zijn rechtstreekse regels van toepassing voor grondwateronttrekking.
Volgens Kaart 1: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur
en wegen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied in zijn
geheel aangeduid als 'Diep grondwaterlichaam' en 'Geen attentiezone waterhuishouding'.
Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning
van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel
2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van
grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste
lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'.
Instructieregels
Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de
Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.
Het plangebied is grotendeels gelegen binnen de aanduiding 'Stedelijk gebied'. Alleen
de woonwagenlocatie aan de Castiliëlaan en het stukje John F. Kennedylaan dat onderdeel
uitmaakt van dit bestemmingsplan, is aangewezen als 'Landelijk gebied' met onder andere
de aanduidingen 'Verstedelijking afweegbaar' en 'Gemengd landelijk gebied'.
Het 'stedelijk gebied' is primair aangewezen om stedelijke functies zoals wonen, bedrijven
en maatschappelijke voorzieningen op te vangen. In de interim omgevingsverordening
zijn hier regels aan gekoppeld. Bij nieuwe ontwikkelingen moet hieraan getoetst worden.
Dat is bij dit bestemmingsplan niet aan de orde. De huidige functies binnen het plangebied
passen binnen de op basis van de verordening toegestane functies binnen stedelijk
gebied.
Zoals aangegeven liggen de woonwagenlocatie aan de Castiliëlaan en een deel van de
John F. Kennedylaan binnen het 'Landelijk gebied'. Voor de functie 'Wonen' is in de
interim omgevingsverordening bepaald dat alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen
zijn toegestaan. Er zijn uitzonderingen om nieuwe woningen te realiseren, maar die
zijn in dit geval niet aan de orde. Bovendien worden geen nieuwe woningen mogelijk
gemaakt met dit bestemmingsplan. Voor de functie 'Verkeersdoeleinden' is in de interim
omgevingsverordening bepaald dat een bestemmingsplan binnen 'Landelijk gebied' kan
voorzien in de aanleg of wijziging van een gemeentelijke of provinciale weg of de
bouw of aanleg van een parkeervoorziening, indien hier een goede motivatie aan ten
grondslag ligt die aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Verder is bepaald dat 'Buiten
stedelijk gebied' de nieuwbouw of nieuwvestiging van kunstwerken ten behoeve van infrastructuur
is toegestaan, indien het bestemmingsplan hiervoor een onderbouwing bevat die aan
een aantal criteria voldoet. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg of wijziging
van infrastructuur, waardoor een motivatie of onderbouwing hiervoor niet nodig is.
Binnen gebieden met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' kan een bestemmingsplan
onder voorwaarden voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling
(realisatie van woningen, bedrijven of voorzieningen). Dit bestemmingsplan maakt echter
geen nieuwe functies mogelijk, waardoor de betreffende voorwaarden niet van toepassing
zijn op dit bestemmingsplan.
Verder zijn binnen het 'landelijk gebied' de aanduidingen 'Beperkingen veehouderij'
en 'Stalderingsgebied' aan de orde. Binnen gebieden met deze aanduidingen gelden specifieke
regels voor veehouderijen. Aangezien dit bestemmingsplan geen veehouderijen bevat
of mogelijk maakt, zijn de betreffende bepalingen uit de interimomgevingsverordening
niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Kaart 5: Instructieregels gemeenten: grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging (Bron: www.ruimtelijkeplannen.brabant.nl)
Op de 'Kaart 5: Instructieregels gemeenten: grondwaterbescherming, waterveiligheid
en -berging' is te zien dat twee aanduidingen het plangebied slechts op enkele plaatsen
beperkt overlappen. In de interimomgevingsverordening is aangegeven dat met het vaststellen
van een bestemmingsplan geen afbreuk mag worden gedaan aan het waterbergend vermogen
van gronden die gelegen zijn binnen aanduiding 'Reservering waterberging'. Hetzelfde
geldt voor gronden die gelegen zijn binnen de aanduiding 'Regionale waterberging',
al geldt voor gronden binnen die aanduiding een strenger regime dan voor gronden binnen
de aanduiding 'Reservering waterberging'. In de waterparagraaf (Hoofdstuk 5) wordt
verder ingegaan op de wijze waarop dit bestemmingsplan strekt tot het behoud van het
bergend vermogen van de betreffende gronden. In beginsel kan worden opgemerkt dat
het bestemmingsplan conserverend van aard is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk
maakt. Ten opzichte van de huidige situatie blijft het waterbergend vermogen van het
gebied dan ook gelijk.
Dit bestemmingsplan is een actualisering die past binnen de regels van de Interim
omgevingsverordening.
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante
raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld
in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke
hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de
hoofdstructuur.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.
Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven
De afzonderlijke deelgebieden van dit bestemmingsplan zijn ook verschillend aangeduid op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie. Het deelgebied met de woonwijken Blixembosch-West en -Oost is hoofdzakelijk aangeduid als 'Wonen'. Daarnaast is het Aanschotpark aangeduid als 'gebruiksgroen'. Het deelgebied Castiliëlaan is aangeduid als 'Zorg en opvang'.
Wonen
Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk-
en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg,
opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a.
buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel
en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk
3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied.
Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht,
mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.
Gebruiksgroen
Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde
van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve
functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken
en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het
buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden.
Zorg en opvang
Deze gronden zijn bedoeld voor geclusterde stedelijke en/of regionale zorggerelateerde
opvangvoorzieningen zoals ziekenhuizen, verslavingszorg, instellingen voor geestelijke
gezondheidszorg, revalidatiecentra en gevangenissen.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. De huidige functies binnen het plangebied
sluiten aan bij de in de Interimstructuurvisie genoemde functies.
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving
die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken
aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het
hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een
omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent
concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar
dan wel een 'light-variant', die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend
beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij
het opstellen van een omgevingsvisie 2.0 zal de interim structuurvisie wel worden
ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie. De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen
in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren
van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning-
en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken
in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
1. Werken aan een gezonde groei van de stad
2. Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
3. Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
4. Werken aan een duurzame en concurrerende economie
5. Werken aan de energietransitie van de stad
6. Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Het plangebied
Dit bestemmingsplan is niet gericht op ontwikkeling. Het bereiken van de doelen uit
de omgevingsvisie gebeurt met name door ontwikkeling. Wel ziet dit bestemmingsplan
op de doelen van de omgevingsvisie die zich richten op bescherming. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan het beschermen van ons natuurnetwerk, het in stand houden van ecologische verbindingszones
en het beperken van risico's bij branden, rampen en crisis door het opnemen van regels
vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Ook het beschermen van erfgoed zoals historische
radialen, historisch groen en historische stedenbouwkundige structuur vallen hieronder.
Daarnaast draagt dit bestemmingsplan bij aan een goede gezondheid van inwoners en
een veilige leefomgeving. Zo is een specifieke bestemming voor het groen in het plangebied
opgenomen en wordt ruimte geboden voor het realiseren van voet- en fietspaden en het
bouwen van sport- en spelvoorzieningen in het openbare gebied.
Ook is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen voor waterberging wanneer zich
ontwikkelingen voordoen. Dit draagt bij aan een beter functionerend watersysteem.
In de omgevingsvisie is ook aangegeven dat de gemeente ruimte biedt aan de buurteconomie,
deeleconomie en andere initiatieven die bijdragen aan de levendigheid van wijken.
Denk aan kleine bedrijfjes aan huis en ruimte voor creatief ondernemerschap. In dit
bestemmingsplan zijn regels opgenomen waarbinnen beroep en bedrijf aan huis is toegestaan.
Dit draagt bij aan de verbetering van de economische structuur en de levendigheid
in de wijken.
Het bestemmingsplan is dus in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.
Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd.
De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente
in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting
waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen
die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste
inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben
een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te
produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van
kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve,
betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale
en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven
en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente
neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren
in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse
tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis
van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot
belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen
in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart zijn twee archeologisch waardevolle gebieden opgenomen die beide voor een deel gelegen zijn binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Het gaat om de volgende gebieden:
Naam: | Status | Verwachting | |
A01: Aanschot | Niet onderzocht | Nederzetting uit de late middeleeuwen (historisch buurtschap). Blijkens archeologische vondsten (een boomstamwaterput, potscherven) dateert dit buurtschap uit de dertiende eeuw. | |
A38: Castiliëlaan | Niet onderzocht | Dekzandrug met esdek. Nederzettingen uit de prehistorie. Romeinse tijd en late middeleeuwen historisch buurtschap (Ekkersrijt). Gedeeltelijk opgegraven in 2004 en 2005. |
Uitsnede uit de Archeologische Waardenkaart van Eindhoven (bron: GeoFundament
gemeente Eindhoven, 27 maart 2020). De archeologische gebieden zijn rood gerasterd.
In het
noordwesten gebied A38 Castiliëlaan. Ongeveer in het midden gebied A01 Aanschot.
Voor zowel gebied A01 Aanschot en gebied A038 Castiliëlaan geldt een hoge archeologische
verwachting (volgens Beleidsplan Archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012).
Voor de in de tabel opgenomen gebieden is een archeologische dubbelbestemming opgenomen:
'Waarde - Archeologie -1'. Daarmee worden de ter plaatse aanwezige archeologische
waarden beschermd. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet
zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Door middel van de
bouwregels en omgevingsvergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze
gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld.
Daar waar binnen het bestemmingsplan geen rekening gehouden hoeft te worden met archeologische
waarden of verwachtingen, geldt wel ten aanzien van archeologie een meldingsplicht
voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden
archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht
ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW
en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald
worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Eindhoven
Zoals op de cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Eindhoven te zien is, zijn
er de volgende cultuurhistorisch waardevolle structuren binnen het plangebied aanwezig.
Zo is in het zuidoosten van het plangebied het overblijfsel van de Philipswijk aangeduid
als 'Historisch stedenbouwkundige structuur' en 'Historisch landschap'. Daarnaast
is de straat Aanschot op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als zowel 'Historische
wegenstructuur voor 1900' en 'Historisch landschap'.
Wat in onderhavig plangebied goed zichtbaar is, is de 'ommekeer' (periode 1975-heden).
Na 1975 kwam er geleidelijk meer aandacht voor de inpassing van bestaande structuren
in nieuwe plannen. De oliecrisis van 1973 was daarvoor een stevige aanjager, maar
ook de algemene onderkenning dat de oude manier van bouwen de menselijke schaal te
boven ging. Aanvankelijk werden vooral bestaande plannen verder uitgevoerd, maar de
behoefte aan intiemer bouwen en meer aandacht voor langzaam verkeer was goed verenigbaar
met het inpassen van historische wegen in nieuwe plannen. We zien dit bijvoorbeeld
terug hoe de weg Aanschot in de wijk Blixembosch-Oost is ingepast. Hetzelfde geldt
voor het behoud van (een deel van) Philipswijk en het gehucht Aanschot.
Historisch landschap
Algemeen
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente uit 2008 zijn landschappelijke/groene
waarden van het historisch landschap (historische wegenstructuren, waterlopen en waterwegen,
historisch landschap en groenstructuren) in kaart gebracht. In 2015-2017 en 2018-2019
zijn in opdracht van de gemeente Eindhoven cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd
door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Deze onderzoeken hadden als doel de gemeentelijke
Cultuurhistorische Waardenkaart wat betreft het onderdeel historisch landschap nader
te onderbouwen en waar nodig aan te vullen. Door middel van een cultuurhistorische
inventarisatie en waardering is met deze onderzoeken allereerst het buitengebied en
vervolgens het stedelijk gebied van Eindhoven gedetailleerd in beeld gebracht. In
2017 zijn de resultaten van het onderzoek naar het buitengebied gepubliceerd in het
rapport 'De groene zoom van Eindhoven' (zie Bijlagen) en in 2019 verscheen het rapport
van het stedelijk gebied 'Het landschap onder de stad' (zie Bijlagen).
Onderhavig plangebied valt deels onder het onderzoek van het buitengebied (Castiliëlaan)
en deels onder het onderzoek van het stedelijk gebied (Blixembosch - Oost en Blixembosch
- West).
De rapporten geven de diversiteit weer binnen de landschappen zoals deze zich tussen
omstreeks 1840 en het moment van verstedelijking en deels ook al daarvoor manifesteerden.
De 'Kenmerkenkaart' bij de rapporten geeft een overzicht van de afgedekte cultuurlandschappen
(landschapstypen) met de nog bestaande en verdwenen landschapselementen. De 'Cultuurhistorische
waarderingskaart historisch landschap' (buitengebied) en de kaart 'Herkenbaarheid
prestedelijk landschap' (stedelijk gebied) geven respectievelijk de mate van waardering
van de verschillende landschapstypen en de mate van herkenbaarheid van het prestedelijk
landschap in de afzonderlijke deelgebieden weer. De waardering van nog bestaande landschapselementen
wordt weergegeven op de 'Waarderingskaart landschapselementen'.
Tot ver in de 20e eeuw breidde Eindhoven zich vooral uit over de oude akkers van Woensel,
Strijp, Stratum, Tongelre en Gestel. Alhoewel deze ontwikkelingen veel van het vroegere
landelijke karakter van het gebied hebben uitgewist, is er zeker nog het nodige in
het buitengebied en stedelijk gebied te herkennen dat voortkomt uit de oude structuur
van het platteland, het vroegere agrarisch cultuurlandschap.
Het kan daarbij gaan om grotere structuren, zoals groene gebieden, maar ook om kleine
verwijzingen als het verloop van een rooilijn, een oude boom of bomenrij of een wegtracé.
De mate waarin dit historisch landschap nog herkenbaar is, hangt mede af van de stedenbouwkundige
ontwikkelingswijze van de stad. Met name in de wederopbouwperiode is veel van het
bestaande landschap als een tabula rasa overschreven, terwijl vóór de Tweede Wereldoorlog
en na 1975/1980 er meer aandacht bestond voor verwijzingen naar de vroegere situatie.
Zelfs wanneer een gebied door stedelijke ontwikkeling sterk gewijzigd is, zijn er
nog verwijzingen naar het vroegere agrarisch cultuurlandschap te vinden.
Algemene karakteristiek plangebied
Het plangebied omvat de buurten Blixembosch - Oost en Blixembosch - West ten zuidoosten
van het beekdal van de Groote Beek (de Aanschotse Beemden) en een deel van de buurt
Castiliëlaan (Sint Marie en een woonwagenlocatie) ten noordwesten van het beekdal.
Het plangebied behoorde tot 1973 bijna geheel (op een klein puntje na) tot de gemeente
Son en Breugel.
Het cultuurlandschap binnen het plangebied was een voortzetting van het oude cultuurlandschap
van Woensel. Het dal van de Groote Beek lag van zuidwest naar noordoost tussen de
twee delen van het plangebied in. Ten zuidoosten van het beekdal lagen de akkers van
het gehucht Aanschot en ten noorden van het beekdal de akkers bij het gehucht Hoeven.
Het plangebied bestond uit verschillende types kampontginningen. In het uiterste zuidoosten
van het plangebied (ten oosten van Philipswijk) lag een punt van een vochtige kampontginning
(Kn1) die zich verder naar het oosten (buiten het plangebied) uitstrekte. Bij vochtige
kampontginningen is het voornaamste grondgebruik grasland in plaats van bouwland.
Verder bestond het oosten van het plangebied rond 1900 nog uit heide (de Esper Heide),
waar het vee werd geweid en waar strooisel en plaggen werden gewonnen. In 1921 was
dit heidegebied inmiddels bijna geheel ontgonnen tot landbouwgrond (jonge heideontginning
tot landbouw, Hl1).
Aansluitend ging het landschap richting het noordwesten over in het oude akkergebied
van Aanschot. Hier lagen akkers met zichtbare perceelscheidingen (Ka2) Dit zijn grotere
aaneengesloten akkercomplexen met daarbinnen enkele houtsingels of bomenrijen, die
de akker in kleinere eenheden verdeelden.
Tussen de 2 delen van het plangebied lag het beekdal van de Groote Beek, een beek
die ten zuiden van Son in de Dommel uitmondde. Het was een beekdal met strookvormige
verkaveling (Bs1), met opgaand groen op de kavelgrenzen en haaks op de beek. Deze
beek was een samenvoeging van meerdere stroompjes die op de heide van Acht ontstonden.
Het uiterste noordwestelijk deel van Blixembosch - Oost lag binnen dit beekdal. Smalle
stroken in het zuiden en zuidoosten van het noordelijk deel van het plangebied (Sint-Marie
en de woonwagenlocatie) behoorden ook nog tot het dal.
Aan de noordwestzijde van het dal van de Groote Beek lag de open akker (Ka1) van het
verdwenen gehucht Hoeven. Akkers van dat landschapstype behoren tot de oudst nog herkenbare
cultuurlandschappen van het Zuid-Nederlandse zandgebied. De oorsprong van dit soort
akkers ligt al in de late middeleeuwen. De open akker lag op een dekzandrug die vanaf
Acht doorliep naar Son en Breugel. Ten westen (binnen het plangebied) en ten noorden
(buiten het plangebied) van de open akker lagen weer akkers met zichtbare perceelscheidingen.
Binnen het plangebied zijn op de akkers het complex Sint Marie en de woonwagenlocatie
gebouwd.
Door het plangebied liepen diverse paden en wegen. Dwars door het gebied van zuidwest
naar noordoost liep de weg Aanschot. De bebouwing binnen het gebied bevond zich aan
deze weg. Sinds de late middeleeuwen vinden we in Brabant de historische gehuchten
op de overgang van de hogere zandgronden waarop de akkers werden aangelegd, naar de
beekdalen waarin de beemden lagen. Dat is hier ook het geval. In het zuidwesten lag
op de overgang van akkers naar beekdal een gehucht dat deels in het plangebied viel.
Het deels nog bestaande gehucht Aanschot lag verderop in noordoostelijke richting
langs de weg Aanschot, deels buiten en deels binnen het plangebied, ook op de overgang
van akkers naar beekdal. Het gehucht Hoeven ten noordwesten van Sint Marie lag voor
een klein deel in het plangebied.
Uitsnede uit de Cultuurhistorische kenmerkenkaart historisch landschap, kaartbijlage 1, blad 1 bij het RAAP-rapport 3258 'De groene zoom van Eindhoven'.
Uitsnede uit de Prestedelijke kenmerkenkaart, kaartbijlage 1 bij het RAAP-rapport 3398 'Het landschap onder de stad'.
Beschrijving Historisch landschappelijke waarden
Herkenbaarheid prestedelijk landschap in Blixembosch - Oost en Blixembosch - West
(gebieden)
Binnen Blixembosch - Oost en Blixembosch - West liggen verschillende gebieden waar
het oorspronkelijke cultuurlandschap in hoge of middelhoge mate nog herkenbaar is
en daarmee waardevol.
Jonge heide- en broekontginningen (Hl1):
De prestedelijke buurt Philipswijk is ingepast in de jonge heideontginning die hier
lag. Het gebied heeft een hoge herkenbaarheid van het prestedelijk landschap.
Vochtige kampontginning (kn1)
Een deel van het puntje vochtige kampontginning ten oosten van Philipswijk maakt onderdeel
uit van de groene context rond Philipswijk en heeft eveneens een hoge herkenbaarheid.
Beekdal met strookvormige verkaveling (Bs1)
Het noordwestelijkste deel van Blixembosch - Oost heeft een middel herkenbaarheid
van het beekdallandschap dat hier lag. De bestaande structuren zijn in de wijk ingepast.
Akkers met zichtbare perceelsscheidingen (Ka2)
In het noordwestelijk deel van Blixembosch - Oost zijn ook structuren van de akkers
met zichtbare perceelsscheidingen in de wijk ingepast. Dit gebied heeft eveneens een
middel herkenbaarheid. De akkers lagen hier om een deel van het gehucht Aanschot
heen. Een deel van een boerderijlocatie (bij de boerderij Aanschot 21) heeft een hoge
herkenbaarheid als akkerlandschap.
Blixembosch - West en het park tussen de twee buurten in liggen geheel binnen dit
landschapstype en hebben een middel herkenbaarheid. Ook hier zijn bestaande structuren
in de wijk ingepast.
Nederzettingen
Het gehucht in het zuidoosten dat voor een deel binnen het plangebied lag heeft een
middel herkenbaarheid als nederzetting. Bestaande structuren zijn in de wijk ingepast.
Het deel van het historisch gehucht Aanschot dat onder de bebouwing van Blixembosch
- Oost lag heeft een middel herkenbaarheid. Bestaande structuren zijn in de wijk ingepast.
De nog bestaande boerderij Aanschot 21 ligt hier geïsoleerd in een verstedelijkte
omgeving, nog langs een oude weg en heeft net als het eerder genoemde stukje oude
akker een hoge herkenbaarheid.
Uitsnede uit de kaart Herkenbaarheid prestedelijk landschap, kaartbijlage 2 bij het
RAAP-rapport 3398 'Het landschap onder de stad'.
Donkerpaars = hoge herkenbaarheid; midden paars = middel herkenbaarheid; licht paars
= lage herkenbaarheid. De historische gehuchten (nederzettingen) zijn daarnaast gestippeld.
Onder andere de donker paarse gebieden zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de
dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'.
Voor de gebieden met een middel herkenbaarheid (midden paars), die hierboven zijn vermeld, is geen dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' opgenomen. Binnen deze gebieden worden de historisch landschappelijke waarden geborgd met de hoofdbestemmingen en bouwvlakken.
Waardering historische landschapstypen Castiliëlaan (gebieden)
Beekdal met strook vormige verkaveling (Bs1)
Enkele stroken in het zuiden en zuidoosten van het noordelijk deel van het plangebied
(Castiliëlaan/ Sint-Marie en de woonwagenlocatie) hebben als onderdeel van het beekdal
een zeer hoge waarde.
Open akker (Ka1)
Helaas is binnen het plangebied van de oude akkers ten noorden van het beekdal niets
meer herkenbaar.
Nederzettingen
Ook het deel van het gehucht Hoeven dat in het noordwesten van Sint Marie lag is geheel
verdwenen. Van het deel dat buiten het plangebied lag is op wat bomen na niets meer
te herkennen.
Uitsnede uit de Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap/Landschapstypen,
kaartbijlage 2a blad 1 bij het RAAP-rapport 3258 'De groene zoom van Eindhoven'.
Donkeroranje = zeer hoge waarde. Grijs = niet cultuurlandschappelijk gewaardeerd.
Het gebied met zeer hoge waarde is in dit bestemmingsplan voorzien van de
dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'.
Waardevolle historische landschapselementen
Binnen Blixembosch - Oost en Blixembosch - West is een aantal historische landschapselementen
bewaard gebleven. Dat betreft wegen en paden, opgaand groen en reliëf. Een aantal
van die elementen is hoog of zeer hoog gewaardeerd. In het gebied Castiliëlaan zijn
alleen in het zuiden van het plangebied twee strookjes opgaand groen zeer hoog gewaardeerd.
Opgaand groen en Infrastructuur
In het noordelijk deel van het plangebied zijn ten zuiden van de bebouwing van instelling
Sint Marie twee structuren opgaand groen zeer hoog gewaardeerd als structurerend element
in het beekdal.
Dwars door Blixembosch - Oost en Blixembosch - West loopt de weg Aanschot (een weg
van voor 1832). Van het zuidelijk deel van de weg is een deel hoog en een deel zeer
hoog gewaardeerd, vooral vanwege het profiel en het opgaand groen. Het noordelijk
deel is in zijn geheel hoog gewaardeerd, vanwege het profiel en deels ook vanwege
het opgaand groen. Aan de Aanschot staan (deels aan weerszijden van de weg) bomenrijen
die zeer hoog gewaardeerd zijn. Een bomenrij helemaal in het noordwesten aan de Aanschot
is hoog gewaardeerd.
In het noorden van Blixembosch - Oost staan aan weerszijden van een zijweg/-pad van
de Aanschot hoog gewaardeerde bomenrijen. Het betreffende pad is aangelegd tussen
1832 en 1953 en is ook hoog gewaardeerd, vanwege het profiel en het opgaand groen.
Het pad van de Aanschot naar de monumentale boerderij Aanschot 21 is zeer hoog gewaardeerd,
vanwege materialisering, profiel en het historisch ontbreken van opgaand groen.
Verder zijn in de groengebiedjes ten noorden van de Miles Davislaan en in de oksel
van de Opera korte bomenrijen te vinden die hoog gewaardeerd zijn als structurerend
element langs een (nu verdwenen) weg.
In het oosten van het plangebied ligt de Esperheide, een pad van voor 1832. Aan weerszijden
hiervan staan bomenrijen met een zeer hoge waarde als structurerend element langs
de weg. Het pad zelf heeft een midden waarde.
Aan weerszijden van de weg Philipswijk staan bomenrijen van hoge waarde als structurerend
element langs de weg. De weg zelf en enkele zijpaden hebben een zeer hoge waarde.
In het groene gebied tussen Blixembosch - Oost en Blixembosch - West ligt een hoog
gewaardeerde bomenrij als structurerend element van de akkers met zichtbare perceelscheidingen
die hier lagen. De bomenrij ligt evenwijdig aan een nog zichtbare historische kavelgrens
van voor 1832.
Reliëf
Eveneens in het hiervoor genoemde groene gebied ligt een bos van voor 1843 dat midden
gewaardeerd is. Hoewel de context van het bos verdwenen is, is het bos toch vrij bijzonder
als restant van het prestedelijk landschap. In een deel van het bos ligt een rabattenstructuur
die nog goed herkenbaar is en als historisch reliëf een hoge waarde heeft.
Uitsnede uit de Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap/Landschapselementen, kaartbijlage 2b blad 1 bij het RAAP-rapport 3258 'De groene zoom van Eindhoven'. De rode lijnvormige structuren opgaand groen ten zuiden van Sint Marie, hebben een zeer hoge waarde en zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'.
Uitsnede uit de Waarderingskaart landschapselementen, kaartbijlage 3 bij het RAAP-rapport 3398 "Het landschap onder de stad'. De rode en oranje lijnvormige structuren (wegen, paden en bomenrijen) en het oranje gestippelde vlakje (reliëf) zijn waardevol en zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'. De oranje bolletjes zijn monumentale bomen.
Historisch wegstructuur voor 1900: Aanschot
De historische wegstructuur 'Aanschot' markeert de oude weg met verspreide bebouwing
dat bekend stond als het agrarisch gehucht 'Aanschot'. De weg vormde de verbinding
tussen de dorpskernen van Son en Acht en bevond zich op de hoger gelegen gronden tussen
de Groote Beek (noordelijk gelegen) en de Woenselsche Heide (zuidelijk gelegen). Het
tracé is, ondanks latere nieuwbouwontwikkelingen, nog in tact en wordt geflankeerd
door karakteristieke bomenrijen. Enkele panden langs het tracé zijn kenmerkend voor
het historische bebouwingslint.
De aanwezige karakteristieken worden ter plaatse van de bomenrijen langs het tracé
geborgd doordat de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 is opgenomen. Het
tracé zelf is in principe afdoende geborgd met de hoofdbestemming verkeer.
De weg zelf is vooral vanwege het profiel en het opgaand groen voor het grootste deel
hoog of zeer hoog gewaardeerd en krijgt voor die delen een dubbelbestemming Waarde
- Cultuurhistorie - 2.
Langs deze historische wegstructuur bevindt zich een gemeentelijk monument Aanschot
21.
Historisch stedenbouwkundig gebied 'Philipswijk'
De Philipswijk is gelegen in het noordelijkste deel van Eindhoven, ten zuiden van
Son. De oorspronkelijke landelijke nederzetting werd in 1928-1929 in opdracht van
Philips opgezet om arbeiders van elders die uit een agrarische omgeving afkomstig
waren de mogelijkheid te geven tot landbouw op kleine schaal. Het gehucht bestond
oorspronkelijk uit een centraal ovaal, waaromheen een weg met aangrenzende, radiaal
uitgelegde, langgerekte percelen van circa één hectare waarop, volgens plannen van
Philips' Bouwbureau, dubbele woonhuizen en schuren werden opgetrokken. Langs de weg
is een laan- beplanting van zomereiken aangebracht, de erven zijn omgeven door beukenhagen.
Van de oorspronkelijke situatie resteren nog de bovenste helft van het ovaal met de
oorspronkelijke, in details gewijzigde bebouwing, resten van eikenlanen en de oorspronkelijk
aangeplante beukenhagen rond de, overigens verkleinde percelen. Het resterende deel
van het gehucht is nu weliswaar geheel omgeven door recente uitbreidingen, maar het
landelijk karakter is nog goed bewaard gebleven.
De aanwezige stedenbouwkundige karakteristieken van de wijk worden geborgd doordat
de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 is opgenomen.
De aanwezige historisch landschappelijke karakteristieken van het gebied geborgd doordat
de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 is opgenomen.
Monumenten
In het plangebied komen de volgende beschermde monumenten voor:
Adres Functie Type monument
Aanschot 21 Boerderij Gemeentelijk monument
Philipswijk 1-4, 19-32 Complex woningen Gemeentelijk monument
Beschrijvingen monumenten
Aanschot 21: Langgevelboerderij gebouwd in 1933. Het oorspronkelijke karakter van het exterieur
van de boerderij is in hoofdzaak goed bewaard gebleven. De boerderij bestaat uit twee
bouwlagen onder een mansardedak gedekt door gesmoorde tuile du Nord dakpannen. De
noordelijke kopgevel van de boerderij is naar de openbare weg gericht. Deze gevel
bezit op de begane grond twee kruisvensters met luiken en op de verdieping twee T-vensters
met stolpramen. De bovenramen zijn voorzien van kathedraalglas. In de westelijke zijgevel
zitten, ter plaatse van het woonhuis, twee kruisvensters met luiken waartussen de
voordeur met bovenlicht is gelegen. Ter plaatse van het stalgedeelte zijn in de westelijke
zijgevel, de grote gevelopeningen van de oorspronkelijke schuurdeuren dichtgemetseld
en vervangen door een drietal enkele staldeuren met daartussen een viertal betonnen
stalvensters. Boven één stalvenster zit een, door de goot stekend, hooiluik. De boerderij
maakte deel uit van de lintbebouwing van het oude buurtschap Aanschot. Inmiddels is
de boerderij omgeven door de nieuwbouwwijk Blixembosch. De boerderij bezit een stedenbouwkundige
waarde als onderdeel van een oudere structuur binnen een stedenbouwkundig vernieuwde
omgeving.
Philipswijk 1-4 en 19-32: Geheel van negen dubbele woonhuizen op ruime kavels aan een gebogen straat met bomen,
oorspronkelijk gelegen in de gemeente Son en Breugel. Philips liet deze woningen bouwen
om boerenfamilies, waarvan gezinsleden in de fabrieken werkzaam waren, in de gelegenheid
te stellen een kleinschalig agrarisch bedrijf uit te oefenen. De symmetrische eenlaagse
panden hebben een steil zadeldak boven het middendeel en een lager schild aan de beide
zijgevels. Het gehele dak is gedekt met rode tuiles du Nord en ligt met de nok parallel
aan de straat. De topgevels aan de zijkanten zijn bekleed met liggende rabatdelen.
Eenvoudige deuren zijn geplaatst in het midden van de voorgevel en in de zijgevels.
De ramen zijn samengesteld. De woningen worden omgeven door tuinen, die van de straat
zijn gescheiden door middel van beukenhagen. Hoewel een gedeelte inmiddels is verdwenen,
is het een landschappelijk fraai ensemble, dat van cultuurhistorisch belang is wegens
de typologie van de woningen en als een woningbouwproject dat een bijzondere plaats
inneemt in de ontwikkeling van Eindhoven.
Bescherming van de monumentenstatus geschiedt middels de Erfgoedverordening 2010 en
de Wabo.
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.
Autoverkeer
De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie
opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en
buurtontsluitingsweg'.
Uitsnede kaart 'Eindhoven op weg', Regio en Randweg / Automobilist
In het plangebied zijn de Shakespearelaan, Opera, Sprookjesbos en Buitendreef als
wijk- en buurtontsluitingsweg aangewezen. Hier geldt een snelheidsregime van 30 of
50 km/uur. Vaak maken deze 'wijk- en buurtontsluitingswegen' deel uit van primaire
dan wel secundaire routes voor hulpdiensten. Dat legt beperkingen op aan het aantal
en de vorm van snelheid remmende voorzieningen.
De straten Huizingalaan, Hondsruglaan, Tempellaan en John F. Kennedylaan zijn aangewezen
als gebiedsontsluitingsweg. Hier wordt het verkeer gebundeld en is sprake van een
snelheidsregime van 50 of 70 km/uur.
Alle overige wegen in het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregime
van 30 km/uur.
Fietsverkeer
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie
'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat uit drie soorten fietsroutes.
Dat netwerk is in de Agenda Fiets 2016-2025, als uitwerking van Eindhoven op Weg,
geactualiseerd. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes
en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Uitsnede kaart 'Agenda Fiets 2016-2025
Binnen het plangebied liggen twee snelfietsroutes, namelijk de route centrum – Ekkersrijt
(de lichtgroene lijn) en de Slowlane (de rode lijn). Het tracé van de Slowlane is
inmiddels gewijzigd en volgt de Buitendreef en Esperheide naar de Tempellaan en volgt
vervolgens de Tempellaan tot de rotonde Eindhovenseweg/Esp. Hiermee is de oversteek
over de Kennedylaan naar Esp-Noord en de Eindhovenseweg die op de kaart staat komen
te vervallen.
De snelfietsroutes zijn hoogwaardige fietsroutes. Op een snelfietsroute moet een fietser
zoveel mogelijk non-stop, comfortabel en veilig kunnen fietsen. Het zijn brede, vrij
liggende asfaltfietspaden met goede verlichting en in principe voorrang op kruisend
verkeer.
Aan de Hondsruglaan en Tempellaan zijn primaire fietsroutes gelegen. De primaire fietsroutes
zijn ook van een hoog kwaliteitsniveau. De kenmerken komen overeen met die van snelfietsroutes,
maar het ambitieniveau om deze kenmerken te realiseren is iets lager.
Tot slot is een aantal secundaire fietsroutes aanwezig in het plangebied. Dat zijn
de dunne gestippelde lijnen in voorgaande afbeelding. Secundaire fietsroutes hebben
geen specifieke inrichtingseisen, maar worden wel gekenmerkt door een of andere vorm
van fietsvoorzieningen. Dat kunnen vrij liggende of aanliggende fietspaden zijn, maar
ook fietsstroken of fietssuggestiestroken.
Openbaar vervoer
Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig
Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.
Uitsnede kaart 'Eindhoven op weg', Regio en Randweg / (H)OV reiziger
Door het plangebied zelf loopt geen HOV-tracé. Wel maakt de Huizingalaan onderdeel
uit het HOV-tracé in de richting van bedrijventerrein Ekkersrijt en Eindhoven Airport.
De wijk is ontsloten met openbaar vervoer via een reguliere stadslijn. Deze route
is niet op de afbeelding en de plankaart weergegeven omdat deze in tegenstelling tot
een HOV-verbinding niet ruimtelijk structurerend is.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse
ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren
parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester
en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd
voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen
2019.
De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past
in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken
met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van
Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren
in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min
mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve
vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.
In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.
Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning
is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen
uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen
recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen
worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe
bewoners.
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart
Binnen onderhavig plangebied is ingevolge het Groenbeleidsplan 2017 hoofdzakelijk
de strategie 'Stad, rood beeldbepalend' van toepassing. De maatschappelijke voorzieningen
aan de Castiliëlaan zijn gelegen binnen de strategie 'Stad, groen bepalend'. Dit geldt
ook voor bebouwing in de voormalige Philipswijk. Als 'Structureel stadsgroen' zijn
aangemerkt het Aanschotpark en het groen rondom de Huizingalaan, Hondsruglaan, Tempellaan,
Philipswijk en John F. Kennedylaan. Tot slot worden het deelgebied rondom de Castiliëlaan
en het deelgebied met de woonwijk Blixembosch van elkaar gescheiden door het beekdal
van de Groote Beek, dat is aangewezen als 'Multifunctioneel groen'. Dit multifunctionele
groen maakt echter geen onderdeel uit van het plangebied.
Strategie: Stad, rood beeldbepalend
In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Strategie: Stad, groen beeldbepalend
Het betreft gebieden met een bijzonder groen imago, vaak gelegen aan de periferie van de stad. Uitgangspunt voor deze gebieden is het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter. Deze gebieden maken ook onderdeel uit van de groene kaart (onderdeel verordening bomen en nadere regels). Voor de kap van bomen (met een omtrek van 45 centimeter op een stam hoogte van 130 centimeter) in deze gebieden is een vergunning verplicht. Uitzondering hierop vormt de taxus welke vanaf een omtrek van 30 centimeter een vergunningplicht kent.
Strategie: Structureel stadsgroen
Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.
Strategie Multifunctioneel groen
Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties,
gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht
op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve
met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het
behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder
te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie,
kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.
Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in het Natuur Netwerk
Brabant. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies
of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende
maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.
De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing
van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen
kan echter niet worden uitgesloten. Versterking van multifunctioneel groen als element
van de ruimtelijke hoofdstructuur is in het bijzonder gewenst langs de Oirschotsedijk
(verbinding met groengebied Groene Woud).
Het plangebied
Daar waar de strategieën 'Stad, rood bepalend', 'Stad, groen bepalend' en 'Structureel stadsgroen' gelden zijn de bestaande groenstructuren als 'Groen' bestemd. Het snippergroen is opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemmingen is groen toegestaan. Hiermee wordt het aanwezige groen op een goede wijze beschermd. Ter plaatse van de waterpartijen van enige omvang, zoals de vijver aan de Stiffelio, waterpartijen aan de Castiliëlaan, in de voormalige Philipswijk en watergangen parallel aan de straat Aanschot, is de bestemming 'Water' opgenomen. Deze wateren worden met deze bestemming beschermd. Historisch groen wordt tevens beschermd met een dubbelbestemming (zie paragraaf 3.6.2). Deze dubbelbestemming heeft tot doel het behoud van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke (groen)waarden.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen
2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016
in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen
is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming
is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld
door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven
inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening
toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene
Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht
bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij
beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
Binnen het plangebied staan volgens de Groene Kaart grote aantallen basisbomen, Basisbomen
zijn volgens het beleid in principe vervangbaar. Waardevolle (gemeentelijk en particulier)
en monumentale bomen dienen in principe te worden behouden waarbij, bij ruimtelijke
ontwikkelingen en werkzaamheden in de buurt van deze bomen, uit een bomeneffectanalyse
moet blijken of en welke maatregelen nodig zijn voor behoud. In dit bestemmingsplan
worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek is in het kader
van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.
Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. In het plangebied zijn meerdere maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Het deelgebied rondom de Castiliëlaan vormt een cluster van maatschappelijke functies, zoals het orthopedagogisch centrum St. Marie (Kentalis), het revalidatiecentrum Blixembosch en meerdere schoolgebouwen. In het andere deelgebied zijn verspreid over het woongebied Blixembosch een aantal basisscholen en kinderopvanglocaties gelegen. In de buurt Blixembosch-Oost zijn rondom het buurtwinkelcentrum aan de Ouverture een SPIL-centrum en medisch-maatschappelijke voorzieningen zoals een apotheek, huisartsen- en tandartsenpraktijk geclusterd.
Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld. Deze is op 2 november 2016 gepubliceerd.
De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er zijn een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.
Goed voorzieningenniveau
Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor
de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd
uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van
de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van
de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben
een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen
de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen
met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en
buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse
PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal
verzorgingsgebied.
Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven
Specifieke thema's
Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel
en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de
rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een
centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het
essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij
is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert
(bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een
uitbreidingsvraag).
Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).
Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.
Regionale afspraken
Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie
regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze
afspraken nader uitgewerkt.
In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.
Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven
Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.
De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.
Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.
De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke
ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de
ontwikkelingskansen van andere clusters.
Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden
versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.
Nieuwe initiatieven
Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:
Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.
Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
Beleid op onderdelen
Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:
Megasupermarkten
Vanwege de mogelijke effecten van megasupermarkten op de voorzieningenstructuur, met
name op de winkelcentra die een belangrijke functie op het gebied van boodschappen
doen hebben, wordt de solitaire vestiging van megasupermarkten niet toegestaan. Evenmin
als de vestiging van dergelijke supermarkten op perifere detailhandelslocaties. Vestiging
van een nieuwe megasupermarkt op een nieuwe locatie heeft met name gevolgen op buurt-
en wijkniveau. Juist vanwege het feit dat deze buurt- en wijkstructuur zo zorgvuldig
is opgebouwd en de inwoners beschikken over een supermarkt in de directe woonomgeving,
is het behoud en de versterking hiervan uitgangspunt. In alle gevallen is de uiteindelijke
locatie natuurlijk cruciaal voor de effecten.
Inpassing van een megasupermarkt in de bestaande reguliere winkelcentra behoort tot
de mogelijkheden. Reëler lijkt de kans dat een bestaande supermarkt uitbreidt tot
grootschalige supermarkt. Een dergelijk initiatief (uitbreiding tot of nieuwvestiging
van een megasupermarkt) in een van de bestaande winkelcentra wordt beoordeeld op de
mogelijke effecten op het perspectief van de tot de structuur behorende winkelgebieden.
Slechts wanneer geen structuur verstorende effecten worden verwacht, kan worden meegewerkt
aan het initiatief. Dit is in lijn met Europees (Europese Dienstenrichtlijn), landelijk
en provinciaal beleid (ladder voor duurzame verstedelijking).
Internethandel Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:
1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid
Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant.
Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend
via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin
niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar
ook als bezorgdienst.
Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.
2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid
Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen,
te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar
ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen
van artikelen (de webwinkel).
Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.
Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.
Kringloopbedrijven en –winkels Kringloopwinkels (oftewel tweedehands winkels) richten zicht op het verhandelen van nog bruikbare artikelen die via diverse kanalen worden verkregen. Daarnaast is er een bedrijfstak ontstaan die zich het best laat benoemen als kringloopbedrijven. Deze richten zich op het opruimen van boedels waarbij vervolgens, in het bedrijf, bruikbare en onbruikbare zaken van elkaar worden gescheiden en bovendien artikelen die nog bruikbaar gemaakt kunnen worden, worden opgeknapt of verwerkt tot grondstof of 'halffabricaat'. Kringloopbedrijven hebben daardoor een andere ruimtelijke impact op hun omgeving dan kringloopwinkels / tweedehands winkels.
Vanwege de koppeling van de verkoop met andere bedrijfsmatige activiteiten en het doelgerichte bezoek door consumenten, is de vestiging van kringloopbedrijven op bedrijventerreinen min of meer gemeengoed geworden. Voor kringloopbedrijven geldt dan ook dezelfde beleidslijn als voor perifere detailhandel. Kringloopbedrijven zijn op de reguliere zgn. PDV-locaties (Categorie III) toegestaan voor wat betreft hun detailhandelsactiviteiten, omdat het aanbod voor een zeer groot deel voor “in en om het huis” is. Verder kan de beleidslijn voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen een uitkomst bieden voor kringloopbedrijven.
Kringloopwinkels (winkels in tweedehands goederen zonder het totaalconcept van inzamelen en verwerken/repareren) worden als detailhandel beschouwd. Mogelijkheden voor vestiging in Eindhoven worden hiervoor dan ook alleen geboden in winkelcentra en op de zgn. PDV-locaties (Cat. III, ook vanwege het grote aandeel “in en om het huis”).
Trafficlocaties Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werknemers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.
Voormalige (buurt)winkelstrips
De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag,
sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging.
Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor
het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een
nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn. In voorliggend
plangebied betreft het alleen de winkelstrip Heezerweg (binnen de Ring, Stratum).
De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.
Winkelleegstand Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.
Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.
Bijzondere initiatieven In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.
Positie en perspectief per stadsdeel
In de detailhandelsnota 'Wie kiest, wordt gekozen' is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor dit bestemmingsplan is winkelconcentratie 'Blixembosch' in stadsdeel Woensel-Noord van belang. In de detailhandelsnota is aangegeven dat dit winkelcluster een helder afgebakend verzorgingsgebied heeft. Ook is er een compleet aanbod aan voorzieningen. Gezien deze omstandigheden is het perspectief voor dit cluster goed en streeft gemeente Eindhoven hier dan ook naar stabilisatie.
Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid in gebiedtypen en in typen horeca.
Typen horeca
Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:
Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend.
Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf
geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte
horeca verstrekt alcoholische dranken.
Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we
echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar
de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer
een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie
typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie
met nat of droog.
Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten.
Gebiedstypen
In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:
Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.
Het plangebied
Het horecabeleidsplan omschrijft geen positie en perspectief per stadsdeel. Dit bestemmingsplan heeft met name betrekking op woonwijken gelegen rondom enkele radiaalwegen. Deze woonwijken omvatten woongebieden, winkelcentra, parken, scholen, culturele instellingen en sportverenigingen.
Woongebieden
Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.
Winkelcentra/-gebieden
Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook andere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.
Parken
Parken worden getypeerd als toelatingsgebied. Een (bescheiden) horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid ed. grenzen stellen aan de mogelijkheden.
Scholen
Bij scholen (onderwijsinstellingen) gaat het om de totale omvang van de school c.q. het schoolterrein en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat horecavoorzieningen op schoolterreinen een autonome horecafunctie hebben. De perspectieven van horeca in dit soort specifieke milieus zijn sterk projectgebonden en dienen dus als zodanig per project beoordeelt te worden. Scholen worden aangemerkt als toelatingsgebied.
Culturele instellingen
In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.
Sportverenigingen
In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de sportverenigingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Ze richten zich hoofdzakelijk op activiteiten van sportieve of recreatieve aard. Het is ze niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij hun activiteiten betrokken zijn. Het is maximaal twaalf al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die de gestelde schenktijden overschrijden. Deze bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.
Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.
Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.
In de nota worden de bedrijventerreinen van Eindhoven verdeeld in vier typen terreinen. Daarnaast zijn nog eens 32 kleinschalige locaties (kleiner dan 2 ha) in de nota beschreven. Dit plangebied omvat geen (typen) bedrijventerreinen die in de Bedrijventerreinennota worden beschreven.
Het plangebied
In het plangebied bevindt zich enige bedrijvigheid, behorende bij de woningen aan
de Wildeman (nrs. 16 t/m 30) in de buurt Blixembosch-Oost.
De bedrijven in het plangebied zijn in het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan
geïnventariseerd. Uit deze inventarisatie is gebleken dat de bedrijven uit milieuoogpunt
bezien geen onaanvaardbare effecten hebben op de omgeving. De geldende planologische
situatie wordt dan ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Kleinschalige bedrijvigheid
in de vorm van een bedrijf aan huis is onder voorwaarden toegelaten bij de woonfuncties.
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er worden met onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Gelet op het bovenstaande zijn de ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan
mogelijk worden gemaakt niet genoemd als activiteit in onderdeel D van de bijlage
bij het Besluit m.e.r. Er is om die reden geen sprake van een noodzakelijke MER of
m.e.r.-beoordelingsplicht.
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een
rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien
van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen
andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct
langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of voor kunnen komen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met ontheffing, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 3.2).
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
Vanwege de ligging vlakbij de snelweg A50 ligt een deel van het plangebied binnen
de zone van 600 meter rondom deze weg. Daarnaast ligt een deel van het plangebied
binnen de zones van wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van
50/70 km per uur, bestaande uit 2-4 rijstroken, met een zonebreedte van 200-350 meter
aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan. Het gaat vooral om wegen met
een gebiedsontsluitingsfunctie (Castiliëlaan, Huizingalaan, Hondsruglaan, Tempellaan
en John F. Kennedylaan).
In het kader van de nota "Eindhoven op weg" zijn alle overige wegen in en nabij het
plangebied 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder
geen zone. Gezien de beperkte verkeersintensiteiten op deze wegen in het plangebied
kunnen deze verder buiten beschouwing worden gelaten.
De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe
situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder
behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek
te worden ingesteld. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe
geluidgevoelige bestemmingen.
Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een
toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, zijn niet toegestaan.
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
Dit plan betreft een actualisatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarom kan gesteld worden dat er geen sprake is van een "in betekende mate" project, zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Het plan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk. Gelet op het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit
met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde
(PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede
een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen
kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt
een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen,
of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle
buisleidingen liggen. De risicobronnen worden afgeleid van de risicokaart van gemeente
Eindhoven. Onderstaand zijn twee uitsneden van de risicokaart weergegeven.
Verbeelding plangebied met risicobronnen
Uitsnede 2 van de risicokaart van gemeente Eindhoven
Inrichtingen
Gasdrukregel- en meetstations
In het plangebied is een aantal gasdruk-, meet- en regelstations gelegen.
Ingevolge het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer gelden hiervoor veiligheidsafstanden
ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet
binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd worden regels in het bestemmingsplan
opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.
Figuur Tabel 3.12 Activiteitenbesluit
In de regels van dit bestemmingsplan is gewaarborgd dat ter plaatse van de aanduiding
'veiligheidszone - gasreduceerstation' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten
gerealiseerd mogen worden. In onderstaande tabel zijn de bijbehorende veiligheidsafstanden
opgenomen.
Locatie | Veiligheidsafstand kwetsbare objecten | Veiligheidsafstand beperkt kwetsbaar object |
Topaasring 30 N01 (Blixembosch-West) | 15 meter | 4 meter |
Sterredaalder (Blixembosch-Oost) | 10 meter | 4 meter |
Voor andere gasdrukmeet- en regelstations die in het plangebied voorkomen is geen
planologische bescherming nodig via dit bestemmingsplan.
BRZO-bedrijf, Ekkersrijt 7604 in Son en Breugel
Op het ten noorden van het plangebied gelegen bedrijventerrein Ekkersrijt is een BRZO-bedrijf
gevestigd. Het gaat om een inrichting waar opslag van zeer giftige stoffen en aquatoxische
stoffen plaatsvindt. Vanwege de grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen valt het bedrijf
onder de werking van het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (BRZO-2015/Seveso
III). De plaatsgebonden risicocontour ligt nagenoeg helemaal binnen de grens van de
inrichting. Het invloedsgebied van de inrichting bedraagt echter 2.720 meter en is
rood gearceerd op uitsnede 2 van de risicokaart hierboven. Zoals uit die afbeelding
op te maken is, valt een groot deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van
het BRZO-bedrijf.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in de toevoeging van nieuwe (beperkt) kwetsbare
objecten binnen het invloedsgebied van de BRZO-inrichting. In het kader van een goede
ruimtelijke ordening is een verantwoording van het groepsrisico op zijn plaats. Deze
verantwoording is opgenomen in paragraaf 4.4.4.
Overige inrichtingen
Naast bovenstaande inrichtingen zijn geen noemenswaardige inrichtingen binnen of in
de nabijheid van het plan die van invloed zijn op dit plan of vanwege welke planologische
bescherming in dit bestemmingsplan op zijn plaats is.
Transport
Voor dit plangebied zijn drie transportroutes van belang die een nadere afweging behoeven op het onderdeel externe veiligheid. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van de rijksweg A50 en de gemeentelijke weg John F. Kennedylaan. Verder is de buisleiding (Gasunie) ten noorden van het plangebied voor dit bestemmingsplan van belang. Er zijn binnen of in de omgeving van het plangebied geen andere vervoersbronnen aanwezig die van invloed zijn op de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied.
Rijksweg
Uit de regeling Basisnet blijkt dat de route "A58: Knp. Ekkersweijer - A50 (Eindhoven)" en "A50: afrit 10 (Eerde) - A58 (Eindhoven)" geen plaatsgebonden risicocontour of plasbrandaandachtsgebied heeft. Daarom dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. In paragraaf 4.4.4 wordt hier verder op ingegaan.
Over de John F. Kennedylaan vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het grootste
deel van het gedeelte van deze weg, dat gelegen is in onderhavig plangebied, is momenteel
in beheer van Rijkswaterstaat. Hiervoor wordt verwezen naar de afbeelding hieronder,
waarin de beheergrens van het rijk is aangegeven met een rode lijn en de rijksgronden
in paars. Dit deel van de John. F.Kennedylaan is geen onderdeel van het Basisnet.
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied (200 m) van deze transportroute,
zoals te zien is op voorgaande uitsneden van de risicokaart (mintgroene zone ten oosten
van het plangebied).
In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport
over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven ("Transport Gevaarlijke stoffen door de
Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816).
Hieruit blijkt dat er voor de gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risicocontouren
(10-6/jaar) worden berekend. Verder is het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde
en worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij (beperkt) kwetsbare objecten
gerealiseerd kunnen worden met onderhavig plan. Hierbij is de standaardverantwoording
uit de "Visie externe veiligheid - 2009" van toepassing.
Buisleidingen
Binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die bescherming behoeven in het kader
van externe veiligheid. Ten noorden van het plangebied ligt een hogedruk gasleiding
van Gasunie. Het plangebied is niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van de
leiding gelegen. Wel ligt het plangebied voor een klein deel binnen het invloedsgebied
van deze buisleiding. Het invloedsgebied is op voorgaande uitsneden van de risicokaart
met een paarse zone aangeduid. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied is een
beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. Deze is opgenomen in paragraaf
4.4.4. Verder is in de regels van dit bestemmingsplan gewaarborgd dat ter plaatse
van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' geen objecten voor verminderd zelfredzame
personen gerealiseerd mogen worden.
Hoogspanningslijnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig
die bescherming behoeven in het kader van externe veiligheid.
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200 meter van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt. Hierin staat o.a. dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Het plan past binnen de criteria.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord door de gemeenteraad. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.
Risicobronnen
BRZO-inrichting, Ekkersrijt 7604 in Son en Breugel
Zoals aangegeven vindt binnen deze inrichting opslag plaats van zeer giftige stoffen
en aquatoxische stoffen. Uit de gegevens van risicokaart.nl blijkt dat het 'toxisch'
scenario maatgevend is.
Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op
grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. Als enige maatregel hiertegen is
zorgen dat de toxische stoffen niet in de gebouwen kunnen komen. Hierbij geldt o.a.
dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Deze maatregel kan relatief
makkelijk worden toegepast. Deze maatregel geldt voor alle nieuwbouw binnen het gehele
plangebied waar meerdere personen gedurende een langere periode van de dag in verblijven,
zoals bijvoorbeeld kantoren, fabrieken en werkplaatsen. Voor bijvoorbeeld een magazijn/opslagloods
geldt dit niet.
Uit de gegevens van risicokaart.nl is verder op te maken dat het groepsrisico van
deze inrichting in de QRA van 26-1-2016 is berekend. Sindsdien hebben er zich binnen
het plangebied geen wijzigingen voorgedaan met betrekking tot (beperkt) kwetsbare
objecten. De GR-Curve is weergeven in onderstaande afbeelding. Het groepsrisico ligt
onder de oriënterende waarde. In de vigerende vergunning van 22-08-2016 is rekening
gehouden met de best beschikbare techniek (BBT).
Figuur fN-curve BRZO-inrichting, Ekkersrijt 7604 in Son en Breugel
Gemeentelijke wegen
Volgens de Visie externe veiligheid van gemeente Eindhoven is een standaard verantwoording
van het groepsrisico van toepassing wanneer minder dan 50 woningen worden gerealiseerd
langs lokale wegen in de zone van 0 tot 200 m. Dit bestemmingsplan is conserverend
van aard en maakt dan ook geen nieuwe woningen mogelijk. Hieronder volgt dan ook deze
standaard verantwoording.
Binnen zone van 0 tot 200 m zijn de blootstelling aan brandbare gassen (BLEVE) en
toxische gassen de bepalende scenario's. Uitgaande van de diverse elementen van de
verantwoordingsplicht leidt dit tot het volgende standaard externe veiligheidsadvies:
Rijksweg en gasleiding
Aangezien het een conserverend plan betreft zal het groepsrisico niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Gezien het feit dat er geen verhoging is in de dichtheid van personen, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor wat betreft de buisleiding. Voor de snelweg dient een volledige verantwoording plaats te vinden, omdat het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt.
Verantwoording groepsrisico
Bepaling van de dichtheid van personen
In de herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld dat de samenstelling van de
populatie onveranderd blijft. Dit bestemmingsplan zorgt dan ook niet voor een verhoging
in de dichtheid van personen ten aanzien van het betreffende wegtracé. In de risicoberekeningen
zijn de dichtheden en de hoogte van het groepsrisico weergegeven.
Mogelijkheden voor de hulpdiensten
Het gehele gebied is goed bereikbaar. Verder voldoen de bluswatervoorzieningen aan
de richtlijn 'Bluswater en bereikbaarheid'.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan, waarbij geen nieuwe locaties gerealiseerd
kunnen worden waar zich verminderd zelfredzame personen kunnen bevinden.
Voor- en nadelen van andere mogelijkheden met lager groepsrisico
Het plangebied is een actualisatieplan. Hierdoor worden andere mogelijkheden met een
lager groepsrisico niet verder besproken.
Advies Veiligheidsregio
Conform artikel 9 van het Bevt, artikel 12 Bevb en artikel 13 Bevi dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio in verband met de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Dat is gebeurd. De reactie van de Veiligheidsregio luidt als volgt.
De Veiligheidsregio geeft aan geen op- of aanmerkingen te hebben naar aanleiding van
het voorontwerp. Dit wordt als volgt toegelicht. Dit bestemmingsplan is vooral gericht
op actualisering en niet op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De risico's veranderen
niet. Ook de zelfredzaamheid van de mensen blijft hetzelfde. Het plangebied is voor
de hulpdiensten goed (tweezijdig) bereikbaar en er zijn voldoende bluswatervoorzieningen.
In artikel 5, derde lid onder c bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is geregeld dat de bepalingen voor vergunningsvrij bouwen uit artikel 2, onderdelen 3 (bijbehorend bouwwerk bij een woning) en 22 (het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg) bijlage II Bor, niet van toepassing zijn op een activiteit die plaatsvindt in:
Gelet op deze bepaling is het dus niet nodig om in het bestemmingsplan regels op te
nemen om te voorkomen dat binnen deze zones vergunningsvrij kwetsbare of beperkt kwetsbare
objecten kunnen worden gebouwd of uitgebreid.
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele
brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen
worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije
voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee
de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte
voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen,
autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk
verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de
verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening
met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders
(belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld
ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten.
In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen
milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen
van omgevingsvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In
het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn de gegevens van alle bekende bodemonderzoeken
opgenomen.
Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter
zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor
de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied
dan ook niet bekend.
Uit de kaart 'Schone bodem' uit de Atlas van de ondergrond van gemeente Eindhoven
blijkt dat er binnen het plangebied geen locaties bekend zijn waar sprake is (geweest)
van een ernstig geval van bodemverontreiniging (zie onderstaande verbeelding).
Uitsnede van de kaart Schone bodem uit de Atlas van de ondergrond van gemeente
Eindhoven. Het plangebied is met blauw omlijnd.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt dan ook geen nieuwe functies
of bodemingrepen mogelijk vergeleken met het vorige bestemmingsplan. In geval van
nieuwe activiteiten kan het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit
geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige vergunningen en bij het afvoeren
van vrijkomende partijen grond.
Het aspect bodem vorm geen belemmering bij dit bestemmingsplan.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming
(Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding
van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet
komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb
en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die
in 2021 in werking treedt.
De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a.
vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee
sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders
zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan
zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor
een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese
regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld
de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders.
De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's
voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming
mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en
is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk.
Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde
soorten. Zo is een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten
(o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn
dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu
wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk
te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.
Het plangebied
In het plangebied is uit waarnemingen bekend dat er diverse beschermde soorten voorkomen
(o.a. vogels, zoogdieren en amfibieën). Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan
en richt zich voornamelijk op het vastleggen van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan
zorgt dan ook niet voor aantasting van (het leefgebied van) (beschermde) soorten.
Algemene zorgplicht
Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden,
die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten
moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren
en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook
voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens
de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is
mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er
geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing
is.
Om een gezond leefklimaat te garanderen moet beoordeeld worden of er geen onaanvaardbare immissie van geur plaatsvindt op geurgevoelige bestemmingen binnen het plangebied. De bedrijven die zijn gevestigd op industrieterrein Ekkersrijt kennen op basis van de VNG-richtafstanden een ruim voldoende afstand tot de geurgevoelige bestemmingen in Blixembosch. Hierdoor kan onaanvaardbare geurimmissie voor deze bedrijven worden uitgesloten.
Voor het BRZO-bedrijf Rendac, gevestigd aan de Kanaaldijk Noord 20 te Son in de gemeente Son en Breugel, moet nader worden onderzocht of er sprake is van een aanvaardbare geurimmissie. De provincie Noord-Brabant is de vergunningverlenende instantie voor de omgevingsvergunning en het aspect geur is één van de onderdelen uit die vergunning. Aangezien de provincie het bevoegd gezag is, moet de geurhinder worden getoetst aan de beleidsregels industriële geur Noord-Brabant 2018. De beleidsregel industriële geur Noord-Brabant 2018 stelt in artikel 8, lid 1 dat bij de beoordeling van bestaande activiteiten de volgende richt- en grenswaarden gebruikt moeten worden (zie tabel x). Op basis van deze tabel moet er bij een conserverend bestemmingsplan worden uitgegaan van een richtwaarde van 1,0 oug(H)/m3, uitgedrukt in 98-percentielen, bij het beoordelen van de geuroverlast van Rendac. Wanneer de geurimmissies onder deze richtwaarde komt wordt gesproken over een aanvaardbare geurhinder.
In figuur x is de geurcontour met de richtwaarde van 1,0 oug(H)/m3, uitgedrukt in 98-percentielen, van het bedrijf Rendac op kaartbeeld weergegeven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de geurcontour niet overlapt met de woningen en andere geurgevoelige bestemmingen in het plangebied. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar geurklimaat.
Tabel x: richt- en grenswaarden die van toepassing zijn op bestaande activiteiten, alsmede op bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk
98-percentiel |
99,99-percentiel | |||
Omgevings- categorie | Richtwaarde ouE(H)/m3 | Grenswaarde ouE(H)/m3 | Richtwaarde ouE(H)/m3 | Grenswaarde ouE(H)/m3 |
Wonen | 1,0 | 2,0 | 10 | 20 |
Gemengd | 2,0 | 4,0 | 20 | 40 |
Overig | 10 | 10 | 100 | 100 |
Figuur x:
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd.
Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt
de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten.
De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant
(ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie
bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal).
De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over
doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk
vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De
provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders,
bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda
voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en
verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda
worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft
de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.
In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.
Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.
In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.
De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie
beleid:
Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke
ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein
(circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%.
Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.
Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen
en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar
de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen
en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater
als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater
in de bodem.
Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater
worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee
wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast.
Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning
voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool
ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.
Ontwerpnorm waterberging privaat terrein
De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat
terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging
zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling
wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging
noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen.
Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.
In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid
gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied
en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste
groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met
75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30
m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit
komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard
oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.
De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars
en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt
voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen
klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend.
De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.
Stimulans klimaatadaptatiebeleid
De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van
de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur
te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt
gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis
in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier
gestimuleerd.
De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De
stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt
voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.
De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling
in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool
klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling
mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en
te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening
wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied
en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload
worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.
De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst
van de laatste versie van de tool is maatgevend.
Principewerking van de rekentool
De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.
De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool
laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale
waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat
de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.
Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer
informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar
achtergrondinformatie.
De tool doorloopt hierbij vier stappen:
In rekentool waterberging wordt de werking van de rekentool in detail beschreven.
Checklist Watersysteem | ||
A-wateren binnen plangebied | Ja, binnen Blixembosch-Oost de waterstructuren Count Basiegracht – Stiffelio, Daniel Defoelaan – Luisa Miller – Don Carlos – Klein Duimpje – Wildeman en de sloot parallel ten oosten van de John F. Kennedylaan. | |
B-wateren binnen plangebied | Ja, de sloot parallel ten westen van de John F. Kennedylaan en enkele sloten aan achterzijden van woningen (veelal plangrens). | |
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? | Nee | |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee | |
Binnen boringsvrije zone? | Nee | |
Ecologische verbindingszone? | Nee | |
Binnen reserveringsgebied waterberging | Niet of nauwelijks | |
Attentiegebied NNB | Nee, wel Natuurnetwerk Brabant (Tongelreep en Dommel in Dommelplantsoen) | |
Rioolwatertransportleiding | Nee | |
Waterschap gemaal | Nee | |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Staan vermeld in de bodemparagraaf | |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Nee | |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
In het plangebied is het volgende oppervlaktewater gelegen:
De opbouw van de bodem is van invloed op de karakteristiek van het watersysteem. In
het plangebied treft men een toplaag aan die sterk is geroerd door de stedelijke ontwikkelingen
(waaronder door de aanleg van wegen en gebouwen). Een watersysteem kent verscheidene
waterstromen (met verschillende kwantiteit en kwaliteit). Aan de hand daarvan wordt
het watersysteem van dit plangebied beschreven. Daarbij wordt ook over de grens van
het plangebied gekeken.
Vanuit het regenwaterrioolstelsel vinden lozingen plaats op de stedelijke waterpartijen (grachten) in Blixembosch-Oost nabij de wegen Daniël Defoelaan, Luisa Miller, Wildeman, Klein Duimpje, Don Carlos, Stiffelio en Count Basiegracht en op de (droogvallende) watergang langs het volkstuincomplex. De vijver nabij Philipswijk doet dienst voor de opvang van regen en grondwater. Deze vijver heeft verder geen afvoer naar overig oppervlaktewater. Het oppervlaktewater voert uiteindelijk via de Groote Beek af richting de Dommel te Son.
De maaiveldhoogten in het plangebied variëren van circa 15 à 15,5 meter + N.A.P. in
het noordwestelijk gelegen dal van de Groote Beek en in omgeving Aanschot, tot ca.
17 à 17,5 meter + N.A.P. in het gebied ten westen van de Ouverture. Voeding van het
grondwater in het plangebied geschiedt door infiltratie van regenwater en door toestroming
vanuit het regionale watersysteem.
De ontwatering van het gebied geschiedt door ondergrondse afstroming naar oppervlaktewater.
Daarnaast is het plangebied onderdeel van het regionale systeem. Zoals grondwater
het gebied instroomt, zo stroomt grondwater het gebied ook uit. In Blixembosch-Oost
is tevens een drainagesysteem in het openbare terrein aangelegd waarmee grondwater
kan worden afgevoerd. Onttrekkingen van grondwater in dit gebied zijn niet bekend.
Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied bestaat uit een gemengd stelsel voor het gebied rondom de Castiliëlaan, Blixembosch-West en het gedeelte van Blixembosch-Oost ten zuiden van eerdere genoemde grachten. Middels een gemengd stelsel wordt regenwater en afvalwater gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldenbarneveltlaan. Het overige deel van Blixembosch-Oost heeft een verbeterd gescheiden rioolstelsel waarbij regenwater en afvalwater apart wordt ingezameld. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldenbarneveltlaan. Het schone regenwater wordt geloosd op de waterpartijen langs de Daniël Defoelaan, Luisa Miller, Wildeman, Klein Duimpje, Don Carlos, Stiffelio en Count Basiegracht en op de (droogvallende) watergang langs het volkstuincomplex. Om piekafvoeren te voorkomen kan het peil in deze waterpartijen tijdelijk stijgen en vindt een beperkte afvoer plaats middels stuwconstructies. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem. Verdamping wordt in dit plan buiten beschouwing gelaten.
Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Op dit moment zijn geen nieuwe ontwikkelingen
bekend die een noemenswaardige verandering in het watersysteem met zich meebrengen.
De waterpartijen/grachten langs de wegen Daniël Defoelaan, Luisa Miller, Wildeman,
Klein Duimpje, Don Carlos en Count Basiegracht hebben een onderhoudsstrook met een
breedte van ongeveer 4 meter. Deze stroken zijn (mede) bestemd voor waterhuishoudkundige
doeleinden. De waterpartij nabij Stiffelio heeft geen aparte onderhoudsstrook, maar
wordt omgegeven door een plantsoen. De overige watergangen lopen langs een wandel-/fietspad
of weg welke dienst doen als onderhoudsstrook. De betreffende onderhoudsstroken blijven
met dit bestemmingsplan behouden.
Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengd
stelsel om te bouwen naar gescheiden stelsel danwel beter te benutten zal de gemeente
deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten.
Nieuwe her(ontwikkelingen) maken ook deel uit van watersysteem, welke dienen te voldoen
aan het 'paraplubestemmingsplan waterberging 2020'. Daarbij (huishoudelijk)afvalwater
en regenwater van verharde oppervlakken (na waterberging) gescheiden aanleveren tot
de gemeentelijke erfgrens. Daar waar er een gescheiden stelsel ligt dient er gescheiden
te worden aangesloten. Voor enkele activiteiten (bijvoorbeeld het laden en lossen
van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden.
In ... 2020 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Zij hebben
aangegeven ingestemd te zijn met onderhavig bestemmingsplan. Zij gaven aan dat er
geen ontwikkelingen bekend zijn die een noemenswaardige verandering in het aangesloten
verhard oppervlak met zich meebrengen. De wijze waarop wordt omgegaan met water blijft
ongewijzigd. Het plan is van gering waterhuishoudkundig belang.
Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengde
rioolstelsel verder om te bouwen naar een gescheiden stelsel zal de gemeente deze
kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten. Het waterschap en de
gemeente Eindhoven hebben een goede samenwerking.
Het bestemmingsplan "Blixembosch 2020" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In Wijze van meten zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.
Bestemming "Bedrijf" (Artikel 3)
Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied.
Hierbinnen zijn bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 2, alsmede ter plaatse
van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bestaande bedrijven behorende
tot ten hoogste categorie 3.2 als bedoeld in de bij deze regels behorende "Lijst van
bedrijfsactiviteiten" toegestaan. Voornoemde lijst is gebaseerd op de VNG-brochure
"Bedrijven en milieuzonering".
Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn en risicovolle
inrichtingen, zijn uitgesloten. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse
van de gelijknamige functieaanduiding. Productiegebonden detailhandel is onder voorwaarden
toegelaten. Andere detailhandel uitsluitend als bestaand. Er kan ook meegewerkt worden
aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de "Lijst van bedrijfsactiviteiten"
maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven
die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding
van de bebouwing mogelijk is.
Bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' (Artikel 4)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gebouwen ten behoeve van
het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen en gasdrukmeet- en regelstations. Bij
een gasdrukmeet- en regelstation is een aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstation'
opgenomen, ter plaatse waarvan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan.
Bestemming `Centrum´ (Artikel 5)
Deze bestemming is gelegd op de winkelcentra Blixembosch (Ouverture). De bestemming
beperkt zich niet alleen tot winkels. Naast detailhandel zijn ook dienstverlenende
bedrijven en instellingen, maatschappelijke voorzieningen alsmede woningen toegelaten.
Binnen de bestemming `Centrum´ is ook horeca toegestaan. Deze is beperkt tot en met
categorie 1 ingevolge de "Lijst van horeca-activiteiten". Detailhandel, horeca, dienstverlening
en maatschappelijke voorzieningen zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan,
tenzij anders aangeduid.
Bestemming `Groen" (Artikel 6)
Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt
als "structureel groen op stedelijk niveau" en "structureel groen op wijk- en buurtniveau"
is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming
omvat ook zogenoemd 'snippergroen' en kleinere waterpartijen.
Tevens is in het Aanschotpark een omgevingsvergunningstelsel opgenomen het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen en/of het planten, rooien of kappen van houtopstanden.
Bestemming `Maatschappelijk" (Artikel 7)
Het betreft hier een "verzamelbestemming" ten behoeve van medische, sociaal-culturele,
religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen
ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen,
buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken
e.d. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies
die passen binnen de omschrijving mogelijk is.
Horeca is uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de
desbetreffende maatschappelijke functie(s). Ook detailhandelsvoorzieningen, dienstverlenende
bedrijven en dienstverlenende instellingen zijn toegestaan voor zover ten dienste
van de maatschappelijke voorziening.
Bestemming `Verkeer' (Artikel 8)
Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling
van het doorgaande verkeer.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 9)
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor
de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen,
woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen
en groenvoorzieningen die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Bestemming `Water´ (Artikel 10)
Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren
die een functie hebben in het watersysteem.
Bestemming `Wonen' (Artikel 11)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en
de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen
en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen
als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw.
Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden
van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig
mogen worden bebouwd. Bij "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een
diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient
de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimum
diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van
10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert,
is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.
Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op
rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8
tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel
en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds
in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Door het bepalen
van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast
te leggen.
Bij vrijstaande woningen op relatief ruime kavels is als diepte van het bouwvlak in
beginsel een maat van 15 m aangehouden. Voor minimaal resterende diepte van de achtertuinen
bestaan dezelfde uitgangspunten als bovenstaand zijn verwoord. Bij meergezinswoningen
is voor de bepaling van het bouwvlak de bestaande situatie aangehouden.
Bij een aantal vrijstaande woningen is door middel van een specifieke bouwaanduiding
een zone aangegeven waarbinnen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden
gebouwd. Dit wordt aangeduid als onbebouwde zijde. Dit om te voorkomen dat visueel
een dichte wand ontstaat en het straatbeeld verandert. Vanuit de straat kan anders
het beeld ontstaan van aaneengesloten woningen terwijl het vrijstaande woningen betreft.
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming
toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal
75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder
bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.
Bestemming `Wonen - Woonwagenstandplaats' (Artikel 11)
Deze bestemming is opgenomen voor de woonwagenstandplaats aan de Castiliëlaan. In
de regels is het maximum aantal wooneenheden opgenomen. De bebouwing op deze locaties
in de vorm van woonwagens of woonwagenwoningen is intensief (hoge bebouwingsdichtheid).
Door daaraan specifieke bouwregels te verbinden wordt een evenwichtig bebouwingsbeeld
beoogd.
Dubbelbestemming `Waarde - Archeologie - 1 (Artikel 12)
Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen
eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming
wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.
Dubbelbestemming `Waarde - Cultuurhistorie - 1´ (Artikel 13)
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gebieden waar de bebouwing binnen het plangebied
van cultuurhistorische waarde is. De regels zijn opgesteld ten behoeve van het behoud
van de cultuurhistorische waarden van die bebouwing.
Dubbelbestemming `Waarde - Cultuurhistorie - 2´ (Artikel 14)
De gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol
zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 gekregen. De begrenzing
van de gebieden en de landschapselementen zijn gebaseerd op de rapporten van RAAP
"Het landschap onder de stad" en "De groene zoom van Eindhoven". Ter toelichting en
onderbouwing zijn deze rapporten als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
In de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven door de gemeentelijk cultuurhistorisch
adviseur. Dit advies wordt uitgebracht op basis van genoemd onderzoek.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen: de Anti-dubbeltelregel, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 15)
Deze regel dient ter voorkoming van misbruik van de bouwregels in die zin dat wanneer
volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een
bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het
toestaan van een ander gebouw waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 16)
Deze regels voorzien in regelingen voor de gebiedsaanduidingen die in de verbeelding
zijn opgenomen. Zo is sprake van regelingen betreffende verschillende veiligheidszones
waarbinnen al dan niet in beginsel bepaalde gevoelige, c.q. kwetsbare functies zijn
toegestaan.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 17)
In dit artikel zijn enkele binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen
betreffen onder meer het onder voorwaarden overschrijden van bouwgrenzen, bouwvlakken
en maatvoeringen.
Overige regels (Artikel 18)
In de overige regels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, te weten
voor parkeren en voor waterberging.
Voorwaardelijke verplichting parkeren
Hierin is geregeld dat moet worden voldaan aan de beleidsregels Actualisatie nota
parkeernormen 2019 bij bouwen. Ook is er een mogelijkheid opgenomen om van de regels
af te wijken. De verwijzing naar de beleidsregels is dynamisch zodat altijd de meest
actuele nota parkeernormen geldend is.
Voorwaardelijke verplichting waterberging
In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg
van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er
alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie
met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze
verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten
en ruimtelijk ontwikkelen" in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven
2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet
in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het
bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere
bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per
vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat
daar een grotere opgave ligt.
Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen
die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel
Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht
aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater
en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde
waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken
van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden
bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.
De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig
kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal
gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl.
De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.
Bestaande situaties gesplitste woningen
Voor de bedoelde bestaande situaties zoals in dit bestemmingsplan geregeld in de begrippenlijst
gaat het uitsluitend om legale bestaande gevallen op grond van het bestemmingsplan
en niet om bestaande legale gevallen op basis van de huisvestingswet en/of - verordening.
Hierdoor worden de bestaande legale situaties op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan
(en situaties die beschikken over een betreffende vergunning voor planologisch strijdig
gebruik), in dit bestemmingsplan ook positief bestemd.
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
Voor dit conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of bij een overeenkomst of omdat er enkel sprake is van “kruimelgevallen”.
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 2 september 2020. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij de voorbereiding is overleg geweest met:
Wij hebben een aantal vooroverlegreacties ontvangen. Hieronder is een samenvatting van de ontvangen vooroverlegreacties weergegeven met het gemeentelijk standpunt op die reacties.
1. Provincie Noord Brabant
Het voorontwerpbestemmingsplan is beoordeeld aan de hand van de Brabantse Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant. Het plan is in overeenstemming met de provinciale belangen.
antwoord
Wij vinden het prettig te vernemen dat het voorontwerpbestemmingsplan voldoet aan de provinciale belangen.
2. Waterschap de Dommel
Ingestemd wordt met het bestemmingsplan in het kader van de watertoetsprocedure. Door de conserverende aard van het voorliggende plan blijft de wijze waarop wordt omgegaan met water ongewijzigd. Het plan is daardoor van gering waterhuishoudkundig belang.
Het Eindhovens gemeentelijk waterbeleid is in dit plangebied van toepassing. Dit waarborgt dat hier op een goede manier wordt omgegaan met de waterhuishoudkundige belangen.
Aandacht wordt gevraagd voor het feit dat direct grenzend aan het plangebied van het bestemmingsplan Blixembosch 2020 een door de provincie aangewezen regionaal waterbergingsgebied ligt, omringd door een reserveringsgebied waterberging. In dat verband wordt verwezen naar een bijgevoegde bijlage.
Het is van belang dat de gemeente zich hiervan bewust is bij eventuele toekomstige ontwikkelingen grenzend aan dit plangebied. Het heeft geen directe consequenties voor het plangebied zelf.
antwoord
Wij vinden het prettig te vernemen dat het voorontwerpbestemmingsplan voldoet aan de waterhuishoudkundige belangen.
De opmerking die verband houdt met een door de provincie aangewezen regionaal waterbergingsgebied, omringd door een reserveringsgebied waterberging wordt voor kennisgeving aangenomen.
3. Trefpunt Groen Eindhoven
In het huidige bestemmingsplan is tussen Alzira nummer 22 en nummer 24 een klein stukje bestempeld als groen. In het voorontwerpbestemmingsplan is dit stukje groen verdwenen. In Voor al het overige geldt dat de huidige bestemmingsplannen niet verschillen van het voorontwerpbewstemmingsplan.
antwoord
Op de genoemde locatie is sprake van kleine stukjes groen, het zogenaamde snippergroen. Conform de, in overleg met de vakspecialist gemaakte werkafspraken, bestemmen we snippergroen als 'Verkeer' of als 'Verkeer-Verblijfsgebied'. In dit geval heeft de genoemde locatie de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' gekregen. De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn ook bestemd voor groenvoorzieningen.
4. Henri van Abbestichting
De Henri van Abbe Stichting geeft aan dat zij in deze fase geen opmerkingen heeft tegen het voorontwerpbestemmingsplan.
antwoord
Wij vinden het prettig te vernemen dat de Henri van Abbestichting zich kan vinden in het voorontwerpbestemmingsplan.
5. Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven
De Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven heeft het voorontwerpbestemmingsplan bekeken en geeft aan geen vooroverlegreactie in te dienen, omdat er geen sprake is van wederopbouw. In dat geval is afgesproken dat met name de Henri van Abbestichting haar advies uitbrengt, en dat de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven daarin volgend is.
Zij blijft het op prijs stellen dat ook deze plannen haar worden toegestuurd voor een zienswijze en om te bezien of wederopbouw aan de orde is.
antwoord
Wij vinden het prettig te vernemen dat de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven zich kan vinden in het voorontwerpbestemmingsplan.
6. Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio geeft aan geen op- of aanmerkingen te hebben naar aanleiding van het voorontwerp. Dit wordt als volgt toegelicht. Dit bestemmingsplan is vooral gericht op actualisering en niet op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De risico's veranderen niet. Ook de zelfredzaamheid van de mensen blijft hetzelfde. Het plangebied is voor de hulpdiensten goed (tweezijdig) bereikbaar en er zijn voldoende bluswatervoorzieningen.
antwoord
Wij vinden het prettig te vernemen dat de Veiligheidsregio zich kan vinden in het voorontwerpbestemmingsplan.
7. Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat voert aan dat in de inleiding van de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan is aangegeven dat naar verwachting op 1 januari 2021 de Omgevingswet in werking treedt. Dit is ondertussen veranderd in 1 januari 2022.
Verder is in paragraaf 4.5.1 van de genoemde toelichting aangegeven dat de John. F. Kennedylaan een gemeentelijke weg is. Dit is echter slechts gedeeltelijk het geval. Het overgrote deel van het gedeelte van deze weg, dat gelegen is in het onderhavige plangebied, is momenteel in beheer van Rijkswaterstaat. Hiervoor wordt verwezen naar een bij de inspraakreactie gevoegde kaart, waarin de beheergrens van het rijk is aangegeven met een rode lijn en de rijksgronden in paars. Dit deel van de John. F.Kennedylaan is geen onderdeel van het Basisnet. Verzocht wordt daarom de toelichting op dit punt aan te passen.
antwoord
De suggesties, die zijn gedaan met betrekking tot de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet en de aanpassing van de tekst in paragraaf 4.5.1, worden overgenomen.
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen van 3 september 2020 tot en met 14 oktober 2020. In die periode is iedereen in de gelegenheid gesteld een reactie ten aanzien van het voorontwerp in te dienen. Naast de officiële publicatie in het huis aan huis blad Groot Eindhoven en op de gemeentelijke website heeft een extra publicatie in het Groot Eindhoven plaatsgevonden op 2 september 2020. Ook is de ter inzage legging gedurende twee weken dagelijks via Facebook onder de aandacht gebracht en is melding gedaan aan de woningcorporaties, die bezit hebben binnen het plangebied. Deze aanvullende manieren om de ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan onder de aandacht te brengen, zijn gekozen, omdat het in de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage lag niet mogelijk was om inloopavonden te organiseren vanwege Covid-19. Tevens is eenieder de mogelijkheid geboden om telefonisch of per email vragen te stellen over het voorontwerpbestemmingsplan.
Hieronder is een samenvatting van de ontvangen reacties weergegeven met het gemeentelijk standpunt op die reacties.
Inspraakreacties:
1. Bewoner Bloedkoraal
Door de wijzigingen van de plannen vermindert zijn uitzicht. De bosschages zijn erg dicht en hoog. Verder wordt zijn kant van de sloot niet/ nauwelijks onderhouden. Tot nu toe deed hij dat dan maar zelf, maar daarmee is hij gestopt. Hij neemt aan dat degene aan wie de gemeente het werk uitbesteedt beide kanten van de sloten moet doen.
Verzocht wordt vervolgens om geen populieren of andere hoge bomen te planten, waardoor de opbrengst van zonnepanelen sterk wordt gehinderd. Veel particulieren zouden dat ook niet (meer) moeten doen. Het scheelt echt direct veel in de opbrengst merkt hij uit eigen ervaring op.
Gerefereerd wordt aan een (grote) hoeveelheid werk en tekst, die vaak moeilijk te begrijpen is. Hij heeft gezocht naar veranderingen in het nieuwe bestemmingsplan.
Hoewel hij aangeeft de tijd en kennis waarschijnlijk niet te hebben, komt hij tot de conclusie dat er niets verandert. Hij wil graag weten of dat klopt en als het niet klopt hoe zit het dan wel zit. Meneer geeft twee tips: 1) als er niets verandert zouden wij onze tijd ergens anders aan hebben besteed en 2) als er wel iets verandert zouden we dat wat duidelijker voor de burger gecommuniceerd kunnen hebben.
antwoord
Het bestemmingsplan Blixembosch 2020 is een actualisatieplan. Nieuwe ontwikkelingen zijn daarin niet voorzien. De wijzigingen van de plannen, waarop meneer doelt in zijn reactie, zien niet op bestemmingsplan Blixembosch 2020 en liggen buiten het plangebied van dit nieuwe bestemmingsplan. De dichtheid, het soort en hoogte van bomen en beplanting betreffen overigens geen aspecten, die in een bestemmingsplan worden bepaald, geregeld of meegenomen. Hetzelfde geldt voor het onderhoud van sloten: dit wordt niet geregeld in een bestemmingsplan. Indien meneer hierover opmerkingen heeft of bijvoorbeeld een klacht wenst in te dienen, adviseren wij hem contact op te nemen met de gemeente Eindhoven via telefoonnummer 14 040 of gebruik te maken van de 'Buiten Beter- app' (te downloaden via buitenbeter.nl).
De gemeente is verplicht voor haar gehele grondgebied te beschikken over actuele bestemmingsplannen. De kern van het bestemmingsplan is geformuleerd in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Op basis van dit artikel worden voor een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan aangewezen gronden een bestemming toegewezen. Ook worden in verband met die bestemming in elk geval regels gegeven over het gebruik van de grond en de bouwwerken daarop. Dit artikel is niet alleen belangrijk voor de vorm van het bestemmingsplan (bestemming en regels) maar ook leidend in de onderbouwing van de ruimtelijke keuzes ("een goede ruimtelijke ordening"). Een bestemmingsplan moet bestaan uit een kaart (de verbeelding), regels en een toelichting. De toelichting vormt de goede ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt ingegaan op het doel van het bestemmingsplan, het relevante beleid, een beschrijving van het plangebied, de relevante omgevingsaspecten (m.e.r., geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna, water, archeologie, etc.) en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ook bevat de toelichting een uitleg van de regels. Mede door de vaak specialistische onderwerpen is een bestemmingsplan voor veel mensen moeilijk leesbaar. Als er echt sprake zou zijn geweest is van belangrijke ontwikkelingen of wijzigingen informeren we de bewoners op een andere manier. In de zogenaamde actualisatieplannen, zoals Blixembosch 2020, wijzigt echter bijna niks. Het gaat meer om het toetsen van dit bestemmingsplan aan de huidige regelgeving en het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. Zo is bijvoorbeeld door landelijke wetgeving meer mogelijk geworden om zonder vergunning te bouwen op achterterreinen bij woningen. Dit hoeft dan niet meer in het bestemmingsplan te worden geregeld.
2. Bewoner Opaal
a. Meneer heeft zich verbaasd over paragraaf 4.3.3 van de toelichting (railverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai). De tekst die daar staat vermeld staat ver af van de ervaring van veel inwoners in Blixembosch. Uit de figuur in paragraaf 3.2.4 maakt hij op dat er een zeer beperkte gebied rond Eindhoven airport gezoneerd is als luchthaven. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek van onder andere de GGD Zuid-Oost dat meer dan 30% van de bewoners nabij het vliegveld (maar buiten het 20 Ke gebied) hinder tot ernstige hinder ondervinden van het vliegverkeer. Als bewoner van de wijk deelt hij die ervaring. Het is niet aangenaam om te weten dat het 7 uur 's-ochtends is door het geluid van opstijgende vliegtuigen, of om te weten wat de windrichting is aan de hand van de start- en landingsgeluiden. Meneer begrijpt dat de wetgeving op dit gebied nogal achterloopt op de realiteit, maar dat hier verandering in aan het komen is met de o.a. de "Aanvullingsregeling geluid Omgevingswet", die juni van dit jaar in concept is gepubliceerd. In referentie wordt ingegaan op de gevolgen voor de definitie van geluidshinder. In dit document staat ook een informatieve kaart (figuur 1, paragraaf 7), die laat zien wat deze aanvullingsregeling doet voor de omgeving van Schiphol. Meneer verwacht dat deze regeling een zelfde effect heeft op de omgeving rond Eindhoven Airport en dus op de milieuparagraaf in het bestemmingsplan.
Los van de juridische definities en de zonering vindt hij het slecht verteerbaar dat het huidige concept bestemmingsplan op het gebied van hinder door luchtvaart zo ver weg staat van de realiteit. Er is aantoonbaar geluidhinder door luchtvaart in een groot gebied in en rond Eindhoven en meer in het algemeen rond elke luchthaven in Nederland. Dit is algemeen bekend, er is een ruim maatschappelijke debat over de problematiek en in Eindhoven hebben we recent de Proefcasus Eindhoven Airport gehad. De wijk Blixembosch ligt niet alleen net ten zuiden van de autosnelweg A50 (die wel genoemd wordt), maar ook net ten zuiden van de (laagvliegende) vliegtuigsnelweg. Dit is een planologische werkelijkheid die een plek verdient in (de milieuparagraaf van) het bestemmingsplan.
b. In paragraaf 3.2.5 Luchthavenbesluit staat "de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan).". In het bestemmingsplan bestaat echter geen paragraaf 4.2.5.
c. In de milieuparagraaf wordt niet gerept over geuroverlast. In alle jaren dat meneer in deze wijk woon hangt er zo'n twee weken per jaar een weeïge kadaverlucht, uitgestoten door Rendac. Er is hier of iets mis met de handhaving of er is een planologisch conflict. In het laatste geval zou de uitstoot van Rendac genoemd moeten worden in het bestemmingsplan voor deze wijk.
antwoorden
a. Het beperkingengebied van de luchthaven is een zone waar planologische beperkingen van kracht zijn, zoals ten aanzien van de maximale bouwhoogten in de aan- en uitvliegroutes. Daarnaast kunnen, met name ter beperking van de geluidhinder, beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de bestemmingen van gebouwen in een ruimere zone rond de luchthaven. De omvang van het beperkingengebied en de planologische beperkingen daarin zijn onderdeel van het luchthavenindelingsbesluit, dat ten aanzien van de luchthaven van Eindhoven op 26 september 2014 is vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. De gemeenteraad is verplicht binnen een jaar nadat het luchthavenindelingsbesluit in werking is getreden het bestemmingsplan overeenkomstig dat besluit vast te stellen.
Er ligt op dit moment geen ander luchthavenindelingbesluit dan die met ingang van 1 november 2014 in werking is getreden. De gemeenteraad is daarom verplicht het onderhavige bestemmingsplan conform het geldende luchthavenindelingsbesluit vast te stellen.
b. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt niet binnen de geluidzone van Eindhoven Airport. De vermelding '(hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan)' in paragraaf 3.2.5 zal daarom worden verwijderd uit deze paragraaf.
c. Het bedrijf Rendac is gevestigd aan de Kanaaldijk Noord 20 te Son in de gemeente Son en Breugel. Deze locatie ligt niet binnen het bestemmingsplan Blixembosch 2020. De provincie Noord-Brabant is de vergunningverlenende instantie voor de omgevingsvergunning (activiteit milieu) en het aspect geur is één van de onderdelen uit die vergunning. De provincie beoordeelt of dit bedrijf binnen de geurnormen blijft en in hoeverre er geuroverlast of luchtvervuiling optreedt. In opdracht van de provincie Noord-Brabant houdt de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant toezicht op de naleving van alle vergunningvoorschriften.
De vergunde geurcontour ligt niet over het bestemmingsplan Blixembosch 2020. Aan de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan zal een geurparagraaf worden toegevoegd, waarin dit wordt aangegeven.
Bij geuroverlast wordt geadviseerd contact op te nemen met de provincie Noord-Brabant en de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant.
3. Bewoner Reiskameraad
a. Meneer vraagt zich af of het niet mogelijk is om de regels in het bestemmingsplan af te stemmen met de begrippen zoals gehanteerd in Wabo/Bor/Mor. Dit is voor de burgers uit oogpunt van eenduidigheid beter te begrijpen.
b. Voor de woningen aan het Eeuwig Licht 1 t/m 25 valt het meneer op dat de bouwmogelijkheden van hoofgebouwen in het bouwvlak ineens zijn ingeperkt ten opzichte van het bestemmingsplan 'Blixembosch 2007'). Om planschade te voorkomen is het voorstel om de bouwhoogte van 9 meter te handhaven.
c. Het valt op dat een uitbouw aan de Reiskameraad (..) en/of andere vergunde aan-/uit-/bijgebouwen op andere locaties niet zijn opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan/bestemmingsplankaart zoals wel in de bewonersbrief wordt gesteld.
d. Het is onwenselijk om op iedere hoeklocatie bij de bestemming 'Wonen' voor zoiets eenvoudigs als een omgevingsvergunning voor een aan-/uit-/bijgebouw € 1.746,- aan exorbitante afwijkingsleges te moeten betalen (uitgaande van medewerking van de gemeente althans). Dit kan voorkomen worden door in het bestemmingsplan zoveel als mogelijk dergelijke bouwwerken op voorhand in te passen, zonder daarbij altijd maar aan de veilige kant te gaan zitten. Dit scheelt achteraf veel toetswerk/uren voor de gemeente en grote onkosten voor de burger. Wellicht goed om dit eens aan de raad voor te leggen of mee te nemen in het jaarlijkse landelijke bouwlegesonderzoek van Verenging Eigen Huis.
antwoorden
a. Er is niet geconcretiseerd op welke begrippen precies wordt gedoeld. De Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) regelt de omgevingsvergunning en is de basis voor het vergunningsvrij bouwen. Dit is verder uitgewerkt in het Bor (Besluit omgevingsrecht) en de Mor (Ministeriele regeling omgevingsrecht). In een bestemmingsplan wordt iets anders geregeld namelijk waar en hoe er gebouwd mag worden. Het ligt dus niet voor de hand om in het bestemmingsplan dezelfde begrippen te gebruiken als in de Wabo, het Bor en de Mor.
Daarbij komt dat we te maken hebben met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). De SVBP2012 bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere bestemmingsplannen met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan waar niet vanaf mag worden geweken. Onderdeel daarvan is ook het voorgeschreven gebruik van een aantal standaard begrippen.
b. Op grond van deze inspraakreactie zal de bouwhoogte, die in het huidige plan mogelijk is, ook weer worden opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan Blixembosch 2020.
Dit geldt overigens ook voor het woonblok dat op de onderstaande afbeelding geel gemarkeerd is, zodat ook hier de bouwhoogte weer overeenkomt met huidige plan.
c. Het standpunt van meneer is niet juist. Alle vergunde bouwwerken zijn 'meegenomen'. Dit lichten wij als volgt toe. Het huidige bestemmingsplan Blixembosch 2007 kent de aanduidingen 'bouwvlak' en 'te bebouwen erven'. In het 'bouwvlak' moet de hoofdbebouwing worden gebouwd. Binnen de aanduiding 'te bebouwen erven' moeten de aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd.
Die aanduiding 'te bebouwen erven' komt niet meer terug in het nieuwe bestemmingsplan. In het nieuwe bestemmingsplan is ervoor gekozen om binnen de bestemming 'Wonen' enkel een aanduiding 'bouwvlak' op te nemen, waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Dat betekent niet dat vergunde aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet zijn meegenomen en niet rechtstreeks kunnen worden vergund. Daarvoor geldt alleen de genoemde aanduiding 'te bebouwen erven' niet meer: de (voorgeschreven) locatie van deze bouwwerken is echter niet veranderd. In dat verband wordt verwezen naar de tekst, die staat in de regels: paragraaf 3.3.2 onder a van het bestemmingsplan Blixembosch 2007 en paragraaf 11.2.4 van de regels van het bestemmingsplan Blixembosch 2020.
d. Hiervoor verwijzen wij naar onze reactie onder punt c. Er is geen afwijkingsvergunning nodig voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen als de aanvraag past binnen de locatie, zoals verwoord in paragraaf 11.2.4 van de planregels van het bestemmingsplan Blixembosch 2020. Het verhoogde legestarief is dan niet aan de orde.
4. Wooninc
Wooninc wil bezwaar maken tegen het onderliggende voorontwerpbestemmingsplan, omdat daarin de nieuwste inzichten voor de planologische mogelijkheden om op een eigentijdse wijze invulling te geven aan de inrichting van de woonwagenlocatie Castiliëlaan niet zijn meegenomen. Op 15 oktober vindt er een gesprek plaats met medewerkers van de gemeente Eindhoven, waarin de planologische mogelijkheden in algemene zin worden verkend. U wilt de inzichten van dit gesprek graag meenemen in de toekomstige inrichting van woonwagenlocatie Castiliëlaan. Het bezwaar dient als pro forma bezwaar gezien te worden, dat nader kan worden toegelicht naar aanleiding de resultaten van het genoemde overleg en waardoor voortschrijdend inzicht nader verwerkt moet worden.
antwoord
Op deze woonwagenlocatie zijn binnen de bestemming 'Wonen-Woonwagenstandplaats' maximaal 15 woonwagens / woonwagenwoningen toegestaan. Het bestaan van nieuwe inzichten voor planologische mogelijkheden om op een eigentijdse wijze invulling te geven aan de inrichting van de woonwagenlocatie is niet geconcretiseerd. In dit stadium blijft daarom onduidelijk wat daarmee wordt bedoeld. Het bestemmingsplan Blixembosch 2020 is bovendien niet bedoeld om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Wanneer er concrete plannen zijn voor nieuwe ontwikkelingen, wordt hiervoor een aparte procedure gevolgd. Wanneer een nieuwe ontwikkeling wordt voorbereid, maken wij dat op dat moment bekend.
Daarnaast geldt het volgende. Op basis van de Interim Omgevingsverordening van de Provincie Noord-Brabant gaat het hier om een concentratiegebied Stedelijke ontwikkeling en erfgoed, waarbij geldt dat verdere verstedelijking afweegbaar is, zij het onder voorwaarden (groencompensatie). Nu er geen concrete plannen zijn, blijft ook onduidelijk hoe aan deze voorwaarden invulling zal worden gegeven.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 17 december 2020 tot en met woensdag 27 januari 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 16 december 2020 gepubliceerd. Ook is kennisgegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging is een zienswijze ontvangen. Deze zienswijze heeft betrekking op de mogelijkheid om een bioscoop te realiseren in het plangebied.
In de nota van zienswijze is beargumenteerd op de zienswijze ingegaan. Deze nota is als bijlage 7 'nota van zienswijze' bij deze toelichting opgenomen.
het bestemmingsplan Blixembosch 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0772.80371-0301 van de gemeente Eindhoven.
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.
Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.
een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.
lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.
als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan (zoals opgenomen in Bijlage 5).
Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.
Besluit van 28 november 2006 (stb 2006, 656), houdende regels met betrekking tot de registratie van gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (Registratiebesluit externe veiligheid).
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.
een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de
omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen
van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede
een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een
parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
‘SPIL ( Spelen, Integreren, Leren); een hechte samenwerking tussen onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang met als doel optimale ontwikkelingskansen te creëren voor kinderen van 0 tot 12 jaar.
een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.
een kwekerij en/of een verkoopplaats waar artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel kan uitmaken ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie.
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, en tevens bedrijven toestaan die niet voorkomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten of bedrijven in een hogere categorie toestaan, mits:
De voor `Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
De voor `Centrum´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 5.1 wordt in ieder geval gerekend:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, en tevens horeca toestaan die niet wordt vermeld onder categorie 1 in de `Lijst van horeca-activiteiten´ in Bijlage 3 en/of wordt vermeld in een hogere categorie, doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de horeca die is genoemd onder categorie 1 van de `Lijst van horeca-activiteiten´.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.1 bepaalde ten einde een supermarkt met een oppervlakte van meer dan 800 m² verkoopvloeroppervlakte toe te staan, onder de volgende voorwaarden:
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.1 wordt in ieder geval gerekend:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op of in de gronden met de aanduiding 'overige zone - aanlegvergunning' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:
Met betrekking tot het gebruik geldt dat een niet geluidgevoelige functie slechts mag worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen lid 7.1, indien;
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 7.1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van een voorziening voor het opwekken van duurzame energie met een maximum bouwhoogte van 3 m en een maximum oppervlakte van 15 m².
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd voor voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie. Daarbij gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals vermeld in lid 9.1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor `Water´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.1 wordt in ieder geval gerekend:
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Water' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk en werkzaamheden welke:
De in lid 10.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwantiteit en de waterkwaliteit.
Burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden slechts nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder met betrekking tot de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast.
De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde in artikel 11.2.1 onder b mag een opbouw op een bungalow of een patiowoning worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is
uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het
bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 11.1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
met dien verstande dat:
Voor het plaatsen dan wel bouwen van woonwagens of woonwagenwoningen met de daarbij behorende bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft
de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is
uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het
bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;
Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 12.1 wordt in ieder geval gerekend:
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Op de voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 13.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,5 m onder maaiveld over een oppervlakte van 100m2 of meer, uit te voeren:
Het in lid 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels in aanvulling of afwijking van de andere daar voorkomende bestemmingen:
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2, mits vooraf een advies van de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit is ingewonnen waaruit blijkt dat afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerken kunnen worden behouden.
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod als bedoeld in lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden :
De in lid 15.4.1 genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen als bedoeld in lid 15.1 tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstations' zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten toegestaan.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1.1 en een beperkt kwetsbaar object toestaan, mits:
Categorie indeling | Opstellingswijze | Kwetsbare objecten | Beperkt kwetsbare objecten | ||
B | Kast | 4 meter | 2 meter | ||
B | (semi-)ondergronds station | 4 meter | 2 meter | ||
B | Kaststation | 6 meter | 4 meter | ||
B | Open opstelling/ vrijstaand gebouw | 10 meter | 4 meter | ||
C | Alle stations t/m 40.000 m³ /uur |
15 meter | 4 meter | ||
C | Alle stations boven 40.000 m³ /uur | 25 meter | 4 meter |
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.1 indien:
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 19.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen
te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming indien dit
leidt tot een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Nota Parkeernormen 2019.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 20.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 20.1 met maximaal 10%.
Lid 20.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 20.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 20.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het bestemmingsplan Blixembosch 2020
SBI- code |
Nr | Omschrijving | Afstanden in meters | Cate-gorie | |||||||||||||
geur |
stof | geluid | gevaar |
grootste afstand |
|||||||||||||
01 | - | LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW | |||||||||||||||
011,012, 013 |
Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) | 10 | 10 | 30 C | 10 | 30 | 2 | ||||||||||
011, 012, 013, 016 |
0 | Tuinbouw: | |||||||||||||||
011, 012, 013 | 1 | - bedrijfsgebouwen | 10 | 10 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
011, 012, 013 | 2 | - kassen zonder verwarming | 10 | 10 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
011, 012, 013 | 3 | - kassen met gasverwarming | 10 | 10 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
0113 | 4 | - champignonkwekerijen (algemeen) | 30 | 10 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
0113 | 5 | - champignonkwekerijen met mestfermentatie | 100 | 10 | 30 C | 10 | 100 | 3.2 | |||||||||
0163 | 6 | - bloembollendroog- en prepareerbedrijven | 30 | 10 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
011 | 7 | - witlofkwekerijen (algemeen) | 30 | 10 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
0141, 0142 | Fokken en houden van rundvee | 100 | 30 | 30 C | 0 | 100 | 3.2 | ||||||||||
0143, 0145 | 0 | Fokken en houden van overige graasdieren: | |||||||||||||||
0143 | 1 | - paardenfokkerijen | 50 | 30 | 30 C | 0 | 50 | 3.1 | |||||||||
0145 | 2 | - overige graasdieren | 50 | 30 | 30 C | 0 | 50 | 3.1 | |||||||||
0146 | Fokken en houden van varkens | 200 | 30 | 50 C | 0 | 200 D | 4.1 | ||||||||||
0147 | 0 | Fokken en houden van pluimvee: | |||||||||||||||
0147 | 1 | - legkippen | 200 | 30 | 50 C | 0 | 200 D | 4.1 | |||||||||
0147 | 2 | - opfokkippen en mestkuikens | 200 | 30 | 50 C | 0 | 200 | 4.1 | |||||||||
0147 | 3 | - eenden en ganzen | 200 | 50 | 50 C | 0 | 200 | 4.1 | |||||||||
0147 | 4 | - overig pluimvee | 100 | 30 | 50 C | 0 | 100 D | 3.2 | |||||||||
0149 | 0 | Fokken en houden van overige dieren: | |||||||||||||||
0149 | 1 | - nertsen en vossen | 200 | 30 | 30 C | 0 | 200 | 4.1 | |||||||||
0149 | 2 | - konijnen | 100 | 30 | 30 C | 0 | 100 | 3.2 | |||||||||
0149 | 3 | - huisdieren | 30 | 0 | 50 C | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
0149 | 4 | - maden, wormen e.d. | 100 | 0 | 30 C | 10 | 100 | 3.2 | |||||||||
0149 | 5 | - bijen | 10 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |||||||||
0149 | 6 | - overige dieren | 30 | 10 | 30 C | 0 | 30 D | 2 | |||||||||
0150 | Akker- en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief) | 100 | 30 | 30 C | 0 | 100 | 3.2 | ||||||||||
016 | 0 | Dienstverlening t.b.v. de landbouw: | |||||||||||||||
016 | 1 | - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m2 | 30 | 10 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | |||||||||
016 | 2 | - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. <= 500 m2 | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |||||||||
016 | 3 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m2 |
30 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
016 | 4 | - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m2 |
30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |||||||||
0162 | KI-stations | 30 | 10 | 30 C | 0 | 30 | 2 | ||||||||||
02 | - | BOSBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. BOSBOUW | |||||||||||||||
021, 022, 024 | Bosbouwbedrijven | 10 | 10 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | ||||||||||
03 | - | VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN | |||||||||||||||
0311 | Zeevisserijbedrijven | 100 | 0 | 100 C | 50 R | 100 | 3.2 | ||||||||||
0312 | Binnenvisserijbedrijven | 50 | 0 | 50 C | 10 | 50 | 3.1 | ||||||||||
032 | 0 | Vis- en schaaldierkwekerijen: | |||||||||||||||
032 | 1 | - oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven | 100 | 30 | 50 C | 0 | 100 | 3.2 | |||||||||
032 | 2 | - visteeltbedrijven | 50 | 0 | 50 C | 0 | 50 | 3.1 | |||||||||
08 | - | TURFWINNING | |||||||||||||||
089 | Turfwinningbedrijven | 50 | 50 | 100 C | 10 | 100 | 3.2 | ||||||||||
06 | - | AARDOLIE- EN AARDGASWINNING | |||||||||||||||
061, 062 | 0 | Aardolie- en aardgaswinning: | |||||||||||||||
061 | 1 | - aardoliewinputten | 100 | 0 | 200 C | 200 R | 200 | 4.1 | |||||||||
062 | 2 | - aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: < 10.000.000 N m3/d | 30 | 0 | 500 C | 200 R | 500 | 5.1 | |||||||||
062 | 3 | - aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: >= 10.000.000 N m3/d | 50 | 0 | 700 CZ | 200 R | 700 | 5.2 | |||||||||
08 | - | WINNING VAN ZAND, GRIND, KLEI, ZOUT E.D. | |||||||||||||||
0812 | 0 | Steen-, grit- en krijtmalerijen (open lucht): | |||||||||||||||
0812 | 1 | - algemeen | 10 | 100 | 200 | 10 | 200 D | 4.1 | |||||||||
0812 | 2 | - steenbrekerijen | 10 | 200 | 700 Z | 10 | 700 | 5.2 | |||||||||
0893 | Zoutwinningbedrijven | 50 | 10 | 100 C | 30 | 100 | 3.2 | ||||||||||
0899 | Mergel- en overige delfstoffenwinningbedrijven | 10 | 200 | 500 C | 50 | 500 | 5.1 | ||||||||||
10, 11 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | |||||||||||||||
101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||||||||||||
101, 102 | 1 | - slachterijen en pluimveeslachterijen | 100 | 0 | 100 C | 50 R | 100 D | 3.2 | |||||||||
101 | 2 | - vetsmelterijen | 700 | 0 | 100 C | 30 | 700 | 5.2 | |||||||||
101 | 3 | - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval | 300 | 0 | 100 C | 50 R | 300 | 4.2 | |||||||||
101 | 4 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m2 |
100 | 0 | 100 C | 50 R | 100 | 3.2 | |||||||||
101 | 5 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m2 |
50 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |||||||||
101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m2 |
30 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
101, 102 | 7 | - loonslachterijen | 50 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
108 | 8 | - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant- en klaarmaaltijden p.o. < 2.000 m2 | 50 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
102 | 0 | Visverwerkingsbedrijven: | |||||||||||||||
102 | 1 | - drogen | 700 | 100 | 200 C | 30 | 700 | 5.2 | |||||||||
102 | 2 | - conserveren | 200 | 0 | 100 C | 30 | 200 | 4.1 | |||||||||
102 | 3 | - roken | 300 | 0 | 50 C | 0 | 300 | 4.2 | |||||||||
102 | 4 | - verwerken anderszins: p.o. > 1000 m2 | 300 | 10 | 50 C | 30 | 300 D | 4.2 | |||||||||
102 | 5 | - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m2 | 100 | 10 | 50 | 30 | 100 | 3.2 | |||||||||
102 | 6 | - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m2 | 50 | 10 | 30 | 10 | 50 | 3.1 | |||||||||
1031 | - | Aardappelproductenfabrieken: | |||||||||||||||
1031 | 1 | - vervaardiging van aardappelproducten | 300 | 30 | 200 C | 50 R | 300 | 4.2 | |||||||||
1031 | 2 | - vervaardiging van snacks met p.o, < 2.000 m2 | 50 | 10 | 50 | 50 R | 50 | 3.1 | |||||||||
1032, 1039 | 0 | Groente- en fruitconservenfabrireken: | |||||||||||||||
1032, 1039 | 1 | - jam | 50 | 10 | 100 C | 10 | 100 | 3.2 | |||||||||
1032, 1039 | 2 | - groente algemeen | 50 | 10 | 100 C | 10 | 100 | 3.2 | |||||||||
1032, 1039 | 3 | - met koolsoorten | 100 | 10 | 100 C | 10 | 100 | 3.2 | |||||||||
1032, 1039 | 4 | - met drogerijen | 300 | 10 | 200 C | 30 | 300 | 4.2 | |||||||||
1032, 1039 | 5 | - met uienconservering (zoutinleggerij) | 300 | 10 | 100 C | 10 | 300 | 4.2 | |||||||||
104101 | 0 | Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke olieën en vetten: | |||||||||||||||
104101 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 200 | 30 | 100 C | 30 R | 200 | 4.1 | |||||||||
104101 | 2 | - p.c. > 250.000 t/j | 300 | 50 | 300 CZ | 50 R | 300 | 4.2 | |||||||||
104101 | 0 | Raffinage van plantaardige en dierlijke olieën en vetten: | |||||||||||||||
104102 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 200 | 10 | 100 C | 100 R | 200 | 4.1 | |||||||||
104101 | 2 | - p.c. >= 250.000 t/j | 300 | 10 | 300 CZ | 200 R | 300 | 4.2 | |||||||||
1042 | 0 | Margarinefabrieken: | |||||||||||||||
1042 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 100 | 10 | 200 C | 30 R | 200 | 4.1 | |||||||||
1042 | 2 | - p.c. >= 250.000 t/j | 200 | 10 | 300 CZ | 50 R | 300 | 4.2 | |||||||||
1051 | 0 | Zuivelproductenfabrieken: | |||||||||||||||
1051 | 1 | - gedroogde producten, p.c. >= 1,5 t/u | 200 | 100 | 500 CZ | 50 R | 500 | 5.1 | |||||||||
1051 | 2 | - geconcentreerde producten, verdamp.cap. >= 20 t/u | 200 | 30 | 500 CZ | 50 R | 500 | 5.1 | |||||||||
1051 | 3 | - melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 t/j | 50 | 0 | 100 C | 50 R | 100 | 3.2 | |||||||||
1051 | 4 | - melkproductenfabrieken v.c. >= 55.000 t/j | 100 | 0 | 300 CZ | 50 R | 300 | 4.2 | |||||||||
1051 | 5 | - overige zuivelproductenfabrieken | 50 | 50 | 300 C | 50 R | 300 | 4.2 | |||||||||
1052 | 1 | Consumptie-ijsfabrieken p.o. > 200 m2 | 50 | 0 | 100 C | 50 R | 100 | 3.2 | |||||||||
1052 | 2 | - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m2 | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |||||||||
1061 | 0 | Meelfabrieken: | |||||||||||||||
1061 | 1 | - p.c. >= 500 t/u | 200 | 100 | 300 CZ | 100 R | 300 | 4.2 | |||||||||
1061 | 2 | - p.c. < 500 t/u | 100 | 50 | 200 C | 50 R | 200 | 4.1 | |||||||||
1061 | Grutterswarenfabrieken | 50 | 100 | 200 C | 50 | 200 D | 4.1 | ||||||||||
1062 | 0 | Zetmeelfabrieken: |