Blixembosch 2020    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Naar verwachting treedt op 1 januari 2022 de Omgevingswet in werking. Eindhoven heeft ervoor gekozen om alle bestemmingsplannen op dat moment actueel te hebben. Het bestemmingsplan "Blixembosch 2007" is 16 december 2008 vastgesteld. Om die reden is actualisatie van die bestemmingsplannen nu aan de orde.



Het bestemmingsplan "Blixembosch 2020" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels. In onderhavige toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Naast de juridisch bindende digitale versie is een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar.

1.2 Het plangebied     

Het plangebied is globaal gelegen tussen de A50 in het noorden, de John F. Kennedylaan in het oosten, de Hondsruglaan en Tempellaan in het zuiden en de Huizingalaan in het westen. Het plangebied bestaat uit twee delen, die van elkaar worden gescheiden door het beekdal van de Groote Beek. Het gaat om de volgende deelgebieden:

  • Woongebied Blixembosch:

Dit deelgebied omvat vooral de woongebieden Blixembosch-West en Blixembosch-Oost, maar ook een deel van de John F. Kennedylaan. Het plangebied omvat in het zuidwesten de Hondsruglaan vanaf de Huizingalaan en loopt verder in noordelijke richting via de achterste perceelsgrenzen van de woningen aan de Agaat, Aquamarijn en Bloedkoraal. Vervolgens loopt de grens verder via de Diamantring, de achterste perceelsgrenzen van de woningen aan de Briljant en de zijdelingse perceelgrenzen van de woningen Aanschot 83 en Granaat 17. Vanaf hier volgt de plangrens de straat Granaat in oostelijke richting en vervolgens in noordelijke richting de Victor Hugolaan, Rabelaislaan en de achterste perceelsgrenzen van de woningen aan de Budy Boldenlaan. Daarna volgt de plangrens de Count Basiegracht, een hoekje met woningen aan de Duke Ellingtonlaan en de straat Aanschot in oostelijke richting. Halverwege deze straat loopt de grens tussen de woningen door in zuidoostelijke richting tot basisschool De Vuurvlinder. De plangrens loopt hier om de basisschool heen en vervolgens in zuidelijke richting via de Ernani, Atilla en de achterste perceelsgrenzen van de woningen en bedrijven aan de Wildeman en Assepoester. De zuidgrens volgt de Tempellaan en Hondsruglaan in westelijke richting tot aan de Huizingalaan. De Tempellaan in oostelijke richting tot en met het viaduct over de John F. Kennedylaan en de John F. Kennedylaan in noordelijke richting tot overgang tussen bedrijventerrein Esp en het buitengebied behoren eveneens tot het plangebied.

  • Omgeving Castiliëlaan:

Dit deelgebied omvat met name het terrein van de maatschappelijke voorzieningen aan de Castiliëlaan en de Toledolaan, maar ook de woonwagenlocatie aan het eind van de Castiliëlaan. Aan de noordzijde volgt de bestemmingsplangrens de gehele Castiliëlaan vanaf de Huizingalaan tot aan de woonwagenlocatie. Hier loopt de plangrens om de woonwagenlocatie heen. Aan de zuidzijde volgt de plangrens de terreingrens van de genoemde maatschappelijke functies. Deze terreingrens loopt evenwijdig aan de meer naar het zuiden gelegen Groote Beek. Het beekdal van de Groote Beek maakt geen onderdeel uit van het plangebied, maar vormt een groene buffer tussen het plangebied rondom de Castiliëlaan en het woongebied Blixembosch. In het zuidwesten buigt de plangrens evenwijdig aan de Groote Beek af richting het zuiden tot aan de Roubaixlaan, maar blijft de terreingrens van de maatschappelijke voorzieningen volgen. Vanaf hier loopt de grens richting de Roubaixlaan en volgt deze vervolgens de Huizingalaan in noordelijke richting tot aan de Castiliëlaan.



verplicht

Grenzen van het plangebied (blauw omlijnd) met als ondergrond het bestemmingsplan Blixembosch 2007. 

1.3 Voorgaande plannen     

Het bestemmingsplan "Blixembosch 2020" vervangt en actualiseert het bestemmingsplan "Blixembosch 2007" dat is vastgesteld op 16 december 2008. Daarnaast wordt de woonwagenlocatie aan de Castiliëlaan in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor die woonwagenlocatie geldt het bestemmingsplan "II Verspreide Woonwagenlocaties" (vastgesteld d.d. 7 februari 2000). Ook dat bestemmingsplan wordt met het bestemmingsplan "Blixembosch 2020" vervangen en geactualiseerd.



Verder is op 12 juni 2018 het "Paraplubestemmingsplan parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing" vastgesteld. Dit bestemmingsplan bevat bepalingen over parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing. De bepalingen van dat bestemmingsplan zullen zo veel mogelijk in het bestemmingplan "Blixembosch 2020" verwerkt worden.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij en de randvoorwaarden en beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf, waarin is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid, met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Historisch perspectief     

In 1920 versmolt Woensel met nog vijf andere dorpen tot de stad Eindhoven. In Woensel-Noord is eind jaren '50, begin jaren '60 een zeer groot aantal onbebouwde terreinen gelegen met een zodanige oppervlakte dat hier nieuwe woonwijken met de daarbij behorende voorzieningen tot stand moeten komen die het gezicht van het "nieuwe Eindhoven" moeten gaan vormen. Na het bouwen van 'parochies' ten tijde van de woningnood, werd eind jaren '70 het gebied Achtse Barrier ontwikkeld, gevolgd door Acht en Blixembosch.



De stadsbuurt Blixembosch is gebouwd op voormalige akkergronden en bestaat na gefaseerde nieuwbouwplannen van de gemeente Eindhoven uit verschillende buurten. De wijk Aanschot dankt zijn naam aan het oude gehucht Aanschot. Dat was vroeger grondgebied van de gemeente Son. Aan de gelijknamige weg door Blixembosch liggen nog enkele boerderijen. De naam Blixembosch is al in 1390 vermeld. Hier lagen voorheen een boerderij en zandweggetje "Bliksembos". Toen de buurt gebouwd werd, koos men voor de chique spelling.

2.2 Stedenbouwkundige structuur     

2.2.1 Opbouw     

Blixembosch kan gezien worden als een afronding van Woensel-Noord richting de A58. De woonwijken Blixembosch-West en Blixembosch-Oost worden gescheiden door een open gebied met een parkachtige invulling in de vorm van het Aanschotpark. Dit park sluit in het zuiden aan op Henri Dunantpark. In het noorden loopt dit gebied door tot aan het beekdal van de Groote Beek. Een opvallend element in dit deel van het plangebied is de weg Aanschot. Deze weg die van oudsher aanwezig was, is gehandhaafd in de latere planvorming en loopt nu dwars door de verschillende buurten.



Ten noordwesten van de woonwijken Blixembosch-West en -Oost bevindt zich de buurt Castiliëlaan. Een groot deel van de buurt bestaat uit gebouwen van het orthopedagogisch centrum St. Marie (Kentalis). Tevens ligt hier een aantal schoolgebouwen, het revalidatiecentrum Blixembosch en een woonwagenlocatie. Deze buurt wordt door het beekdal van de Groote Beek afgescheiden van het andere deelgebied van het dit bestemmingsplan.

2.2.2 Groen en water     

Het groen speelt een belangrijke rol in de structuur van de wijk. De buurten zijn ontworpen waarbij rekening is gehouden met bestaande landschappelijke kwaliteiten. De scheiding die is aangebracht tussen Blixembosch-West en Blixembosch-Oost is hiervan een voorbeeld. Het Aanschotpark vormt als het ware het verlengde van het Henri Dunantpark en mondt uiteindelijk uit in het groen van de Aanschotse Beemden. Bij de inrichting van het Aanschotpark met een open karakter is zoveel als mogelijk gebruik gemaakt van bestaande landschappelijke gegevenheden en zijn bestaande waardevolle groenelementen ingepast.



In de buurten zelf zijn op diverse plaatsen groenelementen te vinden. Deze zijn ingericht als speelveldjes of kennen een meer parkachtige invulling. In Blixembosch-Oost bevindt zich nog een aantal waterpartijen dat met name de centrale as van Blixembosch-Oost vormgeeft. Het water loopt door tot aan de Groote Beek.



Voor het plangebied vormen de radialen een goede verbinding met de binnenstad en de regio. De bereikbaarheid van de verschillende buurten is mogelijk door de buurtontsluitingswegen. Er is een duidelijke hiërarchie aanwezig in de ontsluitingswegen, woonstraten en autovrije zones. Alle ontsluitingswegen van Blixembosch komen uit op de Hondsruglaan of de Tempellaan.

2.3 De buurten     

2.3.1 Castiliëlaan     

In deze buurt is het instituut Sint Marie gelegen. Het betreft een orthopedagogisch centrum voor onderzoek en behandeling van kinderen vanaf twee jaar, jeugdigen en jongvolwassenen, die problemen hebben met communicatie. Verder ligt er nog een aantal instellingen voor speciaal onderwijs en het revalidatiecentrum Blixembosch. De hele buurt wordt via de gelijknamige Castiliëlaan ontsloten. De bebouwing bestaat vooral uit grote complexen met daarbij behorende parkeerplaatsen. Uitzondering hierop vormen de gebouwen aan de oostzijde van Castiliëlaan. Deze bestaan uit geclusterde wooneenheden. De gebouwen liggen in een ruim opgezette parkachtige omgeving. Tussen de gebouwen door liggen voornamelijk wegen en paden ten behoeve van langzaam verkeer.



Aan het eind van de Castiliëlaan ligt een woonwagenlocatie voor maximaal 15 woonwagens. De woonbestemming ligt in twee rijen rondom een doodlopende straat, waarbij de middenberm tevens kan wordt gebruikt voor parkeren.

2.3.2 Blixembosch-West     

Eind jaren tachtig van vorige eeuw is begonnen met de bouw van Blixembosch-West. Deze buurt wordt ontsloten via de Diamantring. Deze weg loopt als een lus door de gehele buurt en vormt samen met de Hondsruglaan een vijfhoek. Met name binnen de Diamantring komt deze vijfhoek terug in de bebouwingstructuur. Opvallend element is dat de weg Aanschot dwars door de buurt loopt en in zijn oorspronkelijke ligging is gehandhaafd. Hierbij is ook de begeleidende bomenrij behouden.



De buurt bestaat geheel uit grondgebonden woningen. Zowel rijen, als geschakelde- en vrijstaande woningen komen voor. De vrijstaande woningen bevinden zich voornamelijk aan de rand van de wijk, zij grenzen aan het buitengebied. Met name in het zuiden bevinden zich de rijenwoningen. De aaneengeschakelde bebouwing zorgt voor een stedelijke wand naar de Hondsruglaan toe. Centraal in de buurt ligt een speelveldje en parkachtig ingericht groen. Tevens bevindt zich hier een kinderdagverblijf. Naast de woonfunctie is dit de enige zelfstandige afwijkende functie binnen de buurt.

2.3.3 Blixembosch-Oost     

Na de realisatie van Blixembosch-West werd in de jaren negentig een tweede buurt gebouwd: Blixembosch-Oost. Blixembosch-Oost werd tegen de oude Philipswijk op de Esperheide gebouwd. De wijk is een aanzienlijk stuk groter dan Blixembosch-West en kent met name eengezins-koopwoningen. In tegenstelling tot Blixembosch-West is binnen deze wijk een aantal buurten te herkennen dat zich onder andere onderscheidt in architectuur, typologie en structuur.



Ten noorden van de Tempellaan is een aantal woningen, behorende tot Philipswijk, behouden en ingepast in de latere plannen voor Blixembosch-Oost. De Philipswijk, die al voor de helft verloren ging door de realisering van het plan Tempel, werd aan het eind van de jaren twintig gesticht voor de huisvesting van vanuit Drenthe afkomstige arbeiders van Philips. De woningen boden de Drentenaren een overgang van de kleine Drentse boer naar de stedelijke fabrieksarbeider. De woningen kenden destijds grote kaveloppervlakten mede om het landelijke karakter te benadrukken. Nu zijn de kavels sterk verkleind en zijn de woningen opgegaan in de stedelijke omgeving.



Ten noordoosten van Philipswijk ligt Sprookjesbos. De straatnamen zijn hier vernoemd naar sprookjes en sprookjesfiguren. De buurt bestaat voor een groot deel uit rijen- en geschakelde woningen. Centraal in de buurt ligt een speelveld en een school. Aan de oostzijde van de buurt bevinden zich enkele vrijstaande woningen waarbij aan de straat Wildeman woningen staan die aan de achterzijde nog bedrijfs- en/of kantoorgebouwen hebben. De buurt wordt ontsloten via de weg Sprookjesbos die uitkomt op de Tempellaan.



De overige delen van Blixembosch-Oost staan ook wel bekend als de landenbuurten. Zo ligt ten westen van Sprookjesbos de Engelse buurt. In deze buurt zijn de straatnamen vernoemd naar Engelse schrijvers. De buurt bestaat uit geschakelde en vrijstaande woningen en wordt ontsloten via de Shakespearelaan. In het noorden, tegen het wijkcentrum aan liggen enkele voorzieningen waaronder een basisschool. Het wijkcentrum zelf ligt op de grens van de Franse en Italiaanse buurt. Dit is ook een van de weinige plaatsen in Blixembosch-Oost waar appartementen zijn gelegen. De Franse en Italiaanse buurt bestaan voornamelijk uit rijenwoningen en kennen daarmee ook een hoge dichtheid in vergelijking met de rest van Blixembosch-Oost. Midden in de Italiaanse buurt ligt een grote waterpartij die noordwaarts doorgetrokken wordt tot in de Amerikaanse buurt. Aan de kop van de grote vijver liggen enkele appartementencomplexen. De Amerikaanse buurt bestaat geheel uit vrijstaande woningen, waarbij typische Amerikaanse architectuur is toegepast. De van oudsher aanwezige weg Aanschot is net zoals in Blixembosch-West gerespecteerd in Blixembosch-Oost en loopt door de gehele buurt.



Geheel aan de oostkant van Blixembosch ligt het pad Esperheide. Dit pad loopt ongeveer vanaf de Tempellaan tot aan de weg Aanschot en loopt daarmee vrijwel geheel om de buurt Blixembosch-Oost heen. Ten noordoosten van het pad is momenteel de buurt Blixembosch-Noordoost in aanbouw. Van deze wijk zijn de eerste bouwvelden inmiddels opgeleverd.



Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.



De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Conclusie

Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvoor een ladderonderzoek nodig is.

3.2.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 9 september 2020 vastgesteld. Publicatie heeft plaatsgevonden op 11 september 2020. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd. Op de luchthaven wordt nader ingegaan in paragraaf 3.2.4 en 3.2.5.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening     

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.5 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.

verplicht kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)

Bron: http://wetten.overheid.nl

3.2.5 Luchthavenbesluit     

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

verplicht

Kaart beperkingengebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt niet binnen de geluidzone, vliegfunnel of ILS verstoringsgebied van Eindhoven Airport. Wel ligt het zuidwestelijke deel van het plangebied (delen van Blixembosch-West en Castiliëlaan) binnen het obstakelbeheergebied (IHCS) en vogelbeheersgebied van de luchthaven. Dit bestemmingsplan is echter conserverend van aard en maakt geen (nieuwe) functies en activiteiten mogelijk die vogels aantrekken. De bouwhoogte van de woningen en overige toegestane bouwwerken binnen het plangebied valt ruimschoots onder de vastgestelde obstakelvrije hoogte. Dit bestemmingsplan wordt dan ook niet belemmerd door het luchthavenbesluit en omgekeerd vormt het plan geen belemmering voor de luchthaven.



Dit bestemmingsplan maakt geen bestemmingen of grondgebruik zoals hiervoor omschreven mogelijk.

3.2.6 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel     

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Bakens luchthaven Eindhoven

Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
  • een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.

De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

verplicht

Figuur 3.1. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.

Radarverstoringsgebied Volkel

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Het plangebied valt niet binnen die cirkel. Buiten die cirkel is eveneens nog sprake van een radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel, waarbinnen een hoogtebeperking geldt van 114 meter voor windturbines.



Het plangebied bevindt zich weliswaar daarbinnen, maar omdat de ontwikkelingen niet voorzien in de bouw van windturbines is het functioneren van het radarstation niet in het geding.

verplicht

Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur

Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

3.3.3 Interim omgevingsverordening     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema's rechtstreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.



Binnen het plangebied zijn rechtstreekse regels van toepassing voor grondwateronttrekking. Volgens Kaart 1: Rechtstreeks werkende regels: milieubeschermingsgebieden, natuur en wegen van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het plangebied in zijn geheel aangeduid als 'Diep grondwaterlichaam' en 'Geen attentiezone waterhuishouding'. Volgens artikel 2.20 van de Interim omgevingsverordening is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden boven, in of onder een diep grondwaterlichaam. Artikel 2.21 regelt dat onder bepaalde voorwaarden geen vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van een bodemenergiesysteem, bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder b, Waterwet, is vereist als sprake is van de zone 'Geen Attentiezone waterhuishouding'.



Instructieregels

Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De regels zijn gekoppeld aan de aanduidingen die op de verschillende kaarten van de Interim omgevingsverordening zijn opgenomen.



Het plangebied is grotendeels gelegen binnen de aanduiding 'Stedelijk gebied'. Alleen de woonwagenlocatie aan de Castiliëlaan en het stukje John F. Kennedylaan dat onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan, is aangewezen als 'Landelijk gebied' met onder andere de aanduidingen 'Verstedelijking afweegbaar' en 'Gemengd landelijk gebied'.



Het 'stedelijk gebied' is primair aangewezen om stedelijke functies zoals wonen, bedrijven en maatschappelijke voorzieningen op te vangen. In de interim omgevingsverordening zijn hier regels aan gekoppeld. Bij nieuwe ontwikkelingen moet hieraan getoetst worden. Dat is bij dit bestemmingsplan niet aan de orde. De huidige functies binnen het plangebied passen binnen de op basis van de verordening toegestane functies binnen stedelijk gebied.



Zoals aangegeven liggen de woonwagenlocatie aan de Castiliëlaan en een deel van de John F. Kennedylaan binnen het 'Landelijk gebied'. Voor de functie 'Wonen' is in de interim omgevingsverordening bepaald dat alleen bestaande burgerwoningen en bedrijfswoningen zijn toegestaan. Er zijn uitzonderingen om nieuwe woningen te realiseren, maar die zijn in dit geval niet aan de orde. Bovendien worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. Voor de functie 'Verkeersdoeleinden' is in de interim omgevingsverordening bepaald dat een bestemmingsplan binnen 'Landelijk gebied' kan voorzien in de aanleg of wijziging van een gemeentelijke of provinciale weg of de bouw of aanleg van een parkeervoorziening, indien hier een goede motivatie aan ten grondslag ligt die aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Verder is bepaald dat 'Buiten stedelijk gebied' de nieuwbouw of nieuwvestiging van kunstwerken ten behoeve van infrastructuur is toegestaan, indien het bestemmingsplan hiervoor een onderbouwing bevat die aan een aantal criteria voldoet. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg of wijziging van infrastructuur, waardoor een motivatie of onderbouwing hiervoor niet nodig is.



Binnen gebieden met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' kan een bestemmingsplan onder voorwaarden voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling (realisatie van woningen, bedrijven of voorzieningen). Dit bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe functies mogelijk, waardoor de betreffende voorwaarden niet van toepassing zijn op dit bestemmingsplan.



Verder zijn binnen het 'landelijk gebied' de aanduidingen 'Beperkingen veehouderij' en 'Stalderingsgebied' aan de orde. Binnen gebieden met deze aanduidingen gelden specifieke regels voor veehouderijen. Aangezien dit bestemmingsplan geen veehouderijen bevat of mogelijk maakt, zijn de betreffende bepalingen uit de interimomgevingsverordening niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

verplicht

Kaart 5: Instructieregels gemeenten: grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging (Bron: www.ruimtelijkeplannen.brabant.nl)



Op de 'Kaart 5: Instructieregels gemeenten: grondwaterbescherming, waterveiligheid en -berging' is te zien dat twee aanduidingen het plangebied slechts op enkele plaatsen beperkt overlappen. In de interimomgevingsverordening is aangegeven dat met het vaststellen van een bestemmingsplan geen afbreuk mag worden gedaan aan het waterbergend vermogen van gronden die gelegen zijn binnen aanduiding 'Reservering waterberging'. Hetzelfde geldt voor gronden die gelegen zijn binnen de aanduiding 'Regionale waterberging', al geldt voor gronden binnen die aanduiding een strenger regime dan voor gronden binnen de aanduiding 'Reservering waterberging'. In de waterparagraaf (Hoofdstuk 5) wordt verder ingegaan op de wijze waarop dit bestemmingsplan strekt tot het behoud van het bergend vermogen van de betreffende gronden. In beginsel kan worden opgemerkt dat het bestemmingsplan conserverend van aard is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Ten opzichte van de huidige situatie blijft het waterbergend vermogen van het gebied dan ook gelijk.



Dit bestemmingsplan is een actualisering die past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

verplicht

Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

3.4.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.

3.4.1.2 Gebruik van de ruimte     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

verplicht

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

De afzonderlijke deelgebieden van dit bestemmingsplan zijn ook verschillend aangeduid op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie. Het deelgebied met de woonwijken Blixembosch-West en -Oost is hoofdzakelijk aangeduid als 'Wonen'. Daarnaast is het Aanschotpark aangeduid als 'gebruiksgroen'. Het deelgebied Castiliëlaan is aangeduid als 'Zorg en opvang'.



Wonen

Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.



Gebruiksgroen

Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden.



Zorg en opvang

Deze gronden zijn bedoeld voor geclusterde stedelijke en/of regionale zorggerelateerde opvangvoorzieningen zoals ziekenhuizen, verslavingszorg, instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, revalidatiecentra en gevangenissen.



Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. De huidige functies binnen het plangebied sluiten aan bij de in de Interimstructuurvisie genoemde functies.

3.4.2 Omgevingsvisie Eindhoven: Kloppend hart van Brainport     

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.



De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant', die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie 2.0 zal de interim structuurvisie wel worden ingetrokken.



Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.



Ambitie 

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler
  • gezonde en toekomstbestendige stad
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.



Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie. De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.



De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.



Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

1. Werken aan een gezonde groei van de stad

2. Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum

3. Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit

4. Werken aan een duurzame en concurrerende economie

5. Werken aan de energietransitie van de stad

6. Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid



Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.



Het plangebied

Dit bestemmingsplan is niet gericht op ontwikkeling. Het bereiken van de doelen uit de omgevingsvisie gebeurt met name door ontwikkeling. Wel ziet dit bestemmingsplan op de doelen van de omgevingsvisie die zich richten op bescherming. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het beschermen van ons natuurnetwerk, het in stand houden van ecologische verbindingszones en het beperken van risico's bij branden, rampen en crisis door het opnemen van regels vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Ook het beschermen van erfgoed zoals historische radialen, historisch groen en historische stedenbouwkundige structuur vallen hieronder.



Daarnaast draagt dit bestemmingsplan bij aan een goede gezondheid van inwoners en een veilige leefomgeving. Zo is een specifieke bestemming voor het groen in het plangebied opgenomen en wordt ruimte geboden voor het realiseren van voet- en fietspaden en het bouwen van sport- en spelvoorzieningen in het openbare gebied.



Ook is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen voor waterberging wanneer zich ontwikkelingen voordoen. Dit draagt bij aan een beter functionerend watersysteem.



In de omgevingsvisie is ook aangegeven dat de gemeente ruimte biedt aan de buurteconomie, deeleconomie en andere initiatieven die bijdragen aan de levendigheid van wijken. Denk aan kleine bedrijfjes aan huis en ruimte voor creatief ondernemerschap. In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen waarbinnen beroep en bedrijf aan huis is toegestaan. Dit draagt bij aan de verbetering van de economische structuur en de levendigheid in de wijken.



Het bestemmingsplan is dus in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.

3.5 Volkshuisvesting     

In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.

3.5.1 Regionaal beleid     

Samen staan de negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte.
  2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij…….Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing. Uitleglocaties liggen buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte.
  3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal

    mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de

    woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.

In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd.

De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.

3.5.2 Lokaal beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing     

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.

Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

3.6.2 Archeologische waarden plangebied     

Op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart zijn twee archeologisch waardevolle gebieden opgenomen die beide voor een deel gelegen zijn binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Het gaat om de volgende gebieden:

Naam: Status Verwachting
A01: Aanschot Niet onderzocht Nederzetting uit de late middeleeuwen (historisch buurtschap). Blijkens archeologische vondsten (een boomstamwaterput, potscherven) dateert dit buurtschap uit de dertiende eeuw.
A38: Castiliëlaan Niet onderzocht Dekzandrug met esdek. Nederzettingen uit de prehistorie. Romeinse tijd en late middeleeuwen historisch buurtschap (Ekkersrijt). Gedeeltelijk opgegraven in 2004 en 2005.

verplicht

Uitsnede uit de Archeologische Waardenkaart van Eindhoven (bron: GeoFundament gemeente Eindhoven, 27 maart 2020). De archeologische gebieden zijn rood gerasterd. In het noordwesten gebied A38 Castiliëlaan. Ongeveer in het midden gebied A01 Aanschot.

Voor zowel gebied A01 Aanschot en gebied A038 Castiliëlaan geldt een hoge archeologische verwachting (volgens Beleidsplan Archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012).

3.6.3 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie     

Voor de in de tabel opgenomen gebieden is een archeologische dubbelbestemming opgenomen: 'Waarde - Archeologie -1'. Daarmee worden de ter plaatse aanwezige archeologische waarden beschermd. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren. Door middel van de bouwregels en omgevingsvergunningvereisten in de regels, worden de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden beschermd en veiliggesteld.



Daar waar binnen het bestemmingsplan geen rekening gehouden hoeft te worden met archeologische waarden of verwachtingen, geldt wel ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

3.6.4 Cultuurhistorie     

verplicht

Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Eindhoven 

Zoals op de cultuurhistorische waardenkaart van gemeente Eindhoven te zien is, zijn er de volgende cultuurhistorisch waardevolle structuren binnen het plangebied aanwezig. Zo is in het zuidoosten van het plangebied het overblijfsel van de Philipswijk aangeduid als 'Historisch stedenbouwkundige structuur' en 'Historisch landschap'. Daarnaast is de straat Aanschot op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als zowel 'Historische wegenstructuur voor 1900' en 'Historisch landschap'.



Wat in onderhavig plangebied goed zichtbaar is, is de 'ommekeer' (periode 1975-heden). Na 1975 kwam er geleidelijk meer aandacht voor de inpassing van bestaande structuren in nieuwe plannen. De oliecrisis van 1973 was daarvoor een stevige aanjager, maar ook de algemene onderkenning dat de oude manier van bouwen de menselijke schaal te boven ging. Aanvankelijk werden vooral bestaande plannen verder uitgevoerd, maar de behoefte aan intiemer bouwen en meer aandacht voor langzaam verkeer was goed verenigbaar met het inpassen van historische wegen in nieuwe plannen. We zien dit bijvoorbeeld terug hoe de weg Aanschot in de wijk Blixembosch-Oost is ingepast. Hetzelfde geldt voor het behoud van (een deel van) Philipswijk en het gehucht Aanschot.

Historisch landschap



Algemeen

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de gemeente uit 2008 zijn landschappelijke/groene waarden van het historisch landschap (historische wegenstructuren, waterlopen en waterwegen, historisch landschap en groenstructuren) in kaart gebracht. In 2015-2017 en 2018-2019 zijn in opdracht van de gemeente Eindhoven cultuurhistorische onderzoeken uitgevoerd door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. Deze onderzoeken hadden als doel de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart wat betreft het onderdeel historisch landschap nader te onderbouwen en waar nodig aan te vullen. Door middel van een cultuurhistorische inventarisatie en waardering is met deze onderzoeken allereerst het buitengebied en vervolgens het stedelijk gebied van Eindhoven gedetailleerd in beeld gebracht. In 2017 zijn de resultaten van het onderzoek naar het buitengebied gepubliceerd in het rapport 'De groene zoom van Eindhoven' (zie Bijlagen) en in 2019 verscheen het rapport van het stedelijk gebied 'Het landschap onder de stad' (zie Bijlagen).



Onderhavig plangebied valt deels onder het onderzoek van het buitengebied (Castiliëlaan) en deels onder het onderzoek van het stedelijk gebied (Blixembosch - Oost en Blixembosch - West).

De rapporten geven de diversiteit weer binnen de landschappen zoals deze zich tussen omstreeks 1840 en het moment van verstedelijking en deels ook al daarvoor manifesteerden. De 'Kenmerkenkaart' bij de rapporten geeft een overzicht van de afgedekte cultuurlandschappen (landschapstypen) met de nog bestaande en verdwenen landschapselementen. De 'Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap' (buitengebied) en de kaart 'Herkenbaarheid prestedelijk landschap' (stedelijk gebied) geven respectievelijk de mate van waardering van de verschillende landschapstypen en de mate van herkenbaarheid van het prestedelijk landschap in de afzonderlijke deelgebieden weer. De waardering van nog bestaande landschapselementen wordt weergegeven op de 'Waarderingskaart landschapselementen'.



Tot ver in de 20e eeuw breidde Eindhoven zich vooral uit over de oude akkers van Woensel, Strijp, Stratum, Tongelre en Gestel. Alhoewel deze ontwikkelingen veel van het vroegere landelijke karakter van het gebied hebben uitgewist, is er zeker nog het nodige in het buitengebied en stedelijk gebied te herkennen dat voortkomt uit de oude structuur van het platteland, het vroegere agrarisch cultuurlandschap.



Het kan daarbij gaan om grotere structuren, zoals groene gebieden, maar ook om kleine verwijzingen als het verloop van een rooilijn, een oude boom of bomenrij of een wegtracé. De mate waarin dit historisch landschap nog herkenbaar is, hangt mede af van de stedenbouwkundige ontwikkelingswijze van de stad. Met name in de wederopbouwperiode is veel van het bestaande landschap als een tabula rasa overschreven, terwijl vóór de Tweede Wereldoorlog en na 1975/1980 er meer aandacht bestond voor verwijzingen naar de vroegere situatie. Zelfs wanneer een gebied door stedelijke ontwikkeling sterk gewijzigd is, zijn er nog verwijzingen naar het vroegere agrarisch cultuurlandschap te vinden.

Algemene karakteristiek plangebied

Het plangebied omvat de buurten Blixembosch - Oost en Blixembosch - West ten zuidoosten van het beekdal van de Groote Beek (de Aanschotse Beemden) en een deel van de buurt Castiliëlaan (Sint Marie en een woonwagenlocatie) ten noordwesten van het beekdal. Het plangebied behoorde tot 1973 bijna geheel (op een klein puntje na) tot de gemeente Son en Breugel.



Het cultuurlandschap binnen het plangebied was een voortzetting van het oude cultuurlandschap van Woensel. Het dal van de Groote Beek lag van zuidwest naar noordoost tussen de twee delen van het plangebied in. Ten zuidoosten van het beekdal lagen de akkers van het gehucht Aanschot en ten noorden van het beekdal de akkers bij het gehucht Hoeven.



Het plangebied bestond uit verschillende types kampontginningen. In het uiterste zuidoosten van het plangebied (ten oosten van Philipswijk) lag een punt van een vochtige kampontginning (Kn1) die zich verder naar het oosten (buiten het plangebied) uitstrekte. Bij vochtige kampontginningen is het voornaamste grondgebruik grasland in plaats van bouwland.



Verder bestond het oosten van het plangebied rond 1900 nog uit heide (de Esper Heide), waar het vee werd geweid en waar strooisel en plaggen werden gewonnen. In 1921 was dit heidegebied inmiddels bijna geheel ontgonnen tot landbouwgrond (jonge heideontginning tot landbouw, Hl1).

Aansluitend ging het landschap richting het noordwesten over in het oude akkergebied van Aanschot. Hier lagen akkers met zichtbare perceelscheidingen (Ka2) Dit zijn grotere aaneengesloten akkercomplexen met daarbinnen enkele houtsingels of bomenrijen, die de akker in kleinere eenheden verdeelden.



Tussen de 2 delen van het plangebied lag het beekdal van de Groote Beek, een beek die ten zuiden van Son in de Dommel uitmondde. Het was een beekdal met strookvormige verkaveling (Bs1), met opgaand groen op de kavelgrenzen en haaks op de beek. Deze beek was een samenvoeging van meerdere stroompjes die op de heide van Acht ontstonden. Het uiterste noordwestelijk deel van Blixembosch - Oost lag binnen dit beekdal. Smalle stroken in het zuiden en zuidoosten van het noordelijk deel van het plangebied (Sint-Marie en de woonwagenlocatie) behoorden ook nog tot het dal.



Aan de noordwestzijde van het dal van de Groote Beek lag de open akker (Ka1) van het verdwenen gehucht Hoeven. Akkers van dat landschapstype behoren tot de oudst nog herkenbare cultuurlandschappen van het Zuid-Nederlandse zandgebied. De oorsprong van dit soort akkers ligt al in de late middeleeuwen. De open akker lag op een dekzandrug die vanaf Acht doorliep naar Son en Breugel. Ten westen (binnen het plangebied) en ten noorden (buiten het plangebied) van de open akker lagen weer akkers met zichtbare perceelscheidingen. Binnen het plangebied zijn op de akkers het complex Sint Marie en de woonwagenlocatie gebouwd.



Door het plangebied liepen diverse paden en wegen. Dwars door het gebied van zuidwest naar noordoost liep de weg Aanschot. De bebouwing binnen het gebied bevond zich aan deze weg. Sinds de late middeleeuwen vinden we in Brabant de historische gehuchten op de overgang van de hogere zandgronden waarop de akkers werden aangelegd, naar de beekdalen waarin de beemden lagen. Dat is hier ook het geval. In het zuidwesten lag op de overgang van akkers naar beekdal een gehucht dat deels in het plangebied viel. Het deels nog bestaande gehucht Aanschot lag verderop in noordoostelijke richting langs de weg Aanschot, deels buiten en deels binnen het plangebied, ook op de overgang van akkers naar beekdal. Het gehucht Hoeven ten noordwesten van Sint Marie lag voor een klein deel in het plangebied.

verplicht

Uitsnede uit de Cultuurhistorische kenmerkenkaart historisch landschap, kaartbijlage 1, blad 1 bij het RAAP-rapport 3258 'De groene zoom van Eindhoven'.

verplicht

Uitsnede uit de Prestedelijke kenmerkenkaart, kaartbijlage 1 bij het RAAP-rapport 3398 'Het landschap onder de stad'.



Beschrijving Historisch landschappelijke waarden



Herkenbaarheid prestedelijk landschap in Blixembosch - Oost en Blixembosch - West (gebieden)

Binnen Blixembosch - Oost en Blixembosch - West liggen verschillende gebieden waar het oorspronkelijke cultuurlandschap in hoge of middelhoge mate nog herkenbaar is en daarmee waardevol.



Jonge heide- en broekontginningen (Hl1):

De prestedelijke buurt Philipswijk is ingepast in de jonge heideontginning die hier lag. Het gebied heeft een hoge herkenbaarheid van het prestedelijk landschap.



Vochtige kampontginning (kn1)

Een deel van het puntje vochtige kampontginning ten oosten van Philipswijk maakt onderdeel uit van de groene context rond Philipswijk en heeft eveneens een hoge herkenbaarheid.



Beekdal met strookvormige verkaveling (Bs1)

Het noordwestelijkste deel van Blixembosch - Oost heeft een middel herkenbaarheid van het beekdallandschap dat hier lag. De bestaande structuren zijn in de wijk ingepast.



Akkers met zichtbare perceelsscheidingen (Ka2)

In het noordwestelijk deel van Blixembosch - Oost zijn ook structuren van de akkers met zichtbare perceelsscheidingen in de wijk ingepast. Dit gebied heeft eveneens een middel herkenbaarheid. De akkers lagen hier om een deel van het gehucht Aanschot heen. Een deel van een boerderijlocatie (bij de boerderij Aanschot 21) heeft een hoge herkenbaarheid als akkerlandschap.

Blixembosch - West en het park tussen de twee buurten in liggen geheel binnen dit landschapstype en hebben een middel herkenbaarheid. Ook hier zijn bestaande structuren in de wijk ingepast.



Nederzettingen

Het gehucht in het zuidoosten dat voor een deel binnen het plangebied lag heeft een middel herkenbaarheid als nederzetting. Bestaande structuren zijn in de wijk ingepast.



Het deel van het historisch gehucht Aanschot dat onder de bebouwing van Blixembosch - Oost lag heeft een middel herkenbaarheid. Bestaande structuren zijn in de wijk ingepast. De nog bestaande boerderij Aanschot 21 ligt hier geïsoleerd in een verstedelijkte omgeving, nog langs een oude weg en heeft net als het eerder genoemde stukje oude akker een hoge herkenbaarheid.

verplicht

Uitsnede uit de kaart Herkenbaarheid prestedelijk landschap, kaartbijlage 2 bij het RAAP-rapport 3398 'Het landschap onder de stad'.

Donkerpaars = hoge herkenbaarheid; midden paars = middel herkenbaarheid; licht paars = lage herkenbaarheid. De historische gehuchten (nederzettingen) zijn daarnaast gestippeld. Onder andere de donker paarse gebieden zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'.

Voor de gebieden met een middel herkenbaarheid (midden paars), die hierboven zijn vermeld, is geen dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' opgenomen. Binnen deze gebieden worden de historisch landschappelijke waarden geborgd met de hoofdbestemmingen en bouwvlakken.



Waardering historische landschapstypen Castiliëlaan (gebieden)



Beekdal met strook vormige verkaveling (Bs1)

Enkele stroken in het zuiden en zuidoosten van het noordelijk deel van het plangebied (Castiliëlaan/ Sint-Marie en de woonwagenlocatie) hebben als onderdeel van het beekdal een zeer hoge waarde.



Open akker (Ka1)

Helaas is binnen het plangebied van de oude akkers ten noorden van het beekdal niets meer herkenbaar.



Nederzettingen

Ook het deel van het gehucht Hoeven dat in het noordwesten van Sint Marie lag is geheel verdwenen. Van het deel dat buiten het plangebied lag is op wat bomen na niets meer te herkennen.



verplicht

Uitsnede uit de Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap/Landschapstypen, kaartbijlage 2a blad 1 bij het RAAP-rapport 3258 'De groene zoom van Eindhoven'. Donkeroranje = zeer hoge waarde. Grijs = niet cultuurlandschappelijk gewaardeerd.

Het gebied met zeer hoge waarde is in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'.



Waardevolle historische landschapselementen

Binnen Blixembosch - Oost en Blixembosch - West is een aantal historische landschapselementen bewaard gebleven. Dat betreft wegen en paden, opgaand groen en reliëf. Een aantal van die elementen is hoog of zeer hoog gewaardeerd. In het gebied Castiliëlaan zijn alleen in het zuiden van het plangebied twee strookjes opgaand groen zeer hoog gewaardeerd.



Opgaand groen en Infrastructuur

In het noordelijk deel van het plangebied zijn ten zuiden van de bebouwing van instelling Sint Marie twee structuren opgaand groen zeer hoog gewaardeerd als structurerend element in het beekdal.



Dwars door Blixembosch - Oost en Blixembosch - West loopt de weg Aanschot (een weg van voor 1832). Van het zuidelijk deel van de weg is een deel hoog en een deel zeer hoog gewaardeerd, vooral vanwege het profiel en het opgaand groen. Het noordelijk deel is in zijn geheel hoog gewaardeerd, vanwege het profiel en deels ook vanwege het opgaand groen. Aan de Aanschot staan (deels aan weerszijden van de weg) bomenrijen die zeer hoog gewaardeerd zijn. Een bomenrij helemaal in het noordwesten aan de Aanschot is hoog gewaardeerd.



In het noorden van Blixembosch - Oost staan aan weerszijden van een zijweg/-pad van de Aanschot hoog gewaardeerde bomenrijen. Het betreffende pad is aangelegd tussen 1832 en 1953 en is ook hoog gewaardeerd, vanwege het profiel en het opgaand groen.



Het pad van de Aanschot naar de monumentale boerderij Aanschot 21 is zeer hoog gewaardeerd, vanwege materialisering, profiel en het historisch ontbreken van opgaand groen.

Verder zijn in de groengebiedjes ten noorden van de Miles Davislaan en in de oksel van de Opera korte bomenrijen te vinden die hoog gewaardeerd zijn als structurerend element langs een (nu verdwenen) weg.



In het oosten van het plangebied ligt de Esperheide, een pad van voor 1832. Aan weerszijden hiervan staan bomenrijen met een zeer hoge waarde als structurerend element langs de weg. Het pad zelf heeft een midden waarde.



Aan weerszijden van de weg Philipswijk staan bomenrijen van hoge waarde als structurerend element langs de weg. De weg zelf en enkele zijpaden hebben een zeer hoge waarde.



In het groene gebied tussen Blixembosch - Oost en Blixembosch - West ligt een hoog gewaardeerde bomenrij als structurerend element van de akkers met zichtbare perceelscheidingen die hier lagen. De bomenrij ligt evenwijdig aan een nog zichtbare historische kavelgrens van voor 1832.



Reliëf

Eveneens in het hiervoor genoemde groene gebied ligt een bos van voor 1843 dat midden gewaardeerd is. Hoewel de context van het bos verdwenen is, is het bos toch vrij bijzonder als restant van het prestedelijk landschap. In een deel van het bos ligt een rabattenstructuur die nog goed herkenbaar is en als historisch reliëf een hoge waarde heeft.



verplicht

Uitsnede uit de Cultuurhistorische waarderingskaart historisch landschap/Landschapselementen, kaartbijlage 2b blad 1 bij het RAAP-rapport 3258 'De groene zoom van Eindhoven'. De rode lijnvormige structuren opgaand groen ten zuiden van Sint Marie, hebben een zeer hoge waarde en zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'.

verplicht

Uitsnede uit de Waarderingskaart landschapselementen, kaartbijlage 3 bij het RAAP-rapport 3398 "Het landschap onder de stad'. De rode en oranje lijnvormige structuren (wegen, paden en bomenrijen) en het oranje gestippelde vlakje (reliëf) zijn waardevol en zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'. De oranje bolletjes zijn monumentale bomen.

Historisch wegstructuur voor 1900: Aanschot De historische wegstructuur 'Aanschot' markeert de oude weg met verspreide bebouwing dat bekend stond als het agrarisch gehucht 'Aanschot'. De weg vormde de verbinding tussen de dorpskernen van Son en Acht en bevond zich op de hoger gelegen gronden tussen de Groote Beek (noordelijk gelegen) en de Woenselsche Heide (zuidelijk gelegen). Het tracé is, ondanks latere nieuwbouwontwikkelingen, nog in tact en wordt geflankeerd door karakteristieke bomenrijen. Enkele panden langs het tracé zijn kenmerkend voor het historische bebouwingslint.



De aanwezige karakteristieken worden ter plaatse van de bomenrijen langs het tracé geborgd doordat de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 is opgenomen. Het tracé zelf is in principe afdoende geborgd met de hoofdbestemming verkeer.

De weg zelf is vooral vanwege het profiel en het opgaand groen voor het grootste deel hoog of zeer hoog gewaardeerd en krijgt voor die delen een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2.



Langs deze historische wegstructuur bevindt zich een gemeentelijk monument Aanschot 21.



Historisch stedenbouwkundig gebied 'Philipswijk'

De Philipswijk is gelegen in het noordelijkste deel van Eindhoven, ten zuiden van Son. De oorspronkelijke landelijke nederzetting werd in 1928-1929 in opdracht van Philips opgezet om arbeiders van elders die uit een agrarische omgeving afkomstig waren de mogelijkheid te geven tot landbouw op kleine schaal. Het gehucht bestond oorspronkelijk uit een centraal ovaal, waaromheen een weg met aangrenzende, radiaal uitgelegde, langgerekte percelen van circa één hectare waarop, volgens plannen van Philips' Bouwbureau, dubbele woonhuizen en schuren werden opgetrokken. Langs de weg is een laan- beplanting van zomereiken aangebracht, de erven zijn omgeven door beukenhagen. Van de oorspronkelijke situatie resteren nog de bovenste helft van het ovaal met de oorspronkelijke, in details gewijzigde bebouwing, resten van eikenlanen en de oorspronkelijk aangeplante beukenhagen rond de, overigens verkleinde percelen. Het resterende deel van het gehucht is nu weliswaar geheel omgeven door recente uitbreidingen, maar het landelijk karakter is nog goed bewaard gebleven.



De aanwezige stedenbouwkundige karakteristieken van de wijk worden geborgd doordat de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 1 is opgenomen.

De aanwezige historisch landschappelijke karakteristieken van het gebied geborgd doordat de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 is opgenomen.



Monumenten

In het plangebied komen de volgende beschermde monumenten voor:

Adres Functie Type monument

Aanschot 21 Boerderij Gemeentelijk monument

Philipswijk 1-4, 19-32 Complex woningen Gemeentelijk monument

Beschrijvingen monumenten

Aanschot 21: Langgevelboerderij gebouwd in 1933. Het oorspronkelijke karakter van het exterieur van de boerderij is in hoofdzaak goed bewaard gebleven. De boerderij bestaat uit twee bouwlagen onder een mansardedak gedekt door gesmoorde tuile du Nord dakpannen. De noordelijke kopgevel van de boerderij is naar de openbare weg gericht. Deze gevel bezit op de begane grond twee kruisvensters met luiken en op de verdieping twee T-vensters met stolpramen. De bovenramen zijn voorzien van kathedraalglas. In de westelijke zijgevel zitten, ter plaatse van het woonhuis, twee kruisvensters met luiken waartussen de voordeur met bovenlicht is gelegen. Ter plaatse van het stalgedeelte zijn in de westelijke zijgevel, de grote gevelopeningen van de oorspronkelijke schuurdeuren dichtgemetseld en vervangen door een drietal enkele staldeuren met daartussen een viertal betonnen stalvensters. Boven één stalvenster zit een, door de goot stekend, hooiluik. De boerderij maakte deel uit van de lintbebouwing van het oude buurtschap Aanschot. Inmiddels is de boerderij omgeven door de nieuwbouwwijk Blixembosch. De boerderij bezit een stedenbouwkundige waarde als onderdeel van een oudere structuur binnen een stedenbouwkundig vernieuwde omgeving.

Philipswijk 1-4 en 19-32: Geheel van negen dubbele woonhuizen op ruime kavels aan een gebogen straat met bomen, oorspronkelijk gelegen in de gemeente Son en Breugel. Philips liet deze woningen bouwen om boerenfamilies, waarvan gezinsleden in de fabrieken werkzaam waren, in de gelegenheid te stellen een kleinschalig agrarisch bedrijf uit te oefenen. De symmetrische eenlaagse panden hebben een steil zadeldak boven het middendeel en een lager schild aan de beide zijgevels. Het gehele dak is gedekt met rode tuiles du Nord en ligt met de nok parallel aan de straat. De topgevels aan de zijkanten zijn bekleed met liggende rabatdelen. Eenvoudige deuren zijn geplaatst in het midden van de voorgevel en in de zijgevels. De ramen zijn samengesteld. De woningen worden omgeven door tuinen, die van de straat zijn gescheiden door middel van beukenhagen. Hoewel een gedeelte inmiddels is verdwenen, is het een landschappelijk fraai ensemble, dat van cultuurhistorisch belang is wegens de typologie van de woningen en als een woningbouwproject dat een bijzondere plaats inneemt in de ontwikkeling van Eindhoven.



Bescherming van de monumentenstatus geschiedt middels de Erfgoedverordening 2010 en de Wabo.

3.7 Verkeer en parkeren     

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven.

Autoverkeer

De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.

verplicht

Uitsnede kaart 'Eindhoven op weg', Regio en Randweg / Automobilist

In het plangebied zijn de Shakespearelaan, Opera, Sprookjesbos en Buitendreef als wijk- en buurtontsluitingsweg aangewezen. Hier geldt een snelheidsregime van 30 of 50 km/uur. Vaak maken deze 'wijk- en buurtontsluitingswegen' deel uit van primaire dan wel secundaire routes voor hulpdiensten. Dat legt beperkingen op aan het aantal en de vorm van snelheid remmende voorzieningen.



De straten Huizingalaan, Hondsruglaan, Tempellaan en John F. Kennedylaan zijn aangewezen als gebiedsontsluitingsweg. Hier wordt het verkeer gebundeld en is sprake van een snelheidsregime van 50 of 70 km/uur.



Alle overige wegen in het plangebied zijn erftoegangswegen met een snelheidsregime van 30 km/uur.



Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat uit drie soorten fietsroutes. Dat netwerk is in de Agenda Fiets 2016-2025, als uitwerking van Eindhoven op Weg, geactualiseerd. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes. Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

verplicht

Uitsnede kaart 'Agenda Fiets 2016-2025



Binnen het plangebied liggen twee snelfietsroutes, namelijk de route centrum – Ekkersrijt (de lichtgroene lijn) en de Slowlane (de rode lijn). Het tracé van de Slowlane is inmiddels gewijzigd en volgt de Buitendreef en Esperheide naar de Tempellaan en volgt vervolgens de Tempellaan tot de rotonde Eindhovenseweg/Esp. Hiermee is de oversteek over de Kennedylaan naar Esp-Noord en de Eindhovenseweg die op de kaart staat komen te vervallen.

De snelfietsroutes zijn hoogwaardige fietsroutes. Op een snelfietsroute moet een fietser zoveel mogelijk non-stop, comfortabel en veilig kunnen fietsen. Het zijn brede, vrij liggende asfaltfietspaden met goede verlichting en in principe voorrang op kruisend verkeer.



Aan de Hondsruglaan en Tempellaan zijn primaire fietsroutes gelegen. De primaire fietsroutes zijn ook van een hoog kwaliteitsniveau. De kenmerken komen overeen met die van snelfietsroutes, maar het ambitieniveau om deze kenmerken te realiseren is iets lager.



Tot slot is een aantal secundaire fietsroutes aanwezig in het plangebied. Dat zijn de dunne gestippelde lijnen in voorgaande afbeelding. Secundaire fietsroutes hebben geen specifieke inrichtingseisen, maar worden wel gekenmerkt door een of andere vorm van fietsvoorzieningen. Dat kunnen vrij liggende of aanliggende fietspaden zijn, maar ook fietsstroken of fietssuggestiestroken.



Openbaar vervoer

Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.



verplicht

Uitsnede kaart 'Eindhoven op weg', Regio en Randweg / (H)OV reiziger

Door het plangebied zelf loopt geen HOV-tracé. Wel maakt de Huizingalaan onderdeel uit het HOV-tracé in de richting van bedrijventerrein Ekkersrijt en Eindhoven Airport. De wijk is ontsloten met openbaar vervoer via een reguliere stadslijn. Deze route is niet op de afbeelding en de plankaart weergegeven omdat deze in tegenstelling tot een HOV-verbinding niet ruimtelijk structurerend is.

Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.



De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.

In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.



Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe bewoners.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart



Binnen onderhavig plangebied is ingevolge het Groenbeleidsplan 2017 hoofdzakelijk de strategie 'Stad, rood beeldbepalend' van toepassing. De maatschappelijke voorzieningen aan de Castiliëlaan zijn gelegen binnen de strategie 'Stad, groen bepalend'. Dit geldt ook voor bebouwing in de voormalige Philipswijk. Als 'Structureel stadsgroen' zijn aangemerkt het Aanschotpark en het groen rondom de Huizingalaan, Hondsruglaan, Tempellaan, Philipswijk en John F. Kennedylaan. Tot slot worden het deelgebied rondom de Castiliëlaan en het deelgebied met de woonwijk Blixembosch van elkaar gescheiden door het beekdal van de Groote Beek, dat is aangewezen als 'Multifunctioneel groen'. Dit multifunctionele groen maakt echter geen onderdeel uit van het plangebied.



Strategie: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Strategie: Stad, groen beeldbepalend

Het betreft gebieden met een bijzonder groen imago, vaak gelegen aan de periferie van de stad. Uitgangspunt voor deze gebieden is het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene karakter. Deze gebieden maken ook onderdeel uit van de groene kaart (onderdeel verordening bomen en nadere regels). Voor de kap van bomen (met een omtrek van 45 centimeter op een stam hoogte van 130 centimeter) in deze gebieden is een vergunning verplicht. Uitzondering hierop vormt de taxus welke vanaf een omtrek van 30 centimeter een vergunningplicht kent.

Strategie: Structureel stadsgroen

Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.

Strategie Multifunctioneel groen

Het betreft voornamelijk aan de stadsrand gelegen gebieden met uiteenlopende groenfuncties, gericht op relatief intensieve benutting van het landschap. Het beleid is gericht op het versterken van het contact tussen de stedelingen en het landschap, derhalve met een relatief intensieve benutting van het landschap. Uitgangspunt daarbij is het behouden van de aanwezige natuur- en landschapskwaliteiten en waar mogelijk deze verder te ontwikkelen. Gebruiksfuncties zijn veelal volkstuinen, golfbanen, bos, natuureducatie, kleinschalige sportgebieden, maneges, wandelen, fietsen, maar ook landbouw.



Gebieden met deze aanduiding liggen voor een belangrijk deel in het Natuur Netwerk Brabant. Verdere verstedelijking (toevoeging van niet aan het groen gebonden functies of gebouwen) is in deze categorie derhalve niet aan de orde tenzij in geval van zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie. De aanleg van nieuwe sportcomplexen wordt uitgesloten (wel eventueel verplaatsing van sportterreinen naar minder kwetsbare locaties). Uitbreiding van sportcomplexen kan echter niet worden uitgesloten. Versterking van multifunctioneel groen als element van de ruimtelijke hoofdstructuur is in het bijzonder gewenst langs de Oirschotsedijk (verbinding met groengebied Groene Woud).



Het plangebied

Daar waar de strategieën 'Stad, rood bepalend', 'Stad, groen bepalend' en 'Structureel stadsgroen' gelden zijn de bestaande groenstructuren als 'Groen' bestemd. Het snippergroen is opgenomen binnen de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Binnen deze bestemmingen is groen toegestaan. Hiermee wordt het aanwezige groen op een goede wijze beschermd. Ter plaatse van de waterpartijen van enige omvang, zoals de vijver aan de Stiffelio, waterpartijen aan de Castiliëlaan, in de voormalige Philipswijk en watergangen parallel aan de straat Aanschot, is de bestemming 'Water' opgenomen. Deze wateren worden met deze bestemming beschermd. Historisch groen wordt tevens beschermd met een dubbelbestemming (zie paragraaf 3.6.2). Deze dubbelbestemming heeft tot doel het behoud van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke (groen)waarden.



Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

3.8.2 Beleid Bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;

- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;

- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of of de Verordening Bomen 2015. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels Bomen

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.



Het plangebied

Binnen het plangebied staan volgens de Groene Kaart grote aantallen basisbomen, Basisbomen zijn volgens het beleid in principe vervangbaar. Waardevolle (gemeentelijk en particulier) en monumentale bomen dienen in principe te worden behouden waarbij, bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkzaamheden in de buurt van deze bomen, uit een bomeneffectanalyse moet blijken of en welke maatregelen nodig zijn voor behoud. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

3.9 Maatschappelijke voorzieningen     

Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen. In het plangebied zijn meerdere maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Het deelgebied rondom de Castiliëlaan vormt een cluster van maatschappelijke functies, zoals het orthopedagogisch centrum St. Marie (Kentalis), het revalidatiecentrum Blixembosch en meerdere schoolgebouwen. In het andere deelgebied zijn verspreid over het woongebied Blixembosch een aantal basisscholen en kinderopvanglocaties gelegen. In de buurt Blixembosch-Oost zijn rondom het buurtwinkelcentrum aan de Ouverture een SPIL-centrum en medisch-maatschappelijke voorzieningen zoals een apotheek, huisartsen- en tandartsenpraktijk geclusterd.

3.10 Detailhandel     

Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende visies. De gemeenteraad heeft op 15 december 2015 ingestemd met de regionale en subregionale visies. In diezelfde raadsvergadering is ook de gemeentelijke detailhandelsnota vastgesteld. Deze is op 2 november 2016 gepubliceerd.

3.10.1 Regionale detailhandelsvisie Metropoolregio Eindhoven     

De detailhandelswereld is de laatste jaren sterk veranderd. Er zijn een aantal belangrijke trends en ontwikkelingen die daaraan ten grondslag liggen: de economische crisis, toename internetdetailhandel, vergrijzing, huishoudenssamenstelling, veranderend consumentengedrag, het verdwijnen van supermarkten en andere voorzieningen (zoals banken, bibliotheken etc.) in centra en branchevervaging. Deze trends en ontwikkelingen hebben grote gevolgen voor het winkellandschap.

Goed voorzieningenniveau

Het doel van de regionale detaihandelsvisie is om een goed voorzieningenniveau voor de inwoners van de regio te creëren. De detailhandelsstructuur in de regio is opgebouwd uit verschillende lagen. Het centrum van Eindhoven en Ekkersrijt vormen de top van de piramide. Beiden hebben een bovenregionaal verzorgingsgebied. De tweede laag van de piramide bestaat uit regionaal en bovenlokaal verzorgende centra. Deze centra hebben een belangrijke functie in de subregio of voor de omliggende gemeenten. Daarna volgen de grote en kleine kernverzorgende centra, de belangrijkste winkelcentra in de kernen met een lokaal verzorgingsgebied. De onderste laag van de piramide zijn de wijk- en buurtcentra (inclusief kerkdorpen). Naast alle centra zijn er in de regio diverse PDV-locaties. Op Ekkersrijt en de Engelseweg na hebben deze locaties veelal een lokaal verzorgingsgebied.

verplicht

Detailhandelsstructuur Metropoolregio Eindhoven

Specifieke thema's

Op drie regionale thema’s is specifiek ingezoomd. Het gaat om supermarkten, internetdetailhandel en marketing. Supermarkten zelf hebben de voorkeur voor een vestigingsplaats aan de rand van een centrum of net buiten het centrum. Echter, een gevarieerd aanbod in een centrum is van groot belang voor de levensvatbaarheid van het centrum. Daarom is het essentieel om supermarkten zoveel mogelijk in centra te vestigen of te behouden. Daarbij is het wel van belang dat de overheid de supermarkten zo goed mogelijk faciliteert (bijvoorbeeld bij parkeren, goede bereikbaarheid of een slimme oplossing voor een uitbreidingsvraag).

Internetdetailhandel kent allerlei (verschijnings)vormen met verschillende ruimtelijke consequenties. In de visie wordt ingegaan op deze vormen en aangegeven waar deze het beste gevestigd kunnen worden (zie de regionale afspraken die hieronder zijn beschreven).

Tot slot het thema marketing. Gemeenten moeten niet allemaal hetzelfde willen zijn, maar een statement maken en dat ook met trots uitdragen. Vervolgens is het goed om evenementen en activiteiten aan te bieden die passen bij het profiel en het ook kunnen versterken.

Regionale afspraken

Op basis van de trends en ontwikkelingen en de visie, zijn in de detailhandelsvisie regionale afspraken geformuleerd. In de subregionale detailhandelsvisies worden deze afspraken nader uitgewerkt.

  • Detailhandel wordt geconcentreerd in bestaande winkelgebieden (ruimtelijke concentratie) om zo de hoofdstructuur te behouden en te versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen moeten passen bij het verzorgingsgebied en aantoonbaar kwaliteit toevoegen en de structuur versterken;
  • Nieuwe detailhandelsontwikkelingen vinden in principe alleen plaats in de concentratiegebieden of op plekken waar dat voor de leefbaarheid noodzakelijk is;
  • Supermarkten worden gerealiseerd in of aan de rand van bestaande winkelgebieden;
  • Solitaire supermarkten op bedrijventerreinen of perifere detailhandelslocaties zijn niet toegestaan;
  • Perifere detailhandel (PDV) met een bovenlokale impact wordt geclusterd op bestaande locaties. Er worden in principe geen nieuwe PDV-locaties met een bovenlokale functie toegevoegd;
  • Er komt geen Retail Park of mega mall in de regio;
  • Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor de consument zijn toegestaan op bedrijventerreinen (passen in reguliere bestemming);
  • Zuivere afhaalpunten (pick-up points) worden geconcentreerd op bestaande detailhandelslocaties of op een kruispunt van passanten;
  • Internetwinkels met een fysieke bezoekmogelijkheid en een showroom worden gezien als reguliere winkels en worden gerealiseerd op een bestaande detailhandelslocatie;
  • Ontwikkelingen met een bovenlokale impact worden subregionaal afgestemd (nader gespecificeerd in subregionale detailhandelvisies), ontwikkelingen met een regionale impact worden regionaal afgestemd.

3.10.2 Detailhandelsvisie Stedelijk Gebied Eindhoven     

In de detailhandelsvisie van de subregio Stedelijk Gebied Eindhoven wordt gestreefd naar een sterke, vitale en dynamische detailhandelsstructuur. Het beleid is gericht op het versterken van de bestaande detailhandelsstructuur. Nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel mogen niet ten koste gaan van de bestaande (perspectiefrijke) winkelgebieden.

verplicht Detailhandelsstructuur Stedelijk Gebied Eindhoven

Het regionaal detailhandelsbeleid streeft naar een heldere en evenwichtige voorzieningenstructuur, waarbij onderscheid en complementariteit van winkelgebieden centraal staan. Dit houdt in dat detailhandel zoveel mogelijk wordt geclusterd in winkelgebieden en verspreide bewinkeling wordt afgebouwd. Dit geldt ook voor grootschalige winkels zoals tuincentra en bouwmarkten. Indien deze ruimtelijk niet inpasbaar zijn, dan is vestiging buiten de aangewezen winkelgebieden in regionaal verband bespreekbaar. De afwegingen voor het al dan niet toestaan van nieuwvestiging van een tuincentrum of bouwmarkt is gericht op de consumentenverzorging in het verzorgingsgebied.

De hoofdwinkelgebieden hebben allemaal een eigen functie in de structuur. Aard, omvang en samenstelling van het aanbod zijn afgestemd op de verzorgingsfunctie. De binnenstad van Eindhoven moet streven naar het toevoegen van het topsegment om haar positie te verstevigen.

Perifere concentraties hebben een complementair en aanvullend aanbod ten opzichte van de centrumvoorzieningen en buurt- en wijkvoorzieningen. Verbreding van het aanbod is niet het uitgangspunt. Uitzondering hierop is de locatie Ekkersrijt. De consument verwacht in dit winkelgebied een compleet aanbod op het gebied van ‘in en om het huis’. Ekkersrijt dient uit te groeien tot één van de leidende perifere winkelconcentraties in Nederland.

De komst van een Retail Park (Mega Mall) in de regio is niet wenselijk. Een dergelijke ontwikkeling heeft een verstorend effect op de bestaande structuur en ondermijnt de ontwikkelingskansen van andere clusters.

Internetafhaalpunten voor consumenten (met of zonder showroom) kunnen bestaande winkelgebieden versterken en worden daarom zoveel mogelijk in of aansluitend aan deze gebieden gesitueerd.

Nieuwe initiatieven

Het Rijk heeft de "Ladder voor duurzame verstedelijking" in het leven geroepen om nieuwe stedelijke ontwikkelingen aan te toetsen. In de regionale detailhandelsvisie is ook een soort 'ladder' opgenomen voor nieuwe initiatieven. Aan nieuwe winkelontwikkelingen wordt in principe meegewerkt als:

  1. de initiatiefnemer kan aantonen dat het initiatief een meerwaarde heeft voor de lokale en/of regionale detailhandelsstructuur.
  2. aangetoond kan worden dat het initiatief resulteert in een versterking van de bestaande detailhandelslocaties. Wanneer dit niet het geval is, dient nadrukkelijk beargumenteerd te worden of er sprake is van meerwaarde en waarom het initiatief niet in- of aangrenzend aan een bestaand winkelgebied kan worden gefaciliteerd. De argumenten dienen van ruimtelijke aard te zijn, bijvoorbeeld grootschaligheid/ ruimtelijke inpassing, bereikbaarheid en parkeren en bevoorrading.
  3. aangetoond kan worden dat het initiatief geen (blijvende) negatieve effecten heeft op de bestaande detailhandelsstructuur en/of in het beleid aangegeven ontwikkeling daarvan.

Wanneer er op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau ingestemd wordt met een initiatief, dient het initiatief onderbouwd te worden op basis van ruimtelijke ordening relevante criteria (in de ruimtelijke onderbouwing). De ladder en de criteria zijn in regionale detailhandelsvisie uitgebreid beschreven.

3.10.3 Detailhandelsnota gemeente Eindhoven     

Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. Zoals hiervoor beschreven heeft de detailhandelssector te maken met veel veranderingen. De veranderingen raken de consument, de ondernemer en de vastgoedeigenaar. Het is zaak om uit deze veranderingen een positieve impuls te halen. De veranderende markt zorgt immers ook voor nieuwe kansen die goede winkelgebieden verder kunnen versterken. Zeker voor een stad als Eindhoven is het belangrijk om gewenste initiatieven een plek te geven binnen de structuur. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

Beleid op onderdelen

Op onderdelen is de detailhandel aan grote veranderingen onderhevig. De volgende onderdelen zijn nadrukkelijk opnieuw tegen het licht gehouden:



Megasupermarkten

Vanwege de mogelijke effecten van megasupermarkten op de voorzieningenstructuur, met name op de winkelcentra die een belangrijke functie op het gebied van boodschappen doen hebben, wordt de solitaire vestiging van megasupermarkten niet toegestaan. Evenmin als de vestiging van dergelijke supermarkten op perifere detailhandelslocaties. Vestiging van een nieuwe megasupermarkt op een nieuwe locatie heeft met name gevolgen op buurt- en wijkniveau. Juist vanwege het feit dat deze buurt- en wijkstructuur zo zorgvuldig is opgebouwd en de inwoners beschikken over een supermarkt in de directe woonomgeving, is het behoud en de versterking hiervan uitgangspunt. In alle gevallen is de uiteindelijke locatie natuurlijk cruciaal voor de effecten.



Inpassing van een megasupermarkt in de bestaande reguliere winkelcentra behoort tot de mogelijkheden. Reëler lijkt de kans dat een bestaande supermarkt uitbreidt tot grootschalige supermarkt. Een dergelijk initiatief (uitbreiding tot of nieuwvestiging van een megasupermarkt) in een van de bestaande winkelcentra wordt beoordeeld op de mogelijke effecten op het perspectief van de tot de structuur behorende winkelgebieden. Slechts wanneer geen structuur verstorende effecten worden verwacht, kan worden meegewerkt aan het initiatief. Dit is in lijn met Europees (Europese Dienstenrichtlijn), landelijk en provinciaal beleid (ladder voor duurzame verstedelijking).

Internethandel Met de komst van internethandel is een nieuw type bedrijf ontstaan met bijbehorende kenmerken. We maken onderscheid tussen twee typen internethandel:

1. Internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid

Bij deze vorm van internethandel is er geen contact tussen internetwinkel en klant. Alle klantencontacten met de klant en de verzending van de goederen gebeurt uitsluitend via het internet of per post. Deze vorm van internethandel wordt in ruimtelijke zin niet aangemerkt als detailhandel. Zij kunnen voorkomen als uitsluitend kantoor maar ook als bezorgdienst.

Locaties waar deze kantoorachtige internethandel zich kan vestigen zijn: bedrijventerreinen, kantoorlocaties, woonwijken (kleinschalig en mits zij geen overlast bezorgen), buitengebied en PDV-locaties. Locaties waar internet bezorgdiensten zich zouden kunnen vestigen zijn bedrijventerreinen, kantoorlocaties en PDV-locaties.

2. Internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid

Hier kan de klant de internethandel bezoeken om de bestelde artikelen af te halen, te retourneren (de zogenaamde afhaalpunten). Daarnaast zijn er ook afhaalpunten waar ook andere zaken mogelijk zijn, zoals het presenteren, kopen, bestellen en omruilen van artikelen (de webwinkel).

Een afhaalpunt is een vorm van internethandel met fysieke bezoekmogelijkheid en rekenen we juridisch-planologisch tot detailhandel. Dat wil zeggen dat afhaalpunten in principe ingepast kunnen worden op (de vele) locaties waar reeds een detailhandelsbestemming op zit. Door deze benadering is het mogelijk om grip te houden op de verdere ontwikkeling van dit fenomeen. Zelfstandige afhaalpunten, ook wel Pick-Up- Points, kunnen alleen of geclusterd (meerdere afhaalpunten dus) gevestigd worden. Door clustering kunnen verkeersstromen beter geconcentreerd worden.

Webwinkels (waar ook artikelen gepresenteerd worden en / of waar men ook niet via internet bestelde artikelen kan kopen) beschouwen we als detailhandel. Ter voorkoming van ongewenste concurrentie op ruimtelijke aspecten zoals bereikbaarheid, parkeren of gebiedsbestemming bieden we voor deze vorm van detailhandel alleen mogelijkheden in winkelcentra en (mits passend in branchering) op PDV-locaties.

Kringloopbedrijven en –winkels Kringloopwinkels (oftewel tweedehands winkels) richten zicht op het verhandelen van nog bruikbare artikelen die via diverse kanalen worden verkregen. Daarnaast is er een bedrijfstak ontstaan die zich het best laat benoemen als kringloopbedrijven. Deze richten zich op het opruimen van boedels waarbij vervolgens, in het bedrijf, bruikbare en onbruikbare zaken van elkaar worden gescheiden en bovendien artikelen die nog bruikbaar gemaakt kunnen worden, worden opgeknapt of verwerkt tot grondstof of 'halffabricaat'. Kringloopbedrijven hebben daardoor een andere ruimtelijke impact op hun omgeving dan kringloopwinkels / tweedehands winkels.

Vanwege de koppeling van de verkoop met andere bedrijfsmatige activiteiten en het doelgerichte bezoek door consumenten, is de vestiging van kringloopbedrijven op bedrijventerreinen min of meer gemeengoed geworden. Voor kringloopbedrijven geldt dan ook dezelfde beleidslijn als voor perifere detailhandel. Kringloopbedrijven zijn op de reguliere zgn. PDV-locaties (Categorie III) toegestaan voor wat betreft hun detailhandelsactiviteiten, omdat het aanbod voor een zeer groot deel voor “in en om het huis” is. Verder kan de beleidslijn voor productiegebonden detailhandel op bedrijventerreinen een uitkomst bieden voor kringloopbedrijven.

Kringloopwinkels (winkels in tweedehands goederen zonder het totaalconcept van inzamelen en verwerken/repareren) worden als detailhandel beschouwd. Mogelijkheden voor vestiging in Eindhoven worden hiervoor dan ook alleen geboden in winkelcentra en op de zgn. PDV-locaties (Cat. III, ook vanwege het grote aandeel “in en om het huis”).

Trafficlocaties Trafficlocaties (stations, ziekenhuizen, campussen, tankstations) worden een steeds belangrijkere aankoopplaats. Detailhandel op dergelijke locaties past dan ook binnen de huidige trends en ontwikkelingen. Omvang en invulling hiervan moeten passen bij de functie van de locatie en het gebied en is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit. De detailhandel dient dus hoofdzakelijk gericht te zijn op de reizigers / forensen of werknemers / studenten op de locatie en mag niet concurreren met de reguliere winkelgebieden. Denk hierbij aan mandjeswinkels of micromarkten (onbemande gemakswinkels met bijv. gekoelde drank en versartikelen). Het vestigen van afhaalpunten op deze locaties is mogelijk. Voor trafficlocaties geldt dat vanwege de diversiteit in verschijningsvorm elk initiatief afzonderlijk beoordeeld wordt.

Voormalige (buurt)winkelstrips

De toekomstwaarde van (buurt)winkelstrips staat, met name door het veranderde consumentengedrag, sterk onder druk. Dit uit zich in een toenemende winkelleegstand en functiewijziging. Beleidsmatig wordt hier dan ook niet ingezet op behoud van de winkelfunctie. Voor het nog aanwezige winkelaanbod in de perspectiefarme strip kan verplaatsing naar een nabijgelegen perspectiefrijk wijk- of buurtcentrum een optie zijn. In voorliggend plangebied betreft het alleen de winkelstrip Heezerweg (binnen de Ring, Stratum).

De gemeentelijke doelstelling is in ieder geval behoud van ruimtelijke kwaliteit en het voorkomen van verpaupering. Het heeft de voorkeur dat de "plek" voor de buurt behouden blijft. Ervaringen in Eindhoven (b.v. Genderdal) en elders in Nederland hebben uitgewezen dat de meest duurzame oplossingen meestal uit het gebied zelf afkomstig zijn. Ook hier is echter de initiële rol van de gemeente het faciliteren van het gesprek tussen de belanghebbenden. Vervolgens moeten er keuzes gemaakt worden voor toekomstig gebruik, mede afhankelijk van ligging en kwaliteit van de bebouwing en de potentie in de omgeving.

Winkelleegstand Leegstand van winkelpanden heeft diverse oorzaken, bestaat al langer en is een zichtbaar gevolg van de dynamiek in het winkellandschap. Leegstand is in de visie van de gemeente Eindhoven een maatschappelijk probleem wanneer de veiligheid in het geding komt of een dermate grote invloed op de directe omgeving heeft (zie ook paragraaf over voormalige (buurt)winkelstrips) dat hierdoor de vitaliteit van centrumgebieden onder druk komt te staan. Dat is immers niet altijd het geval. Zolang dat niet het geval is, is leegstand vooral een probleem van de eigenaar van het vastgoed.

Het belang van leefbaarheid en waar mogelijk beperken van (mogelijke) leegstand is een van de uitgangspunten van de detailhandelsnota. Dat wordt gedaan door in eerste instantie scherpe keuzes te maken over waar we welke vormen van detailhandel een plek bieden en dus ook waar niet. Ook blijven we winkellocaties ruim bestemmen zodat verandering van functie eenvoudig blijft. Verder biedt de Stichting Middenstands- en Bedrijfshuisvesting (SMB) subsidie voor eigenaren of huurders die willen investeren in de uitstraling van hun pand. Een opgeknapt pand levert niet alleen meerwaarde op voor het bedrijf, maar zorgt ook voor het behoud van maatschappelijke en economische functies van de wijk waar het gevestigd is. Kortom, een positief effect voor het bedrijf en de omgeving.

Bijzondere initiatieven In de toekomst kunnen en zullen zich kansen voordoen waarbij een nieuw (on brand) initiatief (Technologie, Design of Kennis), naar aard, reikwijdte en schaal, passend bij de ambities van Brainport Eindhoven zich wil vestigen op een locatie die daarvoor niet bestemd is. Een ondergeschikte vorm van detailhandel kan hier deel van uitmaken en valt dan ook buiten de daarvoor aangewezen locaties in de detailhandelsstructuur, zoals vastgelegd in deze nota. Het voorbeeld bij uitstek is Piet Hein Eek op Strijp R. In de detailhandelsnota zijn voorwaarden opgenomen waaronder dergelijke initiatieven kunnen worden toegestaan.

Positie en perspectief per stadsdeel

In de detailhandelsnota 'Wie kiest, wordt gekozen' is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor dit bestemmingsplan is winkelconcentratie 'Blixembosch' in stadsdeel Woensel-Noord van belang. In de detailhandelsnota is aangegeven dat dit winkelcluster een helder afgebakend verzorgingsgebied heeft. Ook is er een compleet aanbod aan voorzieningen. Gezien deze omstandigheden is het perspectief voor dit cluster goed en streeft gemeente Eindhoven hier dan ook naar stabilisatie.

3.11 Horeca     

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid in gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog

Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht

Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten.

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.



Het plangebied

Het horecabeleidsplan omschrijft geen positie en perspectief per stadsdeel. Dit bestemmingsplan heeft met name betrekking op woonwijken gelegen rondom enkele radiaalwegen. Deze woonwijken omvatten woongebieden, winkelcentra, parken, scholen, culturele instellingen en sportverenigingen.

Woongebieden

Woongebieden worden aangemerkt als restrictiegebieden. Bestaande horeca kan worden gehandhaafd en in beperkte mate worden uitgebreid, mits daarbij geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie. De bestaande horecabedrijven moeten in staat worden gesteld om aan de potentiële vraag te kunnen voldoen. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier echter niet gewenst. Indien een horecagelegenheid sluit wegens marktomstandigheden of wordt gesloten, is een nieuw bedrijf op deze locatie niet gewenst.

Winkelcentra/-gebieden

Winkelcentra en winkelgebieden in woonwijken worden aangemerkt als toelatingsgebieden. Met betrekking tot nieuwe horeca wordt een terughoudend beleid gevoerd. Primaire en doorslaggevende toets zal daarbij zijn of zij de woonfunctie bedreigen. Uitbreiding met nieuwe horecavestigingen zal voornamelijk gaan om locaties in of aan bestaande (buurt)winkelcentra en andere gemeenschaps- of multifunctionele centra. Horeca kan voor een zekere levendigheid zorgen, nodig voor de leefbaarheid in een wijk. Overigens geldt voor (nieuwe) woonwijken dat hier altijd ontwikkelingsmogelijkheden aanwezig moeten zijn voor buurt- en wijkgebonden horeca. Het gaat dan om horecavoorzieningen die geïntegreerd worden in een wijkwinkelcentrum, waar ook andere publieksgerichte voorzieningen aanwezig zijn.

Parken

Parken worden getypeerd als toelatingsgebied. Een (bescheiden) horeca-inrichting kan het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid ed. grenzen stellen aan de mogelijkheden.

Scholen

Bij scholen (onderwijsinstellingen) gaat het om de totale omvang van de school c.q. het schoolterrein en het daarmee gemoeide draagvlak voor horeca. Het is niet de bedoeling dat horecavoorzieningen op schoolterreinen een autonome horecafunctie hebben. De perspectieven van horeca in dit soort specifieke milieus zijn sterk projectgebonden en dienen dus als zodanig per project beoordeelt te worden. Scholen worden aangemerkt als toelatingsgebied.

Culturele instellingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

Sportverenigingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de sportverenigingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Ze richten zich hoofdzakelijk op activiteiten van sportieve of recreatieve aard. Het is ze niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij hun activiteiten betrokken zijn. Het is maximaal twaalf al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die de gestelde schenktijden overschrijden. Deze bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

3.12 Bedrijvigheid     

Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 2 november 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.

Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.

In de nota worden de bedrijventerreinen van Eindhoven verdeeld in vier typen terreinen. Daarnaast zijn nog eens 32 kleinschalige locaties (kleiner dan 2 ha) in de nota beschreven. Dit plangebied omvat geen (typen) bedrijventerreinen die in de Bedrijventerreinennota worden beschreven.

Het plangebied

In het plangebied bevindt zich enige bedrijvigheid, behorende bij de woningen aan de Wildeman (nrs. 16 t/m 30) in de buurt Blixembosch-Oost.



De bedrijven in het plangebied zijn in het kader van de voorbereiding van dit bestemmingsplan geïnventariseerd. Uit deze inventarisatie is gebleken dat de bedrijven uit milieuoogpunt bezien geen onaanvaardbare effecten hebben op de omgeving. De geldende planologische situatie wordt dan ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van een bedrijf aan huis is onder voorwaarden toegelaten bij de woonfuncties.

3.13 Kabels, leidingen en straalpaden     

Alleen ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden moeten op de verbeelding en in de regels worden opgenomen. Binnen het plangebied van dit plan komen geen kabels, leidingen of straalpaden voor die planologisch beschermd moeten worden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

4.1.2 Conclusie     

Dit bestemmingsplan richt zich op het vastleggen van de bestaande situatie en van de functionele en ruimtelijke structuur. Er worden met onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.



Gelet op het bovenstaande zijn de ontwikkelingen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt niet genoemd als activiteit in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er is om die reden geen sprake van een noodzakelijke MER of m.e.r.-beoordelingsplicht.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Voor dit bestemmingsplan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast. Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.). Daarnaast worden bedrijven die gezien hun aard en activiteiten niet in onderhavig plangebied thuishoren en/of voor kunnen komen, uitgesloten (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met ontheffing, toegelaten milieucategorie (categorieën 1 t/m 3.2).

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

Vanwege de ligging vlakbij de snelweg A50 ligt een deel van het plangebied binnen de zone van 600 meter rondom deze weg. Daarnaast ligt een deel van het plangebied binnen de zones van wegen gelegen in stedelijke gebied met een maximumsnelheid van 50/70 km per uur, bestaande uit 2-4 rijstroken, met een zonebreedte van 200-350 meter aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de as daarvan. Het gaat vooral om wegen met een gebiedsontsluitingsfunctie (Castiliëlaan, Huizingalaan, Hondsruglaan, Tempellaan en John F. Kennedylaan).



In het kader van de nota "Eindhoven op weg" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone. Gezien de beperkte verkeersintensiteiten op deze wegen in het plangebied kunnen deze verder buiten beschouwing worden gelaten.



De Wet geluidhinder maakt onderscheid tussen zogenaamde bestaande situaties en nieuwe situaties. Ingevolge hoofdstuk VI, afdeling 3 ("bestaande situaties") van de Wet geluidhinder behoeft voor de reeds aanwezige geluidgevoelige bebouwing geen nieuw akoestisch onderzoek te worden ingesteld. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.



Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, zijn niet toegestaan.

4.3.3 Railverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai     

Railverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai zijn hier niet aan de orde. Het plangebied ligt niet binnen de zone van een spoorweg, gezoneerd industrieterrein of luchthaven.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing     

Dit plan betreft een actualisatie en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarom kan gesteld worden dat er geen sprake is van een "in betekende mate" project, zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Het plan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk. Gelet op het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid.

4.5.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen. De risicobronnen worden afgeleid van de risicokaart van gemeente Eindhoven. Onderstaand zijn twee uitsneden van de risicokaart weergegeven.

verplicht

Verbeelding plangebied met risicobronnen

verplicht

Uitsnede 2 van de risicokaart van gemeente Eindhoven

Inrichtingen

Gasdrukregel- en meetstations

In het plangebied is een aantal gasdruk-, meet- en regelstations gelegen.



Ingevolge het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer gelden hiervoor veiligheidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Om te borgen dat deze niet binnen de veiligheidsafstanden kunnen worden gerealiseerd worden regels in het bestemmingsplan opgenomen. In onderstaande tabel zijn de afstanden weergegeven.

verplicht

Figuur Tabel 3.12 Activiteitenbesluit



In de regels van dit bestemmingsplan is gewaarborgd dat ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstation' geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. In onderstaande tabel zijn de bijbehorende veiligheidsafstanden opgenomen.

Locatie Veiligheidsafstand kwetsbare objecten Veiligheidsafstand beperkt kwetsbaar object
Topaasring 30 N01 (Blixembosch-West) 15 meter 4 meter
Sterredaalder (Blixembosch-Oost) 10 meter 4 meter

Voor andere gasdrukmeet- en regelstations die in het plangebied voorkomen is geen planologische bescherming nodig via dit bestemmingsplan.

BRZO-bedrijf, Ekkersrijt 7604 in Son en Breugel

Op het ten noorden van het plangebied gelegen bedrijventerrein Ekkersrijt is een BRZO-bedrijf gevestigd. Het gaat om een inrichting waar opslag van zeer giftige stoffen en aquatoxische stoffen plaatsvindt. Vanwege de grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen valt het bedrijf onder de werking van het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (BRZO-2015/Seveso III). De plaatsgebonden risicocontour ligt nagenoeg helemaal binnen de grens van de inrichting. Het invloedsgebied van de inrichting bedraagt echter 2.720 meter en is rood gearceerd op uitsnede 2 van de risicokaart hierboven. Zoals uit die afbeelding op te maken is, valt een groot deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van het BRZO-bedrijf.



Dit bestemmingsplan voorziet niet in de toevoeging van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van de BRZO-inrichting. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een verantwoording van het groepsrisico op zijn plaats. Deze verantwoording is opgenomen in paragraaf 4.4.4.



Overige inrichtingen

Naast bovenstaande inrichtingen zijn geen noemenswaardige inrichtingen binnen of in de nabijheid van het plan die van invloed zijn op dit plan of vanwege welke planologische bescherming in dit bestemmingsplan op zijn plaats is.



Transport

Voor dit plangebied zijn drie transportroutes van belang die een nadere afweging behoeven op het onderdeel externe veiligheid. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van de rijksweg A50 en de gemeentelijke weg John F. Kennedylaan. Verder is de buisleiding (Gasunie) ten noorden van het plangebied voor dit bestemmingsplan van belang. Er zijn binnen of in de omgeving van het plangebied geen andere vervoersbronnen aanwezig die van invloed zijn op de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied.



Rijksweg

Uit de regeling Basisnet blijkt dat de route "A58: Knp. Ekkersweijer - A50 (Eindhoven)" en "A50: afrit 10 (Eerde) - A58 (Eindhoven)" geen plaatsgebonden risicocontour of plasbrandaandachtsgebied heeft. Daarom dient een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. In paragraaf 4.4.4 wordt hier verder op ingegaan.



Over de John F. Kennedylaan vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het grootste deel van het gedeelte van deze weg, dat gelegen is in onderhavig plangebied, is momenteel in beheer van Rijkswaterstaat. Hiervoor wordt verwezen naar de afbeelding hieronder, waarin de beheergrens van het rijk is aangegeven met een rode lijn en de rijksgronden in paars. Dit deel van de John. F.Kennedylaan is geen onderdeel van het Basisnet.

verplicht

Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied (200 m) van deze transportroute, zoals te zien is op voorgaande uitsneden van de risicokaart (mintgroene zone ten oosten van het plangebied).



In 2010 is een onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico's van bulktransport over gemeentelijke wegen binnen Eindhoven ("Transport Gevaarlijke stoffen door de Gemeente Eindhoven: SRE Milieudienst, 25 oktober 2010, Rapportnr. 491815-491816). Hieruit blijkt dat er voor de gemeentelijke wegen geen plaatsgebonden risicocontouren (10-6/jaar) worden berekend. Verder is het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde en worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden met onderhavig plan. Hierbij is de standaardverantwoording uit de "Visie externe veiligheid - 2009" van toepassing.



Buisleidingen

Binnen het plangebied liggen geen buisleidingen die bescherming behoeven in het kader van externe veiligheid. Ten noorden van het plangebied ligt een hogedruk gasleiding van Gasunie. Het plangebied is niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van de leiding gelegen. Wel ligt het plangebied voor een klein deel binnen het invloedsgebied van deze buisleiding. Het invloedsgebied is op voorgaande uitsneden van de risicokaart met een paarse zone aangeduid. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied is een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. Deze is opgenomen in paragraaf 4.4.4. Verder is in de regels van dit bestemmingsplan gewaarborgd dat ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' geen objecten voor verminderd zelfredzame personen gerealiseerd mogen worden.



Hoogspanningslijnen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig die bescherming behoeven in het kader van externe veiligheid.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid     

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200 meter van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt. Hierin staat o.a. dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen (minder dan 50 woningen, waarbij de woningen niet specifiek bedoeld zijn voor een hulpbehoevende of minderjarige doelgroep) binnen 200 meter van de lokale wegen de standaard verantwoording groepsrisico geldt. Het plan past binnen de criteria.

4.5.3 Groepsverantwoording     

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord door de gemeenteraad. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen.

Risicobronnen



BRZO-inrichting, Ekkersrijt 7604 in Son en Breugel

Zoals aangegeven vindt binnen deze inrichting opslag plaats van zeer giftige stoffen en aquatoxische stoffen. Uit de gegevens van risicokaart.nl blijkt dat het 'toxisch' scenario maatgevend is.



Afhankelijk van de toxiciteit van de vrij te komen (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. Als enige maatregel hiertegen is zorgen dat de toxische stoffen niet in de gebouwen kunnen komen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Deze maatregel kan relatief makkelijk worden toegepast. Deze maatregel geldt voor alle nieuwbouw binnen het gehele plangebied waar meerdere personen gedurende een langere periode van de dag in verblijven, zoals bijvoorbeeld kantoren, fabrieken en werkplaatsen. Voor bijvoorbeeld een magazijn/opslagloods geldt dit niet.



Uit de gegevens van risicokaart.nl is verder op te maken dat het groepsrisico van deze inrichting in de QRA van 26-1-2016 is berekend. Sindsdien hebben er zich binnen het plangebied geen wijzigingen voorgedaan met betrekking tot (beperkt) kwetsbare objecten. De GR-Curve is weergeven in onderstaande afbeelding. Het groepsrisico ligt onder de oriënterende waarde. In de vigerende vergunning van 22-08-2016 is rekening gehouden met de best beschikbare techniek (BBT).



verplicht

Figuur fN-curve BRZO-inrichting, Ekkersrijt 7604 in Son en Breugel

Gemeentelijke wegen

Volgens de Visie externe veiligheid van gemeente Eindhoven is een standaard verantwoording van het groepsrisico van toepassing wanneer minder dan 50 woningen worden gerealiseerd langs lokale wegen in de zone van 0 tot 200 m. Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt dan ook geen nieuwe woningen mogelijk. Hieronder volgt dan ook deze standaard verantwoording.



Binnen zone van 0 tot 200 m zijn de blootstelling aan brandbare gassen (BLEVE) en toxische gassen de bepalende scenario's. Uitgaande van de diverse elementen van de verantwoordingsplicht leidt dit tot het volgende standaard externe veiligheidsadvies:

  • De "Beleidsregels bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid gemeente Eindhoven" zijn van toepassing.
  • De ontvluchtingsrichting vanuit het bouwwerk moet van de risicobron af gericht zijn.
  • Eigenaren van bouwwerken moeten, indien van toepassing, ontruimingsafspraken maken met de gebruikers daarvan.
  • Er is geen specifiek verzoek om advies van de Veiligheidsregio noodzakelijk. Wel moet een kopie van het advies naar de Veiligheidsregio worden toegezonden.



Rijksweg en gasleiding

Aangezien het een conserverend plan betreft zal het groepsrisico niet toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Gezien het feit dat er geen verhoging is in de dichtheid van personen, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor wat betreft de buisleiding. Voor de snelweg dient een volledige verantwoording plaats te vinden, omdat het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt.



Verantwoording groepsrisico



Bepaling van de dichtheid van personen

In de herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld dat de samenstelling van de populatie onveranderd blijft. Dit bestemmingsplan zorgt dan ook niet voor een verhoging in de dichtheid van personen ten aanzien van het betreffende wegtracé. In de risicoberekeningen zijn de dichtheden en de hoogte van het groepsrisico weergegeven.



Mogelijkheden voor de hulpdiensten

Het gehele gebied is goed bereikbaar. Verder voldoen de bluswatervoorzieningen aan de richtlijn 'Bluswater en bereikbaarheid'.



Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Dit bestemmingsplan is een actualisatieplan, waarbij geen nieuwe locaties gerealiseerd kunnen worden waar zich verminderd zelfredzame personen kunnen bevinden.



Voor- en nadelen van andere mogelijkheden met lager groepsrisico

Het plangebied is een actualisatieplan. Hierdoor worden andere mogelijkheden met een lager groepsrisico niet verder besproken.



Advies Veiligheidsregio

Conform artikel 9 van het Bevt, artikel 12 Bevb en artikel 13 Bevi dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio in verband met de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid. Dat is gebeurd. De reactie van de Veiligheidsregio luidt als volgt.

De Veiligheidsregio geeft aan geen op- of aanmerkingen te hebben naar aanleiding van het voorontwerp. Dit wordt als volgt toegelicht. Dit bestemmingsplan is vooral gericht op actualisering en niet op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De risico's veranderen niet. Ook de zelfredzaamheid van de mensen blijft hetzelfde. Het plangebied is voor de hulpdiensten goed (tweezijdig) bereikbaar en er zijn voldoende bluswatervoorzieningen.

4.5.4 Vergunningvrij bouwen     

In artikel 5, derde lid onder c bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is geregeld dat de bepalingen voor vergunningsvrij bouwen uit artikel 2, onderdelen 3 (bijbehorend bouwwerk bij een woning) en 22 (het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg) bijlage II Bor, niet van toepassing zijn op een activiteit die plaatsvindt in:

  • een in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen;
  • een gebied waarin die activiteit op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een inrichting, transportroute of buisleiding dan wel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding;
  • een gebied dat is gelegen binnen een van toepassing zijnde afstand als bedoeld in artikel 3.12, 3.18, 3.28, 3.30a, 4.3, 4.4, 4.5, 4.5a, 4.5b, 4.77 of 4.81 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.



Gelet op deze bepaling is het dus niet nodig om in het bestemmingsplan regels op te nemen om te voorkomen dat binnen deze zones vergunningsvrij kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten kunnen worden gebouwd of uitgebreid.

4.5.5 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen voor onderhavig plan.

4.6 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.7 Bodem     

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn de gegevens van alle bekende bodemonderzoeken opgenomen.



Op diverse locaties in Eindhoven zijn verontreinigingen aangetroffen, het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen het plangebied dan ook niet bekend.



Uit de kaart 'Schone bodem' uit de Atlas van de ondergrond van gemeente Eindhoven blijkt dat er binnen het plangebied geen locaties bekend zijn waar sprake is (geweest) van een ernstig geval van bodemverontreiniging (zie onderstaande verbeelding).

verplicht

Uitsnede van de kaart Schone bodem uit de Atlas van de ondergrond van gemeente Eindhoven. Het plangebied is met blauw omlijnd.



Dit bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt dan ook geen nieuwe functies of bodemingrepen mogelijk vergeleken met het vorige bestemmingsplan. In geval van nieuwe activiteiten kan het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk zijn. Dit geldt bijvoorbeeld bij het aanvragen van sommige vergunningen en bij het afvoeren van vrijkomende partijen grond.



Het aspect bodem vorm geen belemmering bij dit bestemmingsplan.

4.8 Natuur     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt.



De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk.



Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo is een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.



Het plangebied

In het plangebied is uit waarnemingen bekend dat er diverse beschermde soorten voorkomen (o.a. vogels, zoogdieren en amfibieën). Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en richt zich voornamelijk op het vastleggen van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan zorgt dan ook niet voor aantasting van (het leefgebied van) (beschermde) soorten.



Algemene zorgplicht

Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.

4.9 Geur     

Om een gezond leefklimaat te garanderen moet beoordeeld worden of er geen onaanvaardbare immissie van geur plaatsvindt op geurgevoelige bestemmingen binnen het plangebied. De bedrijven die zijn gevestigd op industrieterrein Ekkersrijt kennen op basis van de VNG-richtafstanden een ruim voldoende afstand tot de geurgevoelige bestemmingen in Blixembosch. Hierdoor kan onaanvaardbare geurimmissie voor deze bedrijven worden uitgesloten.

Voor het BRZO-bedrijf Rendac, gevestigd aan de Kanaaldijk Noord 20 te Son in de gemeente Son en Breugel, moet nader worden onderzocht of er sprake is van een aanvaardbare geurimmissie. De provincie Noord-Brabant is de vergunningverlenende instantie voor de omgevingsvergunning en het aspect geur is één van de onderdelen uit die vergunning. Aangezien de provincie het bevoegd gezag is, moet de geurhinder worden getoetst aan de beleidsregels industriële geur Noord-Brabant 2018. De beleidsregel industriële geur Noord-Brabant 2018 stelt in artikel 8, lid 1 dat bij de beoordeling van bestaande activiteiten de volgende richt- en grenswaarden gebruikt moeten worden (zie tabel x). Op basis van deze tabel moet er bij een conserverend bestemmingsplan worden uitgegaan van een richtwaarde van 1,0 oug(H)/m3, uitgedrukt in 98-percentielen, bij het beoordelen van de geuroverlast van Rendac. Wanneer de geurimmissies onder deze richtwaarde komt wordt gesproken over een aanvaardbare geurhinder.

In figuur x is de geurcontour met de richtwaarde van 1,0 oug(H)/m3, uitgedrukt in 98-percentielen, van het bedrijf Rendac op kaartbeeld weergegeven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de geurcontour niet overlapt met de woningen en andere geurgevoelige bestemmingen in het plangebied. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar geurklimaat.

Tabel x: richt- en grenswaarden die van toepassing zijn op bestaande activiteiten, alsmede op bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk



98-percentiel
99,99-percentiel
Omgevings- categorie Richtwaarde ouE(H)/m3 Grenswaarde ouE(H)/m3 Richtwaarde ouE(H)/m3 Grenswaarde ouE(H)/m3
Wonen 1,0 2,0 10 20
Gemengd 2,0 4,0 20 40
Overig 10 10 100 100

Figuur x:

verplicht

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'     

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.

In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense klimaattoets     

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid     

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.



De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.



Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm     

Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.



Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.



Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.

Ontwerpnorm waterberging privaat terrein

De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.



In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.



De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.



Stimulans klimaatadaptatiebeleid

De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.



Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.



De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool     

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.



De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.



Principewerking van de rekentool

De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.



De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.



Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.



De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  • Wat zijn de kerngegevens van het project?
  • Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  • Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  • Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.



In rekentool waterberging wordt de werking van de rekentool in detail beschreven.

5.4 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.4.1 Checklist watersysteem     

Checklist Watersysteem
A-wateren binnen plangebied Ja, binnen Blixembosch-Oost de waterstructuren Count Basiegracht – Stiffelio, Daniel Defoelaan – Luisa Miller – Don Carlos – Klein Duimpje – Wildeman en de sloot parallel ten oosten van de John F. Kennedylaan.
B-wateren binnen plangebied Ja, de sloot parallel ten westen van de John F. Kennedylaan en enkele sloten aan achterzijden van woningen (veelal plangrens).
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging Niet of nauwelijks
Attentiegebied NNB Nee, wel Natuurnetwerk Brabant (Tongelreep en Dommel in Dommelplantsoen)
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Staan vermeld in de bodemparagraaf
Infiltratie praktisch mogelijk? Nee
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

5.4.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water     

In het plangebied is het volgende oppervlaktewater gelegen:

  • de stedelijke waterpartijen (grachten) in Blixembosch-Oost nabij de Daniël Defoelaan, Luisa Miller, Wildeman, Klein Duimpje, Don Carlos, Stiffelio en Count Basiegracht;
  • de watergang met vijver nabij Philipswijk;
  • een aantal kleinere (droogvallende) watergangen nabij Esperheide, en omgeving Aanschot;
  • de particuliere vijverpartijen ter plaatse van het Instituut St. Marie nabij de Castiliëlaan. De afvoer van het oppervlaktewater loopt via de Groote Beek onder de A58 naar de Dommel te Son.



De opbouw van de bodem is van invloed op de karakteristiek van het watersysteem. In het plangebied treft men een toplaag aan die sterk is geroerd door de stedelijke ontwikkelingen (waaronder door de aanleg van wegen en gebouwen). Een watersysteem kent verscheidene waterstromen (met verschillende kwantiteit en kwaliteit). Aan de hand daarvan wordt het watersysteem van dit plangebied beschreven. Daarbij wordt ook over de grens van het plangebied gekeken.

5.4.3 Oppervlaktewater     

Vanuit het regenwaterrioolstelsel vinden lozingen plaats op de stedelijke waterpartijen (grachten) in Blixembosch-Oost nabij de wegen Daniël Defoelaan, Luisa Miller, Wildeman, Klein Duimpje, Don Carlos, Stiffelio en Count Basiegracht en op de (droogvallende) watergang langs het volkstuincomplex. De vijver nabij Philipswijk doet dienst voor de opvang van regen en grondwater. Deze vijver heeft verder geen afvoer naar overig oppervlaktewater. Het oppervlaktewater voert uiteindelijk via de Groote Beek af richting de Dommel te Son.

5.4.4 Grondwater     

De maaiveldhoogten in het plangebied variëren van circa 15 à 15,5 meter + N.A.P. in het noordwestelijk gelegen dal van de Groote Beek en in omgeving Aanschot, tot ca. 17 à 17,5 meter + N.A.P. in het gebied ten westen van de Ouverture. Voeding van het grondwater in het plangebied geschiedt door infiltratie van regenwater en door toestroming vanuit het regionale watersysteem.



De ontwatering van het gebied geschiedt door ondergrondse afstroming naar oppervlaktewater. Daarnaast is het plangebied onderdeel van het regionale systeem. Zoals grondwater het gebied instroomt, zo stroomt grondwater het gebied ook uit. In Blixembosch-Oost is tevens een drainagesysteem in het openbare terrein aangelegd waarmee grondwater kan worden afgevoerd. Onttrekkingen van grondwater in dit gebied zijn niet bekend.

5.4.5 Regenwater     

Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied bestaat uit een gemengd stelsel voor het gebied rondom de Castiliëlaan, Blixembosch-West en het gedeelte van Blixembosch-Oost ten zuiden van eerdere genoemde grachten. Middels een gemengd stelsel wordt regenwater en afvalwater gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldenbarneveltlaan. Het overige deel van Blixembosch-Oost heeft een verbeterd gescheiden rioolstelsel waarbij regenwater en afvalwater apart wordt ingezameld. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldenbarneveltlaan. Het schone regenwater wordt geloosd op de waterpartijen langs de Daniël Defoelaan, Luisa Miller, Wildeman, Klein Duimpje, Don Carlos, Stiffelio en Count Basiegracht en op de (droogvallende) watergang langs het volkstuincomplex. Om piekafvoeren te voorkomen kan het peil in deze waterpartijen tijdelijk stijgen en vindt een beperkte afvoer plaats middels stuwconstructies. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem. Verdamping wordt in dit plan buiten beschouwing gelaten.

5.4.6 Waterkwaliteit     

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken.

5.4.7 Afvalwater     

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het gemengd riool dan wel het vuilwaterriool. Beide stelsels voeren af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldenbarneveltlaan.

5.5 Toekomstige situatie van het watersysteem     

Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. Op dit moment zijn geen nieuwe ontwikkelingen bekend die een noemenswaardige verandering in het watersysteem met zich meebrengen.



De waterpartijen/grachten langs de wegen Daniël Defoelaan, Luisa Miller, Wildeman, Klein Duimpje, Don Carlos en Count Basiegracht hebben een onderhoudsstrook met een breedte van ongeveer 4 meter. Deze stroken zijn (mede) bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden. De waterpartij nabij Stiffelio heeft geen aparte onderhoudsstrook, maar wordt omgegeven door een plantsoen. De overige watergangen lopen langs een wandel-/fietspad of weg welke dienst doen als onderhoudsstrook. De betreffende onderhoudsstroken blijven met dit bestemmingsplan behouden.



Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengd stelsel om te bouwen naar gescheiden stelsel danwel beter te benutten zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten.



Nieuwe her(ontwikkelingen) maken ook deel uit van watersysteem, welke dienen te voldoen aan het 'paraplubestemmingsplan waterberging 2020'. Daarbij (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken (na waterberging) gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Daar waar er een gescheiden stelsel ligt dient er gescheiden te worden aangesloten. Voor enkele activiteiten (bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden.

5.6 Advies / overleg Waterschap     

In ... 2020 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Zij hebben aangegeven ingestemd te zijn met onderhavig bestemmingsplan. Zij gaven aan dat er geen ontwikkelingen bekend zijn die een noemenswaardige verandering in het aangesloten verhard oppervlak met zich meebrengen. De wijze waarop wordt omgegaan met water blijft ongewijzigd. Het plan is van gering waterhuishoudkundig belang.



Indien er in de toekomst zich binnen het plangebied kansen voordoen om het gemengde rioolstelsel verder om te bouwen naar een gescheiden stelsel zal de gemeente deze kansen, indien effectief en doelmatig, proberen te benutten. Het waterschap en de gemeente Eindhoven hebben een goede samenwerking.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "Blixembosch 2020" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

6.4.1 Inleidende regels (Artikel 1 en 2)     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In Wijze van meten zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.

6.4.2 Bestemmingsregels     

Bestemming "Bedrijf" (Artikel 3)

Deze bestemming is toegekend aan de gronden en opstallen van bedrijven in het plangebied.



Hierbinnen zijn bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 2, alsmede ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' bestaande bedrijven behorende tot ten hoogste categorie 3.2 als bedoeld in de bij deze regels behorende "Lijst van bedrijfsactiviteiten" toegestaan. Voornoemde lijst is gebaseerd op de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering".



Bedrijven die ingevolge de Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn en risicovolle inrichtingen, zijn uitgesloten. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de gelijknamige functieaanduiding. Productiegebonden detailhandel is onder voorwaarden toegelaten. Andere detailhandel uitsluitend als bestaand. Er kan ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de "Lijst van bedrijfsactiviteiten" maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd. De bouwvlakken zijn dusdanig gesitueerd dat enige uitbreiding van de bebouwing mogelijk is.



Bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' (Artikel 4)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen en gasdrukmeet- en regelstations. Bij een gasdrukmeet- en regelstation is een aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstation' opgenomen, ter plaatse waarvan geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan.



Bestemming `Centrum´ (Artikel 5)

Deze bestemming is gelegd op de winkelcentra Blixembosch (Ouverture). De bestemming beperkt zich niet alleen tot winkels. Naast detailhandel zijn ook dienstverlenende bedrijven en instellingen, maatschappelijke voorzieningen alsmede woningen toegelaten. Binnen de bestemming `Centrum´ is ook horeca toegestaan. Deze is beperkt tot en met categorie 1 ingevolge de "Lijst van horeca-activiteiten". Detailhandel, horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen zijn uitsluitend op de begane grond toegestaan, tenzij anders aangeduid.



Bestemming `Groen" (Artikel 6)

Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau" en "structureel groen op wijk- en buurtniveau" is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook zogenoemd 'snippergroen' en kleinere waterpartijen.



Tevens is in het Aanschotpark een omgevingsvergunningstelsel opgenomen het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of het planten, rooien of kappen van houtopstanden.



Bestemming `Maatschappelijk" (Artikel 7)

Het betreft hier een "verzamelbestemming" ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is.



Horeca is uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Ook detailhandelsvoorzieningen, dienstverlenende bedrijven en dienstverlenende instellingen zijn toegestaan voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening.



Bestemming `Verkeer' (Artikel 8)

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.



Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 9)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en groenvoorzieningen die een onderdeel zijn van de straatinrichting.



Bestemming `Water´ (Artikel 10)

Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.



Bestemming `Wonen' (Artikel 11)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw.



Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bij "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimum diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.



Er is gekozen voor standaardisering van de diepte van het bouwvlak met het oog op rechtsgelijkheid. Veel "grondgebonden woningen" hebben een bestaande diepte van 8 tot 10 m. Mogelijkheden tot uitbreiding van hoofdbebouwing naar 12 m is substantieel en praktisch. Bij de bepaling van de minimaal te behouden tuindiepte worden reeds in de tuin gerealiseerde bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Door het bepalen van de diepte van het bouwvlak vervalt de noodzaak om de achtergevelrooilijn vast te leggen.



Bij vrijstaande woningen op relatief ruime kavels is als diepte van het bouwvlak in beginsel een maat van 15 m aangehouden. Voor minimaal resterende diepte van de achtertuinen bestaan dezelfde uitgangspunten als bovenstaand zijn verwoord. Bij meergezinswoningen is voor de bepaling van het bouwvlak de bestaande situatie aangehouden.



Bij een aantal vrijstaande woningen is door middel van een specifieke bouwaanduiding een zone aangegeven waarbinnen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd. Dit wordt aangeduid als onbebouwde zijde. Dit om te voorkomen dat visueel een dichte wand ontstaat en het straatbeeld verandert. Vanuit de straat kan anders het beeld ontstaan van aaneengesloten woningen terwijl het vrijstaande woningen betreft.



Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.



Bestemming `Wonen - Woonwagenstandplaats' (Artikel 11)

Deze bestemming is opgenomen voor de woonwagenstandplaats aan de Castiliëlaan. In de regels is het maximum aantal wooneenheden opgenomen. De bebouwing op deze locaties in de vorm van woonwagens of woonwagenwoningen is intensief (hoge bebouwingsdichtheid). Door daaraan specifieke bouwregels te verbinden wordt een evenwichtig bebouwingsbeeld beoogd.



Dubbelbestemming `Waarde - Archeologie - 1 (Artikel 12)

Deze bestemming geldt voor die delen in het plangebied, waarbij bij bepaalde ingrepen eerst nader archeologisch onderzoek vereist is. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.



Dubbelbestemming `Waarde - Cultuurhistorie - 1´ (Artikel 13)

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor gebieden waar de bebouwing binnen het plangebied van cultuurhistorische waarde is. De regels zijn opgesteld ten behoeve van het behoud van de cultuurhistorische waarden van die bebouwing.



Dubbelbestemming `Waarde - Cultuurhistorie - 2´ (Artikel 14)

De gebieden en landschapselementen in het plangebied welke cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie - 2 gekregen. De begrenzing van de gebieden en de landschapselementen zijn gebaseerd op de rapporten van RAAP "Het landschap onder de stad" en "De groene zoom van Eindhoven". Ter toelichting en onderbouwing zijn deze rapporten als bijlage bij deze toelichting gevoegd.



In de regeling is opgenomen dat advies wordt gegeven door de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur. Dit advies wordt uitgebracht op basis van genoemd onderzoek.

6.4.3 Algemene regels     

Onder de Algemene regels zijn opgenomen: de Anti-dubbeltelregel, Algemene aanduidingsregels, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels.



Anti-dubbeltelregel (Artikel 15)

Deze regel dient ter voorkoming van misbruik van de bouwregels in die zin dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.



Algemene aanduidingsregels (Artikel 16)

Deze regels voorzien in regelingen voor de gebiedsaanduidingen die in de verbeelding zijn opgenomen. Zo is sprake van regelingen betreffende verschillende veiligheidszones waarbinnen al dan niet in beginsel bepaalde gevoelige, c.q. kwetsbare functies zijn toegestaan.



Algemene afwijkingsregels (Artikel 17)

In dit artikel zijn enkele binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het onder voorwaarden overschrijden van bouwgrenzen, bouwvlakken en maatvoeringen.



Overige regels (Artikel 18)

In de overige regels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen, te weten voor parkeren en voor waterberging.



Voorwaardelijke verplichting parkeren

Hierin is geregeld dat moet worden voldaan aan de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 bij bouwen. Ook is er een mogelijkheid opgenomen om van de regels af te wijken. De verwijzing naar de beleidsregels is dynamisch zodat altijd de meest actuele nota parkeernormen geldend is.



Voorwaardelijke verplichting waterberging

In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.



Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.



De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.



Bestaande situaties gesplitste woningen

Voor de bedoelde bestaande situaties zoals in dit bestemmingsplan geregeld in de begrippenlijst gaat het uitsluitend om legale bestaande gevallen op grond van het bestemmingsplan en niet om bestaande legale gevallen op basis van de huisvestingswet en/of - verordening. Hierdoor worden de bestaande legale situaties op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan (en situaties die beschikken over een betreffende vergunning voor planologisch strijdig gebruik), in dit bestemmingsplan ook positief bestemd.

6.4.4 Overgangs- en slotregels     

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht betreffende bouwen en gebruik in strijd met het bestemmingsplan en de Slotregel - zijnde een verwijzing naar de naam van het bestemmingsplan - opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

    - Bouwen en Wonen

    - Openbare leefomgeving

    - Bedrijven

  • Gebiedsgericht

    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid

    - Actiegebieden

  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Voor dit conserverende bestemmingsplan geldt dat het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd door gemeentelijke gronduitgifte of bij een overeenkomst of omdat er enkel sprake is van “kruimelgevallen”.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 2 september 2020. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij de voorbereiding is overleg geweest met:

  • 1. Provincie Noord-Brabant
  • 2. Waterschap de Dommel
  • 3. Trefpunt Groen Eindhoven
  • 4. Henri van Abbestichting
  • 5. Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven
  • 6. Veiligheidsregio
  • 7. Rijkswaterstaat

Wij hebben een aantal vooroverlegreacties ontvangen. Hieronder is een samenvatting van de ontvangen vooroverlegreacties weergegeven met het gemeentelijk standpunt op die reacties.

1. Provincie Noord Brabant

Het voorontwerpbestemmingsplan is beoordeeld aan de hand van de Brabantse Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening Noord Brabant. Het plan is in overeenstemming met de provinciale belangen.

antwoord

Wij vinden het prettig te vernemen dat het voorontwerpbestemmingsplan voldoet aan de provinciale belangen.

2. Waterschap de Dommel

Ingestemd wordt met het bestemmingsplan in het kader van de watertoetsprocedure. Door de conserverende aard van het voorliggende plan blijft de wijze waarop wordt omgegaan met water ongewijzigd. Het plan is daardoor van gering waterhuishoudkundig belang.

Het Eindhovens gemeentelijk waterbeleid is in dit plangebied van toepassing. Dit waarborgt dat hier op een goede manier wordt omgegaan met de waterhuishoudkundige belangen.

Aandacht wordt gevraagd voor het feit dat direct grenzend aan het plangebied van het bestemmingsplan Blixembosch 2020 een door de provincie aangewezen regionaal waterbergingsgebied ligt, omringd door een reserveringsgebied waterberging. In dat verband wordt verwezen naar een bijgevoegde bijlage.

Het is van belang dat de gemeente zich hiervan bewust is bij eventuele toekomstige ontwikkelingen grenzend aan dit plangebied. Het heeft geen directe consequenties voor het plangebied zelf.

antwoord

Wij vinden het prettig te vernemen dat het voorontwerpbestemmingsplan voldoet aan de waterhuishoudkundige belangen.

De opmerking die verband houdt met een door de provincie aangewezen regionaal waterbergingsgebied, omringd door een reserveringsgebied waterberging wordt voor kennisgeving aangenomen.

3. Trefpunt Groen Eindhoven

In het huidige bestemmingsplan is tussen Alzira nummer 22 en nummer 24 een klein stukje bestempeld als groen. In het voorontwerpbestemmingsplan is dit stukje groen verdwenen. In Voor al het overige geldt dat de huidige bestemmingsplannen niet verschillen van het voorontwerpbewstemmingsplan.  

antwoord

Op de genoemde locatie is sprake van kleine stukjes groen, het zogenaamde snippergroen. Conform de, in overleg met de vakspecialist gemaakte werkafspraken, bestemmen we snippergroen als 'Verkeer' of als 'Verkeer-Verblijfsgebied'. In dit geval heeft de genoemde locatie de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' gekregen. De voor 'Verkeer-Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn ook bestemd voor groenvoorzieningen.

4. Henri van Abbestichting

De Henri van Abbe Stichting geeft aan dat zij in deze fase geen opmerkingen heeft tegen het voorontwerpbestemmingsplan.

antwoord

Wij vinden het prettig te vernemen dat de Henri van Abbestichting zich kan vinden in het voorontwerpbestemmingsplan.

5. Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven

De Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven heeft het voorontwerpbestemmingsplan bekeken en geeft aan geen vooroverlegreactie in te dienen, omdat er geen sprake is van wederopbouw. In dat geval is afgesproken dat met name de Henri van Abbestichting haar advies uitbrengt, en dat de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven daarin volgend is.

Zij blijft het op prijs stellen dat ook deze plannen haar worden toegestuurd voor een zienswijze en om te bezien of wederopbouw aan de orde is.

antwoord

Wij vinden het prettig te vernemen dat de Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven zich kan vinden in het voorontwerpbestemmingsplan.

6. Veiligheidsregio

De Veiligheidsregio geeft aan geen op- of aanmerkingen te hebben naar aanleiding van het voorontwerp. Dit wordt als volgt toegelicht. Dit bestemmingsplan is vooral gericht op actualisering en niet op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De risico's veranderen niet. Ook de zelfredzaamheid van de mensen blijft hetzelfde. Het plangebied is voor de hulpdiensten goed (tweezijdig) bereikbaar en er zijn voldoende bluswatervoorzieningen.

antwoord

Wij vinden het prettig te vernemen dat de Veiligheidsregio zich kan vinden in het voorontwerpbestemmingsplan.

7. Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat voert aan dat in de inleiding van de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan is aangegeven dat naar verwachting op 1 januari 2021 de Omgevingswet in werking treedt. Dit is ondertussen veranderd in 1 januari 2022.

Verder is in paragraaf 4.5.1 van de genoemde toelichting aangegeven dat de John. F. Kennedylaan een gemeentelijke weg is. Dit is echter slechts gedeeltelijk het geval. Het overgrote deel van het gedeelte van deze weg, dat gelegen is in het onderhavige plangebied, is momenteel in beheer van Rijkswaterstaat. Hiervoor wordt verwezen naar een bij de inspraakreactie gevoegde kaart, waarin de beheergrens van het rijk is aangegeven met een rode lijn en de rijksgronden in paars. Dit deel van de John. F.Kennedylaan is geen onderdeel van het Basisnet. Verzocht wordt daarom de toelichting op dit punt aan te passen.

antwoord

De suggesties, die zijn gedaan met betrekking tot de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet en de aanpassing van de tekst in paragraaf 4.5.1, worden overgenomen.

9.3 Inspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen van 3 september 2020 tot en met 14 oktober 2020. In die periode is iedereen in de gelegenheid gesteld een reactie ten aanzien van het voorontwerp in te dienen. Naast de officiële publicatie in het huis aan huis blad Groot Eindhoven en op de gemeentelijke website heeft een extra publicatie in het Groot Eindhoven plaatsgevonden op 2 september 2020. Ook is de ter inzage legging gedurende twee weken dagelijks via Facebook onder de aandacht gebracht en is melding gedaan aan de woningcorporaties, die bezit hebben binnen het plangebied. Deze aanvullende manieren om de ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan onder de aandacht te brengen, zijn gekozen, omdat het in de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage lag niet mogelijk was om inloopavonden te organiseren vanwege Covid-19. Tevens is eenieder de mogelijkheid geboden om telefonisch of per email vragen te stellen over het voorontwerpbestemmingsplan.

Hieronder is een samenvatting van de ontvangen reacties weergegeven met het gemeentelijk standpunt op die reacties.

Inspraakreacties:

1. Bewoner Bloedkoraal

Door de wijzigingen van de plannen vermindert zijn uitzicht. De bosschages zijn erg dicht en hoog. Verder wordt zijn kant van de sloot niet/ nauwelijks onderhouden. Tot nu toe deed hij dat dan maar zelf, maar daarmee is hij gestopt. Hij neemt aan dat degene aan wie de gemeente het werk uitbesteedt beide kanten van de sloten moet doen.

Verzocht wordt vervolgens om geen populieren of andere hoge bomen te planten, waardoor de opbrengst van zonnepanelen sterk wordt gehinderd. Veel particulieren zouden dat ook niet (meer) moeten doen. Het scheelt echt direct veel in de opbrengst merkt hij uit eigen ervaring op.

Gerefereerd wordt aan een (grote) hoeveelheid werk en tekst, die vaak moeilijk te begrijpen is. Hij heeft gezocht naar veranderingen in het nieuwe bestemmingsplan.

Hoewel hij aangeeft de tijd en kennis waarschijnlijk niet te hebben, komt hij tot de conclusie dat er niets verandert. Hij wil graag weten of dat klopt en als het niet klopt hoe zit het dan wel zit. Meneer geeft twee tips: 1) als er niets verandert zouden wij onze tijd ergens anders aan hebben besteed en 2) als er wel iets verandert zouden we dat wat duidelijker voor de burger gecommuniceerd kunnen hebben.

antwoord

Het bestemmingsplan Blixembosch 2020 is een actualisatieplan. Nieuwe ontwikkelingen zijn daarin niet voorzien. De wijzigingen van de plannen, waarop meneer doelt in zijn reactie, zien niet op bestemmingsplan Blixembosch 2020 en liggen buiten het plangebied van dit nieuwe bestemmingsplan. De dichtheid, het soort en hoogte van bomen en beplanting betreffen overigens geen aspecten, die in een bestemmingsplan worden bepaald, geregeld of meegenomen. Hetzelfde geldt voor het onderhoud van sloten: dit wordt niet geregeld in een bestemmingsplan. Indien meneer hierover opmerkingen heeft of bijvoorbeeld een klacht wenst in te dienen, adviseren wij hem contact op te nemen met de gemeente Eindhoven via telefoonnummer 14 040 of gebruik te maken van de 'Buiten Beter- app' (te downloaden via buitenbeter.nl).

De gemeente is verplicht voor haar gehele grondgebied te beschikken over actuele bestemmingsplannen. De kern van het bestemmingsplan is geformuleerd in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Op basis van dit artikel worden voor een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan aangewezen gronden een bestemming toegewezen. Ook worden in verband met die bestemming in elk geval regels gegeven over het gebruik van de grond en de bouwwerken daarop. Dit artikel is niet alleen belangrijk voor de vorm van het bestemmingsplan (bestemming en regels) maar ook leidend in de onderbouwing van de ruimtelijke keuzes ("een goede ruimtelijke ordening"). Een bestemmingsplan moet bestaan uit een kaart (de verbeelding), regels en een toelichting. De toelichting vormt de goede ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt ingegaan op het doel van het bestemmingsplan, het relevante beleid, een beschrijving van het plangebied, de relevante omgevingsaspecten (m.e.r., geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, flora en fauna, water, archeologie, etc.) en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ook bevat de toelichting een uitleg van de regels. Mede door de vaak specialistische onderwerpen is een bestemmingsplan voor veel mensen moeilijk leesbaar. Als er echt sprake zou zijn geweest is van belangrijke ontwikkelingen of wijzigingen informeren we de bewoners op een andere manier. In de zogenaamde actualisatieplannen, zoals Blixembosch 2020, wijzigt echter bijna niks. Het gaat meer om het toetsen van dit bestemmingsplan aan de huidige regelgeving en het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. Zo is bijvoorbeeld door landelijke wetgeving meer mogelijk geworden om zonder vergunning te bouwen op achterterreinen bij woningen. Dit hoeft dan niet meer in het bestemmingsplan te worden geregeld.

2. Bewoner Opaal

a. Meneer heeft zich verbaasd over paragraaf 4.3.3 van de toelichting (railverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai). De tekst die daar staat vermeld staat ver af van de ervaring van veel inwoners in Blixembosch. Uit de figuur in paragraaf 3.2.4 maakt hij op dat er een zeer beperkte gebied rond Eindhoven airport gezoneerd is als luchthaven. Tegelijkertijd blijkt uit onderzoek van onder andere de GGD Zuid-Oost dat meer dan 30% van de bewoners nabij het vliegveld (maar buiten het 20 Ke gebied) hinder tot ernstige hinder ondervinden van het vliegverkeer. Als bewoner van de wijk deelt hij die ervaring. Het is niet aangenaam om te weten dat het 7 uur 's-ochtends is door het geluid van opstijgende vliegtuigen, of om te weten wat de windrichting is aan de hand van de start- en landingsgeluiden. Meneer begrijpt dat de wetgeving op dit gebied nogal achterloopt op de realiteit, maar dat hier verandering in aan het komen is met de o.a. de "Aanvullingsregeling geluid Omgevingswet", die juni van dit jaar in concept is gepubliceerd. In referentie wordt ingegaan op de gevolgen voor de definitie van geluidshinder. In dit document staat ook een informatieve kaart (figuur 1, paragraaf 7), die laat zien wat deze aanvullingsregeling doet voor de omgeving van Schiphol. Meneer verwacht dat deze regeling een zelfde effect heeft op de omgeving rond Eindhoven Airport en dus op de milieuparagraaf in het bestemmingsplan.

Los van de juridische definities en de zonering vindt hij het slecht verteerbaar dat het huidige concept bestemmingsplan op het gebied van hinder door luchtvaart zo ver weg staat van de realiteit. Er is aantoonbaar geluidhinder door luchtvaart in een groot gebied in en rond Eindhoven en meer in het algemeen rond elke luchthaven in Nederland. Dit is algemeen bekend, er is een ruim maatschappelijke debat over de problematiek en in Eindhoven hebben we recent de Proefcasus Eindhoven Airport gehad. De wijk Blixembosch ligt niet alleen net ten zuiden van de autosnelweg A50 (die wel genoemd wordt), maar ook net ten zuiden van de (laagvliegende) vliegtuigsnelweg. Dit is een planologische werkelijkheid die een plek verdient in (de milieuparagraaf van) het bestemmingsplan.

b. In paragraaf 3.2.5 Luchthavenbesluit staat "de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan).". In het bestemmingsplan bestaat echter geen paragraaf 4.2.5.

c. In de milieuparagraaf wordt niet gerept over geuroverlast. In alle jaren dat meneer in deze wijk woon hangt er zo'n twee weken per jaar een weeïge kadaverlucht, uitgestoten door Rendac. Er is hier of iets mis met de handhaving of er is een planologisch conflict. In het laatste geval zou de uitstoot van Rendac genoemd moeten worden in het bestemmingsplan voor deze wijk.

antwoorden

a. Het beperkingengebied van de luchthaven is een zone waar planologische beperkingen van kracht zijn, zoals ten aanzien van de maximale bouwhoogten in de aan- en uitvliegroutes. Daarnaast kunnen, met name ter beperking van de geluidhinder, beperkingen worden opgelegd ten aanzien van de bestemmingen van gebouwen in een ruimere zone rond de luchthaven. De omvang van het beperkingengebied en de planologische beperkingen daarin zijn onderdeel van het luchthavenindelingsbesluit, dat ten aanzien van de luchthaven van Eindhoven op 26 september 2014 is vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. De gemeenteraad is verplicht binnen een jaar nadat het luchthavenindelingsbesluit in werking is getreden het bestemmingsplan overeenkomstig dat besluit vast te stellen.

Er ligt op dit moment geen ander luchthavenindelingbesluit dan die met ingang van 1 november 2014 in werking is getreden. De gemeenteraad is daarom verplicht het onderhavige bestemmingsplan conform het geldende luchthavenindelingsbesluit vast te stellen.

b. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt niet binnen de geluidzone van Eindhoven Airport. De vermelding '(hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan)' in paragraaf 3.2.5 zal daarom worden verwijderd uit deze paragraaf.

c. Het bedrijf Rendac is gevestigd aan de Kanaaldijk Noord 20 te Son in de gemeente Son en Breugel. Deze locatie ligt niet binnen het bestemmingsplan Blixembosch 2020. De provincie Noord-Brabant is de vergunningverlenende instantie voor de omgevingsvergunning (activiteit milieu) en het aspect geur is één van de onderdelen uit die vergunning. De provincie beoordeelt of dit bedrijf binnen de geurnormen blijft en in hoeverre er geuroverlast of luchtvervuiling optreedt. In opdracht van de provincie Noord-Brabant houdt de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant toezicht op de naleving van alle vergunningvoorschriften.

De vergunde geurcontour ligt niet over het bestemmingsplan Blixembosch 2020. Aan de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan zal een geurparagraaf worden toegevoegd, waarin dit wordt aangegeven.  

Bij geuroverlast wordt geadviseerd contact op te nemen met de provincie Noord-Brabant en de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant.      

3. Bewoner Reiskameraad

a. Meneer vraagt zich af of het niet mogelijk is om de regels in het bestemmingsplan af te stemmen met de begrippen zoals gehanteerd in Wabo/Bor/Mor. Dit is voor de burgers uit oogpunt van eenduidigheid beter te begrijpen. 

b. Voor de woningen aan het Eeuwig Licht 1 t/m 25 valt het meneer op dat de bouwmogelijkheden van hoofgebouwen in het bouwvlak ineens zijn ingeperkt ten opzichte van het bestemmingsplan 'Blixembosch 2007'). Om planschade te voorkomen is het voorstel om de bouwhoogte van 9 meter te handhaven.

c. Het valt op dat een uitbouw aan de Reiskameraad (..) en/of andere vergunde aan-/uit-/bijgebouwen op andere locaties niet zijn opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan/bestemmingsplankaart zoals wel in de bewonersbrief wordt gesteld.

d. Het is onwenselijk om op iedere hoeklocatie bij de bestemming 'Wonen' voor zoiets eenvoudigs als een omgevingsvergunning voor een aan-/uit-/bijgebouw € 1.746,- aan exorbitante afwijkingsleges te moeten betalen (uitgaande van medewerking van de gemeente althans). Dit kan voorkomen worden door in het bestemmingsplan zoveel als mogelijk dergelijke bouwwerken op voorhand in te passen, zonder daarbij altijd maar aan de veilige kant te gaan zitten. Dit scheelt achteraf veel toetswerk/uren voor de gemeente en grote onkosten voor de burger. Wellicht goed om dit eens aan de raad voor te leggen of mee te nemen in het jaarlijkse landelijke bouwlegesonderzoek van Verenging Eigen Huis.  

antwoorden

a. Er is niet geconcretiseerd op welke begrippen precies wordt gedoeld. De Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) regelt de omgevingsvergunning en is de basis voor het vergunningsvrij bouwen. Dit is verder uitgewerkt in het Bor (Besluit omgevingsrecht) en de Mor (Ministeriele regeling omgevingsrecht). In een bestemmingsplan wordt iets anders geregeld namelijk waar en hoe er gebouwd mag worden. Het ligt dus niet voor de hand om in het bestemmingsplan dezelfde begrippen te gebruiken als in de Wabo, het Bor en de Mor.

Daarbij komt dat we te maken hebben met de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). De SVBP2012 bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van onder andere bestemmingsplannen met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan waar niet vanaf mag worden geweken. Onderdeel daarvan is ook het voorgeschreven gebruik van een aantal standaard begrippen.

b. Op grond van deze inspraakreactie zal de bouwhoogte, die in het huidige plan mogelijk is, ook weer worden opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan Blixembosch 2020.

Dit geldt overigens ook voor het woonblok dat op de onderstaande afbeelding geel gemarkeerd is, zodat ook hier de bouwhoogte weer overeenkomt met huidige plan.

verplicht

c. Het standpunt van meneer is niet juist. Alle vergunde bouwwerken zijn 'meegenomen'. Dit lichten wij als volgt toe. Het huidige bestemmingsplan Blixembosch 2007 kent de aanduidingen 'bouwvlak' en 'te bebouwen erven'. In het 'bouwvlak' moet de hoofdbebouwing worden gebouwd. Binnen de aanduiding 'te bebouwen erven' moeten de aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd.

Die aanduiding 'te bebouwen erven' komt niet meer terug in het nieuwe bestemmingsplan. In het nieuwe bestemmingsplan is ervoor gekozen om binnen de bestemming 'Wonen' enkel een aanduiding 'bouwvlak' op te nemen, waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Dat betekent niet dat vergunde aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet zijn meegenomen en niet rechtstreeks kunnen worden vergund. Daarvoor geldt alleen de genoemde aanduiding 'te bebouwen erven' niet meer: de (voorgeschreven) locatie van deze bouwwerken is echter niet veranderd. In dat verband wordt verwezen naar de tekst, die staat in de regels: paragraaf 3.3.2 onder a van het bestemmingsplan Blixembosch 2007 en paragraaf 11.2.4 van de regels van het bestemmingsplan Blixembosch 2020.

d. Hiervoor verwijzen wij naar onze reactie onder punt c. Er is geen afwijkingsvergunning nodig voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen als de aanvraag past binnen de locatie, zoals verwoord in paragraaf 11.2.4 van de planregels van het bestemmingsplan Blixembosch 2020. Het verhoogde legestarief is dan niet aan de orde.

4. Wooninc

Wooninc wil bezwaar maken tegen het onderliggende voorontwerpbestemmingsplan, omdat daarin de nieuwste inzichten voor de planologische mogelijkheden om op een eigentijdse wijze invulling te geven aan de inrichting van de woonwagenlocatie Castiliëlaan niet zijn meegenomen. Op 15 oktober vindt er een gesprek plaats met medewerkers van de gemeente Eindhoven, waarin de planologische mogelijkheden in algemene zin worden verkend. U wilt de inzichten van dit gesprek graag meenemen in de toekomstige inrichting van woonwagenlocatie Castiliëlaan. Het bezwaar dient als pro forma bezwaar gezien te worden, dat nader kan worden toegelicht naar aanleiding de resultaten van het genoemde overleg en waardoor voortschrijdend inzicht nader verwerkt moet worden.

antwoord

Op deze woonwagenlocatie zijn binnen de bestemming 'Wonen-Woonwagenstandplaats' maximaal 15 woonwagens / woonwagenwoningen toegestaan. Het bestaan van nieuwe inzichten voor planologische mogelijkheden om op een eigentijdse wijze invulling te geven aan de inrichting van de woonwagenlocatie is niet geconcretiseerd. In dit stadium blijft daarom onduidelijk wat daarmee wordt bedoeld. Het bestemmingsplan Blixembosch 2020 is bovendien niet bedoeld om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Wanneer er concrete plannen zijn voor nieuwe ontwikkelingen, wordt hiervoor een aparte procedure gevolgd. Wanneer een nieuwe ontwikkeling wordt voorbereid, maken wij dat op dat moment bekend.

Daarnaast geldt het volgende. Op basis van de Interim Omgevingsverordening van de Provincie Noord-Brabant gaat het hier om een concentratiegebied Stedelijke ontwikkeling en erfgoed, waarbij geldt dat verdere verstedelijking afweegbaar is, zij het onder voorwaarden (groencompensatie). Nu er geen concrete plannen zijn, blijft ook onduidelijk hoe aan deze voorwaarden invulling zal worden gegeven.

9.4 Zienswijze     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 17 december 2020 tot en met woensdag 27 januari 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 16 december 2020 gepubliceerd. Ook is kennisgegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging is een zienswijze ontvangen. Deze zienswijze heeft betrekking op de mogelijkheid om een bioscoop te realiseren in het plangebied.

In de nota van zienswijze is beargumenteerd op de zienswijze ingegaan. Deze nota is als bijlage 7 'nota van zienswijze' bij deze toelichting opgenomen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Blixembosch 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0772.80371-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Actualisatie nota parkeernormen 2019     

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.8 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bed & breakfast     

een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.

1.12 Bedrijfsgebouw     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.14 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.

1.15 Beperkt kwetsbaar object     

  1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  3. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
  4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  6. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  7. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.16 Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)     

Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.17 Bestaande situatie     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.18 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.19 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.20 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.21 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.24 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.26 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.27 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 Café     

horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.29 Cafetaria/snackbar/afhaalservice     

een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.30 Coffeeshop     

een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.

1.31 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.32 Dagrecreatie     

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.33 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.34 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.35 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.36 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 Discotheek of dancing     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

1.38 Eengezinswoningen     

als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.

1.39 Erotisch getinte vermaaksfunctie     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.40 Evenementen     

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.41 Extensief recreatief medegebruik     

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.42 Garagebox     

gebouwen voor de stalling van auto´s en andere voertuigen.

1.43 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.44 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.45 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.46 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.47 Geluidzoneringsplichtige inrichting     

een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.

1.48 Geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object     

nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.

1.49 Gevaarlijke stoffen     

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.50 GR (groepsrisico)     

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.51 Groothandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.52 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.53 Horeca     

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.54 Hotel     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.55 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.56 Internetwinkel     

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.57 Invloedsgebied     

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.58 Kamerverhuur     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.

1.59 Kantoor     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.60 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.61 Kleinschalig kamperen     

Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.

1.62 Koffie-/theehuis     

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.63 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.64 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.65 Kwetsbaar object     

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.66 Landschappelijke waarden     

het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.

1.67 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.68 Lijst van horeca-activiteiten     

lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels.

1.69 Lunchroom     

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.70 Maatschappelijke voorzieningen     

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.71 Mantelzorg     

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.72 Meergezinswoningen     

als meergezinswoning wordt beschouwd: elke woning die samen met andere woonruimten c.q. bedrijfsruimten een pand vormt. Hieronder vallen flats, galerij-, portiek-, beneden- en bovenwoningen, appartementen en woningen boven bedrijfsruimten, voorzover deze zijn voorzien van een buiten de bedrijfsruimte gelegen toegangsdeur.

1.73 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.74 Nevenactiviteiten     

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.75 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.76 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte,  welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.77 Parkeerbalans     

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.78 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.79 Pension     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.

1.80 PR (plaatsgebonden risico)     

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.81 Plasbrandaandachtsgebied     

het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

1.82 Productiegebonden detailhandel     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.83 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.84 PR10-6/jaar contour     

een contour die het plaatsgebonden risico aanduidt, en waarbinnen de kans bestaat van 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.85 Revi (Regeling externe veiligheid inrichtingen)     

regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Bevi zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan (zoals opgenomen in Bijlage 5).

1.86 Regeling provinciale risicokaart     

Regeling van de minister van Binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties van 20 april 2007, Stctr. 2007, nr 75.

1.87 Registratiebesluit externe veiligheid     

Besluit van 28 november 2006 (stb 2006, 656), houdende regels met betrekking tot de registratie van gegevens externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen (Registratiebesluit externe veiligheid).

1.88 Restaurant     

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.89 Rijstrook     

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.90 Risicovolle inrichting     

  1. inrichtingen zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) (Bijlage 4 van de regels) respectievelijk artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) (Bijlage 5 van de regels);
  2. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage I van de regeling provinciale risicokaart (Bijlage 6 van de regels) of onder het Registratiebesluit Externe Veiligheid;
  3. inrichtingen met toxische gassen;
  4. inrichtingen waar een brandbaar tot vloeistof verdicht gas met een inhoud van meer dan 1 m3 wordt gebezigd of opgeslagen.

1.91 Showroom     

een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.

1.92 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.93 SPIL centrum     

‘SPIL ( Spelen, Integreren, Leren); een hechte samenwerking tussen onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang met als doel optimale ontwikkelingskansen te creëren voor kinderen van 0 tot 12 jaar.

1.94 Stacaravan     

een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.

1.95 Tuincentrum     

een kwekerij en/of een verkoopplaats waar artikelen voor verwerking/gebruik in tuin en huis, daaronder ook begrepen dierbenodigdheden voor huisdieren, direct aan particulieren ter verkoop worden aangeboden, van welke verkoopplaats een koffiehoek deel kan uitmaken ter ondersteuning van de tuincentrumfunctie.

1.96 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.97 Verdieping     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.98 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.99 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.100 Voorgevelrooilijn     

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.101 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.102 Waterberging     

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.103 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.104 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.105 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.106 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.107 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.108 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.109 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Hoogte van een windturbine     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven genoemd in de Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende tot de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en zelfstandige kantoren;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' tevens bedrijven genoemd in Bijlage 1 "Lijst van bedrijfsactiviteiten", behorende tot en met categorie 3.2, uitsluitend voor zover bestaand;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', uitsluitend voor een bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;

met de daarbij behorende:

  1. productiegebonden detailhandel deel uitmakend van bedrijven vermeld onder sub a. en b., met uitzondering van detailhandel in voedings - en genotmiddelen;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. een bedrijfswoning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere bedrijfswoningen;
  2. kamerverhuur bij of in bedrijfswoningen niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep bij een (bedrijfs)woning niet meer dan 50 m² mag bedragen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Bedrijfsgebouwen     

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak `worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maxima.

3.2.2 Bedrijfswoning     

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak', gelegen binnen de aanduiding 'bedrijfswoning', worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m');
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maxima.


3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag per (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 75 m²;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b. geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak, bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de maximum goothoogte van een aan-of uitbouw of bijgebouw bedraagt 3,5 m met dien verstande dat de goothoogte nooit meer mag bedragen dan de goothoogte van de bijbehorende (bedrijfs)woning. Indien het dak wordt uitgevoerd in de vorm van een kap bedraagt de maximum bouwhoogte 4,5 m;
  5. voor de voorgevel van een bedrijfswoning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m e., gelden die maten als maxima.

3.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m.
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m c., gelden die maten als maxima.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f. genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

3.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan vermeld in lid 3.1, sub c.;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, onder a, en tevens bedrijven toestaan die niet voorkomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten of bedrijven in een hogere categorie toestaan, mits:

  1. het betrokken bedrijf naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven die ter plaatse zijn toegestaan, en;
  2. het niet betreft geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen of zelfstandige kantoorvestigingen.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende

  1. open terreinen, waaronder begrepen parkeergelegenheid;
  2. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  3. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduidingen 'maximum bouwhoogte (m)'.
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maxima.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximum bouwhoogte 5 m is.

Artikel 5 Centrum     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Centrum´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. detailhandel, met dien verstande dat een supermarkt met een verkoopvloeroppervlakte tot maximaal 800 m² is toegestaan tenzij in de bestaande situatie al een groter verkoopvloeroppervlak aanwezig is. In dat geval geldt dit bestaande verkoopvloeroppervlak als maximum;
  3. horeca, genoemd in Bijlage 3 `Lijst van horeca-activiteiten´ behorende tot categorie 1;
  4. dienstverlenend bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
  5. kantoren;
  6. maatschappelijke voorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' zijn onderdoorgangen ten behoeve van het verkeer toegestaan;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. nutsvoorzieningen
  10. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

met dien verstande dat:

  1. de functies onder sub b. tot en met f. uitsluitend op de begane grond zijn toegestaan, tenzij deze in de bestaande situatie reeds op de verdieping aanwezig zijn;
  2. een woning, met uitzondering van een berging en het entree, niet is toegestaan op de begane grond, tenzij in de bestaande situatie reeds een woning op de begane grond aanwezig is;
  3. een woning en/of kamersgewijs verhuurde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere woningen;
  4. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  5. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maxima.

5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning mag per (bedrijfs)woning niet meer bedragen dan 75 m²;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub b. geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak, bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10 % van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  4. de maximum goothoogte van een aan-of uitbouw of bijgebouw bedraagt 3,5 m met dien verstande dat de goothoogte nooit meer mag bedragen dan de goothoogte van de bijbehorende (bedrijfs)woning. Indien het dak wordt uitgevoerd in de vorm van een kap bedraagt de maximum bouwhoogte 4,5 m;
  5. voor de voorgevel van een bedrijfswoning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  6. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m e., gelden die maten als maxima.

5.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m².

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m.
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m c., gelden die maten als maxima.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

5.3.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f. genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

5.3.2 Gebruik     

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. een niet geluidgevoelige functie slechts mag worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen lid 5.1, indien;
    1. de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden of;
    2. indien sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde er door het bevoegd gezag hogere waarden zijn verleend.
  2. het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming indien dit leidt tot een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.

5.3.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 5.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels     

5.4.1 Afwijken voor categorie horeca-activiteiten     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, en tevens horeca toestaan die niet wordt vermeld onder categorie 1 in de `Lijst van horeca-activiteiten´ in Bijlage 3 en/of wordt vermeld in een hogere categorie, doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de horeca die is genoemd onder categorie 1 van de `Lijst van horeca-activiteiten´.

5.4.2 Afwijken voor een supermarkt     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.1 bepaalde ten einde een supermarkt met een oppervlakte van meer dan 800 m² verkoopvloeroppervlakte toe te staan, onder de volgende voorwaarden:

  1. een supermarkt moet passen binnen het geldende gemeentelijke detailhandelsbeleid;
  2. er dient sprake te zijn van een goede verkeersontsluiting;
  3. artikel 19.1 Overige regels ten aanzien van de parkeereisen is overeenkomstig van toepassing;
  4. uit akoestisch onderzoek moet blijken dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de omliggende (geluidgevoelige) functies;
  5. indien nodig dienen op het terrein en in/aan het gebouw maatregelen te worden getroffen om eventuele overlast zo veel mogelijk te voorkomen.
5.4.3 Afwijken voor een andere functie     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

het bepaalde in lid 5.3.2 sub b indien wordt voldaan aan het bepaalde in Artikel 19.1 of 19.2.

Artikel 6 Groen     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. kunstobjecten;
  7. geluidwerende voorzieningen;
  8. een brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  9. tevens natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - aanlegvergunning';

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  3. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  2. de maximum oppervlakte is 15 m².

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m;
  2. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. gelden die maten als maxima.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. lawaaisporten;
  3. kamperen.



6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders op of in de gronden met de aanduiding 'overige zone - aanlegvergunning' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. het planten, rooien of kappen van houtopstanden.

6.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. waarvoor ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

6.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden zoals beschreven in lid 6.1 sub i.

Artikel 7 Maatschappelijk     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1', al dan niet in combinatie met een ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;



met daarbij behorende:

  1. horecavoorzieningen, detailhandel, dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling, voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;



met dien verstande dat:

  1. een bedrijfswoning en/of kamersgewijs verhuurde bedrijfswoning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere dienstwoningen;
  2. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen.


7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. het bebouwingspercentage mag 100 bedragen, tenzij anders aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage';
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maxima.


7.2.2 Bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak', gelegen binnen de aanduiding 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1', worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - 1', maximaal 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan;
  2. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m);
  3. de maximale inhoud bedraagt 500 m³;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m c., gelden die maten als maxima.

7.2.3 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen bij bedrijfswoningen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning mag niet meer dan 75 m² bedragen;
  2. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maxima.

7.2.4 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw of bedrijfswoning     
  1. in afwijking van het bepaalde in lid 7.2.1, sub b en 7.2.2. sub b. mag een dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw of bedrijfswoning op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw of bedrijfswoning;
    2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
    3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is;
  2. het bepaalde onder sub a. geldt niet voor een bungalow- en/of patio bedrijfswoning.

7.2.5 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m².

7.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' zijn verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten toegestaan met een maximum bouwhoogte van 9 m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m c., gelden die maten als maxima.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

7.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de (bedrijfs)woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f. genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

7.4.2 Gebruik     

Met betrekking tot het gebruik geldt dat een niet geluidgevoelige functie slechts mag worden gewijzigd in een geluidgevoelige functie passend binnen lid 7.1, indien;

  1. de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder niet wordt overschreden of;
  2. indien sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde er door het bevoegd gezag hogere waarden zijn verleend.


7.4.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals vermeld in lid 7.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 8 Verkeer     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;
  2. voet- en fietspaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. kunstwerken, zoals bruggen, tunnels en duikers;
  5. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. geluidwerende voorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van een voorziening voor het opwekken van duurzame energie met een maximum bouwhoogte van 3 m en een maximum oppervlakte van 15 m².

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 10 m;
  2. de maximum bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen is 2,5 m;
  3. de maximum bouwhoogte van kunstwerken is 8 m;
  4. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m.

Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd voor voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie. Daarbij gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  2. de maximum oppervlakte is 15 m².

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 10 m;
  2. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 4 m.

9.3 Specifieke gebruiksregels     

9.3.1 Strijdig gebruik     

 Tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals vermeld in lid 9.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het plaatsen van een caravan;
  2. het uitoefenen van enige vorm van handel en/of bedrijf;
  3. het opslaan, storten, bergen of lozen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken materialen, stoffen en producten;
  4. het opslaan van hout en/of aannemersmaterialen;
  5. het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte onderdelen, samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar zijn en niet aan hun oorspronkelijke gebruik zijn onttrokken.

Artikel 10 Water     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Water´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. alle oppervlaktewateren, zoals kanalen, riveren, beken en andere waterlopen, alsmede sloten, greppels, (infiltratie)vijvers ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
  2. waterberging;
  3. waterhuishouding;

met de daarbij behorende:

  1. oevers en taluds;
  2. groenvoorzieningen
  3. nutsvoorzieningen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 4 m.

10.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 10.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het aanleggen van woonschepen;
  2. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

10.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Water' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dempen van water;
  2. het vergraven van oevers;
  3. het verleggen van water;
  4. het herprofileren van waterlopen.

10.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. de aanleg van ecologische oevers betreft;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

10.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 10.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwantiteit en de waterkwaliteit.

10.4.4 Advies     

Burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden slechts nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder met betrekking tot de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 11 Wonen     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

11.1.1 Bestemming     

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. een woning en/of kamersgewijs verhuurde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere woningen;
  2. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  3. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  4. in afwijking van het bepaalde onder n. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' niet meer dan 150 m2 mag bedragen;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 2' de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw mag bedragen.


11.2 Bouwregels     

11.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak worden gebouwd;
  2. de maximale goot- en bouwhoogte, respectievelijk de maximale bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)' en met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte van een gebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' niet meer mag bedragen dan bestaand;
  3. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. en b., gelden die maten als maxima;

11.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     
  1. in afwijking van het bepaalde in artikel 11.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een woning op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:
    1. aan de achterzijde van het hoofdgebouw;
    2. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
    3. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.
  2. het bepaalde onder sub a geldt niet voor een bungalow en/of patiowoning.

11.2.3 Opbouw bungalow/patiowoning     

In afwijking van het bepaalde in artikel 11.2.1 onder b mag een opbouw op een bungalow of een patiowoning worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. de opbouw wordt geplaatst op het hoofdgebouw;
  2. de oppervlakte van de opbouw bedraagt maximaal 25% van het bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw, en;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte bij een reeds bestaande tweede bouwlaag op een bungalow / patiowoning niet hoger mag zijn dan de bestaande bouwhoogte van de tweede bouwlaag.

11.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal drie meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;
  2. ter plaatse van de bouwaanduiding 'onbebouwde zijde' mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden opgericht;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel; voor patiowoningen geldt in deze een percentage van 80%;
  4. in afwijking van het gestelde onder sub c. geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak, bij een bouwperceel groter dan 750 m² maximaal 10% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen;
  5. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  6. voor de voorgevel van de woning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximum diepte van 1,5 m en een maximum goothoogte van 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert;
  7. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m f., gelden die maten als maxima.


11.2.5 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

11.2.6 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3. m;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m c., gelden die maten als maxima.

11.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft

de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;

11.4 Specifieke gebruiksregels     

11.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

11.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 11.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen en/of garageboxen voor zelfstandige woonruimte;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

Artikel 12 Wonen - Woonwagenstandplaats     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

12.1.1 Bestemming     

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonwagenstandplaatsen;
  2. woonwagens en/of woonwagenwoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  3. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  3. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan -huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.
  2. het maximaal aantal woonwagens/woonwagenwoningen niet meer mag bedragen dan 15.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Gebouwen     

Voor het plaatsen dan wel bouwen van woonwagens of woonwagenwoningen met de daarbij behorende bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief woonwagen/woonwagenwoning) mag niet meer bedragen dan 80% van de oppervlakte van de standplaats;
  2. de maximum bouwhoogte van een woonwagen of woonwagenwoning bedraagt 5 meter;
  3. de afstand van de woonwagen/woonwagenwoning tot één zijdelingse perceelsgrens van een standplaats mag niet minder dan 1 meter bedragen;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a. t/m c., gelden die maten als maxima;

12.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m met dien verstande dat de goothoogte nooit meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw. Indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m bedragen.
  2. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a., gelden die maten als maxima.


12.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

12.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt, dat de maximum bouwhoogte 2,5 meter bedraagt.

12.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft

de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw;

12.4 Specifieke gebruiksregels     

12.4.1 Aan-huis-verbonden-beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

12.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 12.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het plaatsen van een caravan;
  2. het uitoefenen van enige vorm van handel en/of bedrijf anders dan het gebruik voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en/of het uitoefenen van een aan-huis-verbonden-beroep zoals vermeld in lid 12.4.1;
  3. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige woonruimte;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting;
  5. het opslaan, storten, bergen of lozen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken materialen, stoffen en producten, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  6. het opslaan van hout en/of aannemersmaterialen;
  7. het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte onderdelen, samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar zijn en niet aan hun oorspronkelijke gebruik zijn onttrokken.

Artikel 13 Waarde - Archeologie - 1     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

13.2 Bouwregels     

13.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 100m2 van de grond wordt geroerd;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,5 m onder maaiveld.

13.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 13.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere te plaatse geldende bestemming(en) en;
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor ontheffing wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de ontheffing de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of,
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of,
    3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

13.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,5 m onder maaiveld over een oppervlakte van 100m2 of meer, uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

13.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 13.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

13.4.3 Toelaatbaarheid     
  1. De in lid 13.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaat kan ontstaan.
  2. Indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de vergunning het voorschrift gebonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden.
  3. Alvorens een vergunning wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke adviseur archeologie.

 

Artikel 14 Waarde - Cultuurhistorie - 1     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het aangewezen gebied en de bebouwing daarin.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

14.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels in aanvulling of afwijking van de andere daar voorkomende bestemmingen:

  1. de bestaande voorgevelrooilijn mag niet worden overschreden;
  2. de bestaande goot- en bouwhoogte mag niet worden overschreden;
  3. van de bestaande dakvorm, dakhelling en nokrichting van gebouwen mag niet worden afgeweken.

14.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke opzet van het gebied en ter waarborging van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede aan de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.4 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2, mits vooraf een advies van de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit is ingewonnen waaruit blijkt dat afwijking niet leidt tot een onevenredige aantasting van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerken. Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerken kunnen worden behouden.

 

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie - 2     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

15.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het bouwen van bouwwerken is mogelijk krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:
    1. advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit waaruit blijkt dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen;
    2. als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerken, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.

15.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

15.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van (half)verhardingen, het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het wijzigen van de perceelindeling zoals die door sloten, greppels, reliëfverschillen en beplantingselementen is aangegeven;
  3. het diepwoelen of diepploegen;
  4. het aanleggen, verharden of opheffen van wegen of paden;
  5. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterlopen zoals rivieren, beken, stromen, kanalen, grachten, sloten en greppels;
  6. het verwijderen van houtgewas, perceelrandbegroeiing of opgaande beplanting;
  7. het aanbrengen van beplanting anders dan het herplanten van gerooide/gevelde houtopstanden.

15.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden :

  1. die het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

15.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 15.4.1 genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen als bedoeld in lid 15.1 tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is:

  1. wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of op grond van een cultuurhistorisch onderzoek is vastgesteld dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen.
  2. als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen van het gebied kunnen worden behouden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 16 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels     

17.1 Veiligheidszone - gasreduceerstations     

17.1.1 Veiligheidszone - gasreduceerstations     

Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - gasreduceerstations' zijn geen nieuwe beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten toegestaan.

17.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1.1 en een beperkt kwetsbaar object toestaan, mits:

  1. deze niet ligt binnen de afstand genoemd in onderstaande tabel, in de kolom "beperkt kwetsbare objecten", met dien verstande dat de afstand wordt gemeten vanaf het gasdrukmeet- en regelstation, en:
  2. de belangen en de veiligheid van het gasdrukmeet- en regelstation niet worden geschaad, en;
  3. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Categorie indeling Opstellingswijze Kwetsbare objecten Beperkt kwetsbare objecten
B Kast 4 meter 2 meter
B (semi-)ondergronds station 4 meter 2 meter
B Kaststation 6 meter 4 meter
B Open opstelling/ vrijstaand gebouw 10 meter 4 meter
C Alle stations t/m

40.000 m³ /uur
15 meter 4 meter
C Alle stations boven 40.000 m³ /uur 25 meter 4 meter

17.2 Veiligheidszone - leiding     

Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mogen de gronden en/of gebouwen niet worden gebruikt voor verminderd zelfredzame functies.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels     

18.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1 geen gebruik kan worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen, de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 19 Overige regels     

19.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
  2. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

19.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 19.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

19.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 19.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

19.4 Verbod     

Het is verboden om in de bestaande situatie de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen te wijzigen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming indien dit leidt tot een toename van de autoparkeerbehoefte conform de Nota Parkeernormen 2019.

19.5 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 20 Overgangsrecht     

20.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

20.2 Afwijken     

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 20.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 20.1 met maximaal 10%.

20.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 20.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 20.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 20.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Blixembosch 2020.

Bijlagen bij de regels     

Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het bestemmingsplan Blixembosch 2020

SBI-

code
Nr Omschrijving Afstanden in meters Cate-gorie
geur

stof geluid gevaar

grootste

afstand
01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
011,012,

013
Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) 10 10 30 C 10 30 2
011, 012,

013, 016
0 Tuinbouw:
011, 012, 013 1 - bedrijfsgebouwen 10 10 30 C 10 30 2
011, 012, 013 2 - kassen zonder verwarming 10 10 30 C 10 30 2
011, 012, 013 3 - kassen met gasverwarming 10 10 30 C 10 30 2
0113 4 - champignonkwekerijen (algemeen) 30 10 30 C 10 30 2
0113 5 - champignonkwekerijen met mestfermentatie 100 10 30 C 10 100 3.2
0163 6 - bloembollendroog- en prepareerbedrijven 30 10 30 C 10 30 2
011 7 - witlofkwekerijen (algemeen) 30 10 30 C 10 30 2
0141, 0142 Fokken en houden van rundvee 100 30 30 C 0 100 3.2
0143, 0145 0 Fokken en houden van overige graasdieren:
0143 1 - paardenfokkerijen 50 30 30 C 0 50 3.1
0145 2 - overige graasdieren 50 30 30 C 0 50 3.1
0146 Fokken en houden van varkens 200 30 50 C 0 200 D 4.1
0147 0 Fokken en houden van pluimvee:
0147 1 - legkippen 200 30 50 C 0 200 D 4.1
0147 2 - opfokkippen en mestkuikens 200 30 50 C 0 200 4.1
0147 3 - eenden en ganzen 200 50 50 C 0 200 4.1
0147 4 - overig pluimvee 100 30 50 C 0 100 D 3.2
0149 0 Fokken en houden van overige dieren:
0149 1 - nertsen en vossen 200 30 30 C 0 200 4.1
0149 2 - konijnen 100 30 30 C 0 100 3.2
0149 3 - huisdieren 30 0 50 C 10 50 3.1
0149 4 - maden, wormen e.d. 100 0 30 C 10 100 3.2
0149 5 - bijen 10 0 30 C 10 30 2
0149 6 - overige dieren 30 10 30 C 0 30 D 2
0150 Akker- en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief) 100 30 30 C 0 100 3.2
016 0 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
016 1 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m2 30 10 50 10 50 D 3.1
016 2 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. <= 500 m2 30 10 30 10 30 2
016 3 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven:

b.o. > 500 m2
30 10 50 10 50 3.1
016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven:

b.o. <= 500 m2
30 10 30 10 30 2
0162 KI-stations 30 10 30 C 0 30 2
02 - BOSBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. BOSBOUW
021, 022, 024 Bosbouwbedrijven 10 10 50 0 50 3.1
03 - VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN
0311 Zeevisserijbedrijven 100 0 100 C 50 R 100 3.2
0312 Binnenvisserijbedrijven 50 0 50 C 10 50 3.1
032 0 Vis- en schaaldierkwekerijen:
032 1 - oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven 100 30 50 C 0 100 3.2
032 2 - visteeltbedrijven 50 0 50 C 0 50 3.1
08 - TURFWINNING
089 Turfwinningbedrijven 50 50 100 C 10 100 3.2
06 - AARDOLIE- EN AARDGASWINNING
061, 062 0 Aardolie- en aardgaswinning:
061 1 - aardoliewinputten 100 0 200 C 200 R 200 4.1
062 2 - aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: < 10.000.000 N m3/d 30 0 500 C 200 R 500 5.1
062 3 - aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: >= 10.000.000 N m3/d 50 0 700 CZ 200 R 700 5.2
08 - WINNING VAN ZAND, GRIND, KLEI, ZOUT E.D.
0812 0 Steen-, grit- en krijtmalerijen (open lucht):
0812 1 - algemeen 10 100 200 10 200 D 4.1
0812 2 - steenbrekerijen 10 200 700 Z 10 700 5.2
0893 Zoutwinningbedrijven 50 10 100 C 30 100 3.2
0899 Mergel- en overige delfstoffenwinningbedrijven 10 200 500 C 50 500 5.1
10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
101, 102 1 - slachterijen en pluimveeslachterijen 100 0 100 C 50 R 100 D 3.2
101 2 - vetsmelterijen 700 0 100 C 30 700 5.2
101 3 - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval 300 0 100 C 50 R 300 4.2
101 4 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:

p.o. > 1000 m2
100 0 100 C 50 R 100 3.2
101 5 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:

p.o. <= 1000 m2
50 0 50 C 30 50 3.1
101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:

p.o. <= 200 m2
30 0 50 10 50 3.1
101, 102 7 - loonslachterijen 50 0 50 10 50 3.1
108 8 - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant- en klaarmaaltijden p.o. < 2.000 m2 50 0 50 10 50 3.1
102 0 Visverwerkingsbedrijven:
102 1 - drogen 700 100 200 C 30 700 5.2
102 2 - conserveren 200 0 100 C 30 200 4.1
102 3 - roken 300 0 50 C 0 300 4.2
102 4 - verwerken anderszins: p.o. > 1000 m2 300 10 50 C 30 300 D 4.2
102 5 - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m2 100 10 50 30 100 3.2
102 6 - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m2 50 10 30 10 50 3.1
1031 - Aardappelproductenfabrieken:
1031 1 - vervaardiging van aardappelproducten 300 30 200 C 50 R 300 4.2
1031 2 - vervaardiging van snacks met p.o, < 2.000 m2 50 10 50 50 R 50 3.1
1032, 1039 0 Groente- en fruitconservenfabrireken:
1032, 1039 1 - jam 50 10 100 C 10 100 3.2
1032, 1039 2 - groente algemeen 50 10 100 C 10 100 3.2
1032, 1039 3 - met koolsoorten 100 10 100 C 10 100 3.2
1032, 1039 4 - met drogerijen 300 10 200 C 30 300 4.2
1032, 1039 5 - met uienconservering (zoutinleggerij) 300 10 100 C 10 300 4.2
104101 0 Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke olieën en vetten:
104101 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 30 100 C 30 R 200 4.1
104101 2 - p.c. > 250.000 t/j 300 50 300 CZ 50 R 300 4.2
104101 0 Raffinage van plantaardige en dierlijke olieën en vetten:
104102 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 10 100 C 100 R 200 4.1
104101 2 - p.c. >= 250.000 t/j 300 10 300 CZ 200 R 300 4.2
1042 0 Margarinefabrieken:
1042 1 - p.c. < 250.000 t/j 100 10 200 C 30 R 200 4.1
1042 2 - p.c. >= 250.000 t/j 200 10 300 CZ 50 R 300 4.2
1051 0 Zuivelproductenfabrieken:
1051 1 - gedroogde producten, p.c. >= 1,5 t/u 200 100 500 CZ 50 R 500 5.1
1051 2 - geconcentreerde producten, verdamp.cap. >= 20 t/u 200 30 500 CZ 50 R 500 5.1
1051 3 - melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 t/j 50 0 100 C 50 R 100 3.2
1051 4 - melkproductenfabrieken v.c. >= 55.000 t/j 100 0 300 CZ 50 R 300 4.2
1051 5 - overige zuivelproductenfabrieken 50 50 300 C 50 R 300 4.2
1052 1 Consumptie-ijsfabrieken p.o. > 200 m2 50 0 100 C 50 R 100 3.2
1052 2 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m2 10 0 30 0 30 2
1061 0 Meelfabrieken:
1061 1 - p.c. >= 500 t/u 200 100 300 CZ 100 R 300 4.2
1061 2 - p.c. < 500 t/u 100 50 200 C 50 R 200 4.1
1061 Grutterswarenfabrieken 50 100 200 C 50 200 D 4.1
1062 0 Zetmeelfabrieken:
1062 1 - p.c. < 10 t/u 200 50 200 C 30 R 200 4.1
1062 2 - p.c. >= 10 t/u 300 100 300C Z 50 R 300 4.2
1091 - Veevoerfabrieken:
1091 1 - destructiebedrijven 700 30 200 C 50 700 D 5.2
1091 2 - beender-, veren-, vis- en vleesmeelfabriek 700 100 100 C 30 R 700 D 5.2
1091 3 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water 300 100 200 C 30 300 4.2
1091 4 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. >= 10 t/u water 700 200 300 CZ 50 700 5.2
1091 5 - mengvoeder, p.c. < 100 t/u 200 50 200C 30 200 4.1
1091 6 - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u 300 100 300 CZ 50 R 300 4.2
1092 Vervaardiging van voer voor huisdieren 200 100 200 C 30 200 4.1
1071 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1071 1 - v.c. < 7500 kg meel/week 30 10 30 C 10 30 2
1071 2 - v.c. >= 7500 kg meel/week 100 30 100 C 30 100 3.2
1072 Banket-, biscuit- en koekfabrieken 100 10 100 C 30 100 3.2
1081 0 Suikerfabrieken:
1081 1 - v.c. < 2.500 t/j 500 100 300 C 100 R 500 5.1
1081 2 - v.c. >= 2.500 t/j 1000 200 700 CZ 200 R 1000 5.3
10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
10821 1 - cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m2 500 50 100 50 R 500 5.1
10821 2 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m2 100 30 50 30 100 3.2
10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m2 30 10 30 10 30 2
10821 4 - suikerwerkfabrieken met suiker branden 300 30 50 30 R 300 4.2
10821 5 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden:

p.o. > 200 m2
100 30 50 30 R 100 3.2
10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden:

p.o. <= 200 m2
30 10 30 10 30 2
1073 Deegwarenfabrieken 50 30 10 10 50 3.1
1083 0 Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1083 1 - koffiebranderijen 500 30 200 C 10 500 D 5.1
1083 2 - theepakkerijen 100 10 30 10 100 3.2
108401 Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden 200 30 50 10 200 4.1
1089 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen 200 30 50 30 200 D 4.1
1089 Bakkerijgrondstoffenfabrieken 200 50 50 50 R 200 4.1
1089 0 Soep- en soeparomafabrieken:
1089 1 - zonder poederdrogen 100 10 50 10 100 3.2
1089 2 - met poederdrogen 300 50 50 50 R 300 4.2
1089 Bakmeel- en puddingpoederfabrieken 200 50 50 30 200 4.1
110101 Destilleerderijen en likeurstokerijen 300 30 200 C 30 300 4.2
110102 0 Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
110102 1 - p.c. < 5.000 t/j 200 30 200 C 30 R 200 4.1
110102 2 - p.c. >= 5.000 t/j 300 50 300 C 50 R 300 4.2
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 10 0 30 C 0 30 2
1105 Bierbrouwerijen 300 30 100 C 50 R 300 4.2
1106 Mouterijen 300 50 100 C 30 300 4.2
1107 Mineraalwater- en frisdrankfabrieken 10 0 100 50 R 100 3.2
12 - VERWERKING VAN TABAK
120 Tabakverwerkende industrie 200 30 50 C 30 200 4.1
13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
131 Bewerken en spinnen van textielvezels 10 50 100 30 100 3.2
132 0 Weven van textiel:
132 1 - aantal weefgetouwen < 50 10 10 100 0 100 3.2
132 2 - aantal weefgetouwen >= 50 10 30 300 Z 50 300 4.2
133 Textielveredelingsbedrijven 50 0 50 10 50 3.1
139 Vervaardiging van textielwaren 10 0 50 10 50 3.1
1393 Tapijt-, kokos- en vloetmattenfabrieken 100 30 200 10 200 4.1
139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen 0 10 50 10 50 3.1
14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging kleding van leer 30 0 50 0 50 3.1
141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 10 10 30 10 30 2
142, 151 Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont 50 10 10 10 50 3.1
15 - VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN

(EXCL. KLEDING)
151, 152 Lederfabrieken 300 30 100 10 300 4.2
151 Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) 50 10 30 10 50D 3.1
152 Schoenenfabrieken 50 10 50 10 50 3.1
16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
16101 Houtzagerijen 0 50 100 50 R 100 3.2
16102 0 Houtconserveringsbedrijven:
16102 1 - met creosootolie 200 30 50 10 200 4.1
16102 2 - met zoutoplossingen 10 30 50 10 50 3.1
1621 Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 100 30 100 10 100 3.2
162 0 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout 0 30 100 0 100 3.2
162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 0 30 50 0 50 3.1
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 10 30 0 30 2
17 - VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
1711 Vervaardiging van pulp 200 100 200 C 50 R 200 4.1
1712 0 Papier- en kartonfabrieken:
1712 1 - p.c. < 3 t/u 50 30 50 C 30 C 50 3.1
1712 2 - p.c. 3 - 15 t/u 100 50 200 CZ 50 R 200 4.1
1712 3 - p.c. >= 15 t/u 200 100 300 CZ 100 R 300 4.2
172 Papier- en kartonwarenfabrieken 30 30 100 C 30 R 100 3.2
17212 0 Golfkartonfabrieken:
17212 1 - p.c. < 3 t/u 30 30 100 C 30 R 100 3.2
17212 2 - p.c. >= 3 t/u 50 30 200 CZ 30 R 200 4.1
58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE

VAN OPGENOMEN MEDIA
581 Uitgeverijen (kantoren) 0 0 10 0 10 1
1811 Drukkerijen van dagbladen 30 0 100 C 10 100 3.2
1812 Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) 30 0 100 10 100 3.2
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 10 0 30 0 30 2
1814 A Grafische afwerking 0 0 10 0 10 1
1814 B Binderijen 30 0 30 0 30 2
1813 Grafische reproductie en zetten 30 0 10 10 30 2
1814 Overige grafische aktiviteiten 30 0 30 10 30D 2
182 Reproductiebedrijven opgenomen media 0 0 10 0 10 1
19 - AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN
191 Cokesfabrieken 1000 700 1000CZ 100 R 1000 5.3
19201 Aardolieraffinaderijen 1500 100 1500CZ 1500 R 1500 6
19202 A Smeerolieën- en vettenfabrieken 50 0 100 30 R 100 3.2
19202 B Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie 300 0 100 50 R 300 4.2
19202 C Aardolieproductenfabrieken n.e.g. 300 0 200 50 R 300D 4.2
201, 212, 244 Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven 10 10 100 1500 1500 D 6
20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2011 0 Vervaardiging van industriële gassen:
2011 1 - luchtscheidingsinstallatie v.c. >= 10 t/d lucht 10 0 700 CZ 100 R 700 5.2
2011 2 - overige gassenfabrieken, niet explosief 100 0 500 C 100 R 500 5.1
2011 3 - overige gassenfabrieken, explosief 100 0 500 C 300 R 500 5.1
2012 Kleur- en verfstoffenfabrieken 200 0 200 C 200 R 200D 4.1
2012 0 Anorg, chemische grondtsoffenfabrieken:
2012 1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 100 30 300 C 300 R 300D 4.2
2012 2 - vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300 50 500 C 700 R 700 D 5.2
20141 A0 Organ. chemische grondstoffenfabrieken:
20141 A1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300 10 200 C 300 R 300D 4.2
20141 A2 - vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 1000 30 500 C 700 R 1000 D 5.3
20141 B0 Methanolfabrieken:
20141 B1 - p.c. < 100.000 t/j 100 0 200 C 100 R 200 4.1
20141 B2 - p.c. >= 100.000 t/j 200 0 300 CZ 200 R 300 4.2
20149 0 Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.):
20149 1 - p.c. < 50.000 t/j 300 0 200 C 100 R 300 4.2
20149 2 - p.c. >= 50.000 t/j 500 0 300 CZ 200 R 500 5.1
2015 Kustmeststoffenfabrieken 500 300 500 C 500 R 500 5.1
2016 Kunstharsenfabrieken e.d. 700 30 300 C 500 R 700 5.2
202 0 Landbouwchemicaliënfabrieken:
202 1 - fabricage 300 50 100 C 1000 R 1000 5.3
202 2 - formulering en afvullen 100 10 30 C 500 R 500 D 5.1
203 Verf-, lak- en vernisfabrieken 300 30 200 C 300 R 300D 4.2
2110 0 Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
2110 1 - p.c. < 1.000 t/j 200 10 200 C 300 R 300 4.2
2110 2 - p.c. >= 1.000 t/j 300 10 300 C 500 R 500 5.1
2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2120 1 - formulering en afvullen geneesmiddelen 50 10 50 50 R 50 3.1
2120 2 - verbandmiddelenfabrieken 10 10 30 10 30 2
2041 Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken 300 100 200 C 100 R 300 4.2
2042 Parfumerie- en cosmeticafabrieken 300 30 50 C 50 R 300 4.2
2051 Kruit-, vuurwerk- en springstoffenfabrieken 30 10 50 1000 V 1000 5.3
2052 - Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2052 1 - zonder dierlijke grondstoffen 100 10 100 50 100 3.2
2052 2 - met dierlijke grondstoffen 500 30 100 50 500 5.1
205902 Fotochemische productenfabrieken 50 10 100 50 R 100 3.2
205903 A Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken 50 10 50 50 R 50 3.1
205903 B Overige chemische productenfabrieken n.e.g. 200 30 100 C 200 R 200 D 4.1
2060 Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken 300 30 300 C 200 R 300 4.2
22 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER

EN KUNSTSTOF
221101 Rubberbandenfabrieken 300 50 300 C 100 R 300 4.2
221102 0 Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
221102 1 - vloeropp. < 100 m2 50 10 30 30 50 3.1
221102 2 - vloeropp. >= 100 m2 200 50 100 50 R 200 4.1
2219 Rubber-artikelenfabrieken 100 10 50 50 R 100 D 3.2
222 0 Kunststofverwerkende bedrijven:
222 1 - zonder fenolharsen 200 50 100 100 R 200 4.1
222 2 - met fenolharsen 300 50 100 200 R 300 4.2
222 3 - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststof bouwmaterialen 50 30 50 30 50 3.1
23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
231 0 Glasfabrieken:
231 1 - glas en glasproducten, p.c. < 5.000 t/j 30 30 100 30 100 3.2
231 2 - glas en glasproducten, p.c. >= 5.000 t/j 30 100 300 CZ 50 R 300 4.2
231 3 - glaswol en glasvezels, p.c. < 5.000 t/j 300 100 100 30 300 4.2
231 4 - glaswol en glasvezels, p.c. >= 5.000 t/j 500 200 300 CZ 50 R 500 5.1
231 Glasbewerkingsbedrijven 10 30 50 10 50 3.1
232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 10 10 30 10 30 2
232, 234 2 - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW 30 50 100 30 100 3.2
233 A Baksteen en baksteenelementenfabrieken 30 200 200 30 200 4.1
233 B Dakpannenfabrieken 50 200 200 100 R 200 4.1
2351 0 Cementfabrieken:
2351 1 - p.c. < 100.000 t/j 10 300 500 C 30 R 500 5.1
2351 2 - p.c. >= 100.000 t/j 30 500 1000CZ 50 R 1000 5.3
235201 0 Kalkfabrieken:
235201 1 - p.c. < 100.000 t/j 30 200 200 30 R 200 4.1
235201 2 - p.c. >= 100.000 t/j 50 500 300 Z 50 R 500 5.1
235202 0 Gipsfabrieken;
235202 1 - p.c. < 100.000 t/j 30 200 200 30 R 200 4.1
235202 2 - p.c. >= 100.000 t/j 50 500 300 Z 50 R 500 5.1
23611 0 Betonwarenfabrieken:
23611 1 - zonder persen, triltafels en bekistingtrillers 10 100 200 30 200 4.1
23611 2 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d 10 100 300 30 300 4.2
23611 3 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. >= 100 t/d 30 200 700 Z 30 700 5.2
23612 0 Kalkzandsteenfabrieken:
23612 1 - p.c. < 100.000 t/j 10 50 100 30 100 3.2
23612 2 - p.c. >= 100.000 t/j 30 200 300 Z 30 300 4.2
2362 Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken 50 50 100 30 100 3.2
2363, 2364 0 Betonmortelcentrales:
2363, 2364 1 - p.c. < 100 t/u 10 50 100 100 R 100 3.2
2363, 2364 2 - p.c >= 100 t/u 30 200 300 Z 50 R 300 4.2
2365, 2369 0 Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips):
2365, 2369 1 - p.c. < 100 t/d 10 50 100 50 R 100 3.2
2365, 2369 2 - p.c. >= 100 t/d 30 200 300 Z 200 R 300 4.2
237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
237 1 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m2 10 30 100 0 100 D 3.2
237 2 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m2 10 30 50 0 50 3.1
237 3 - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j 10 100 300 10 300 4.2
237 4 - met breken, zeven of drogen, v.c. >= 100.000 t/j 30 200 700 Z 10 700 5.2
2391 Slijp- en polijstmiddelenfabrieken 10 30 50 10 50 D 3.1
2399 A0 Bitumineuze materialenfabrieken:
2399 A1 - p.c. < 100 t/u 300 100 100 30 300 4.2
2399 A2 - p.c. >= 100 t/u 500 200 200 Z 50 500 5.1
2399 B0 Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol):
2399 B1 - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j 100 200 300 CZ 30 300 4.2
2399 B2 - overige isolatiematerialen 200 100 100 C 50 200 4.1
2399 C Minerale productenfabrieken n.e.g. 50 50 100 50 100 D 3.2
2399 D0 Asfaltcentrales p.c. < 100 ton/uur 100 50 200 30 200 4.1
2399 D1 - asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur 200 100 300 Z 50 300 4.2
24 - VERVAARDIGING VAN METALEN
241 0 Ruwijzer- en staalfabrieken:
241 1 - p.c. < 1.000 t/j 700 500 700 200 R 700 5.2
241 2 - p.c. >= 1.000 t/j 1500 1000 1500CZ 300 R 1500 6
245 0 IJzeren- en stalenbuizenfabrieken:
245 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 500 30 500 5.1
245 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 1000 Z 50 R 1000 5.3
243 0 Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
243 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 300 30 300 4.2
243 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 50 700 Z 50 R 700 5.2
244 A0 Non-ferro-metaalfabrieken:
244 A1 - p.c. < 1.000 t/j 100 100 300 30 R 300 4.2
244 A2 - p.c. >= 1.000 t/j 200 300 700 Z 50 R 700 5.2
244 B0 Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.:
244 B1 - p.o. < 2.000 m2 50 50 500 50 R 500 5.1
244 B2 - p.o. >= 2.000 m2 200 100 1000 Z 100 R 1000 5.3
2451, 2452 0 IJzer- en staalgieterijen/-smelterijen:
2451, 2452 1 - p.c. < 4.000 t/j 100 50 300 C 30 R 300 4.2
2451, 2452 2 - p.c. >= 4.000 t/j 200 100 500 CZ 50 R 500 5.1
2453, 2454 0 Non-ferro-metaalgieterijen/-smelterijen:
2453, 2454 1 - p.c. < 4.000 t/j 100 50 300 C 30 R 300 4.2
2453, 2454 2 - p.c. >= 4.000 t/j 200 100 500 CZ 50 R 500 5.1
25, 31 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDDELEN)
251, 331 0 Constructiewerkplaatsen:
251, 331 1 - gesloten gebouw 30 30 100 30 100 3.2
251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 3.1
251, 331 2 - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 30 50 200 30 200 4.1
251, 331 3 - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 50 200 300 Z 30 300 4.2
2529, 3311 0 Tank- en reservoirbouwbedrijven:
2529, 3311 1 - p.o. < 2.000 m2 30 50 300 30 R 300 4.2
2529, 3311 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 500 Z 50 R 500 5.1
2521, 2530, 3311 Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels 30 30 200 30 200 4.1
255, 331 A Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven 10 30 200 30 200 4.1
255, 331 B Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. 50 30 100 30 100 D 3.2
255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 D 3.1
2561, 3311 0 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2561, 3311 1 - algemeen 50 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 10 - stralen 30 200 200 30 200 D 4.1
2561, 3311 11 - metaalharden 30 50 100 50 100 D 3.2
2561, 3311 12 - lakspuiten en moffelen 100 30 100 50 R 100 D 3.2
2561, 3311 2 - scoperen (opspuiten van zink) 50 50 100 30 R 100 D 3.2
2561, 3311 3 - thermisch verzinken 100 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 4 - thermisch vertinnen 100 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 5 - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) 30 50 100 30 100 3.2
2561, 3311 6 - anodiseren, eloxeren 50 10 100 30 100 3.2
2561, 3311 7 - chemische oppervlaktebehandeling 50 10 100 30 100 3.2
2561, 3311 8 - emailleren 100 50 100 50 R 100 3.2
2561, 3311 9 - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen e.d.) 30 30 100 50 100 3.2
2562, 3311 1 Overige metaalbewerkende industrie 10 30 100 30 100 D 3.2
2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m2 10 30 50 10 50 D 3.1
259, 331 A0 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
259, 331 A1 - p.o. < 2.000 m2 30 50 200 30 200 4.1
259, 331 A2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 500 Z 30 500 5.1
269, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. 30 30 100 30 100 3.2
259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 3.1
27, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
27, 28, 33 0 Machine- en apparatenfabrieken:
27, 28, 33 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 100 30 100 D 3.2
27, 28, 33 2 - p.o. >= 2.000 M2 50 30 200 30 200 D 4.1
28, 33 3 - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW 50 30 300 Z 30 300 D 4.2
26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken 30 10 30 10 30 2
26, 27, 33 - VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
271, 331 Elektromotoren- en generatorenfabrieken 200 30 30 50 200 4.1
271, 273 Schakel- en installatiemateriaalfabrieken 200 10 30 50 200 4.1
273 Elektrische draad- en kabelfabrieken 100 10 200 100 R 200 D 4.1
272 Accumulatoren- en batterijenfabrieken 100 30 100 50 100 3.2
274 Lampenfabrieken 200 30 30 300 R 300 4.2
293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 10 30 10 30 2
2790 Koelelectrodenfabrieken 1500 300 1000CZ 200 R 1500 6
26, 33 - VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
261, 263, 264, 331 Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. 30 0 50 30 50 D 3.1
2612 Fabrieken voor gedrukte bedrading 50 10 50 30 50 3.1
26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. 30 0 30 0 30 2
29 - VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS
291 0 Autofabrieken en assemblagebedrijven:
291 1 - p.o. < 10.000 m2 100 10 200 C 30 R 200 D 4.1
291 2 - p.o. >= 10.000 m2

200 30 300 Z 50 R 300 4.2
29201 Carrosseriefabrieken 100 10 200 30 R 200 4.1
29202 Aanhangwagen- en opleggerfabrieken 30 10 200 30 200 4.1
293 Auto-onderdelenfabrieken 30 10 100 30 R 100 3.2
30 - VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN

(EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)
301, 3315 0 Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
301, 3315 1 - houten schepen 30 30 50 10 50 3.1
301, 3315 2 - kunststof schepen 100 50 100 50 R 100 3.2
301, 3315 3 - metalen schepen < 25 m 50 100 200 30 200 4.1
301, 3315 4 - metalen schepen >= 25 m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW

100 100 500 CZ 50 500 5.1
3831 Scheepssloperijen 100 200 700 100 R 700 5.2
302, 317 - Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
302, 317 1 - algemeen 50 30 100 30 100 3.2
302, 317 2 - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW

50 30 300 Z 30 R 300 4.2
303, 3316 0 Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
303, 3316 1 - zonder proefdraaien motoren 50 30 200 30 200 4.1
303, 3316 2 - met proefdraaien motoren 100 30 1000 Z 100 R 1000 5.3
309 Rijwiel- en motorrijwielfabrieken 30 10 100 30 R 100 3.2
3099 Transportmiddelenindustrie n.e.g. 30 30 100 30 100 D 3.2
31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
310 1 Meubelfabrieken 50 50 100 30 100 D 3.2
9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 0 10 10 0 10 1
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 10 10 10 30 2
322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 10 30 10 30 2
323 Sportartikelenfabrieken 30 10 50 30 50 3.1
324 Speelgoedartikelenfabrieken 30 10 50 30 50 3.1
32991 Sociale werkvoorziening 0 30 30 0 30 2
32999 Vervaardiging van overige goederen n.e.g. 30 10 50 30 50 D 3.1
38 - VOORBEREIDING TOT RECYCLING
383201 Metaal- en autoschredders 30 100 500 Z 30 500 5.1
383202 A0 Puinbrekerijen en -malerijen:
383202 A1 - v.c. < 100.000 t/j 30 100 300 10 300 4.2
383202 A2 - v.c. >= 100.000 t/j 30 200 700 10 700 5.2
383202 B Rubberregeneratiebedrijven 300 50 100 50 R 300 4.2
383202 C Afvalscheidingsinstallaties 200 200 300 C 50 300 4.2
35 - PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
35 A0 Elektriciteitsproductiebedrijven (elektrisch vermogen >= 50 MWe)

35 A1 - kolengestookt (incl. meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth 100 700 700 CZ 200 700 5.2
35 A2 - oliegestookt, thermisch vermogen >= 75 MWth

100 100 500 CZ 100 500 5.1
35 A3 - gasgestookt (incl. bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth 100 100 500 CZ 100 R 500 5.1
35 A4 - kerncentrales met koeltorens 10 10 500 C 1500 1500 D 6
35 A5 - warmtekrachtinstallaties (gas), thermisch vermogen > 75 MWth 30 30 500 CZ 100 R 500 5.1
35 B0 bio-energieinstallaties elektrisch vermogen

< 50 MWe:
35 B1 - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie 100 50 100 30 R 100 3.2
35 B2 - vergisting, verbranding en vergassing van

overige biomassa
50 50 100 30 R 100 3.2
35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
35 C1 - < 10 MVA 0 0 30 C 10 30 2
35 C2 - 10 - 100 MVA 0 0 50 C 30 50 3.1
35 C3 - 100 - 200 MVA 0 0 100C 50 100 3.2
35 C4 - 200 - 1000 MVA 0 0 300 CZ 50 300 4.2
35 C5 - >= 1000 MVA 0 0 500 CZ 50 500 5.1
35 D0 Gasdistributiebedrijven:
35 D1 - gascompressorstations vermogen < 100 MW 0 0 300 C 100 300 4.2
35 D2 - gascompressorstations vermogen >= 100 MW

0 0 500 C 200 R 500 5.1
35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, cat. A 0 0 10 C 10 10 1
35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 0 0 30 C 10 30 2
35 D5 - gasontvang- en verdeelstations, cat. D 0 0 50C 50 R 50 3.1
35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
35 E1 - stadsverwarming 30 10 100 C 50 100 3.2
35 E2 - blokverwarming 10 0 30 C 10 30 2
36 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
36 A0 Waterwinning-/bereiding bedrijven:
36 A1 - met chloorgas 50 0 50 C 1000 R 1000 D 5.3
36 A2 - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling 10 0 50 C 30 50 3.1
36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
36 B1 - < 1 MW 0 0 30 C 10 30 2
36 B2 - 1 - 15 MW 0 0 100 C 10 100 3.2
36 B3 - >= 15 MW 0 0 300 C 10 300 4.2
41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43 0 Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m2 10 30 100 10 100 3.2
41, 42, 43 1 - bouwbedrijven algemeen: b.o <= 2.000 m2 10 30 50 10 50 3.1
41, 42, 43 2 Aannemersbedrijven met werkplaats:

b.o. > 1000 m2
10 30 50 10 50 3.1
41, 42, 43 3 - aannemersbedrijven met werkplaats:

b.o. < 1000 m2
0 10 30 10 30 2
45, 47 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTOR- FIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 10 0 30 10 30 2
451 Groothandel in vrachtauto's (incl. import en reparatie) 10 10 100 10 100 3.2
45204 A Autoplaatwerkerijen 10 30 100 10 100 3.2
45204 B Autobeklederijen 0 0 10 10 10 1
45204 C Autospuitinrichtingen 50 30 30 30 R 50 3.1
45205 Autowasserijen 10 0 30 0 30 2
453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accesoires 0 0 30 10 30 2
473 0 Benzineservicestations:
473 1 - met LPG > 1000 m3/jr 30 0 30 200 R 200 4.1
473 2 - met LPG < 1000 m3/jr 30 0 30 50 R 50 3.1
473 3 - zonder LPG 30 0 30 10 30 2
46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
461 Handelsbemiddeling (kantoren) 0 0 10 0 10 1
4621 0 Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders 30 30 50 30 R 50 3.1
4621 1 Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer 100 100 300 Z 50 R 300 4.2
4622 Groothandel in bloemen en planten 10 10 30 0 30 2
4623 Groothandel in levende dieren 50 10 100 C 0 100 3.2
4624 Groothandel in huiden, vellen en leder 50 0 30 0 50 3.1
46217, 4631 Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen 30 10 30 50 R 50 3.1
4632, 4633 Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsolieën 10 0 30 50 R 50 3.1
4634 Groothandel in dranken 0 0 30 0 30 2
4635 Groothandel in tabaksproducten 10 0 30 0 30 2
4636 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk 10 10 30 0 30 2
4637 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen 30 10 30 0 30 2
4638, 4639 Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen 10 10 30 10 30 2
464, 46733 Groothandel in overige consumentenartikelen 10 10 30 10 30 2
46499 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 10 0 30 10 V 30 2
46499 2 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton 10 0 30 50 V 50 3.1
46499 3 - professioneel vuurwerk, netto expl.massa per bewaarplaats < 750 kg (en > 25 kg theatervuurwerk) 10 0 30 500 V 500 5.1
46499 4 professioneel vuurwerk, netto expl.massa per bewaarplaats 750 kg tot 6 ton 10 0 30 1000 V 1000 5.3
46499 5 - munitie 0 0 30 30 30 2
46711 0 Groothandel in vaste brandstoffen:
46711 1 - klein, lokaal verzorgingsgebied 10 50 50 30 50 3.1
46711 2 - kolenterminal, opslag opp. >= 2.000 m2 50 500 500 Z 100 500 5.1
46712 0 Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen:
46712 1 - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 50 0 50 200 R 200 D 4.1
46712 2 - vloeistoffen, o.c >= 100.000 m3 100 0 50 500 R 500 D 5.1
46712 3 - tot vloeistof verdichte gassen 50 0 50 300 R 300 D 4.2
46713 Groothandel in minerale olieproducten (excl. brandstoffen) 100 0 30 50 100 3.2
46721 0 Groothandel in metaalertsen:
46721 1 - opslag opp. < 2.000 m2 30 300 300 10 300 4.2
46721 2 - opslag opp. >= 2.000 m2 50 500 700 Z 10 700 5.2
46722, 46723 Groothandel in metalen en -halffabrikaten 0 10 100 10 100 3.2
4673 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
4673 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 0 10 50 10 50 3.1
4673 2 - algemeen: b.o. <= 2.000 m2 0 10 30 10 30 2
46735 4 zand en grind:
46735 5 - algemeen: b.o. > 200 m2 0 30 100 0 100 3.2
46735 6 - algemeen: b.o. <= 200 m2 0 10 30 0 30 2
4674 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
4674 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 0 0 50 10 50 3.1
4674 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m2 0 0 30 0 30 2
46751 Groothandel in chemische producten 50 10 30 100 R 100 D 3.2
46752 Groothandel in kunstmeststoffen 30 30 30 30 R 30 2
4676 Groothandel in overige intermediaire goederen 10 10 30 10 30 2
4677 0 Autosloperijen: b.o. > 1000 m2 10 30 100 30 100 3.2
4677 1 - autosloperijen: b.o. <= 1000 m2 10 10 50 10 50 3.1
4677 0 Overige groothandel in afval en schroot:

b.o. > 1000 m2
10 30 100 10 100 D 3.2
4677 1 - overige groothandel in afval en schroot:

b.o. <= 1000 m2
10 10 50 10 50 3.1
466 0 Groothandel in machines en apparaten:
466 1 - machines voor de bouwnijverheid 0 10 100 10 100 3.2
466 2 - overige 0 10 50 0 50 3.1
466, 469 Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.) 0 0 30 0 30 2
47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
47 A Detailhandel voor zover n.e.g. 0 0 10 0 10 1
471 Supermarkten, warenhuizen 0 0 10 10 10 1
4722, 4723 Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken 10 0 10 10 10 1
4724 Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel 10 10 10 C 10 10 1
4773, 4774 Apotheken en drogisterijen 0 0 0 10 10 1
4752 Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten 0 0 30 10 30 2
4778 Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt 0 0 10 10 V 10 1
4791 Postorderbedrijven 0 0 50 0 50 3.1
952 Reparatie t.b.v. partuculieren (excl. auto's en motorfietsen) 0 0 10 10 10 1
55 - LOGIES, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
553, 552 Kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken) 30 0 50 C 30 50 3.1
5629 Kantines 10 0 10 C 10 10 D 1
562 Cateringbedrijven 10 0 30 C 10 30 2
49 - VERVOER OVER LAND
491, 492 0 Spoorwegen:
491, 492 1 - stations 0 0 100 C 50 R 100 D 3.2
491, 492 2 - rangeerterreinen, overslagstations (zonder rangeerheuvel) 30 30 300 C 300 R 300 D 4.2
493 Bus-, tram- en metrostations en -remises 0 10 100 C 0 100 D 3.2
493 Taxibedrijven 0 0 30 C 0 30 2
493 Touringcarbedrijven 10 0 100 C 0 100 3.2
494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m2 0 0 100 C 30 100 3.2
494 1 - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1000 m2 0 0 50 C 30 50 3.1
495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 0 0 30 C 10 30 D 2
50, 51 - VERVOER OVER WATER/DOOR DE LUCHT
50, 51 A Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 0 0 10 0 10 1
52 - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
52241 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen:
52241 1 - containers 0 10 500 C 100 R 500 5.1
52241 2 - stukgoederen 0 30 300 C 100 R 300 D 4.2
52241 3 - ertsen, mineralen e.d., opslagopp. >= 2.000 M2 50 700 1000CZ 50 1000 5.3
52241 4 - granen of meelsoorten, v.c. >= 500 t/u 100 500 500 CZ 100 R 500 5.1
52241 5 - steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2 50 700 700 CZ 100 700 5.2
52241 6 - olie, LPG e.d. 300 0 100 C 1000 R 1000 5.3
52241 7 - tankercleaning 300 10 100 C 200 R 300 4.2
52242 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart:
52242 1 - containers 0 10 300 50 R 300 4.2
52242 2 - stukgoederen 0 10 100 50 R 100 D 3.2
52242 3 - ertsen, mineralen e.d., opslagopp. < 2.000 M2 30 200 300 30 300 4.2
52242 4 - ertsen, mineralen e.d., opslagopp. >= 2.000 M2 50 500 700 Z 50 700 5.2
52242 5 - granen of meelsoorten, v.c. < 500 t/u 50 300 200 50 R 300 4.2
52242 6 - granen of meelsoorten, v.c. >= 500 t/u 100 500 300 Z 100 R 500 5.1
52242 7 - steenkool, opslagopp. < 2.000 m2 50 300 300 50 300 4.2
52242 8 - steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2 50 500 500 Z 100 500 5.1
52242 9 - olie, LPG, e.d. 100 0 50 700 R 700 5.2
52102, 52109 A Distributiecentra, pak- en koelhuizen 30 10 50 C 50 R 50 D 3.1
52109 B Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 0 0 30 C 10 30 2
5221 1 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 10 0 30 C 0 30 2
5221 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) 10 0 100 C 30 100 3.2
5222 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 0 0 10 0 10 1
5223 A Luchthavens 200 50 1500 C 500 R 1500 D 6
5223 B Helikopterlandplaatsen 0 50 500 50 500 5.1
791 Reisorganisaties 0 0 10 0 10 1
5229 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 0 0 10 0 10 D 1
53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten 0 0 30 C 0 30 2
61 A Telecommunicatiebedrijven 0 0 10 C 0 10 1
61 B0 Zendinstallaties:
61 B1 - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) 0 0 0 C 100 100 3.2
61 B2 - FM en TV 0 0 0 C 10 10 1
61 B3 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwergunningplichtig) 0 0 0 C 10 10 1
64, 65, 66 - FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGS-

WEZEN
64, 65, 66 A Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen 0 0 10 C 0 10 1
41, 68 - VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED
41, 68 A Verhuur van en handel in onroerend goed 0 0 10 0 10 1
77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven 10 0 30 10 30 2
7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) 10 0 50 10 50 D 3.1
773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen 10 0 50 10 50 D 3.1
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 10 10 30 10 30 D 2
62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 10 0 10 1
58, 63 B Datacentra 0 0 30 C 0 30 2
72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 10 30 30 R 30 2
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 0 10 0 10 1
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 A Overige zakelijke dienstverlening, kantoren 0 0 10 0 10 D 1
812 Reinigingsbedrijven voor gebouwen 50 10 30 30 50 D 3.1
74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 10 0 30 C 10 30 2
82991 Veilingen voor landbouw- en visserijproducten 50 30 200 C 50 R 200 4.1
82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 0 0 10 0 10 1
84 - OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN
84 A Openbaar bestuur (kantoren e.d.) 0 0 10 0 10 1
8422 Defensie-inrichtingen 30 30 200 C 100 200 D 4.1
8425 Brandweerkazernes 0 0 50 C 0 50 3.1
85 - ONDERWIJS
8532, 854, 855 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs 10 0 30 10 30 D 2
86 - GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG
8891 2 Kinderopvang 0 0 30 0 30 2
37, 38, 39 - MILIEUDIENSTVERLENING
3700 A0 RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks:
3700 A1 - < 100.000 i.e. 200 10 100 C 10 200 4.1
3700 A2 - 100.000 - 300.000 i.e. 300 10 200 CZ 10 300 4.2
3700 A3 - >= 300.000 i.e. 500 10 300 CZ 10 500 5.1
3700 B rioolgemalen 30 0 10 C 0 30 2
381 A Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. 50 30 50 10 50 3.1
381 B Gemeentewerven (afval-inzameldepots) 30 30 50 30 R 50 3.1
381 C Vuiloverslagstations 200 200 300 30 300 4.2
382 A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
382 A1 - mestverwerking/korrelfabrieken 500 10 100 C 10 500 5.1
382 A2 - kabelbranderijen 100 50 30 10 100 3.2
382 A3 - verwerking radio-actief afval 0 10 200 C 1500 1500 6
382 A4 - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) 50 10 30 10 50 3.1
382 A5 - oplosmiddelterugwinning 100 0 10 30 R 100 D 3.2
382 A6 - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW 300 200 300 CZ 50 300 D 4.2
382 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 10 10 30 30 R 30 2
382 B Vuilstortplaatsen 300 200 300 10 300 4.2
382 C0 Composteerbedrijven:
382 C1 - niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jr 300 100 50 10 300 4.2
382 C2 - niet-belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jr 700 300 100 30 700 5.2
382 C3 - belucht v.c. < 20.000 ton/jr 100 100 100 10 100 3.2
382 C4 - belucht v.c. > 20.000 ton/jr 200 200 100 30 200 4.1
382 C5 - GFT in gesloten gebouw 200 50 100 100 R 200 4.1
94 - DIVERSE ORGANISATIES
941, 942 Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) 0 0 10 0 10 1
94991 B Honderdressuurterreinen 0 0 50 0 50 3.1
59 - CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
591, 592, 601, 602 Studio's (film, TV, radio, geluid) 0 0 30 C 10 30 2
9321 Recreatiecentra, vaste kermis e.d. 30 10 300 10 300 D 4.2
91041 Dierentuinen 100 10 50 C 0 100 3.2
931 0 Zwembaden:
931 1 - overdekt 10 0 50 C 10 50 3.1
931 2 - niet overdekt 30 0 200 10 200 4.1
931 A Sporthallen 0 0 50 C 0 50 3.1
931 C Overdekte kunstijsbanen 0 0 100 C 50 R 100 3.2
931 D Stadions en open lucht-ijsbanen 0 0 300 C 50 R 300 4.2
931 E Maneges 50 30 30 0 50 3.1
931 F Tennisbanen (met verlichting) 0 0 50 C 0 50 3.1
931 G Veldsportcomplex (met verlichting) 0 0 50 C 0 50 3.1
931 I Kunstskibanen 0 0 30 C 50 R 50 3.1
931 0 Schietinrichtingen:
931 1 - binnenbanen: geweer- en pistoolbanen 0 0 200 C 10 200 4.1
931 10 - buitenbanen met voorzieningen: pistoolbanen 10 0 1000 200 1000 5.3
931 3 - vrije buitenbanen: kleiduiven 0 0 200 300 300 4.2
931 4 - vrije buitenbanen: schietbomen 0 0 500 1500 1500 6
931 5 - vrije buitenbanen: geweerbanen 10 0 1500 1500 1500 6
931 6 - vrije buitenbanen: pistoolbanen 10 0 1500 1500 1500 6
931 7 - vrije buitenbanen: boogbanen 0 0 10 200 200 4.1
931 8 - buitenbanen met voorzieningen: schietbomen 10 0 300 500 500 5.1
931 9 - buitenbanen met voorzieningen: geweerbanen 10 0 1000 1500 1500 6
931 A Skelter- en kartbanen, in een hal 10 0 50 10 50 3.1
931 B Skelter- en kartbanen, open lucht, < 8 uur/week in gebruik 50 30 500 C 30 500 5.1
931 C Skelter- en kartbanen, open lucht, >= 8 uur/ week in gebruik 50 50 1000CZ 30 1000 5.3
931 D Autocircuits, motorcrossterreinen e.d.,

< 8 uur/week in gebruik
100 50 700 50 700 5.2
931 E Autocircuits, motorcrossterreinen e.d.,

>= 8 uur/week in gebruik
100 100 1500 Z 50 1500 6
932 G Jachthavens met diverse voorzieningen 10 10 50 C 30 50 3.1
93229 Modelvliegtuigvelden 10 0 300 100 300 4.2
96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
96011 A Wasserijen en strijkinrichtingen 30 0 50 C 30 50 3.1
96011 B Tapijtreinigingsbedrijven 30 0 50 30 50 3.1
96012 Chemische wasserijen en ververijen 30 0 30 30 R 30 2
96013 A Wasverzendinrichtingen 0 0 30 0 30 2
96013 B Wasserettes, wassalons 0 0 10 0 10 1
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 0 0 10 0 10 1
9603 0 Begrafenisondernemingen:
9603 1 - uitvaartcentra 0 0 10 0 10 1
96031 2 - begraafplaatsen 0 0 10 0 10 1
96032 3 - crematoria 100 10 30 10 100 3.2
9609 A Dierenasiels en -pensions 30 0 100 C 0 100 3.2
9609 B Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 0 0 10 C 0 10 D 1