Meerland 2020    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Naar verwachting treedt op 1 januari 2021 de Omgevingswet in werking. Eindhoven heeft er voor gekozen om alle bestemmingsplannen op dat moment actueel te hebben. Het bestemmingsplan Meerland is in november 2006 vastgesteld. Om die reden is een actualisatie van dit bestemmingsplan nu aan de orde.

Omdat het voorheen geldende bestemmingsplan onder een andere standaard is gemaakt en niet volgens de huidige standaarden is opgesteld, zal de opzet van de actualisatie afwijken van het voorgaande plan. Inhoudelijk worden er vrijwel geen wijzigingen doorgevoerd. Uitzondering is de functiewijziging van onzelfstandige horeca naar zelfstandige horeca met een dienstwoning binnen de bestemming 'Maatschappelijk'. Hiervoor is een omgevingsvergunning verleend.Dit besluit is gewijzigd bij besluit van 24 september 2018. Het beroep en hoger beroep tegen deze vergunning is ongegrond verklaard waardoor de vergunning op 24 oktober 2019 onherroepelijk is geworden. De omgevingsvergunning is in dit bestemmingsplan verwerkt als een bestaande situatie.

Het bestemmingsplan "Meerland 2020" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het plangebied     

Het bestemmingsplan Meerland heeft betrekking op het hart van het plangebied Meerhoven, het park Meerland.

Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Vliegbasis Eindhoven.Aan de oostzijde wordt het plangebied gedeeltelijk begrensd door het bedrijventerrein Flight Forum, de Zanddreef en het Zandstrand, het winkelcentrum Meerrijk en de tuinen van de woningen aan de Grasbaan. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Meerhovendreef. Aan de westzijde wordt het park begrensd door woningbouwlocatie Waterrijk en het bedrijventerrein Park Forum.

verplicht

Luchtfoto Meerland (rood omlijnd).

1.3 Voorgaande plannen     

Het bestemmingsplan 'Meerland 2019' vervangt het bestemmingsplan 'Meerland' vastgesteld door de raad op 24 november 2006 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 11 januari 2007.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Stedenbouwkundige structuur     

Algemeen

Meerland is gelegen in het hart van Meerhoven. De totale omvang van het park neemt zo'n 65 hectare in beslag. Het park Meerland vormt de grote centrale open ruimte van Meerhoven waaromheen de diverse woon- en werkgebieden, het centrum en de groengebieden zijn gesitueerd. Deze groene ruimte is het bindende element en de plandrager van heel Meerhoven. Een ruimte die het Kempisch landschap tot in het hart van Meerhoven brengt en recreatie mogelijkheden biedt op loopafstand. Het park nodigt uit om te genieten van het buitenleven; om te fietsen, te wandelen, uit te rusten, te spelen en nog veel meer.

verplicht verplicht

verplicht

Het park Meerland heeft in 2011 de Dirk Roosenburg jury- en publieksprijs ontvangen. Het definitief ontwerp van het park Meerland is een ontwerp van het ontwerpbureau Teun Koolhaas Associates (TKA) en is opgesteld in 2000.

verplicht verplicht

Situering Meerland Ontwerp Park Meerland

Meerland is een groene long die uniek is in zijn omvang voor een uitbreidingswijk. Het park is bijna 60 hectare groot wat te vergelijken is met ruim 100 voetbalvelden! Het park heeft een schaal en omvang die zich laat vergelijken met die van bekende 19e eeuwse parken als het Vondelpark in Amsterdam, of park Sonsbeek in Arnhem. Net als deze parken heeft het een ontspannen, romantisch karakter.

Programma

Het programma voor het totale park omvat de volgende onderdelen:

- een voetbalvereniging met 5,5 velden (ruim 5 hectare) en 200 parkeerplaatsen;

- een tennispark met 8 tennisbanen (1,5 hectare groot) en 40 parkeerplaatsen;

- ruimte voor een ontmoetingsplek met een publieksfunctie in het park met ruimte voor onder andere een horecapunt met speelvoorzieningen waaronder ook een ruig speelbos voor de oudere jeugd, een kinderboerderij, ruimte voor een informatie- en educatiecentrum, een kruidentuin en aboretum. Daarnaast is er ook ruimte voor de parkbeheerder, een buitenschoolse opvang, een dierenkliniek en een natuurwerkplaats;

- speelvelden voor kinderen;

- voorzieningen voor flora en fauna waaronder de ecologische verbindingszones, een zwaluwenwand, een vleermuisgrot en twee weiden voor vee

- ruimte voor beeldende kunst en een aantal follies;

- een wateroppervlak van circa 9 hectare dat tevens dient als buffer voor de omliggende

gebieden, in de vorm van vennen, beken, wadi's en vijvers;

- een woontoren met een maximale hoogte van 45 meter, met dien verstande dat de hoogte

maximaal 65 meter boven NAP mag bedragen;

- een terrein waarop incidenteel buurt- en wijkevenementen kunnen worden gehouden.

Hoofdstructuur

Meerland vormt een landelijke open ruimte in een stedelijk gebied, met langs de randen een opeenvolging van stedelijke en groene functies, vanuit het park goed te herkennen.

De ruimtelijke opbouw lijkt willekeurig en informeel, maar heeft een herleidbare, herkenbare hoofdvorm. De opbouw wordt gekenmerkt door een uitgesproken herkenbaar kader. Het geheel is altijd te overzien, met aan de oostzijde vooral bebouwing en aan de westzijde bosbeplanting. In de randen een variatie aan gebruiksmogelijkheden tussen natuurlijk en cultuur. Thematische contrasten, tussen natuur en cultuur, tussen zacht en hard, tussen landelijk en stedelijk, vormen de verbijzondering van de rand. Bij het ontwerp heeft een oriëntatie op de aanwezige en nieuwe landschappelijke elementen voorop gestaan.

Meerland is een openbaar park en een stadsweide. Het doet herinneren aan Engelse parken, met hun grasvlakten, boomgroepen, waterpartijen, brede doorzichten en intieme plekken. Openheid en beslotenheid wisselen elkaar af, lichte en donkere plekken, stille en drukke delen. Een park als een stedelijke pastorale. In Nederland zijn voorbeelden te vinden in de vorm van oude landgoederen die in de stad zijn opgenomen, zoals bijvoorbeeld Sonsbeek in Arnhem.

verplicht verplicht

Tegelijkertijd is Meerland een park van deze tijd. Anders dan in de Zocheriaanse parken van de negentiende eeuw, toen natuur iets was dat in gestileerde vorm werd toegelaten, kan in Meerland de beplanting zich op een meer natuurlijke manier ontwikkelen. Natuur is in de 21e eeuw een schaars goed, en het is een grote kwaliteit dat de ontwikkeling van natuur in Meerland ervaren kan worden.

Een Engels landschapspark met waterpartijen, bruggetjes, slingerende paden, glooiende heuvels tot soms wel 15 meter hoog, prachtige uitzichten, kronkelende vennen en beken, natuurgebieden, bosgebieden, graslanden en stadsweiden met grazend vee, speelweides en overal zitgelegenheden. Een echte oase midden in Meerhoven.

 

verplicht verplicht

Meerland is fysiek door wegen en een groene infrastructuur gekoppeld aan de omgeving. De rondweg biedt op een aantal punten een blik op het park. Nu eens is de rondweg dichtbij, dan weer verder weg, en de zuidpunt van het plangebied wordt door de rondweg doorsneden. Vanaf dit punt is er zicht op de open ruimte, waarin de sportvelden zijn gesitueerd. De afslag van de rondweg naar Zandrijk leidt langs het park, hier geaccentueerd door een heuvel. Er is ook een koppeling met de HOV-lijn. Ter hoogte van het centrum (Meerrijk) heeft men een breed uitzicht over Meerland. Het park opent zich hier in zijn volle breedte, nadat de bus door de woonbuurten heeft gereden.

De randen van het park worden gevormd door verschillende bouwvelden. Zandrijk, Meerrijk (centrum) en Grasrijk grenzen direct aan de open ruimte van Meerland. Meerrijk biedt, als een verhoogd gelegen vesting, de scherpste confrontatie met het park.

verplicht

Een stelsel van zichtlijnen verbindt het park met zijn omgeving. Aanleidingen voor zichtlijnen zijn met de klok mee: de entree vanuit Zandrijk het park in, HOV-halte, het waterplein in Meerrijk, de verhoogde bronheuvel, de plek aan het ven en de uitzichtheuvel bij Zandrijk.

Er is eveneens een bestemming opgenomen voor een woontoren. Ten tijde van de actualisatie van het bestemmingsplan is de woontoren nog niet gerealiseerd en zijn er geen concrete plannen dat realisatie op korte termijn zal plaatsvinden. De woontoren zal omringd worden door groen en de ecologische verbindingszone. De woontoren zal vrij komen te staan in het park. Daarom dient parkeren ondergronds plaats te vinden.

Hoogteverschillen

De bestaande hoogteverschillen vormen een van de belangrijkste structurerende elementen van het plan. Door het accentueren van bestaande hoogteverschillen en het inbrengen van extra reliëf wordt de vereiste ruimtelijke dynamiek in het terrein gebracht. Daarnaast bieden hoger gelegen terreinen een goed overzicht over (delen) van het park. Het reliëf bestaat uit een heuvelrug van 3 tot 5m hoog aan de westzijde van het park. De rug loopt vanuit de zuidpunt van het park tot aan de bronheuvel, grenzend aan de woonwijk Waterrijk, en heeft een hoogte van 15 meter. Vanaf deze heuvel is het uitzicht op Meerland en de omgeving spectaculair.

verplicht

Uitzicht vanaf de bronheuvel

Een dubbele heuvel met een vergelijkbare hoogte, de zogenaamde Parkhill en Spottershill, is gerealiseerd aan de noordzijde van Meerland bij de entree naar de woonwijk Zandrijk. Vanaf één van de twee toppen van de heuvel (de Spottershill) kunnen vliegtuigen worden gespot. In de open ruimten van Meerland wordt reliëf ingebracht door deze op te bouwen uit een aantal ovalen met een komvorm.

Verkeersontsluiting

Het park is, met uitzondering van eventueel op een later moment te ontwikkelen ontsluitingswegen naar de woontoren, de bestemmingen Maatschappelijke Doeleinden en Sportdoeleinden, alleen toegankelijk voor langzaam verkeer.

De paden in Meerland sluiten aan op de wegen- en padenstructuur van de omliggende buurten langs het park. De lijnen en routes in de woonbuurten lopen logisch door in het park en zorgen zo voor een goede doorbloeding van het park met fiets- en looproutes. In Meerland zijn drie typen paden; de hoofdroutes voor fietsers, skaters en voetgangers, de smallere parkpaden voor wandelaars, skaters en fietsers en de avontuurlijke paden alleen voor wandelaars. Deze drie typen vormen een complementair systeem. De hoofdroutes zorgen voor snelle verplaatsingsmogelijkheden, de parkpaden lenen zich meer voor slenteren, en hebben vooral een recreatieve functie. De avontuurlijke paden kronkelen door het park en zijn er om de natuur te ontdekken.

Water

Het Meerland heeft maar liefst 9 hectare water in de vorm van een gesloten waterstelsel. Dit stelsel dient voor de waterbuffering van de omringende gebieden. Het water wordt via een vijzelgemaal 4 meter opgevoerd en stroomt vervolgens onder natuurlijk vrij verval door het Meerland. Het water vormt een belangrijke attractie in het park. Het water stroomt vanuit een bron, via een ven en watervallen naar een waterlelievijver, en gaat dan over in een laaglandbeek. In deze beek zijn verschillende punten waar de stroming van het water wordt gedramatiseerd, zoals een keienbedding, een watergrot met waterval en een stroomversnelling. De beek gaat vervolgens over in de centrumplas en wordt via een bosbeek en pijpleiding terug naar de bron gevoerd.

verplicht verplicht

Het park Meerland is voorzien van een 20-tal bruggen. Deze bruggen zijn ontworpen door DaF-architecten uit Rotterdam als een familie van bruggen die passen bij het karakter en het concept van het park.

Flora en fauna

In het park wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande beplanting en van een beplantingskeuze die aansluit op de ecologie, soms aangevuld met andere soorten vanwege hun sierwaarde. De soorten die in de beplanting worden toegepast zijn typerend voor de schrale droge zandgronden; eik, berk, acacia en grove den en een scala aan andere loofbomen waaronder tamme Kastanje, esdoorn en els met een onder begroeiing van lijsterbes, krent en rhododendrons. Langs het water zijn vochtminnende soorten aangeplant.

In het park Meerland is een aboretum opgenomen en kan een bomenroute worden opgenomen waarlangs bijzondere boomsoorten worden aangeplant voor educatieve doeleinden.

verplicht

Grazende Lakenvelders in Meerland

Ook is er aandacht voor ecologie in het park. Ecologische verbindingen lopen vanuit het Kempenlandschap, in zuidwestelijke en noordwestelijke richting, door en langs het Meerland naar de ecologische route van het Beatrixkanaal, die een schakel vormt van ecologische verbindingen in Eindhoven. In het park zijn paddenpoelen en tunnelpassages onder wegen aangelegd. Voor vleermuizen is een vleermuizengrot gebouwd en voor oeverzwaluwen een wand langs het water. Ook in de woonbuurten worden met speciale dakpannen en ingebouwde nestkasten in de gevels nest mogelijkheden aan zwaluwen geboden. Daarnaast zijn in het park enkele bedreigde vogelsoorten gesignaleerd waaronder ooievaars.

verplicht verplicht

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De verleende omgevingsvergunning voor zelfstandige horeca binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is geen nieuwe ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Verder zijn de planologische mogelijkheden die nog niet zijn benut op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan, in dit plan wederom mogelijk gemaakt. Gelet op de jurisprudentie is er dan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een onderbouwing met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven.

3.2.2 Ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Het ontwerp NOVI heeft van 20 augustus tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de NOVI eind 2020 vastgesteld.

In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de ontwerp NOVI opgenomen.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening     

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.5 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.

verplicht kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)

Bron: http://wetten.overheid.nl

3.2.5 Luchthavenbesluit     

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf op 4.3.5 ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.

verplicht

Kaart beperkingengebied

De obstakelbeheergebieden

Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.

Vliegfunnel

De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. In het plangebied Meerland is geen vliegfunnel gelegen.

IHCS

Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 44 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog. Dit plangebied ligt in een zone met een hoogtebeperking van 65 meter +NAP. Zoals in de meeste bestemmingsplannen binnen de gemeente Eindhoven, ligt het peil binnen het plangebied 0,30 meter boven de kruin van de weg. Het peil binnen het plangebied ligt dus op (gemiddeld) ca. 21,3 meter +NAP. In dit bestemmingsplan wordt o.a een woontoren mogelijk gemaakt met een hoogte van maximaal 45 meter. In de regels is gewaarborgd dat de 65 meter +NAP niet mag worden overschreden. De maximum bouwhoogte van overige gebouwen zijn lager dan 45 meter. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogelijk met een maximum bouwhoogte van 20 meter. Verder is in de algemene afwijkingsregels (artikel18) gewaarborgd dat niet zonder meer met 10% afgeweken kan worden van de maximale bouwhoogte. In deze regeling is gewaarborgd dat vooraf advies gevraagd dient te worden van het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Er kan geen toepassing gegeven worden aan deze afwijkingsbevoegdheid indien uit het advies blijkt dat de bouwhoogte een gevaar vormt voor het vliegverkeer rondom de luchthaven. Gelet op het vorenstaande wordt voldaan aan deze hoogtebeperking.

verplicht

Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS

ILS Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding).

verplicht

Kaart ILS-verstoringsgebied

Het plangebied ligt voor een klein gedeelte binnen het ILS-verstoringsgebied, binnen het horizontale vlak met een hoogtebeperking oplopend van 40.3 meter tot 42,4 meter + NAP. Binnen dit verstoringsgebied zijn de gronden bestemd als 'Groen' en 'Verkeer'. Binnen deze bestemmingen is de maximale bouwhoogte 15 meter. Het peil varieert binnen deze gronden. De algemene aanduidingsregel 'Luchtvaartzone - ils' waarborgt dat geen bouwwerken kunnen worden opgericht die de maximale hoogte van 40.3 tot 42,4 meter +NAP overschrijden. In artikel 18 zijn algemene afwijkingsregels opgenomen waarin onder andere is geregeld dat afgeweken kan worden van de maximale bouwhoogte met maximaal 10%. In deze regeling is gewaarborgd dat vooraf advies gevraagd dient te worden van het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Er kan geen toepassing gegeven worden aan deze afwijkingsbevoegdheid indien uit het advies blijkt dat de bouwhoogte leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de werking van het ILS. Gelet op het vorenstaande beïnvloeden de bouwwerken het ILS dus niet in onaanvaardbare mate.



Het vogelbeheersgebied

Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:

  • oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
  • natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
  • vishouderijen met extramurale bassins;
  • extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
  • afvalwaterzuiveringsinstallaties.

Het plangebied ligt binnen het Vogelbeheersgebied. Meerland heeft circa 9 hectare water in de vorm van een gesloten waterstelsel. Dit stelsel dient voor de waterbuffering van de omringende gebieden.De waterpartijen in het gebied zijn dusdanig ontworpen dat deze niet leiden tot een vogelaantrekkende werking. Het plangebied is eind jaren '90 in goed overleg met Defensie ontworpen.

Dit plan is een actualisatieplan, en laat geen nieuwe ontwikkelingen toe in de bovengenoemde categorieën. De waterpartijen zoals deze waren opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan zijn overgenomen in dit actualisatieplan.

verplicht

Kaart Vogelbeheersgebied

3.2.6 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel     

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

Bakens luchthaven Eindhoven

Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
  • een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.

De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

verplicht

Figuur 3.1. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.

Radarverstoringsgebied Volkel

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Dit plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.

verplicht

Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Dit plangebied is gelegen binnen de stedelijke structuur.

4. de infrastructuur

Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.



Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

3.3.3 Interim omgevingsverordening     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordening natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.

Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:

  • Stedelijk gebied
  • Boringsvrije zones
  • Stalderingsgebied
  • Diep grondwaterlichaam
  • Waterwinning voor menselijke consumptie
  • Geen attentiezone waterhuishouding

verplicht

Uitsnede Interim omgevingsverordening Brabant (plangebied globaal groen omlijnd).

Stedelijk gebied en stalderingsgebied

Deze werkingsgebieden zijn relevant voor de rechtstreeks werkende regels ten aanzien van landbouw. Binnen het plangebied is geen landbouw aanwezig of toegestaan. Om die reden zijn deze werkingsgebieden voor dit plangebied niet relevant.

Diep grondwaterlichaam

Dit werkingsgebied is in dit plangebied relevant voor de rechtstreeks werkende regels ten aanzien van grondwater. In dit plangebied is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden. Hiervan is geen sprake.

Boringsvrije zone

Doel van de regels in boringsvrije zone is het beschermen van de diepere watervoerende pakketten door te voorkomen dat de beschermende kleilaag wordt doorboord. Binnen boringsvrije zone gelden geen absolute verboden. Vanuit het doel zijn wel voorwaarden gesteld aan activiteiten die een risico geven voor schade aan de beschermende kleilaag. De relevante regels zijn opgenomen in artikel 2.18 en 2.19 van de Interim omgevingsverordening.

Waterwinning voor menselijke consumptie

Het grondwater is een belangrijke bron voor de openbare drinkwatervoorziening. Veel Nederlandse huishoudens ontvangen hun drinkwater uit grondwater. Daarnaast zijn er Brabant enkele rivierwaterwinningen. Met het oog op de continuïteit van de levering van drinkwater voert de provincie al geruime tijd een beschermingsbeleid, gericht op minimalisering van de risico's op achteruitgang van de kwaliteit. Daarvoor is er waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en boringsvrije zone aangewezen. Naast de hiervoor genoemde grondwaterbeschermingsgebieden is een vierde zone opgenomen, de beschermingszone rivierwaterwinning. Deze zone is op verzoek van Rijkswaterstaat opgenomen.

Binnen voornoemde zones zijn bepaalde activiteiten en het gebruik van (potentieel) gevaarlijke stoffen verboden of aan voorschriften gebonden met als doel om de bodem en het grondwater te beschermen tegen verontreiniging. De consequentie hiervan kan zijn dat er beperkingen en extra kosten zijn voor inwoners en bedrijven binnen deze gebieden. Dit is gerechtvaardigd vanwege het grote maatschappelijk belang van de drinkwaterlevering.

Bescherming van ons drinkwater is niet alleen een taak vanuit nationale regelgeving (Wet milieubeheer en Drinkwaterwet) maar heeft ook een grondslag in de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG).

De relevante regels zijn opgenomen in afdeling 2.1 van de Interim omgevingsverordening.

Geen Attentiezone Waterhuishouding

De Waterwet biedt in hoofdstuk 6 ruimte aan provincie en waterschap om waar nodig zelf in regelgeving te voorzien. De waterschappen zijn als watersysteembeheerder verantwoordelijk voor de regulering van de handelingen in het regionale watersysteem. De Waterwet maakt hierop een uitzondering voor drie specifieke categorieën van grondwateronttrekkingen. Deze categorieën zijn opgenomen in artikel 6.4 van de wet. Het betreft onttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, bodemenergiesystemen en onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar ten behoeve van industriële toepassingen. Voor deze categorieën van onttrekkingen is de provincie bevoegd om bij of krachtens verordening regels te stellen.

Artikel 6.4, tweede lid, van de Waterwet biedt de mogelijkheid om onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen van ten hoogste 10 m3 per uur vrij te stellen van de vergunningplicht. Deze vrijstelling van de vergunningplicht is ook in de Interim omgevingsverordening opgenomen, in artikel 2.21.



Instructieregels

Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit geldt altijd.

Zorgplicht

Bij de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit gaat het zowel om het beschermen van waarden als het bijdragen aan de ontwikkeling van waarden en functies in een gebied. Hierbij dient rekening te worden gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied met toepassing van de lagenbenadering en de meerwaardecreatie.

In dit actualisatieplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Planologische, maar nog niet gerealiseerde (bouw)mogelijkheden op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan zijn in dit bestemmingsplan wederom mogelijk gemaakt. Het gaat om de beoogde woontoren (maximaal 60 woningen) en de verdere invulling van de bestemming 'Maatschappelijk'. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1. In deze paragraaf is aangegeven dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De waarden in het plangebied worden beschermd doordat hier een passende bestemming is opgenomen zoals 'Groen' en 'Natuur'.

Naast de zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit gelden voor dit plangebied de volgende thema's:

  1. stedelijk gebied
  2. boringsvrije zone
  3. concentratiegebied
  4. stalderingsgebied
  5. normen wateroverlast

Ad. 1 Stedelijk gebied

Wat betreft het thema stedelijk gebied zijn de volgende aspecten van belang:

Externe werking NNB

Dit actualisatieplan leidt niet tot een aantasting van ecologische waarden en kenmerken in het NNB zodat dit aspect niet aan de orde is in dit bestemmingsplan.

Windturbines

Dit actualisatieplan maakt geen windturbines mogelijk. De regels zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

Veehouderij

Dit aspect is niet aan de orde in dit actualisatieplan. De regels zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

Duurzame stedelijke ontwikkeling

De Interim omgevingsverordening geeft aan dat ontwikkelingen in het bestemmingsplan onderbouwd moet worden dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame ontwikkeling is. Dit actualisatieplan voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Zie hiervoor ook paragraaf 3.2.1. Verder wordt in paragraaf 3.5.1 uitvoerig ingegaan op de regionale woningbouwafspraken. Deze ontwikkeling voldoet hieraan. Kortheidshalve wordt hiervoor naar deze paragraaf verwezen.

In de regels (artikel12) is het maximum aantal woningen opgenomen.

Ad 2. Boringsvrije zone

In de boringsvrije zone geldt een beperkte bescherming, namelijk behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Hiertoe zijn concrete regels gesteld in hoofdstuk 2 van de Interim omgevingverordening (rechtstreekswerkende regels). Conform artikel 3.12 van de Interim omgevingsverordening is in de regels een regeling opgenomen ten behoeve van de boringsvrije zone (artikel 17.3).

Ad 3. Concentratiegebied

Voor het concentratiegebied is in artikel 5.18 Interim omgevingsverordening bepaald dat Gedeputeerde Staten in overleg met de regio's ten minste eens per bestuursperiode relevante prognoses en analyses opstellen, zoals in ieder geval een bevolkings- en woningbehoefteprognose, een prognose voor de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen en een trendanalyse van de mobiliteitsontwikkeling, die richting gevend zijn voor de gezamenlijk te maken afspraken. Verder is aangegeven dat de prognoses en analyses rekening houden met het principe van concentratie van verstedelijking. In paragraaf 3.5 is hier nader op ingegaan. Uit deze paragraaf blijkt dat de woningbouw voldoet aan de regionale woningbouwafspraken zoals die zijn gemaakt in het Afsprakenkader Wonen 2017.

Ad 4. Stalderingsgebied

Het plangebied is aangeduid als een stalderingsgebied waarbinnen regels gelden voor hokdierhouderijen. Dit is in dit bestemmingsplan niet aan de orde.

Ad. 5. Normen wateroverlast

Het waterschap is in de Interim omgevingsverordening aangewezen als beheerder van het regionale watersysteem met de daarbijbehorende regels waaraan voldaan moet worden. Deze regels zijn niet van toepassing voor dit actualisatieplan.

Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan een actualisering betreft die past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Het bestemmingsplangebied Meerland ligt buiten een transformatiegebied.

3.4.1.1 Ruimtelijke hoofdstructuur     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. Met andere woorden de kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur.

verplicht Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

3.4.1.2 Gebruik van de ruimte     

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

verplicht

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als natuur en gebruiksgroen.

Natuur

Dit zijn gebieden voor groene en ecologische ontwikkeling. Het extensieve (recreatief ) medegebruik is gericht op natuur- en landschapsbeleving aangezien het onderdelen betreft van de Groene en Natuur Netwerk Brabant.

Gebruiksgroen

Dit zijn groengebieden, veelal behorende tot de Groene Hoofdstructuur, waarin op voorwaarde van het behoud van de natuur- en landschapskwaliteiten uiteenlopende (groen)recreatieve functies kunnen zijn ondergebracht, zoals maneges, golfbanen, uitloopgebieden, parken en volkstuinen. Verder zijn de gronden bedoeld voor landbouw, kleinschalige aan het buitengebied gebonden bedrijven (inclusief kleinschalige horeca) en extensieve sportgebieden.

3.5 Volkshuisvesting     

In dit bestemmingsplan zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien. Indien zich nieuwe ontwikkelingen in het gebied voordoen op het gebied van wonen zal dit worden getoetst aan het volkshuisvestingsbeleid.

3.5.1 Regionaal beleid     

De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij. Het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen immers buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen op de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbheorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het meerendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven. Voor Eindhoven zijn Blixembosch, Tongelrese Akkers en Bosrijk aangewezen als majeure projecten.

In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 in landelijke kernen mogelijk maakt dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd.

De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen. Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 60 woningen en hoeft dus niet regionaal afgestemd te worden.

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan en betreft geen majeur project. Dit acctualisatieplan ziet (o.a.) op het realiseren van een woontoren hetgeen reeds mogelijk was in het voorheen geldende bestemmingsplan. De locatie is gelegen binnen 'Stedelijk gebied' zoals aangegeven in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (voorheen was dit het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant). Daarmee past dit bestemmingsplan binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen. De woningen behoren tevens tot de harde plancapaciteit waarover hieronder (paragraaf 3.5.3)nader wordt ingegaan.

3.5.2 Lokaal beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

3.5.3 Woningbehoefte     

Harde plancapaciteit

De woningen die in de wijk Meerhoven, waarin dit plangebied is gelegen, mogelijk zijn en worden gemaakt, is gebaseerd op de zgn. VINEX –afspraken (Woningbouwafspraken van het Rijk met gemeenten op basis van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra) met het Rijk. In die tijd waren dat circa 5800 woningen op basis van de VINEX-afspraken voor Meerhoven. Een deel van die woningen waren opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan 'Meerland 2006', waarvoor een directe bouwtitel geldt. Vanwege die VINEX-status is Meerhoven ook altijd in de Prioriteitennota van de gemeente Eindhoven beland. In dit bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het betreft een actualiseringsplan waarbij de planologische mogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan wederom mogelijk worden gemaakt. Gelet op het vorenstaande behoren de woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt reeds tot de harde plancapaciteit van de gemeente.

Kwalitatieve behoefte

De woontoren in dit bestemmingsplan is gesitueerd in een groenstedelijk woonmilieu.Voor groenstedelijke woonmilieus in Eindhoven hanteert de gemeente onderstaan programma. Deze programma's zijn mede gebaseerd op recent woningmarktonderzoek ("Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt", Companen 2018).

Het woonprogramma voor een groenstedelijk woonmilieu ziet er voor de periode 2019 t/m 2023 als volgt uit:

verplicht

De 60 appartementen die in dit bestemmingsplan zijn voorzien passen goed in het middeldure en dure koopsegment.

3.5.4 Kamerverhuur en woningsplitsing     

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Gemeentelijk archeologiebeleid

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.

Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart, die als onderdeel van de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart eveneens is vastgesteld in 2008. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

Archeologische waarden in het plangebied

Tot omstreeks 1900 bestond het landschap ten westen van Eindhoven uit een heidelandschap met enkele vennen op een relatief hoog dekzandplateau. Vanaf die tijd werd het gebied ontgonnen, vanuit de bebouwingslinten (vanuit historische dorpen) door het in cultuur brengen van het heidelandschap. Het oude ontginningslandschap was een rijk geschakeerd kleinschalig landschap met onder andere een verspreide dorpsbebouwing, regelmatige blokverkaveling en een half open bouw/grasland complex. Later werd dit gebied bestemd voor de ontwikkeling van de Vinex-wijk Meerhoven.

In de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 januari 2007 is voorafgaand aan de ontwikkeling van Meerhoven grootschalig archeologisch onderzoek verricht in het plangebied Meerhoven. Daarbij zijn in eerste instantie de gebieden onderzocht waar op grond van landschappelijke en historische gegevens een archeologische verwachting bestond. De daarbij aangetroffen archeologische vindplaatsen zijn tijdens vooronderzoeken of tijdens vervolgonderzoek in de vorm van opgravingen onderzocht en daarmee veiliggesteld. Het plangebied Meerhoven is vervolgens op twee terreinen na vrijgegeven voor de verdere ontwikkeling. Een van die terreinen ligt in het plangebied Meerland. Dit betreft de locatie van het voormalige historische gehucht Verre Welschap, die gelegen is in het plangebied Meerland. Verre Welschap is in 1940 gesloopt in verband met het zogeheten 'Spergebiet' rondom het vliegveld. De eerste bronvermeldingen van dit terrein gaan terug naar de 15e eeuw. Op basis van historische kaarten van het gebied is bekend waar de historische bebouwing binnen dit terrein was gelegen.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

In dit bestemmingsplan is voor de archeologische verwachtingsgebieden een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarmee de ter plaatse aanwezige archeologische waarden beschermd worden. Door middel van het stellen van diverse voorwaarden is het niet zonder meer mogelijk om bodemverstorende ingrepen uit te voeren.

Het gebied Verre Welschap staat op de gemeentelijke Archeologische Waardenkaart en valt volgens het Beleidsplan onder categorie 2, gebied met archeologische waarde. De gemeente Eindhoven stelt een vergunning en archeologisch onderzoek verplicht bij iedere ruimtelijke ingreep onder het maaiveld.

Tevens geldt voor het gehele plangebied Meerland ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Het plangebied Meerhoven is destijds niet vlakdekkend archeologisch onderzocht. Het kan gebeuren dat er nog archeologische toevalsvondsten worden gedaan in de niet opgegraven delen (bijvoorbeeld tijdens bouw- en andere werkzaamheden), die aanleiding kunnen geven voor nader archeologisch onderzoek. Mochten tijdens eventuele grondwerkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht ingevolge art. 5.10 Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.

verplicht

Uitsnede uit de archeologische en cultuurhistorische waardenkaart. Het archeologisch gebied Verre Welschap is rood gerasterd. In bruin is een historische wegstructuur van voor 1900 aangegeven en in blauw een historische waterloop.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplicht

Uitsnede van de Cultuurhistorische waardenkaart in het plangebied

Monumentale bomen

Ten zuiden van het Douglasbos, dat zijn oorsprong vindt in het gebruik van dit terrein door Defensie, bevindt zich een waterweg; de Nieuwe Rundgraaf (RG 1), met laanbomen (eiken). Deze eiken staan op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als monumentale bomen. Ze zijn geplant in 1920 en duiden waarschijnlijk een voormalige perceelgrens aan.

Historische wegstructuur

In het plangebied is, ten zuiden van de monumentale bomenrij, één historische wegstructuur van voor 1900 gelegen die op de cultuurhistorische waardenkaart is aangeduid, te weten de Heistraat. De huidige benaming is Het Schaapsdijk.

Historische waterloop

Op de cultuurhistorische waardenkaart staat in het plangebied een historische waterloop aangegeven. Dit is de Oude Rungraaf (RG1.2). De Oude Rungraaf is verlegd. Het gedeelte dat in het plangebied lag bestaat niet meer.

Monumenten

In het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorische waardevolle objecten aanwezig.

Verankering van de beschreven waarden in de regels

Ten aanzien van de hierboven beschreven monumentale bomenrij geldt dat deze geborgd wordt in de Verordening bomen en nadere regels 2015. De monumentale bomen staan op de 'Groene Kaart'. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een beschermde bomen zoals deze te vellen of te doen vellen.

Wat betreft de historische wegstructuur geldt dat de hoofdbestemmingen ter plaatse de beschreven waarden voldoende borgen. De verkeersbestemming ziet toe op het behoud van het nog bestaande tracé van de historische wegstructuur het Schaapsdijk.

3.7 Verkeer en parkeren     

De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven. In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het gebied Meerland beschreven.

Autoverkeer

De wegencategorisering is in Eindhoven op Weg geactualiseerd. Er is een nieuwe tussencategorie opgenomen ten opzichte van de vorige wegencategorisering: de zogenaamde 'wijk- en buurtontsluitingsweg'.



In het plangebied liggen geen wegen welke toegankelijk zijn voor autoverkeer. Wel zijn een aantal paden binnen het park geschikt voor hulpdienst- en onderhoudsvoertuigen. In het zuidelijk deel van het plangebied is een klein stukje gebiedsontsluitingsweg opgenomen, namelijk de Meerhovendreef. In het noordelijk deel zijn een aantal erftoegangswegen van het industriegebied Parkforum gelegen.

Fietsverkeer

De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat drie soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes.

Deze fietsroutes zijn weergegeven in onderstaande afbeelding:

verplicht

verplicht

Er liggen meerdere langzaam verkeersroutes in het gebied. Qua fietsroutes zijn het voornamelijk primaire- en secundaire routes die Veldhoven en Waterrijk enerzijds verbinden met Zandrijk en Bosrijk anderzijds.



Openbaar vervoer

Eindhoven op Weg gaat uit van twee netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen.

In het plangebied zijn geen HOV-routes gelegen.



Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.

De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.

In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.

Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe bewoners.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

verplicht

Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart

Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als 'Structureel stadsgroen' en 'Natuur en landschap'. In dit gebied wordt als ordeningsprincipe de volgende strategie(en) aangehouden:

Strategie 1: Structureel stadsgroen

Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. Toevoeging van niet-groene voorzieningen is slechts mogelijk als sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang, als er geen alternatieven voorhanden zijn, als door een 'groen-inclusief ontwerp' de groene kwaliteit tenminste wordt gehandhaafd en als compensatie plaatsvindt van de per saldo verloren deel van de groenstructuur.

Strategie 2: Natuur en landschap

In deze gebieden staat het beoogde ongestoorde verloop van ecologische processen en de natuurontwikkeling voorop. Het beleid is erop gericht het contrast tussen stad en landschap te benutten door hierbij zoveel mogelijk scheiding van functies na te streven en deze gebieden te reserveren voor laagdynamisch grondgebruik: rustgebieden, behoud en ontwikkeling van natuur, landschappelijke samenhang en identiteit.

De gebieden omvatten het door het rijk en de provincie ontwikkelde Natuur Netwerk Nederland en een nadere detaillering van de door het provincie aangegeven Natuur Netwerk Brabant, ecologische verbindingszones en delen van de regionale natuurontwikkelingsgebieden. Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn in deze gebieden de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik (natuurbeleving).

Bestaande voorzieningen of gebouwen worden gedoogd, maar zullen voor zover ze niet ten dienste staan van het behoud of de ontwikkeling van natuur en landschap worden verwijderd na functiebeëindiging. Verstedelijking of andere ingrepen (infrastructuur) zijn in deze categorie niet aan de orde tenzij in zwaarwegende maatschappelijke belangen waarvoor alternatieven ontbreken en met toepassing van compensatie.

Op basis van de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is Meerland niet aangewezen als Natuur Netwerk Brabant. In Meerland is echter wel een gemeentelijke ecologische verbindingszone gelegen. De ecologische verbindingszone is bestemd als 'Natuur'. De gronden die in dit bestemmingsplan zijn bestemd als 'Natuur' waren ook in het voorheen geldende plan bestemd als 'Natuur'. Hieronder wordt nader ingegaan op het ontstaan en aanleggen van de ecologische verbindingszone.

3.8.2 Ecologische verbindingszone     

In de Landschapsvisie Meerhoven wordt een op de provinciale Groene Hoofdstructuur aansluitende ecologische verbindingsstructuur door Meerhoven voorgesteld. Deze structuur is te beschouwen als een verbinding tussen landelijk Strijp/Beatrixkanaal en de natuurgebieden ten noordwesten van Meerhoven, met name zinvol voor amfibieën. Daarnaast dient de ecologische structuur voor behoud en ontwikkeling van natuur binnen Meerhoven, waarmee onder andere betrokkenheid bij, en ruimte en rust voor, omwonenden wordt gecreëerd.

De verbindingsstructuur bestaat uit vier takken:

1. een tak naar het noorden, tussen het toekomstige bedrijventerrein Park Forum en bedrijventerrein Flight Forum;

2. een tak naar het westen langs de toekomstige bedrijventerreinen in Park Forum;

3. een tak naar het oosten langs het park Meerland en verder tussen Flight Forum en woonwijk Zandrijk;

4. een tak naar het oosten door Meerland en verder tussen de toekomstige woonwijk Bosrijk en woonwijk Grasrijk. Deze tak loopt ten zuiden van het centrum Meerrijk.

De noordelijke tak is geen doorlopende verbinding maar vormt een “groene vinger” tussen Flight Forum en Park Forum. Vanwege het doodlopende karakter van deze tak is het niet vereist om de inrichting af te stemmen op specifieke doelsoorten (amfibieën). De doelstellingen op het gebied van behoud en ontwikkeling van natuur (voor natuurbeleving) kunnen wel worden ingevuld. Afgeleid uit de Landschapsvisie Meerhoven dient dan een droge open vegetatie met verspreide boselementen te worden gerealiseerd.

De westelijke tak vormt de enige rechtstreekse verbinding richting Habraken, een natuurkerngebied voor amfibieën. De invulling van deze verbinding dient in de ontwikkeling van Park Forum te worden ingepast, specifiek geschikt voor amfibieën (zie hierna). De oostelijke tak is langs bedrijventerrein Flight Forum reeds aangelegd. Voor de voortplanting van amfibieën zijn twee paddenpoelen op dit terrein aangelegd. Het deel langs Meerland dient bij de ontwikkeling van dit park te worden meegenomen en ook specifiek voor amfibieën geschikt te worden gemaakt.

Voor de oostelijke tak zijn langs Meerrijk en Bosrijk geen mogelijkheden voor een invulling die specifiek geschikt is voor amfibieën. De voornemens tot behoud van bomen en een bossfeer, geven daar geen ruimte voor aanleg van geïsoleerde watertjes. Daarom is voor het gedeelte langs Meerrijk en Bosrijk een invulling voorgesteld met een op het zuiden geëxponeerde structuurrijke bosrand. Gezien het feit dat het gedeelte langs Bosrijk niet geschikt is voor migratie van (kritische) amfibieën, hoeft deze tak in Meerland ook niet specifiek voor amfibieën te worden ingericht.

De doelstelling van een verbinding voor amfibieën wordt daarmee voor dit onderdeel van de verbindingsstructuur losgelaten. De doelstellingen op het gebied van behoud en ontwikkeling van natuur worden wel ingevuld. De verbinding voor amfibieën loopt dan aan de oostzijde van Meerhoven alleen via de tak onder 3 genoemd.

De ecologische verbindingen dienen aaneengesloten, extensief beheerde corridors in het landschap te zijn. Voor de gemiddelde breedte wordt gestreefd naar 50 m, doch dient minimaal 30 m te zijn. De breedte kan, uitgaande van het hier genoemde gemiddelde, plaatselijk variëren. De verbinding dient echter nergens smaller dan 10 m te zijn (met uitzondering van passages in de vorm van duikers, en dergelijke).

In dit bestemmingsplan is de ecologische verbindingszone gelegen binnen de bestemming Natuur (artikel 7). Binnen deze bestemming is ook een omgevingsvergunningstelsel opgenomen.

3.8.3 Beleid Bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

- bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;

- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;

- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing. Bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Boswet, vallen onder de Verordening Bomen / Nadere Regels Bomen zoals opgesteld door de gemeente Eindhoven.

Verordening Bomen

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels Bomen

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting is houtopstanden.

Het plangebied

Op de Groene Kaart is te zien dat in het plangebied Meerland basisbomen, waardevolle gemeentelijke bomen als monumentale bomen voorkomen. Onderhavig plan gaat uit van de bestaande situatie zodat hiermee geen effecten op bomen zijn te verwachten. Doordat er geen ontwikkelingen mogelijk zijn die op basis van voorgaande plannen niet mogelijk waren, is hiervoor geen bomeneffectrapportage voorzien.

verplicht

3.9 Maatschappelijke voorzieningen     

Tot de maatschappelijke functies worden gerekend educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levenbeschouwelijke voorzieningen, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsmede begraafplaatsen.

In het plangebied is een aantal maatschappelijke voorzieningen aanwezig, zoals een tennisvereniging en een voetbalvereniging. De sportverenigingen zijn bestemd als 'Sport'. In het plangebied is ook de bestemming 'Maatschappelijk opgenomen', waarbinnen maatschappelijke voorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Momenteel is dit bestemmingsvlak nog niet bebouwd en in gebruik. Binnen de bestemming maatschappelijk is tevens plaats voor een zelfstandige horecavoorziening met een daarbij behorende dienstwoning. Hiervoor is een omgevingsvergunning verleend op 20 oktober 2017. Dit besluit is gewijzigd bij besluit van 24 september 2018. Het beroep en hoger beroep tegen deze vergunning is ongegrond verklaard waardoor de vergunning op 24 oktober 2019 onherroepelijk is geworden. Het bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' is iets vergroot ten opzichte van het voorheen geldende plan. Dit komt door de inpassing van voornoemde omgevingsvergunning en het bieden van meer flexibiliteit voor de verdere ontwikkeling van maatschappelijke functies binnen dit gebied.

Verder is er een bos en een speelweide.

verplichtAfbeelding Koeienweide Meerland

3.10 Sport en recreatie     

Meerland beschikt over verschillende sportaccomodaties waaronder een tennisvereniging en een voetbalvereniging.

De voetbalvereniging beschikt over ruim vijf hectare grond en heeft vijfenhalve voetbalvelden met een daarbij behorend clubhuis met kantine en kleedkamers. De voetbalvereniging heeft aangrenzend 200 parkeerplaatsen voor de bezoekers van de vereniging.

De tennisvereniging beschikt over 1,5 hectare grond en heeft acht tennisbanen ter beschikking. Aangrenzend aan het clubhuis bevindt zich een kleine parkeerplaats met 40 plaatsen.

3.11 Horeca     

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog

Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht

Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten.

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.

Het plangebied

Het plangebied is gelegen in het Park Meerland. Parken binnen woonwijken zijn binnen het horecabeleidsplan aangemerkt als 'toelatingsgebied'. Dit zijn gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca toepasbaar is. dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid en milieu-aspecten.

verplicht

Uit het horecabeleidsplan volgt dat een (bescheiden) horeca-inrichting het gebruik van Eindhovense parken een meerwaarde kan geven. Diverse bestaande horecagelegenheden in parken en recreatieschappen (buiten Eindhoven) bewijzen dit. Horeca in parken moet zich verhouden met de omgeving. De exploitatie van een horeca-inrichting in een park mag dus wel een autonome functie hebben maar mag geen onevenredige afbreuk doen aan de gebruikswaarde van het park. Dit betekent onder meer dat zaken als bereikbaarheid, parkeren, afval, bevoorrading, geluid en dergelijke grenzen stellen aan de mogelijkheden.

Op 20 oktober 2017 is een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van een gedeelte van de gronden in dit plangebied voor zelfstandige horeca. Dit besluit is gewijzigd bij besluit van 24 september 2018. Het beroep en hoger beroep tegen deze vergunning is ongegrond verklaard waardoor de vergunning op 24 oktober 2019 onherroepelijk is geworden. Deze gronden zijn gelegen binnen de bestemming 'Maatschappelijk' en zijn aangeduid met de functie-aanduiding 'horeca'. In de omgevingsvergunning zijn voorwaarden opgenomen zodat gewaarborgd is dat de zelfstandige horecafunctie geen onevenredige afbreuk doet aan de gebruikswaarde van het park. De voorwaarden die zijn opgenomen bij deze omgevingsvergunning zijn in de regels verwerkt. In de regels is onder andere geregeld welke soorten horecagelegenheden zijn toegestaan, de sluitingstijden, het maximaal aantal bezoekers dat gelijktijdig aanwezig mag zijn, ondergeschikte activiteiten zoals (muziek)evenementen, theater, bed en breakfast en feesten en partijen. Daarnaast is de omvang van de horecavoorziening in de bouwregels geregeld.

Culturele instellingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de culturele instellingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter. Het is ze voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de genoemde schenktijden en buiten de genoemde bijeenkomsten. De benoemde bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

Sportverenigingen

In de nieuwe drank- en horecaverordening van de gemeente Eindhoven worden de sportverenigingen gerekend tot paracommerciële rechtspersonen. Zij verstrekken uitsluitend alcohol op maandag tot en met zondag van 12.00 uur tot 24.00 uur tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon ontheffing verlenen van de gestelde schenktijden. Ze richten zich hoofdzakelijk op activiteiten van sportieve of recreatieve aard. Het is ze niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij hun activiteiten betrokken zijn. Het is maximaal twaalf al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn die de gestelde schenktijden overschrijden. Deze bijeenkomsten dienen uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester te worden gemeld.

3.12 Bedrijvigheid     

Binnen bedrijvigheid zijn verschillende functies te onderscheiden, namelijk detailhandel, horeca, dienstverlening, kantoorfuncties en andere dan genoemde typen bedrijvigheid. Met het laatste type bedrijvigheid wordt onder meer gedoeld op bedrijven waar het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren van goederen, vervoer, groothandel.

In het plangebied kan een zelfstandige horecegelegenheid met een daarbij behorende dienstwoning worden gerealiseerd. Daarnaast kan in het plangebied een woontoren worden gerealiseerd dat een ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep beroep toelaat.

Uit de inventarisatie blijkt dat er geen onaanvaardbare milieueffecten optreden.

3.13 Kabels, leidingen en straalpaden     

Door het plan, ten zuiden van de Bosfazant, lopen twee hogedrukaardgasleidingen van de Gasunie. Dit zijn de Z-506-01 en de Z-506-04. Deze leidingen lopen gedeeltelijk naast elkaar.

Voor een risicoanalyse met betrekking tot deze leidingen wordt verwezen naar paragraaf 4.5.1.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit inderdaad geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben:

  • de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
  • de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
  • de mogelijke gevolgen van de activiteit.

Het plangebied

Het bestemmingsplan Meerland is conserverend van aard. Er zijn echter nog enkele bestemmingen niet volledig ingevuld, zoals de bestemming Maatschappelijk en de bestemming Wonen. Het bestemmingsplan Meerland valt onder de categorie D11.2 “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. De drempelwaarde uit kolom 2 van de bijlage uit het Besluit m.e.r. wordt met het plan niet overschreden.

Voor het Landschapspark Meerland is een Milieueffectrapportage (m.e.r.) gemaakt. Op 7 juni 2004 heeft de gemeenteraad de richtlijnen voor het m.e.r. Meerland vastgesteld naar aanleiding van de Startnotitie m.e.r. Meerland, de inspraakreacties hierop en het advies van de commissie m.e.r.. Het m.e.r. moet voldoende informatie bevatten om tot een goede besluitvorming te komen bij de vaststelling van het bestemmingsplan Meerland. Daarbij is reeds aangegeven dat het in de rede ligt om de aanvaardbaarheidsbeoordeling aan de raad voor te leggen omdat in dit geval het college van burgemeester en wethouders initiatiefnemer is. Op die manier wordt een scheiding aangebracht tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag. Het m.e.r. is op 21 maart 2005 aanvaard. Nu het bestemmingsplan niet wijzigt en er eerder een m.e.r. is opgesteld en aanvaard hoeft niet opnieuw een besluit op een vormvrije m.e.r. te worden genomen.

4.1.2 Conclusie     

Een besluit op een vormvrije m.e.r. is niet aan de orde. Het Besluit milieueffectrapportage staat het bestemmingsplan niet in de weg.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

Bedrijven die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet passend zijn op een bedrijventerrein, zijn niet in de staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen (denk bijvoorbeeld aan bioscopen, dierentuinen, sporthallen, kantoren, etc.). Omdat in dit bestemmingsplan geen bedrijventerrein aanwezig is, is geen staat van bedrijfsactiviteiten in de regels opgenomen.

In Meerland is de vestiging van risicovolle bedrijven, die onder de werkingssfeer van het Bevi, niet toegestaan.

Dit actualisatieplan voorziet onder andere in maatschappelijke functies, dienstverlenende voorzieningen en sportvoorzieningen, zoals een kinderboerderij, dierenkliniek met dienstwoning, voetbal, tennis (amateurverenigingen) met de bijbehorende voorzieningen. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden, uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, behorende bij deze activiteiten gegeven:

Omschrijving SBI-code

Geur (m) Stof (m) Geluid (m) Gevaar (m) Grootste afstand Milieucategorie Verkeer
Kinderboerderijen 91041 30 10 30C 0 30 2 1P
Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven 8621, 8622, 8623 0 0 10 0 10 1 2P
Sporthallen 931A 0 0 50C 0 50 3.1 3P
Sportscholen, gymnastiekzalen 931F 0 0 30C 0 30 2 2P
Veldsportcomplex (met verlichting) 931G 0 0 50C 0 50 3.1 2P
Café's, bars 563.1 0 0 10C 10 10 1 2P
restaurants, ijssalons met eigen ijsbereiding 561 10 0 10C 10 10 1 2P
Autoparkeerterreinen, parkeergarages 5221.1 10 0 30C 0 30 2 3P

P = Personenvervoer; C = Continu

De afstand van de maatschappelijke functie tot woningen bedraagt meer dan 30 meter. De afstand van de sportvelden tot de dichtsbijgelegen woningen bedraagt circa 30 meter. De richtafstand van 50 meter voor geluid vanaf het sportcomplex tot woningen wordt daarmee niet gehaald. De sportvelden zijn reeds in gebruik en de woningen zijn gerealiseerd. Voor de sportvelden geldt het Activiteitenbesluit. In dit besluit is geregeld dat stemgeluid van sportvelden wordt uitgezonderd bij de bepaling van geluidniveau's. Met betrekking tot het aspect lichthinder geldt dat hiervoor geen normen gelden. In het Activiteitenbesluit zijn wel de tijden voor het in- en uitschakelen van de verlichting geregeld. Het is niet duidelijk of sprake zal zijn van lichthinder. Hoge begroeiing tussen de sportvelden en woningen zou dit al kunnen voorkomen. Mocht sprake zijn van hinder (bijvoorbeeld hinderlijke lichtinstraling in woon- of slaapvertrekken), dan kan de gemeente op grond van de zorgplicht wel bepaalde maatwerkvoorschriften voor licht opstellen. Omdat het uitschakelen van de sportverlichting uitputtend is geregeld in het Activiteitenbesluit, mag het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift geen andere tijden opleggen waarop de verlichting uitgeschakeld moet zijn. Maatwerk is op basis van de zorgplicht wel mogelijk voor aspecten waarvoor het Activiteitenbesluit geen voorschriften stelt. Een voorbeeld is de wijze waarop de verlichting wordt uitgevoerd. De armaturen goed afstellen en richten, kan hinder voorkomen. Dit helpt tegen de intensiteit van directe en indirecte lichtinstraling.

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor dit actualisatieplan.

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

In het voorliggende bestemmingsplan is de ontwikkeling van een woontoren en een dienstwoning bij maatschappelijke doeleinden als geluidgevoelige bestemmingen toegelaten.

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

In het gebied van Meerland zal het autoverkeer zich beperken tot de ontsluitingswegen naar de woontoren, de maatschappelijke voorzieningen (waaronder de horecavoorziening) en de sportdoeleinden. De woontoren ligt in de 200 meter zone van de ringweg en de ontsluitingsweg naar Zandrijk. Beide wegen zijn 50 kilometerwegen. In het kader van "Eindhoven op weg" zijn alle overige wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen geworden. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze hier verder buiten beschouwing kunnen blijven. De dienstwoning bij maatschappelijke voorzieningen en bij de horecavoorziening is gesitueerd buiten de 200 meter zone van de ringweg, aan een 30 kilometerweg en wordt hierdoor niet verder beoordeeld.

Ter plaatse van de woontoren wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen niet overschreden.

Reconstructies van wegen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, die leiden tot een toename van de geluidbelasting met 2 dB of meer, worden niet toegestaan.

4.3.3 Railverkeerslawaai     

Het plan ligt niet in de zone van een spoorlijn.

4.3.4 Industrielawaai     

Op de vliegbasis Eindhoven worden sinds decennia vliegtuigmotoren beproefd na (correctief) onderhoud of reparaties. Vanwege dit proefdraaien, is het luchtvaartterrein een inrichting die in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken. Het luchtvaartterrein is daarom een gezoneerd industrieterrein op grond van de Wet geluidhinder.

In 1993 is van rechtswege een geluidszone vastgelegd rondom het industrieterrein waar zowel Vliegbasis Eindhoven als Eindhoven Airport bij horen.

In 2011 is een vrijstelling van het bestemmingsplan verleend, als bedoeld in artikel 19 lid 1 van de voormalige Wet Ruimtelijke Ordening (WRO), voor het verplaatsen van de proefdraailocatie. Deze vergunning, met de daarbij behorende MTG-waarden, is per 29 april 2015 onherroepelijk geworden. Door de verplaatsing van de proefdraailocatie en de vastgestelde MTG-waarden is de geluidzone ten opzichte van 1993 gewijzigd (zie onderstaande figuur). De wijzigingen zijn tevens in het Barro en Rarro opgenomen. Ter hoogte van Meerland is de ligging van de zone niet gewijzigd.

verplicht

Geluidscontour voor militair luchtvaartterrein (rood 55 dB(A) / blauw 50 dB(A))

Buiten de zone mag de geluidsbelasting vanwege het proefdraaien niet hoger zijn dan 50 dB(A). Binnen deze zone geldt een voorkeursgrenswaarde voor geluidsbelasting van 50 dB(A) op de gevel van o.a. nieuw te realiseren (dienst)woningen.

In het vorige bestemmingsplan Meerland (vastgesteld 2006) was de betreffende woontoren reeds opgenomen en gelegen buiten de 50 dB(A)-contour (de geluidzone). In de tussenliggende periode is de ligging van de zone gewijzigd (onherroepelijk per 29 april 2015), waardoor de woontoren (net) binnen de zone is komen te liggen. De aanwezigheid van de geprojecteerde woontoren is in deze procedure ten onrechte over het hoofd gezien. Uit het ligging van de nieuwe geluidscontouren van het industrieterrein blijkt dat de geluidbelasting op de woningen ten gevolge van het industrielawaai marginaal meer bedraagt dan 50 dB(A). De maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden. Omdat deze woontoren altijd beoogd is en per ongeluk niet is meegenomen bij de wijziging van de geluidzone, is de procedure voor hogere grenswaarde industrielawaai doorlopen. Als hogere grenswaarde industrielawaai voor de geprojecteerde woningen in dit plan, binnen de zone van industrieterrein 'Vliegbasis Eindhoven en Eindhoven Airport' is een waarde van 51 dB(A) vastgesteld. De dienstwoning binnen de bestemming 'Maatschappelijk' valt buiten deze geluidcontour.

4.3.5 Luchtvaartlawaai     

De 35 Ke-contour van Eindhoven Airport ligt buiten plangebied van Meerland en heeft dus geen consequenties voor het ontwikkelen van (dienst)woningen in dit cluster.

De 20 Ke-contour valt wel gedeeltelijk over het plangebied. Bij het opstellen van het voorheen geldende bestemmingsplan heeft de 'Inspectie VROM' destijds aangegeven dat "in algemene zin de huidige geluidscontour van 35 Ke als een aanvaardbare basis kan worden beschouwd voor het stellen van regels aan het bestemmen en het gebruik van de ruimte rond een luchtvaartterrein. De 20 Ke-contour loopt over de bestemming 'Wonen'. Ten aanzien van vliegverkeerslawaai wordt de situering van de woontoren dus als aanvaardbaar geacht".

Dit uitgangspunt geldt nog steeds.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing     

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan. Het plan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen tengevolge waarvan er een toename van verkeer plaatsvindt en leidt dus niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het draagt dan ook niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging.

Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor dit actualistieplan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.5.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

Inrichtingen

Edco

Een deel van het plangebied ligt in het invloedsgebied van het bedrijf Edco Eindhoven B.V. (hierna 'Edco'). Dit bedrijf valt vanwege de opslag van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen onder de werkingssfeer van het Bevi (art. 2, lid 1 onder f). Voor het bedrijf is geen plaatsgebonden risicocontour vastgelegd. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. In juli 2010 is er een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld voor EDCO. Hieruit blijkt dat het groepsrisico ver onder de oriëntatiewaarde ligt. Het bestemmingsplan maakt geen extra (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk. Uit de risicoanalyse blijkt dat er geen sprake is van een groepsrisico. Verder toetsing aan het Bevi is niet nodig.

Huybrechts & Relou

Deze inrichting aan de Meerring 20 beschikt over een propaantank van 1600 liter. Deze inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het Bevi en beschikt hiermee dus ook niet over een plaatsgebonden risicoafstand of invloedsgebied. De installatie beschikt wel over een veiligheidsafstand van 20 meter. Binnen deze afstand is de oprichting van een (beperkt) kwetsbaar object met onderhavig plan niet mogelijk. De inrichting vormt op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor het onderhavig plan.

Bio-energiecentrale Meerhoven

De Bio-energiecentrale aan de Park Forum 896-898 beschikt over twee ammoniakinstallaties van 820 liter. Hiermee valt de inrichting niet onder de werkingssfeer van het Bevi. De inrichting beschikt wel over een veiligheidsafstand, maar deze blijft beperkt tot de inrichtingsgrenzen. De inrichting vormt op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor het onderhavig plan.

Transport

Het plan ligt op circa 1300 meter van de A2. Hierover worden gevaarlijke stoffen vervoerd. In de 'Visie externe veiligheid Eindhoven – Risico's de maat genomen' uit 2009 is vastgesteld dat er voor plannen binnen de 200 meter van transportroutes uitgebreid ingegaan moet worden op de risico's die dit met zich meebrengt. Voor plannen buiten de 200 meter tot de grens van het invloedsgebied is er een algemeen verantwoordingskader opgesteld. Dit kader is op dit plan van toepassing.

Buisleidingen

Door het plan, ten zuiden van de Bosfazant, lopen twee hogedrukaardgasleiding van de Gasunie. Dit zijn de Z-506-01 en de Z-506-04. Deze leidingen lopen gedeeltelijk naast elkaar.

Eigenaar Leidingnaam Diameter [mm] Druk [bar] Datum aanleveren gegevens
N.V. Nederlandse Gasunie 4346_leiding-Z-506-01-deel-1 323.80 40.00 14-08-2017
N.V. Nederlandse Gasunie 4346_leiding-Z-506-04-deel-1 219.10 40.00 14-08-2017

Voor deze buisleidingen is op 16/08/2017 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Deze QRA is te vinden in de bijlagen. De hoogte van het groepsrisico is bij leiding Z-506-01 0,021 * de oriënterende waarde. Bij de leiding Z-506-04 is dit 0,018 * de oriënterende waarde. Het groepsrisico neemt met onderhavig plan niet verder toe, aangezien er geen wijzigingen zijn in de dichtheid van personen in het invloedsgebied. Dit houdt in dat er kan worden volstaan met een beperkt verantwoording van het groepsrisico. Deze is opgenomen in paragraaf 4.5.3

Tot slot dient er bij beide leidingen vier meter aan weerszijde in acht genomen te worden. Deze belemmeringenstrook is gereserveerd ten behoeve van onderhoud aan de leiding en hierin mag niet gebouwd worden.

4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid     

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

4.5.3 Groepsverantwoording     

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan door de gemeenteraad dient het groepsrisico te worden verantwoord. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een ruimtelijke ontwikkeling en het risico dat een groep mensen komt te overlijden als gevolg van een ramp of incident met gevaarlijke stoffen. Voor de verantwoording wordt advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio.

Advies Veiligheidsregio

Op 27 september 2017 heeft de gemeente Eindhoven advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost over de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid in het bestemmingsplan 'Meerland 2017' in Eindhoven. Het betreft een conserverend plan waarbij de dichtheid van personen gelijk blijft en het plan geen nieuwe mogelijkheden biedt voor het vestigen van risicovolle bedrijven.

De Veiligheidsregio heeft op 6 november 2017 het volgende aangegeven:

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en bestaat voor het grootste deel uit natuur en bosgebied. De risico's veranderen niet. De opkomsttijd voor de functie 'woondoeleinden' overschrijdt ook in de nieuwe situatie de norm. Het plangebied is voor de hulpdiensten goed (tweezijdig) te bereiken en er zijn voldoende bluswatervoorzieningen. De Veiligheidsregio heeft geen op- of aanmerkingen op het bestemmingsplan.

Bevolkingsdichtheid in het invloedsgebied

De populatie rondom de buisleidingen is aangegeven in hoofdstuk 2.3 van de 'QRA buisleidingen Meerland'. Met het onderhavig plan zijn er geen wijzigingen in bevolkingsdichtheid in het invloedsgebied.

Hoogte van het groepsrisico

De hoogte van het groepsrisico per leiding staat aangegeven in onderstaande tabel. Het groepsrisico voor deze buisleidingen blijft ver onder de oriëntatiewaarde.

Eigenaar Leidingnaam Diameter [mm] Druk [bar] Hoogte groesrisico
N.V. Nederlandse Gasunie 4346_leiding-Z-506-01-deel-1 323.80 40.00 0,021 * OW
N.V. Nederlandse Gasunie 4346_leiding-Z-506-04-deel-1 219.10 40.00 0.018 * OW

Zelfredzaamheid

Het omvat een conserverend plan. Het plan maakt geen nieuwe situaties mogelijk waar zich groepen verminderd zelfredzame personen kunnen vestigen binnen het invloedsgebied.

4.5.4 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen voor onderhavig plan.

4.6 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.1 Planbeschrijving     

Meerland is een groene oase binnen de Vinexlokatie Meerhoven.

Per definitie wordt hiermee invulling gegeven aan natuur-ambities en is het park klimaatadaptief.

Voor nog toe te voegen bebouwing zijn er de volgende oplossingen mogelijk:

Energie/CO2:

Biomassacentrale

In Meerhoven heeft de gemeente het initiatief genomen tot de bouw van een biomassacentrale die door middel van een warmtenet een groot aantal woningen van duurzame warmte kan voorzien. Dit warmtenet ligt op enkele honderden meters afstand van deze locatie en biedt daarom een goede kans voor een duurzame warmtevoorziening van deze woningen.

Waterpomp

Duurzame alternatieven kunnen gelegen zijn in het gebruik van warmtepompen die gebruik maken van lucht of van grondwater als medium. Als de warmtepomp van electriciteit wordt voorzien door middel van zonnepanelen kan dit een zeer duurzaam systeem vormen.

Bij het gebruik van grondwater als medium moet in dit gebied wel rekening gehouden worden met de boringsvrije zone van het waterwingebied, waarbinnen deze locatie gelegen is. In deze boringsvrije zone mogen bodemenergiesystemen (zowel open als gesloten) alleen als ze niet in de scheidende kleilaag terecht komen. Een melding vooraf bij de provincie is daarom noodzakelijk. Over de diepte waarop die kleilaag begint is soms discussie, omdat deze niet overal op dezelfde diepte zit. Als men niet dieper gaat dan 50 meter is er meestal geen probleem, de exacte toegestane diepte moet in overleg met de provincie Brabant bepaald worden.

Voor open systemen is overigens altijd een vergunning op basis van de Waterwet noodzakelijk, voor gesloten systemen geldt een meldingsplicht op basis van het Besluit bodemenergiesystemen.

Materialen:

Vermijd het gebruik van materialen die schadelijk zijn voor mens en/of milieu. De toegepaste materialen tijdens de bouw en bij in gebruik name zijn gerecycled, van goed beheerde natuurlijke oorsprong of zijn aan het einde van de gebruiksduur eenvoudig te recyclen, zodat zij terugkeren in goed beheerde technische of natuurlijke (materiaal)kringlopen. Gebouwen zijn flexibel en eenvoudig aan te passen om verspilling van grondstoffen te voorkomen. Alle gebruikte materialen zijn vrij van stoffen die voorkomen op de Rode Lijst van LBC/TNS).

4.7 Bodem     

Voordat Meerland werd aangelegd is er een Milieueffectrapport opgesteld. De gronden binnen Meerland zijn onderzocht op bodemverontreiniging. De gesignaleerde verontreiniging van bodem en grondwater is toentertijd gesaneerd onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Defensie. Er wordt dan ook geen bodemverontreiniging verwacht.

In geval van nieuwe bouwactiviteiten zal in het kader van een omgevingsvergunning in ieder geval een een bodemonderzoek moeten plaatsvinden.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.8 Natuur     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt.

De nieuwe wet beoogt zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de Europese kaders (o.a. vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn). Volgens de wetgever is hiermee sprake van een hoog beschermingsniveau van de natuur. De Europese beschermingskaders zijn met het oog op een goede doorwerking en duidelijkheid over de consequenties daarvan zo veel mogelijk één-op één opgenomen in de wet zelf. Alleen voor zover nodig voor een adequate bescherming van natuurwaarden die niet beschermd worden door Europese regelgeving, voorziet de Wnb in een aanvullende bescherming. Dit betreft bijvoorbeeld de bescherming van diersoorten die niet vallen onder de Europese beschermingskaders. De Wnb voorziet in een instrumentarium in de vorm van beheerplannen en programma's voor gebieden en soorten, teneinde de samenhang tussen gebieds- en soortenbescherming mogelijk te maken. Verder is gekozen voor één vergunning- en ontheffingprocedure en is tegen besluiten rechtsbescherming in twee instanties mogelijk.

Gelijktijdig met de in werkingtreding van Wnb veranderen de lijsten met beschermde soorten. Zo is een aantal plantensoorten (o.a. orchideeën) en insecten- en vissoorten (o.a. kleine modderkruiper en bittervoorn) niet langer meer beschermd. Andersom zijn dieren die voorheen niet beschermd waren (o.a. haas, bosmuis en kleine ereprijs) nu wel beschermd. Voor de soorten die beschermd zijn geldt een verbod om die opzettelijk te verstoren als dat van wezenlijke invloed is op de gunstige staat van instandhouding.

Het plangebied

Dit actualisatieplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Wel zijn de onbenutte panologische mogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen in dit plan. Deze onbenutte planologische mogelijkheden (verdere invulling van de bestemming 'Maatschappelijk' en de bestemming 'Wonen') zijn ontwikkelingen die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.

Voor de ontwikkelingen binnen Meerhoven, waarin dit plangebied is gelegen, wordt regelmatig een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierbij is gekeken of er zich in het plangebied (mogelijk) beschermde soorten bevinden die door het plan negatief kunnen worden beïnvloed. De resultaten van deze Natuurtoets zijn gerapporteerd in een rapport en als bijlage behorende bij deze toelichting opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat binnen dit plangebied geen beschermde planten- of diersoorten aanwezig zijn waarvoor een nader onderzoek noodzakelijk is dan wel een ontheffing.

Daarnaast is een Aeriusberekening uitgevoerd om te beoordelen of de realisatie van de woontoren en het gebruik er van leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Uit de (worstcase) berekening blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jr) op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De memo met uitgangspunten en de berekening is als Bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor dit actualisatieplan.

Zorgplicht

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan Meerland 2020 heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerplan 'Waardevol Water'     

Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.

Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.

  • Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
  • De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
  • Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
  • Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunningverlening.

5.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied.

In het GRP 2019 – 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.3.1 Checklist watersysteem     

Checklist Watersysteem
A-wateren binnen plangebied Watersysteem Meerland (RG10), Oude Rundgraaf (RG1.2), Nieuwe Rundgraaf (RG1), Ecosloot Park Forum (RG2), noodvoorziening op nieuwe Rundgraaf (RG11)
B-wateren binnen plangebied Nee
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? Nee
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Ja, Welschap
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging? Nee
Attentiegebied EHS Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Ja, Vijzelgemaal
Verdachte/verontreinigde locaties? Staan vermeld in de bodemparagraaf
Infiltratie praktisch mogelijk? Nee
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

5.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water     

Meerland is een deelplan van de nieuwbouwwijk Meerhoven. Het plangebied ligt ten westen van het centrum in het stadsdeel Strijp. In de wijk Meerhoven is Meerland centraal gelegen tussen Waterrijk en Zandrijk. Het plangebied kenmerkt zich vooral door de aanwezigheid van waterpartijen en groen aangevuld met woningen aangrenzend aan het park en de centrumplas.

Het watersysteem bestaat uit een viertal waterpartijen die onderling verbonden zijn door beken.

Ten zuiden van het plangebied, ligt de Nieuwe en Oude Rundgraaf. Deze wateren vormen een wezenlijk onderdeel voor de afwatering van Meerhoven en gemeente Veldhoven en vallen onder de Keur van Waterschap de Dommel.

5.3.3 Oppervlaktewater     

Watersyteem Meerland (RG10):

Binnen het plangebied is een watersysteem gerealiseerd dat een centrale rol speelt voor het watersysteem van Meerhoven. Het watersyteem Meerland (RG10) vervult een belangrijke rol voor waterberging en aan- en afvoer van overtollig regen- en grondwater van de omliggende wijken Park Forum, Waterrijk, Flight Forum, Zandrijk en Meerrijk. Het watersysteem in Meerland is nog niet volledig ontwikkeld. Recent is een geautomatiseerde stuw in de Centrumplas gerealiseerd die zorgt voor meer sturing op de afvoer van overtolig water naar het Beatrixkanaal.

Het watersysteem van Meerland bestaat uit diverse waterpartijen die met eklaar zijn verbonden.

De oppervlaktewaterpeilen (normaalpeil) in Meerland variëren van 17,50 m+NAP in de Centrumplas tot 19,90m+NAP in het Bovenven. Een vijzelgemaal zorgt ervoor dat het water gecirculeerd wordt (rechtsom) ter bevordering van de waterkwaliteit. Het gemaal pompt het water van de Centrumplas via de Natte weide omhoog naar het Bovenven om vervolgens via diverse waterpartijen weer uit te stromen bij de Centrumplas. Om te voorkomen dat het oppervlaktewater infiltreert in de bodem is er op de bodem een waterondoorlatende leemlaag aangebracht met een dikte van ca. één meter.

Bij hevige neerslag wordt overtollig water ter plaatse van de Centrumplas afgevoerd. Ter indicatie, bij een hevige neerslaggebeurtenis T=100 kan het niveau in de Centrumplas stijgen naar +18.37m NAP. Via de geautomatiseerde stuw komt het water in de duiker (RG9) waarna het afvoert naar het Beatrixkanaal. Het waterstructuurplan Meerhoven is uitvoerig met het waterschap de Dommel Besproken. Voor een compleet overzicht van de diverse waterpartijen, stuwen en waterpeilen wordt verwezen naar de verleende ontheffing BA-08-0421 Meerhoven met kenmerk U-09-01018 d.d. 3-02-2009.

Noodvoorziening op Nieuwe Rundgraaf (RG11):

Normaliter zal overtollig water afgevoerd worden via een duiker naar het Beatrixkanaal. Wanneer er zich een calamiteit voordoet waarbij afvoer van de Centrumplas naar het Beatrixkanaal belemmerd wordt, is een noodvoorziening getroffen die afvoer op de Nieuwe Rundgraaf mogelijk maakt.

De Nieuwe Rundgraaf (RG 1):

Het plangebied wordt doorkruist met de Nieuwe Rundgraaf.

In normale omstandigheden is er geen uitwisseling tussen het watersysteem Meerland en de Nieuwe rundgraaf en functioneert deze laatste voor de afvoer van overgestort rioolwater en regenwater van de gemeente Veldhoven naar het Beatrixkanaal.

De Oude Rundgraaf (RG 1.2):

De Oude Rundgraaf, ten westen van Grasrijk, heeft een waterhuishoudkundige functie voor het bergen en afvoeren van regenwater uit Grasrijk. De Oude Rundgraaf stroomt naar het Beatrixkanaal af. Bij hevige neerslag kan De Oude Rundgraaf ook afwateren naar Meerland. Ter plaatse van de Grasbaan is er een duiker onder de Nieuwe Rundgraaf gerealiseerd. Vanaf een peil van +17.80m NAP in de Oude Rundgraaf kan het water overstorten naar het watersysteem Meerland.

Ecosloot Parkforum (RG2)

In Park Forum ligt een watergang die tevens onderdeel is van de ecologische verbindingszone. De A-watergang RG2 (genaamd Ecosloot)  is weergegeven op de verbeelding. De watergang voert regenwater af tijdens natte periode en valt bij gebrek aan neerslag droog. De watergang mondt uit in de bovenstroomse vennen in Meerland.

5.3.4 Verharding     

Het plangebied is voornamelijk ingericht als park en bevat derhalve vooral water en groen. Grenzend aan de centrumplas, buiten het plangebied, zijn woningen gebouwd. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied.

5.3.5 Bodemopbouw     

In het plangebied treft men een toplaag aan die sterk is geroerd door de stedelijke ontwikkelingen. De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat voornamelijk uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van regenwater in de bodem binnen het plangebied niet reëel geacht.

Ter plaatse van het watersysteem Meerland is de waterondoorlatende laag in de vorm van een leemlaag aangebracht om te voorkomen dat water uit watersysteem infiltreert in de bodem.

Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

5.3.6 Grondwater     

Net buiten het plangebied, in Bosrijk Grasrijk en waterrijk, bevinden zich peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 19,00 & 17,00 m. Ten noorden van het plangebied, in Zandrijk, ligt een drainagestelsel dat afwatert op het Watersyteem Meerland. De sportvelden in Grasrijk zijn eveneens voorzien van drainage dat afwatert op de Oude Rundgraaf.

5.3.7 Regenwater     

Het regenwater dat op daken , terreinverharding en wegen valt, afkomstig van ontwikkelingen binnen het gebied maar ook van omliggende wijken stroomt overwegend af naar het Watersysteem Meerland. Vandaar gaat het regenwater via een overstortleiding (RG9), gelegen in Zandkasteel, naar het Beatrixkanaal. Overtollig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem of wordt afgevoerd via de centrumplas Meerland.

5.3.8 Afvalwater     

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het vuilwaterriool dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.

5.3.9 Boringsvrijze zone     

Het plangebied bevindt zich binnen de boringsvrije zone van waterwingebied Welschap. De boringsvrije zone is de zone waarbinnen (diepliggende) beschermende kleilagen niet zonder meer doorboord mogen worden. Behoudens een beschikking van Gedeputeerde Staten is het verboden in boringsvrije zones de grond te roeren, inclusief het verrichten van grondboringen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Deze verbodsbepaling beperkt zich uitsluitend tot de boringsvrije zone en is gericht op het tegengaan van bodemaantastingen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Voor inrichtingen die vallen onder de Wet milieubeheer en gelegen zijn binnen de boringsvrije zone worden voor ingrepen op of in de bodem door het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbonden. Van opname in het bestemmingsplan van de boringsvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.

5.4 Toekomstige situatie van het watersysteem     

5.4.1 Verharding     

Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt volgens welk het gebied wordt bebouwd. Voor het plangebied zijn afspraken met het waterschap gemaakt. Het plangebied is geheel voorzien van gescheiden riolering.

Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden. Momenteel bestaan er geen plannen om naast de ontwikkelingen van het stedenbouwkundigplan het reeds aanwezige gescheiden stelsel beter te benutten dan wel uit te bereiden en het verhard oppervlak daarop te gaan aansluiten.

Naast de centrumplas wordt een woningcomplex gebouwd. Het regenwater zal direct afwateren naar de centrumplas. Verder wordt er nog een horecavoorziening gepland nabij de beek richting de waterlelievijver.

Regenwater van de panden gaat rechtstreeks naar het oppervlakte water en de voorziene parkeerplaats zal infiltreren.

5.4.2 Berging     

Er zijn geen plannen bekend die veranderingen tot gevolg hebben in relatie met de berging van het watersysteem.

5.4.3 Oppervlaktewater     

Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. Het watersysteem in Meerland is nog niet volledig ontwikkeld. De centrumplas dient bij verdere ontwikkelingen nog definitief gemaakt te worden.

5.4.4 Waterkwaliteit     

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

5.4.5 Advies / overleg Waterschap     

In september 2017 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:

  1. Ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd.
  2. Regenwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld;
  3. Om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd regenwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of er speciale maatregelen dienen te worden getroffen.
  4. Bij nog nader uit te werken concretisering plannen dienen water aspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.

Op 27 september 2017 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "Meerland 2020" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. De  Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In  "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming `Bedrijf - Nutsvoorziening(Artikel 3)

In het plangebied is een nutsvoorziening gelegen van Brabant Water en de Gasunie.

Bestemming `Bos(Artikel 4)

Deze bestemming is gelegd op het bosgebied nabij het evenemententerrein. De nadruk ligt mede op het behoud van de natuurlijke functie. Op deze bestemming ligt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

Bestemming 'Groen(Artikel 5)

Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen´. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.

Bestemming `Maatschappelijk” (Artikel 6)

Het betreft hier een “verzamelbestemming” ten behoeve van medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare dienstverlenende (non-profit) instellingen en voorzieningen ten behoeve van sport. Concreet gaat het hier om voorzieningen als kerken, scholen, buurtcentra, sporthallen, bejaardenhuizen, welzijnsvoorzieningen, medische (groeps)praktijken e.d. Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. Daarnaast is middels de functieaanduiding horeca geregeld dat een zelfstandige horecavoorziening, met eventueel een dienstwoning is toegestaan binnen deze bestemming. In de regels zijn de voorwaarden opgenomen die volgen uit de verleende omgevingsvergunning voor deze horecavoorziening. De grens van het bouwvlak is aan de westzijde iets vergroot zodat voldoende ruimte is om de maatschappelijke voorzieningen met de daarbij behorende parkeerplaatsen te realiseren.

Binnen de bestemming `Maatschappelijk´ is horeca, voor zover gelegen buiten de functieaanduiding horeca, uitsluitend toegestaan als het ondergeschikt is aan dan wel ter ondersteuning is van de desbetreffende maatschappelijke functie(s). Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit aldaar niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.

De gronden die zijn gelegen binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' behoren bij de dienstwoning. Gelet op de ligging in het park, dient de openheid hier gewaarborgd te worden en zijn vergunningvrije bijbehorende bouwwerken bij de dienstwoning hier niet wenselijk. Om te voorkomen dat vergunningvrij bijbehorende bouwwerken kunnen worden gerealiseerd is in de regels is opgenomen dat deze gronden niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II Besluit omgevingsrecht.

Bestemming 'Natuur(Artikel 7)

In deze bestemming wordt de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden geregeld. Hierbinnen is ook de bescherming van de ecologische verbindingszone opgenomen. Deze bestemming wordt middels een vergunningstelsel extra beschermd.

Bestemming 'Sport (Artikel 8)

Het gaat bij deze bestemming om een voetbal- en tennisvereniging in het plangebied.

Bestemming `Verkeer(Artikel 9)

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.

Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied” (Artikel 10)

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming `Water´ (Artikel 11)

Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.

Bestemming `Wonen” (Artikel 12)

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden waar een woontoren is voorzien, met de daarbij behorende ondergrondse parkeervoorzieningen en bergingen.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Dubbelbestemming `Leiding - Gas(Artikel 13)

Deze dubbelbestemming is nabij de sportverenigingen gelegen. In de regels zijn regels gesteld ter bescherming van de leiding.

Dubbelbestemming `Waarde - Archeologie(Artikel 14)

In dit bestemmingsplan is voor de archeologische verwachtingsgebieden de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. Hierdoor worden de ter plaatse aanwezige archeologische waarden beschermd. Voor meer informatie over dit gebied wordt vewezen naar paragraaf 3.6.

Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel , de Overige regels,Algemene aanduidingsregels en de  Algemene afwijkingsregels.

De volgende gebiedsaanduidingenzijn opgenomen.

  • Geluidzone - industrie:

Binnen deze zone zijn geen nieuwe geluidgevoelige functies toegestaan met uitzondering van de functie wonen binnen de bestemming 'Wonen'.

  • Luchtvaartverkeerzone - ils:

Al dan niet in afwijking van het elders in de planregels bepaalde, geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone-ils' ten behoeve van het nauwkeuriger uitvoeren van naderingen door vliegverkeer rondom de start- en landingsbaan een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien deze een bouwhoogte kennen, die de waarde (uitgedrukt in meters boven NAP), die is aangegeven in de regels, overschrijdt. Burgemeester en wethouders is bevoegd omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van een hogere bouwhoogte, onder de voorwaarde dat de werking van de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed. Hiertoe dient hij voorafgaand aan de vergunningverlening schriftelijk advies in te winnen bij het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • milieuzone - boringsvrije zone

Van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' gaat vooral een signalerende functie uit en is opgenomen ter bescherming van de bodemlagen en het grondwater.

  • veiligheidszone - leiding:

Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mogen de gronden en/of gebouwen niet worden gebruikt voor verminderd zelfredzame functies.

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht  en de  Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

7.1 Algemeen     

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Handhavingsmodel

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:

  1. Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  2. Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  3. Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  4. Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  5. In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  6. In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  7. We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Duidelijke regels

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan     

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Dit bestemmingsplan betreft een actualisatieplan. De (onbenutte) planologische mogelijkheden in het voorheen geldende plan zijn in dit bestemmingsplan wederom mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De gemeente is eigenaar van de gronden. Via gronduitgifte wordt aan kostenverhaal gedaan voor de nog onbenutte bouwmogelijkheden.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 13 december 2017. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Bij de voorbereiding is onder andere overleg geweest met de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft op 9 januari 2018 aangegeven geen opmerkingen te hebben op dit bestemmingsplan.

Daarnaast is advies gevraagd aan Trefpunt Groen Eindhoven. Trefpunt Groen Eindhoven heeft op 9 januari 2018 positief geadviseerd.

De Henri van Abbe stichting heeft op 30 december 2017 aangegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

De Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven heeft op 19 december 2017 eveneens kenbaar gemaakt geen opmerkingen te hebben met betrekking tot het bestemmingsplan.

Waterschap De Dommel heeft op 27 september 2017 positief gereageerd op de waterparagraaf en is akkoord met het bestemmingsplan.

9.3 Inspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. In dit actualilsatieplan zijn de planologische mogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning voor een zelfstandige horecavoorziening overgenomen. In het plangebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De omgeving is op de hoogte gesteld van dit actualisatieplan middels een wijkinfo. Hierin was aangegeven dat het plan via de gemeentelijke website te raadplegen was. Daarnaast is de mogelijkheid geboden om langs te komen voor vragen en informatie. Een bewoner uit Zandrijk heeft hiervan gebruik gemaakt. Geïnformeerd werd naar de verleende omgevingsvergunning voor de zelfstandige horecavoorziening. Deze bewoner kon zich vinden in een zelfstandige horecavoorziening in park Meerland.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 5 maart 2020 tot en met woensdag 15 april 2020 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 4 maart 2020 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Tijdens de terinzagelegging is één zienswijze ingekomen, van de Gasunie. De Gasunie heeft aangegeven dat bestemming 'Leiding-Gas' onjuist op de verbeelding is weergegeven. Op basis van de door de Gasunie verstrekte gegevens is de (ligging van de) bestemming 'Leiding-Gas' gewijzigd op de verbeelding. De zienswijze is gegrond verklaard en de verbeelding is aangepast.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Meerland 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0772.80315-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aardkundige waarden     

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.7 Actualisatie nota parkeernormen 2019     

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.8 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.9 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bed & breakfast     

een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.

1.12 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.13 Belemmeringenstrook     

een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.

1.14 Bestaande situatie     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.15 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.22 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.23 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 Bruto vloeroppervlak (bvo)     

het totale vloeroppervlak dat voor het publiek toegankelijk is en de ruimten voor magazijn, kantoor, keuken, e.d.

1.25 Café     

horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.26 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.27 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.28 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.30 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.31 Dienstwoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.

1.32 Extensief recreatief medegebruik     

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.33 Follie     

een niet-conventioneel gebouw, ongeschikt voor huisvesting of andere functies en geen ander doel dienend dan decoratie.

1.34 Footprint     

de omvang van het bebouwde oppervlak van een gebouw, inclusief aan-, uit- en bijgebouwen alsmede de oppervlakte op de verdieping die uitsteekt boven de begane grond.

1.35 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.37 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.38 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.39 Hogere grenswaarde     

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.40 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.41 Horeca     

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.42 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.43 Kamerverhuur     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.

1.44 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.45 Koffie-/theehuis     

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.46 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.47 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.48 Kwetsbaar object     

  1. woningen, niet zijnde:
    1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
    2. bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen;
    3. sociale werkplaatsen, of;
    4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.

1.49 Landschappelijke waarden     

het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.

1.50 Lunchroom     

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.51 Maatschappelijke voorzieningen     

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.52 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.53 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.54 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte,  welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.55 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.56 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.57 Restaurant     

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.58 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.59 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.60 Verminderd zelfredzame functies     

functies voor verminderd zelfredzame personen, zoals kinderdagverblijf, gastouderopvang, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis.

1.61 Verminderd zelfredzame personen     

personen die in het algemeen alleen met individuele begeleiding een onveilige zone kunnen verlaten.

1.62 Voorkeursgrenswaarde     

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.63 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.64 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.65 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.66 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. open terreinen, waaronder begrepen parkeergelegenheid;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte bedraagt de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximum bouwhoogte 5 m is.

Artikel 4 Bos     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Bos´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. duurzame instandhouding van het bos met daarop afgestemde bosbouw;
  2. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van aardkundige waarden;
  3. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de archeologische waarden;
  4. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;
  5. groenvoorzieningen;
  6. extensief recreatief medegebruik;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

    met daarbij behorende;
  8. paden en wegen;
  9. infrastructurele voorzieningen;
  10. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 5 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het beoefenen van lawaaisporten;
  3. kleinschalig kamperen, met uitzondering van kamperen in scoutingverband;
  4. het diepwoelen of ploegen van de bodem;
  5. het aanleggen en verharden van wegen, niet zijnde fiets- of voetpaden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan in totaal 200 m2.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ) op of in de gronden met de bestemming ´Bos` de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het kappen en rooien van bomen;
  2. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan in totaal 200 m2;
  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.
  5. het verwijderen van houtgewas, het slechten van houtwallen en bosjes en het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en boomgroepen;
  6. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden en het graven van waterlopen, sloten en greppels.

4.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

4.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de bestemming `Bos´.

Artikel 5 Groen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. paden;
  4. speelvoorzieningen;
  5. ontsluitingswegen ten behoeve van de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Sport' en 'Wonen';
  6. voet- en fietspaden;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
  9. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  10. geluidwerende voorzieningen;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', tevens een ondergrondse parkeergarage en bergingen ten behoeve van de bestemming 'Wonen';
  12. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein', tevens maximaal 10 wijkgebonden evenementen, zoals een wijkbarbecue of een picknick;

met daaraan ondergeschikt;

  1. verhardingen;
  2. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de maximum oppervlakte is 30 m2;
  2. de maximum bouwhoogte is 5 m;
  3. in afwijking van het gestelde onder sub a geldt een maximum oppervlakte van:
  1. 100 m2 voor een follie;
  2. 150 m2 voor gebouwen voor waterhuishoudkundige voorzieningen;
5.2.2 Ondergrondse parkeervoorzieningen     

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de ondergrondse parkeervoorzieningen en daarmee samenhangende voorzieningen, mag maximaal 1 bouwlaag beneden peil worden gerealiseerd met een maximale verticale diepte gemeten vanaf peil van 7 meter. In de parkeergarage mogen tevens bergingen worden gerealiseerd.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximum bouwhoogte 10 meter is, met dien verstande dat voor beeldende kunstwerken een maximum bouwhoogte geldt van 15 m.

Artikel 6 Maatschappelijk     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Maatschappelijk´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens de volgende horecavoorzieningen:
  1. restaurant/bistro;
  2. café-restaurant, met dien verstande dat de horeca-inrichting niet gebruikt mag worden voor uitsluitend een café functie;
  3. lunchroom, ijssalon;
  4. tearoom, koffiehuis;
  1. een dienstwoning, behorend bij de horecavoorzieningen zoals bedoeld onder sub b;

met daarbij behorende:

  1. horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen, dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling en/of vergaderruimten voor zover ten dienste van de maatschappelijke voorziening;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. ontsluitingswegen, voet- en fietspaden;
  4. terrassen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  10. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. de maximum oppervlakte van terrassen ten behoeve van de horecavoorzieningen zoals bedoeld in sub b 400 m2 is.
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' de gronden niet dienen te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum goot- en bouwhoogte is de hoogte zoals is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' en 'maximum bouwhoogte', met dien verstande dat maximaal 2 bouwlagen zijn toegestaan;
  3. het maximum bebouwingspercentage is het percentage dat is aangeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage';
  4. de gebouwen dienen met een kap afgedekt te worden;
  5. voor de gebouwen ten behoeve van de horecavoorzieningen zoals bedoeld in lid 6.1 sub b geldt, in aanvulling op sub a, b, c en d, het volgende:
  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca' worden gerealiseerd;
  2. het (gezamenlijk) maximum bruto vloeroppervlak (bvo), exclusief terras, is 300 m2;
  3. de (gezamenlijk) maximum footprint is 300 m2;

6.2.2 Dienstwoning     

Voor het bouwen van een dienstwoning gelden de volgende voorwaarden:

  1. de inhoud van de dienstwoning mag maximaal 600 m3, exclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen;
  2. de maximum goothoogte is 4,5 m;
  3. de maximum bouwhoogte is 10 m;
  4. voor de aan- en uitbouwen en bijgebouwen geldt het volgende:
  1. de maximum gezamenlijke oppervlakte is 75 m2, met dien verstande dat het maximum bebouwingspercentage van het bestemmingsgsvlak van 15% niet mag worden overschreden;
  2. de maximum bouwhoogte is 3,5 m, met uitzondering voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen die in het hoofdgebouw worden geïntegreerd, dan is de maximum goot- en bouwhoogte respectievelijk 4,5 m en 10 m;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' mogen geen aan-uit en bijgebouwen worden gerealiseerd.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn is 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is 2m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 meter.
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1 mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd.

6.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m2.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Gebruiksregels horecavoorziening     

Met betrekking tot het gebruik van de gronden en gebouwen voor de horecavoorzieningen zoals bedoeld in lid 6.1 sub b gelden de volgende regels:

  1. het terras van de horecavoorziening mag dagelijks tot uiterlijk 23:00 uur in gebruik zijn;
  2. de sluitingstijd van de horecavoorziening is uiterlijk:
  • op zondag tot en met donderdag: 23:00 uur;
  • op vrijdag: 00:00 uur;
  • op zaterdag: 01:00 uur;

met dien verstande dat de sluitingstijd van de keuken dagelijks uiterlijk 22:00 uur betreft.

  1. het maximum aantal bezoekers in het gebouw ten behoeve van de horecagelegenheid retaurant/bistro dan we café-restaurant dat gelijktijdig aanwezig mag zijn bedraagt:
  • 0-200 m2 gebruiksvloeroppervlakte: 1 persoon op 1,25 m2;
  • 200-300 m2 gebruiksvloeroppervlakte: 1 persoon op 1,50 m2,

met dien verstande dat de gebruiksoppervlakte uitsluitend ziet op de ruimte die benodigd is voor de stoelen, tafels en loopruimten voor bezoekers.

  1. (muziek)evenementen, theater, bed and breakfast en feesten en partijen, die niet meer ondergeschikt zijn aan de toegestane horecavoorzieningen, zijn niet toegestaan;
  2. één keer per maand zijn ondergeschikte evenementen toegestaan met dien verstande dat:
  • het maximum aantal bezoekers dat gelijktijdig aanwezig mag zijn ten opzichte van de norm zoals bedoeld in sub c met 50 bezoekers mag worden verhoogd;
  • in geval van een horecagelegenheid restaurant/bistro dan wel café-restaurant onder 'ondergeschikt evenement' in ieder geval wordt begrepen: een bruiloft, buurtbijeenkomst, proeverij, bijeenkomst voor verenigingen dan wel daarmee vergelijkbare gevallen.
  • een muziekevenement waarbij het accent ligt op het ten gehore brengen van muziek en de gelegenheid geeft tot dansen is niet ondergeschikt.
  1. bij het parkeerterrein dienen heesters te worden geplaatst van 1,5 tot 2 m hoog zoals opgenomen in Bijlage 1. De daadwerkelijke plaatsing van de heesters kunnen enigszins afwijken van de situering op de bijlage.

Artikel 7 Natuur     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Natuur´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de aanleg en instandhouding van een ecologische verbindingszone;
  2. het behoud, herstel en ontwikkeling van aardkundige waarden;
  3. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
  4. het behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - 1' tevens een hondenuitlaatplaats.
  6. extensief recreatief medegebruik;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. infrastructurele voorzieningen;
  9. voet- en fietspaden van ondergeschikte aard;

met de daarbijbehorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 5 meter.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

7.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 7.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het beoefenen van (lawaai)sporten;
  3. kleinschalig kamperen, met uitzondering van kamperen in scoutingverband.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming `Natuur´ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, uitdiepen, egaliseren, afgraven, diepploegen en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten voor andere doeleinden dan die bedoeld in lid 7.3.1 onder c;
  3. het planten, rooien, kappen of verminken van de houtopstand en gewassen;
  4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
  5. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse (infrastructurele) leidingen;
  7. het wijzigen van de waterhuishouding of de grondwaterstand en/of het vergroten van de toe- of aanvoer van water door bijvoorbeeld het afdammen, stuwen, bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden en het graven, dempen of anderzins vergroten en verbeteren van waterlopen, sloten en greppels.

7.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. welke het normale onderhoud en/of landschapsbeheer betreffen;
  2. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

7.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden zoals beschreven in lid 7.1.

Artikel 8 Sport     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Sport´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportterreinen;
  2. sportvoorzieningen;
  3. horecavoorzieningen uitsluitend voorzover ter ondersteuning en ten dienste van de aanwezige sportvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. parkeervoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  5. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte'.

8.2.2 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  2. de maximum oppervlakte is 15 m2.

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is 2 m;
  2. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 20 m;
  3. de maximum bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 12 m.

Artikel 9 Verkeer     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten, bestaande uit maximaal 2 rijstroken;
  2. voet- en fietspaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. geluidwerende voorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Bouwwerken, gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 10 m;
  2. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 m.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. straten;
  2. pleinen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 10 m;

b. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 m.

Artikel 11 Water     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Water´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. alle oppervlaktewateren, zoals kanalen, rivieren, beken en andere waterlopen, alsmede sloten, greppels, (infiltratie)vijvers ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
  2. waterberging;
  3. waterhuishouding;
  4. waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groen- en speelvoorzieningen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. verhardingen;

met de daarbij behorende:

  1. andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  2. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, vlonders en gemalen.

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de maximum oppervlakte per gebouw is 25m2;
  2. de maximum bouwhoogte is 5m.

11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 10m;
  2. de maximum bouwhoogte van kunstwerken is 15m;
  3. de maximum bouwhoogte van bruggen is 6 m;
  4. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 5 m.

11.3 Awijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1 sub a en toestaan dat gebouwen met een maximum oppervlakte van 150 m2 mag worden gerealiseerd indien dit noodzakelijk is voor het goed functioneren van de waterhuishouding.

11.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 11.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. het aanleggen van woonschepen;
  2. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

11.5.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Water' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dempen van water;
  2. het vergraven van oevers;
  3. het verleggen van water;
  4. het herprofileren van waterlopen.

11.5.2 Uitzonderingen     

Het in lid 11.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. de aanleg van ecologische oevers betreft;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

11.5.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 11.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwantiteit en de waterkwaliteit.

11.5.4 Advies     

Burgemeester en wethouders verleent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden slechts nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder met betrekking tot de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 12 Wonen     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

12.1.1 Bestemming     

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. ondergrondse parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. het maximum aantal woningen 60 is;
  2. een woning niet mag worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  3. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft;
  4. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan -huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte', met dien verstande dat de maximum bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 65 meter boven NAP;
  3. het maximum bebouwingspercentage is het percentage zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage';
  4. voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de ondergrondse parkeervoorzieningen en daarmee samenhangende voorzieningen mag maximaal 1 bouwlaag beneden peil worden gerealiseerd met een maximale verticale diepte gemeten vanaf peil van 7 meter;
  5. woningen mogen alleen worden gebouwd indien voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder dan wel Besluit geluidhinder en/of worden gebouwd conform het door burgemeester en wethouders van Eindhoven verleende besluit hogere grenswaarden Wet geluidhinder met de daarbij behorende voorwaarde zoals opgenomen in Bijlage 2.

12.2.2 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

a. de maximum bouwhoogte is 3 m;

b. de maximum oppervlakte is 15 m2.

12.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van lichtmasten is 10 m;
  2. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 m;

12.3 Specifieke gebruiksregels     

12.3.1 Algemeen     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 3 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

Artikel 13 Leiding - Gas     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Leiding - Gas´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor

  1. een (ondergrondse) gastransportleiding;

met de daarbij behorende

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Ingeval van strijdigheid van regels in dit bestemmingsplan, gaan de regels van dit artikel voor op de regels die op grond van de andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

13.2 Bouwregels     

13.2.1 Bouwen op grond van andere bestemmingen     

In afwijking van het bepaalde bij de andere op de verbeelding aangewezen bestemmingen (basisbestemming) mogen op of in de gronden binnen het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak behorende bij deze bestemming geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming.

13.2.2 Bouwen van gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

13.2.3 Bouwen van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de hoogte maximaal 3 meter mag bedragen.

13.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.2.1, en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd, mits:

  1. de veiligheid van de gastransportleiding niet wordt geschaad;
  2. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  3. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

13.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden op de gronden met de bestemming Leiding - Gas zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden en/of het anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld voor het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  3. het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  4. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  6. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  7. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;

13.4.2 Uitzonderingen     

Het in artikel 13.4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op werken welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig deze bestemming;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  4. graafwerkzaamheden betreffen zoals bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

13.4.3 Toelaatbaarheid     

De in artikel 13.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien het behoud van een veilige ligging van de leiding en de continuïteit van de functie van de betreffende leiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook zijn gewaarborgd. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in artikel 13.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 14 Waarde - Archeologie     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Ingeval van strijdigheid van regels in dit bestemmingsplan, gaan de regels van dit artikel voor op de regels die op grond van de andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

14.2 Bouwregels     

14.2.1 Bouwverbod     

Op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen.

14.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2.1 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:

  1. dit in overeenstemming is met de ter plaatse geldende bestemming; en
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met de oprichting van het bouwwerk waarvoor afwijking wordt gevraagd geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden en/of,
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

14.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van (half)verhardingen.

14.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 14.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

14.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 14.4 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als:

  1. door die werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden ontstaan of kunnen ontstaan en;
  2. indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken, geen gebouwen zijnde, en/of werkzaamheden een archeologische opgraving of een archeologische begeleiding dient plaats te vinden;
  3. alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijk archeologisch adviseur.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 15 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels     

16.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming     

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 17 Algemene aanduidingsregels     

17.1 Geluidzone - industrie     

Binnen deze zone zijn geen geluidsgevoelige functies toegestaan, met uitzondering van de functie wonen binnen de bestemming 'Wonen'.

17.2 Luchtvaartverkeerzone - ils     

Binnen de op de verbeelding als luchtvaartverkeerzone - ils aangeduide gronden mogen, in afwijking van hetgeen binnen de diverse bestemmingen is toegestaan, de hoogtes van 40,3 tot 42,4 meter + N.A.P. niet door bebouwing worden overschreden.

17.3 Milieuzone - boringsvrije zone     

Binnen de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn de gronden mede bestemd voor:

  1. het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen;
  2. voorkomen van schade aan de beschermende kleilaag in de bodem en het zich daarin bevindende grondwater.

17.4 Veiligheidszone - leiding     

Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mogen de gronden en/of gebouwen niet worden gebruikt voor verminderd zelfredzame functies.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels     

18.1 Binnenplans afwijken     

  1. het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is, met dien verstande .
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
  1. ter plaatse van de bestemming 'Wonen' is het toepassen van het bepaalde onder sub a onder 1 uitsluitend toegestaan indien voorafgaand aan de vergunningverlening uit een schriftelijk advies van het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt dat de bouwhoogte geen gevaar vormt voor het vliegverkeer rondom de luchthaven.
  2. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - ils' is het toepassen van het bepaalde onder sub a onder 1 en 3 uitsluitend toegestaan indien voorafgaand aan de vergunningverlening uit een schriftelijk advies van het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties blijkt dat de bouwhoogte niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de werking van het ILS.

Artikel 19 Overige regels     

19.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
  2. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

19.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 19.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

19.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 19.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

19.4 Waterberging     

19.4.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging     
  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. de inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 5.5.1 van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2022 (GRP 2019-2022);
  3. als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 20 Overgangsrecht     

20.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

20.2 Afwijken     

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 20.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 20.1 met maximaal 10%.

20.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 20.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

20.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 20.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

20.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 20.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

20.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

20.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Meerland 2020.