Zwemmerslaan 2-4    

bestemmingsplan

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

Wie vanuit Heemstede over de Schouwbroekerbrug Haarlem binnen komt, vindt aan de rechterhand, gelegen bij de kruising Europaweg - Zwemmerslaan de ontwikkellocatie Zwemmerslaan. In de huidige situatie een weelderige groenzone. Vroeger stond hier de middelbare school het Spaarne College. De bedoeling is aan de Zwemmerslaan een duurzame gebiedsontwikkeling met woningen te realiseren, waarvoor de verkoop van het terrein wordt voorbereid. De locatie Zwemmerslaan ligt aan de rand van Schalkwijk waar de komende jaren de grootste woningbouwopgave binnen Haarlem ligt.

verplicht

Ligging van het bestemmingsplangebied

1.1 Bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Zwemmerslaan 2-4 bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin staan het doel van het bestemmingsplan en de toekomstige ontwikkeling van het gebied. De toelichting gaat in op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.

1.2 Begrenzing van het plangebied     

De ontwikkellocatie wordt ingesloten door voetbalvelden in het westen, de Europaweg in het noorden, de Waddenbuurt in het oosten en het bestaand wooncomplex rondom het Watermolenplantsoen in het zuiden. In de afbeelding hierna is het plangebied indicatief aangegeven.

verplicht

Plangebied indicatief aangegeven

1.3 Aanleiding tot actualisering van het bestemmingsplan     

Langs de Europaweg ligt ten westen van de Zwemmerslaan sinds 2012 een terrein braak van ongeveer 2,5 hectare groot. Het perceel bood tot dan toe de ruimte aan een schoolgebouw van de Spaarne Scholengemeenschap en is sinds de sloop van de school in afwachting van invulling ten behoeve van woningbouw. Op het terrein staan tijdelijk een aantal Tiny Houses. In het bestemmingsplan Schalkwijk (2008) is het terrein aangewezen als uitwerkingsgebied met als belangrijkste voorziene functie woningbouw. De vraag naar nieuwe woningen is nog steeds groot en inmiddels wordt de verkoop van het terrein voorbereid. De locatie Zwemmerslaan ligt aan de rand van Schalkwijk waar de komende jaren de grootste woningbouwopgave binnen Haarlem ligt. Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is een ontwikkelvisie (Molenwijk-Noord) opgesteld. Het ontwikkelkader wordt verder uitgewerkt in een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE). De ontwikkeling van het plangebied wordt, binnen door de gemeente aangegeven kaders en richtlijnen, in de markt gezet. Ontwikkelende partijen worden uitgenodigd om een bieding bij de gemeente in te dienen. Het SPvE is een van de punten waarop plannen beoordeeld worden.

Een uitwerkingsplan behoort, vanwege de ligging van een hoofdwaterleiding en de wens om flexibiliteit te bieden aan ontwikkelende partijen om een goed plan in te dienen, niet tot de mogelijkheden. Er dient daarom een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Het ontwerp SPvE Zwemmerslaan en het ontwerpbestemmingsplan worden gelijktijdig ter inzage gelegd.

1.4 Doel van het bestemmingsplan     

Zoals hiervoor aangegeven is het doel van voorliggend bestemmingsplan om een woningbouwontwikkeling voor maximaal 160 woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken. Er worden regels vastgesteld waaraan kan worden getoetst bij aanvragen om omgevingsvergunningen. De ambities op het gebied van innovatie, circulariteit, klimaatbestendigheid, sociale duurzaamheid en groene inpassing zijn hoog. Hiermee wordt invulling gegeven aan de in juni 2015 door de gemeenteraad aangenomen motie Toekomstwijk om een gebied te ontwikkelen waar verschillende vernieuwende ideeën op het gebied van woningbouw een plek kunnen krijgen, zodat de Haarlemse bevolking hier kennis van kan nemen en de stad Haarlem hier weer nieuwe impulsen van krijgt. De ontwikkeling valt samen met een grote transformatie van Schalkwijk, dat met ontwikkelingen als Schalkwijk Midden, Schalkstad en de transformatie van de Waddenbuurt sterk in de lift zit.

Het voorliggend bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische randvoorwaarden om deze ontwikkeling vorm te geven. Aanvullende voorwaarden en criteria zullen in het SPvE Zwemmerslaan en bij de uitgifte van de grond gesteld worden. Na het verlenen van de benodigde vergunningen om de ontwikkeling mogelijk te maken is het de bedoeling om dit globale bestemmingsplan te vervangen door een bestemmingsplan/omgevingsplan wat de bestaande situatie gedetailleerder en conserverend vastlegt.

1.5 Geldende planologische regelingen     

Binnen het plangebied 'Zwemmerslaan 2-4' gelden de volgende bestemmingsplannen:

Nummer Naam van het plan Vastgesteld
900bp002 Schalkwijk 28-7-2009 (onherroepelijk)
BP0120004 Facetbestemmingsplan Archeologie 2-6-2009
BP0120001 Parapluplan parkeernormen Haarlem 2018 17-5-2018
BP0120003 Reparatieplan B Haarlem 2019 21-11-2019
BP0120005 Reparatieplan C Haarlem 2020 22-4-2021

Tabel: geldende bestemmingsplannen op het moment van opstellen van voorliggend bestemmingsplan

1.6 Bestemmingsplanprocedure     

Het bestemmingsplan Zwemmerslaan 2-4 doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan wordt op basis van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegestuurd aan de verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. Ook wordt in het kader van participatie overleg gevoerd met de betrokken wijkraad in het plangebied. De gemaakte opmerkingen van de wijkraad en de reacties op basis van het wettelijke vooroverleg, kunnen leiden tot aanpassing van het conceptontwerpbestemmingsplan Zwemmerslaan 2-4.

Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kan iedereen mondeling, digitaal dan wel schriftelijk zienswijzen indienen bij de gemeenteraad. Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan.

Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de eventueel door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan weer zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Binnen de inzage periode kan beroep worden ingesteld instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

1.7 Leeswijzer plantoelichting     

Hoofdstuk 2 gaat in op zowel de bestaande ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied als de voorgenomen ontwikkelingen. Hoofdstuk 3 behandelt het voor het plangebied relevante beleid. Hoofdstuk 4 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Bro.Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Er wordt een toelichting gegeven op de planregels, de verbeelding en de regeling voor bebouwing. Hoofdstuk 6 beschrijft de financieel-economische uitvoerbaarheid en licht de uitkomsten van het gevoerde overleg toe. De toelichting wordt tenslotte afgesloten met diverse bijlagen.

Hoofdstuk 2 ONTWIKKELING     

2.1 Bestaande situatie en omgeving     

2.1.1 Historische context     

De oostzijde van het Spaarne is lange tijd een drassig en wild gebied geweest. Reeds in de tiende eeuw werd het gebied ontgonnen om er landbouw te kunnen bedrijven. De Zuid-Schalkwijkerweg was de ontginningsas waaraan boerderijen gesitueerd werden voor het bedrijven van landbouw. Deze weg heeft nog altijd een landelijk karakter. Dit zorgt ervoor dat het nu een aantrekkelijke en veelgebruikte schakel in het recreatief netwerk van Haarlem is geworden.

Eind jaren 50 van de vorige eeuw werd het structuurplan voor de ontwikkeling van Schalkwijk vastgesteld; het gebied omvatte circa tien- tot twaalfduizend woningen voor ca. 40.000 inwoners en bestond uit vier als woonwijk functionerende kwadranten, gelegen rond een centraal voorzieningencentrum, en omringd door een groengebied (de 'Groene Zoom'). De Groene Zoom was bedoeld als belangrijke recreatieruimte voor bewoners van het hoogstedelijke Schalkwijk. Het is daarnaast karakteristiek voor de opzet van Schalkwijk en creëert een uniek uitzicht over het landschap op de typerende bebouwing. De Groene Zoom vertegenwoordigt in de stedelijke structuur een belangrijke functie door de ecologische, recreatieve en ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied grenst aan het als laatst gerealiseerde kwadrant: Molenwijk. Alvorens met de bouw van de wijk kon worden begonnen werd een dik zandpakket aangebracht op het veenweidegebied. De nabijgelegen Schouwbroekerplas en de Molenplas zijn ruimtelijke restanten van de bijbehorende zandwinning die tot op heden een 'blauw' aangezicht vormen in de Groene Zoom.

In de modernistisch traditie van licht, lucht en ruimte waarin het stadsdeel Schalkwijk tot stand kwam, werden functies strikt van elkaar gescheiden. Waar het grootste deel van Molenwijk bestaat uit woningbouw werd de zone die we hier Zwemmerslaan noemen aangewezen voor een bovenwijkse voorziening, gelegen in de nabijheid van de ontsluitingsstructuur van de wijk, waardoor deze goed bereikbaar was. Het gebied aan de westzijde van de Zwemmerslaan heeft vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw ruimte geboden aan een schoolgebouw. Dit gebouw heeft met de bouw van het Haarlemcollege aan de Schipholweg haar aanvankelijke onderwijsfunctie verloren en is na tijdelijke gebruik door het Lyceum Sancta Maria in onbruik geraakt. Omdat het gebouw ongeschikt voor hergebruik werd geacht is besloten het gebouw in 2012 te slopen. Op het terrein zijn voor een tijdelijke situatie tien Tiny TIM houses geplaatst. Voor realisatie van de nieuwe woningen zullen deze door de bewoners worden verplaatst naar een andere locatie.

De weg Zwemmerslaan is aangelegd als belangrijke toegangsweg richting de Verenigde Polders, uitgaande van de aanvankelijke gedachte om in daar een uitleglocatie voor woningbouw te realiseren. Door voortschrijdend inzicht is echter reeds lange tijd besloten om van deze verdere uitbreiding van Molenwijk af te zien. De Zwemmerslaan is daardoor nooit de functie gaan bekleden waar deze aanvankelijk voor bedacht was. Hierdoor is het straatprofiel voor de auto duidelijke overgedimensioneerd. De weg heeft een grote potentie om te transformeren naar een groene weg die als entree fungeert tot de Groene Zoom en het recreatieve fiets- en wandelnetwerk.

2.1.2 Ligging in de stad     

Het plangebied ligt in het zuiden van Haarlem en is gelegen in de in de overgangszone van de Groene Zoom naar het stedelijk gebied van Schalkwijk. Via de aangrenzende Europaweg zijn het winkelcentrum van Schalkwijk en de Binnenweg in Heemstede binnen enkele minuten met fiets of auto te bereiken. Het plangebied kan vanwege de nabijheid van de Groene Zoom met het Spaarne en de Zuid-Schalkwijkerweg een belangrijk onderdeel uit gaan maken van de recreatieve en ecologische hoofdstructuur van Haarlem. Door de gunstige ligging nabij zowel stedelijke als recreatieve voorzieningen heeft het gebied de potentie uit te groeien tot een van de meest aantrekkelijke nieuwe woonlocaties van Haarlem; midden in het groen, en tegelijkertijd met alle kwaliteiten van de grote stad op een steenworp afstand.

2.1.3 Ruimtelijke kenmerken van het plangebied     

Het plangebied is nu een braakliggend, wat verwilderd terrein. Wat opvalt zijn de mooie grote bomen die overal verspreid over het terrein staan. Ze zijn een overblijfsel van de voormalige tuinen rondom de inmiddels gesloopte school. Al met al doet het gebied groen en ontspannen aan. Buurtbewoners lopen hier hun rondjes met de hond, kinderen kunnen hier ravotten en spelen, en het is een aantrekkelijk groen uitzicht voor de bewoners rondom.

2.2 Beschrijving ontwikkeling     

Het gebied aan de westzijde van de Zwemmerslaan zal worden ontwikkeld tot een landschappelijk woonmilieu voor maximaal 160 woningen. De ambities op het gebied van innovatie, circulariteit, klimaatbestendigheid, sociale duurzaamheid en groene inpassing zijn hoog. Dankzij de ligging op de overgang naar de Groene Zoom heeft het gebied de potentie uit te groeien tot een bijzonder aangenaam landschappelijk woongebied met een sterke eigen identiteit en gemeenschapsgevoel. Collectiviteit en betrokkenheid bij de eigen woonomgeving zijn centrale thema's voor de nieuwe buurt. Bewoners hebben directe invloed op hun woning en woonomgeving. De wijk trekt mensen met een duurzame leefstijl aan. Er zal ruimte zijn voor nieuwe woonvormen. Bij deze ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de in juni 2015 door de gemeenteraad aangenomen motie Toekomstwijk om een gebied te ontwikkelen waar verschillende vernieuwende ideeën op het gebied van woningbouw een plek kunnen krijgen, zodat de Haarlemse bevolking hier kennis van kan nemen, en de stad Haarlem hier weer nieuwe impulsen van krijgt en zich verder op de kaart zet als voorloper van vernieuwende ideeën.

In de ontwikkelvisie Molenwijk-Noord is op hoofdlijnen het karakter van deze ontwikkeling omschreven. In het SPvE Zwemmerslaan worden specifieke randvoorwaarden en richtlijnen opgenomen. Inzet is om in ieder geval 50% betaalbare woningen te realiseren. Het SPvE zal bij het in de markt zetten een belangrijke rol spelen. Ingebrachte biedingen worden o.a. beoordeeld aan de hand van het SPvE.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. De NOVI moet Nederland voorbereiden op de grote uitdagingen die de komende jaren opgepakt moeten worden. Internationale tot lokale ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering zijn voorbeelden en deze opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat centraal in de NOVI. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.



Het combineren van deze opgaven vraagt om een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking.

De verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen. Inhoudelijke keuzes kunnen in veel gevallen het beste lokaal of regionaal worden gemaakt. De NOVI moet Nederland houvast bieden om keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen maken. De NOVI is opgesteld als voorbereiding op de Omgevingswet die in 2024 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. In de NOVI zijn vier landelijke prioriteiten vastgesteld, aan de hand van deze prioriteiten is een toekomstperspectief voor 2050 vastgesteld en brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. De vier prioriteiten zijn:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor dit bestemmingsplan is relevant invulling te geven aan klimaatverandering, de energietransitie, het gebied te verduurzamen, de leefbaarheid van de omgeving te verbeteren en een toekomstbestendige ontwikkeling vorm te geven. In dit bestemmingsplan wordt op verschillende manieren invulling aan deze prioriteiten gegeven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan ruimtelijke besluiten van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur (NNN), of met het vrijwaren van functies. Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:

  1. Rijksvaarwegen.
  2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  3. Kustfundament.
  4. Grote rivieren.
  5. Waddenzee en waddengebied.
  6. Defensie.
  7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  8. Elektriciteitsvoorziening.
  9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  10. Ecologische hoofdstructuur.
  11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
  13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Onderhavige ontwikkeling heeft geen betrekking op deze nationale belangen en de voorgenomen ontwikkeling is daarmee niet in strijd met het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een aantal eisen aan de toelichting bij het bestemmingsplan bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit moet voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen dat er sprake is van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Doel is om bij de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling te zorgen voor een zorgvuldig of duurzaam gebruik van ruimte, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat daarom een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied bevat het ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In het plangebied wordt voorzien in een stedelijke ontwikkeling door de toevoeging van maximaal 160 woningen. De 'stappen van de ladder' zijn in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling;
  • Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, geeft in de toelichting een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ad. 1

Haarlem kiest in de Woonvisie Haarlem 2017-2020 'Doorbouwen aan een (t)huis' voor behoud en versterking van de aantrekkelijkheid van Haarlem als kwalitatief goede woonstad. De stad wil een thuis bieden aan een brede groep inwoners met verschillende inkomens, opleidingsniveaus, leeftijden en culturen. Een ongedeelde stad met gemengde wijken waar plaats is voor iedereen. In februari 2021 woonvisie geactualiseerd en samen met een uitvoeringsagenda voor de jaren 2021-2025 vastgesteld. Het gemeentebestuur wil meer, betaalbaarder en energiezuiniger woningen toevoegen in Haarlem. De woonvisie met de titel 'Samen Doorbouwen aan een Duurzaam (t)huis' geeft richting aan het woonbeleid op de lange termijn tot 2030 en handvatten voor de uitvoering ervan in de periode 2021-2025. Belangrijkste doel is een toegankelijke, diverse en inclusieve stad te zijn die een duurzaam (t)huis biedt aan een breed scala van doelgroepen. De komst van voldoende (betaalbare) woningen is hierbij een randvoorwaarde.

Om aan een groot deel van de huidige en toekomstige vraag te kunnen voldoen, worden in de periode 2020 tot 2030 8.000 tot 10.000 woningen toegevoegd, waarvan 3.200 tot 4.000 sociale huurwoningen. Daarnaast dient geïnvesteerd te worden in de sociale infrastructuur. Ook het verduurzamen van zowel de bestaande als de nieuwe woningvoorraad heeft hoge prioriteit in Haarlem. Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat er aandacht wordt besteed aan levensloopbestendig bouwen, flexibiliteit en duurzaamheid. Haarlem is een aantrekkelijke stad waar mensen graag (blijven) wonen. Er zijn daarom meer woningen nodig. Het versnellen van de bouw van woningen staat daarom hoog op de agenda. De inzet is daarom vanuit het coalitieakkoord Duurzaam Doen! verhoogd van het toevoegen van 7.500 woningen naar 10.000 woningen voor 2025.

Naast de wens de lokale kwaliteit van 'Haarlem woonstad' te koesteren en te versterken, ervaart Haarlem steeds meer betrokkenheid bij regionale ontwikkelingen. Met de Metropoolregio Amsterdam (MRA) wordt op diverse manieren steeds intensiever samengewerkt. In de MRA wordt samengewerkt aan het aanjagen van de woningproductie en gebiedsontwikkeling voor de korte termijn (tot 2025). In het Actieprogramma Woningproductie 2018-2025 MRA is afgesproken tot 2025 ruim 105.000 woningen te bouwen (15.000 per jaar) en circa 250.000 woningen tot 2040. Met de provincie zijn in dat verband afspraken gemaakt over de regionale woningbouwopgave in het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP). Hieraan zal Haarlem ook moeten bijdragen.

Ad.2

De maximaal 160 woningen in het plangebied bevinden zich binnen bestaand stedelijk gebied. De genoemde motivering is voor dit project niet van toepassing. Het bovenstaande toont aan dat aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050     

De Omgevingswet integreert een groot deel van de wetgeving op het gebied van ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Eén van de kerninstrumenten van de Omgevingswet is de Omgevingsvisie. De omgevingsvisie NH2050 is op 26 november 2018 vastgesteld. Daarmee komen de wettelijke verplichte provinciale plannen (Structuurvisie, het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan, het Milieubeleidsplan en de Watervisie) te vervallen.

Door de provincie Noord Holland is een Omgevingsvisie opgesteld om koers te zetten richting de toekomst in de wetenschap dat de wereld om ons heen continu in verandering is en deze veranderingen steeds sneller gaan. Belangrijke veranderingen zijn onder meer klimaatverandering, energietransitie, veranderende economieën, grote woningbehoeftes, bodemdaling en verminderde biodiversiteit. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kúnnen investeren in een prettige leefomgeving. Omdat het leefbaar houden van de provincie ook vraagt om grote investeringen in bijvoorbeeld het landschap, natuurontwikkeling en de transitie naar een duurzame energiehuishouding.

Economische kansen bijvoorbeeld van energietransitie, ingegeven door de gunstige ligging van Noord-Holland. Kansen voor mooie aanvullende woonmilieus en aansprekende landschappen, om de mensen die in de Provincie wonen, werken en op bezoek komen in een prettig leefbare omgeving te verwelkomen. Kansen ook om nieuwe mobiliteitsconcepten uit te proberen in een gebied met bereikbaarheidsopgaven. Mogelijkheden voor de ontwikkeling van circulaire economie door slimmer om te gaan met de al aanwezige grondstoffen. En uitdagingen om in een drukker wordende provincie oplossingen te bedenken waardoor het hier leefbaar blijft.

De Omgevingsvisie pretendeert daarbij niet te kunnen voorspellen hoe de wereld en Noord-Holland in het bijzonder er in 2050 uitziet. De visie probeert, vanuit de bestaande kwaliteiten en de kansen die veranderingen met zich meebrengen, een richting uit te zetten om houvast te bieden naar die onzekere toekomst. Die richting bestaat uit het benoemen van een aantal bewegingen naar de toekomst toe, een aantal ontwikkelprincipes die ons moeten helpen om in samenhang naar ontwikkelingen te kijken. En uiteindelijk ook een aantal randvoorwaarden waar soms ook gewoon regels bij horen om iedereen duidelijkheid te geven over de letterlijke en figuurlijke ruimte die er is om de veranderingen die op ons afkomen in goede banen te leiden.

Dit bestemmingsplan geeft een bijdrage aan de provinciale ambities om de geschetste uitdagingen te vertalen in toekomstgerichte nieuwe omgevingen en voldoet daarmee aan de omgevingsvisie NH2050.

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020     

Het beleid van de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Omgevingsverordening NH2020 zoals vastgesteld op 22 oktober 2020 en op 16 november 2020 in werking getreden.

Artikel 6.3: Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Het voorliggende plangebied is gelegen binnen Bestaand Stedelijk Gebied (BSG). De provincie geeft gemeenten binnen BSG veel beleidsvrijheid. De provincie stimuleert ontwikkelingen zoveel als mogelijk binnen BSG te realiseren. Binnen BSG is het wel van belang dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen regionaal worden afgestemd. Artikel 6.3 gaat hierover In artikel 6.3 is bepaald dat een ruimtelijk plan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan deze afspraken. Door middel van een convenant. In paragraaf 3.1.3 is gemotiveerd dat de voorziene stedelijke ontwikkeling (maximaal 160 woningen) in lijn is met regionale afspraken.

Artikel 6.62: Klimaatadaptatie

Op grond van artikel 6.62 dient de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Deze beschrijving dient in te gaan op het risico op wateroverlast, overstroming, hitte en droogte en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Ten behoeve van de beschrijving is overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt noodzakelijk. In de duurzaamheidsparagraaf (paragraaf 4.6) zijn de uitgangspunten op het gebied van klimaatadaptatie beschreven. Er heeft overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap van Rijnland. Daarnaast is het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de provincie Noord-Holland en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het onderhavige bestemmingsplan is passend binnen de regels zoals deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening NH2020.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Woonakkoord Zuid-Kennemerland / IJmond 2021-2025     

De regio Zuid-Kennemerland/IJmond bestaat uit de gemeenten Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Heemskerk, Heemstede, Velsen en Zandvoort en werkt in deze samenstelling al acht jaar samen. Sinds 2012 heeft deze regio afspraken gemaakt over wonen in een Regionaal Actieprogramma (RAP) Wonen. Eerst in het RAP 2012-2015. Daarna in het RAP 2016-2020 'De regio Zuid-Kennemerland/IJmond geeft thuis!', dat door het voorliggende woonakkoord is vervangen.

De opgaven die in het RAP 2016-2020 zijn beschreven, gelden grosso modo nog steeds. Het Woonakkoord is dan ook in veel opzichten een voortzetting van de lijnen uit het RAP. Dit geldt bijvoorbeeld voor het woningbouwprogramma, waarbij de geactualiseerde RAP-afspraken worden voortgezet. Het Woonakkoord legt wel een aantal nieuwe accenten. Zo is duurzaamheid een belangrijker onderwerp geworden en vraagt ook de huisvestingssituatie van diverse doelgroepen meer aandacht. Het woonakkoord bestaat uit een meerjarig bestuursakkoord en een uitvoeringsagenda met concrete acties en afspraken gericht op de uitvoering. De hoofdstad van de provincie is een prettige woonstad met bedrijvigheid en cultuur. Het is de relatief jongste gemeente in de regio, door de instroom van jonge huishoudens. De woningvoorraad groeit binnenstedelijk door nieuwbouw, herstructurering en transformaties. Er vinden dan ook tal van verhuizingen plaats binnen de regio, zowel binnen deelregio's als tussen deelregio's waarbij Haarlem een centrale functie vervult. Ook blijkt hieruit de sterke samenhang met de MRA: er verhuizen meer huishoudens vanuit Amsterdam naar de regio Zuid-Kennemerland/ IJmond dan andersom. Met name Haarlem is in trek. De relevante opgaven kunnen als volgt worden samengevat:

  1. Er worden versneld voldoende woningen toegevoegd om te voorzien in de verwachte groei van de woningbehoefte en om het huidige woningtekort te verminderen. In elk segment wordt van Haarlem een toevoeging verwacht. Aandacht is nodig voor de vraag naar grondgebonden woningen.
  2. Er wordt zoveel mogelijk binnenstedelijk gebouwd en bij OV-knooppunten.
  3. Elke gemeente realiseert in de woningbouwproductie 30% sociale huur.
  4. Elke gemeente voegt middensegment toe.
  5. Huisvesting van kwetsbare doelgroepen krijgt aandacht.
  6. Er wordt meer klimaatadaptief en natuurinclusief gebouwd.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een ontwikkeling gefaciliteerd ten behoeve van divers aanbod aan woningen. De 40% sociale woningen om te komen tot differentiatie is voorzien in de Waddenbuurt (en Molenwijk Noord). De ontwikkeling wordt klimaatadaptief en natuurinclusief uitgevoerd. Dit is verder toegelicht in paragraaf 3.4.6. Geconcludeerd wordt dat voorliggende planontwikkeling in lijn is met het regionale woonakkoord.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Haarlem 2045     

De gemeenteraad van Haarlem heeft op 27 januari 2022 de Omgevingsvisie Haarlem 2045 vastgesteld. De Omgevingsvisie Haarlem geeft aan de hand van zes strategische keuzes en 14 speerpunten een integrale ontwikkelrichting van de stad voor 2045 weer. De zes strategische keuzes voor de leefomgeving dragen bij aan de integrale opgaven waar Haarlem voor staat. De keuzes worden niet uniform over heel Haarlem op dezelfde manier uitgevoerd maar houden rekening met de eigenschappen van de verschillende buurten. Dit betekent een verdere uitwerking op gebiedsniveau in samenwerking met betrokkenen voor het betreffende deelgebied.

Deze zes genoemde strategische keuzes zijn:

  1. Mengen en verdichten
  2. Buurtgericht ontwikkelen
  3. Vergroenen & vernatten
  4. Bevorderen gezonde leefomgeving
  5. Ruimte voor de energietransitie
  6. Mobiliteitstransitie.

Deze zes keuzes komen bij elkaar bij Project Zwemmerslaan en zijn verder uitgewerkt in de ontwikkelvisie Molenwijk-Noord.

verplicht

Uitsnede Omgevingsvisie Haarlem 2045

3.4.2 Structuurvisie openbare ruimte     

Eind 2017 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Openbare Ruimte (SOR) Haarlem 2040: Groen en Bereikbaar vastgesteld. De Structuurvisie Openbare Ruimte gaat in op een prioritering bij ingrepen in de openbare ruimte. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan het beschermen en versterken van de groenstructuur gevolgd door het beschermen en versterken van de waterstructuur en het inpassen van benodigde extra klimaatadaptatiemaatregelen. Daarnaast biedt het een afwegingskader voor mobiliteit waarbij binnen de stad het belang van de voetganger gaat boven opeenvolgend: het belang van de fiets, het openbaar vervoer en de auto.

In de SOR wordt aan de hand van een aantal themakaarten een beeld geschetst van de situatie in 2040. Het plangebied zelf komt terug op twee van de themakaarten: de Fietsnetwerkkaart en de Water op straat kaart. De Zwemmerslaan is onderdeel van het fietsnetwerk van Haarlem en dient deze functie te behouden. Dit betekent dat de bestrating comfortabel moet zijn voor gebruik door fietsers. Daarnaast is de Zwemmerslaan opgenomen als stroombaan, dit betekent dat bij hevige regenval water moet kunnen afstromen langs de weg zonder te worden geblokkeerd. Deze functie als stroombaan dient bij herinrichting in ogenschouw genomen te worden.

De structuren in de omgeving van het plangebied komen veelvuldig terug in de themakaarten. De groene zoom is een belangrijke groenstructuur en speelt samen met andere grote parken een belangrijke rol voor de groenbeleving die de stad maken toet een prettige woon- en verblijfplaats. De Zuid-Schalkwijkerweg is een cultuurhistorische lange lijn, een ecologische route, recreatieve route voor voetgangers en/of fietsers en een ontvlochten route in het fietsnetwerk van Haarlem. De Europaweg is naast hoofdontsluiting in het autonetwerk van Haarlem, onderdeel van de hoofdbomenstructuur, een recreatieve route, hoofdfietsroute en een cultuurhistorische lange lijn.

3.4.3 Ontwikkelvisie Molenwijk-Noord     

Op 29 juni 2022 is door de gemeenteraad de ontwikkelvisie Molenwijk-Noord vastgesteld. In deze visie is een ruimtelijke visie neergelegd voor de ontwikkeling van Molenwijk-Noord. In Molenwijk-Noord zijn grote ontwikkelingen op komst. Met name het voornemen van Pré Wonen om 11 portiekflats te slopen en te vervangen door nieuwe woningen is ingrijpend. Dit is aanleiding geweest voor het een maken van de visie, die handvatten biedt om van Molenwijk-Noord de komende tien jaar een aangenaam groen woonmilieu te maken, met een divers woningaanbod en passende voorzieningen. Water en groen zijn van belang tegen hittestress, voor waterberging en voor een activerende, aantrekkelijke leefomgeving voor jong en oud.

Onderdeel van de visie vormt ook het plangebied aan de Zwemmerslaan. De Zwemmerslaan vormt ruimtelijk de grens tussen de woonwijk en de Groene Zoom. In de visie is aangegeven dat de voormalige schoollocatie aan de westzijde van de Zwemmerslaan de Groene Zoom wordt uitgebreid en een cluster van vrijstaande, alzijdige woongebouwen in het groen ontwikkeld. Daarbij wordt het landschappelijk karakter van het dit gebied als onderdeel van de Groene Zoom versterkt en het gebied meer beleefbaar en toegankelijk gemaakt.

3.4.4 Stedenbouwkundig kader     

Voor de ontwikkeling zijn stedenbouwkundige hoofdvoorwaarden in de ontwikkelvisie Molenwijk-Noord opgesteld. Aanvullende kwalitatieve randvoorwaarden voor bebouwing en buitenruimte worden vastgelegd in een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE). Dit SPvE loopt parallel aan het bestemmingsplantraject. Het ontwikkelen van de locatie Zwemmerslaan wordt in de markt gezet. Dit wil zeggen dat ontwikkelaars via aanbesteding de mogelijkheid hebben om aan de gemeente een aanbod te doen om deze locatie te mogen ontwikkelen. Het bestemmingsplan geeft veel flexibiliteit om een woningbouwontwikkeling vorm te geven. Een belangrijk element waar dit bod op wordt beoordeeld is het SPvE. Na het vergunnen van het winnende bod wordt later een gedetailleerder en meer conserverend bestemmingsplan/omgevingsplan voor deze locatie vastgesteld. Hiermee wordt geboden planologische flexibiliteit die voor het winnende bod niet nodig is, weer weggehaald. Dit wordt gedaan om ongewenste ontwikkelingen na realisatie van het winnende plan te voorkomen.

3.4.5 Ruimtelijke kwaliteit     

Voor het gebied waarin de ontwikkellocatie Zwemmerslaan ligt, zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit uit 2012 een gebiedstype en een regieniveau opgenomen. Voor deze locatie geldt een gebiedstype 'Strokenbouw (1960 - ca. 1975)' hierop is de transformatie regie van toepassing. Daarnaast is voor de Europaweg als lange lijn de bijzondere regie van kracht.



Openbare ruimte

  • Lange lijnen (Europaweg) altijd integraal met inachtneming van het gehele lengteprofiel behandelen.
  • Materiaalgebruik als bestaand. Nieuw materiaalgebruik afstemmen op de geldende materialen voor het betreffende gebied (op basis van gebiedsvisie).
  • Overeenkomstig de vloerkaart valt dit plangebied binnen landschappelijke verharding: voor wegen asfalt.
  • Terughoudend in toepassing straatmeubilair, objecten concentreren op stedenbouwkundige overruimtes danwel parkeerzones. Let op zicht- en looplijnen.
  • Voorzieningen als elektriciteits-, schakelkasten of opnemen in de bebouwing of tegen de bebouwing c.q. erfafscheiding plaatsen of ondergronds.



Ruimtelijke structuur bebouwing

  • Bestaande structuren (zoals groenstructuur) als uitgangspunt nemen bij herstructurering.
  • Bij vervanging van hele complexen kan de ruimtelijk structuur van de bebouwing veranderen.
  • Bebouwing is georiënteerd op de openbare ruimte en wordt niet fysiek of visueel afgesloten van zijn omgeving. De plint reageert functioneel en visueel op het maaiveld.
  • De overgang openbaar en privé moet helder gedefinieerd zijn. Bij toepassing van hekwerken deze altijd mee-ontwerpen.

Massa en vorm bebouwing

  • Het toevoegen van een nieuwe bebouwingstypologie is mogelijk.
  • Een nieuw bouwvolume heeft een heldere hoofdvorm.

Materiaal, kleur en detaillering bebouwing

  • Duurzaam materiaal toepassen.
  • Kleurgebruik vergelijkbaar met wat er in de omgeving gebruikelijk is.

Daklandschap

  • Kansen voor zonne-energie, vergroening en gebruik als buitenruimte benutten.
  • Gebouwen hebben een duidelijke beëindiging.
  • Door het ruime profiel en maat van de openbare ruimte is de dakcontour van grote afstand zichtbaar. Opbouwen, installaties, etc. moeten daarom binnen de contour passen.
  • Specifiek voor de Europaweg geldt hier dat installaties zoals antennes, liftopbouwen, airco installaties e.d. zoveel mogelijk geïntegreerd dienen te zijn in het daklandschap. Niet zichtbaar vanaf de openbare ruimte.

3.4.6 Wonen     

Haarlem is een aantrekkelijke stad om in te wonen. De vraag naar woningen in Haarlem blijft onverminderd hoog. De inzet is om 10.000 woningen voor 2025 toe te voegen. De woonvisie Haarlem 2017-2020: "Doorbouwen aan een (t)huis" benoemt drie hoofddoelen. Dat zijn:

  • het verbeteren van de beschikbaarheid van woningen voor verschillende doelgroepen;
  • het voorkomen van een tweedeling in de stad en;
  • het werken aan een energie-neutrale stad.



De woonvisie zet ook in op de ambitie om Haarlem een ongedeelde stad te laten zijn, met gemengde wijken waar plaats is voor iedereen. Dat gebeurt vooral door het stimuleren van een divers woningaanbod en door ervoor te zorgen dat er verschillende soorten huishoudens (rijk, arm, jong, oud, etc.) samen in dezelfde wijk kunnen (blijven) wonen. Extra woningen zijn o.a. nodig voor groepen die extra aandacht nodig hebben, zoals jongeren en zorgbehoevende mensen, zodat zij langer zelfstandig kunnen wonen.

De gestelde woningbouwopgave bedraagt 1.200 sociale huurwoningen voor het westelijk deel van de stad en 700 (waarvan 400 in Schalkwijk) voor het oostelijk deel. Daarnaast dient geïnvesteerd te worden in de sociale infrastructuur. Ook het verduurzamen van zowel de bestaande als de nieuwe woningvoorraad heeft hoge prioriteit in Haarlem. Uitgangspunt bij nieuwbouw is dat er aandacht wordt besteed aan levensloopbestendig bouwen, flexibiliteit en duurzaamheid.

Het stadsdeel Schalkwijk wijkt met zijn naoorlogse voorraad sterk af van de overige stadsdelen van Haarlem. Bijna de helft van de woningen (46%) is gebouwd in de jaren '60. Er is weinig differentiatie in woonmilieus, zowel in type als prijssegment. Bijna 60% van de woningvoorraad is in bezit van corporaties. Dit hoge percentage in combinatie met het type woning (veel portieketagewoningen en galerijflats), en bijbehorend woonmilieu maken het stadsdeel kwetsbaar. Tegelijkertijd zijn er in Schalkwijk volop kansen. De belangrijkste thema's binnen de woningbouwopgave voor Schalkwijk en daarmee ook voor Molenwijk Noord voor de komende jaren zijn:

  • Realisering van gemengde wijken met verschillende prijssegmenten. Bij nieuwe woningbouwontwikkelingen met minimaal 30 woningen moet de verhouding 40% sociale huur, 40% middel dure huur en 20% koop zijn.
  • Uitvoering geven aan de herstructureringsprojecten gericht op differentiatie, kwaliteitsverbetering, leefbaarheid en aanpak van de openbare ruimte;
  • Intensivering van bebouwing waar dit mogelijk is met behoud van aanwezige ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid in de wijken.
  • Verbetering van het imago door ruimte te bieden voor experimenteren met en intensiveren van functies (bijvoorbeeld zelfbouw- en kluswoningen).
  • Uitvoering geven aan Langer Zelfstandig Thuis wonen.
  • Doorgaan met de duurzaamheidsaanpak.



Ontwikkellocatie Zwemmerslaan

Vanuit het woonbeleid geldt voor de Zwemmerslaan de volgende specifieke ambitie: het realiseren van nieuwe woonvormen, waaronder zelfbouw, voor verschillende doelgroepen. Multifunctioneel en flexibel gebruik van de woningen stimuleert sociale interactie (binnen en buiten de wijk). Voorwaarden hierbij zijn:

  • Minimaal 100 woningen waarvan volgens het huidige bestemmingsplan een flink deel grondgebonden eengezinswoningen;
  • Minimaal 25 zelfbouwwoningen (PO/CPO), dan wel wooncoöperatie;
  • Nadruk op 50% betaalbare segment. Het aandeel sociale huurwoningen (40%) wordt gerealiseerd in de Waddenbuurt (en het gebied Molenwijk Noord) die ook herontwikkeld wordt;
  • Doelgroep (startende) gezinnen en doorstromers (eengezinswoningen) en één- en tweepersoonshuishoudens (appartementen);
  • Begane grond geschikt voor multifunctioneel gebruik draagt bij aan bijzondere woon- en werkvormen.

3.4.7 Duurzaamheid en energie     

Het Haarlems beleid ten aanzien van Duurzaamheid kent eisen en wensen. De Richtlijn Duurzaam Bouwen Haarlem (Vastgesteld door het college op 25 februari 2020) vat dit beleid samen in concrete 'randvoorwaarden' en 'doeleinden' voor het bouwen. Randvoorwaarden zijn gebaseerd op het rijksbeleid of bestaande wetten zoals bijvoorbeeld aardgasvrij bouwen en compensatiemaatregelen voor water en ecologie. Doeleinden zijn ambities van de gemeente zoals natuurinclusief en circulair bouwen. Wanneer nieuw beleid wordt gemaakt of wordt aangescherpt wordt dat in de richtlijn toegevoegd. Bij elk project kan bepaald worden of er doeleinden zijn die als aanvullende randvoorwaarden gesteld worden. Bij elke stap van het ontwikkelproces wordt het pakket aan duurzaamheidsmaatregelen scherper geformuleerd:

  • Initiatieffase: In de eerste fase worden de duurzaamheidskansen en -risico's van de locatie gesignaleerd en verwoord in de startnotitie. Het ambitieniveau ten aanzien van duurzaamheid wordt (zo specifiek mogelijk) vastgesteld. Er wordt beoordeeld of/welke doeleinden toegevoegd kunnen worden aan de randvoorwaarden.
  • Definitiefase: Het pakket aan randvoorwaarden wordt op haalbaarheid onderzocht en opgenomen in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE). Door vaststelling in de Raad van dit stuk worden de randvoorwaarden bestendigd. Daarnaast kan het vastgelegd worden in afspraken als: samenwerkingsovereenkomst of anterieure overeenkomst.
  • Ontwerpfase: De randvoorwaarden worden verwerkt in het ontwerp door de ontwikkelende partij in een Stedenbouwkundig Plan (SP) en Inrichtingsplan (IP). De gemeente toetst het resultaat aan het eind van deze fase, vóór bestuurlijke vaststelling (college van BenW).
  • Voorbereidingsfase: In het geval van een ruimtelijk plan kunnen de eisen vertaald worden in de regels van het ruimtelijk plan en worden de uitgangspunten juridisch geborgd.

Energie en Warmte

Randvoorwaarde: Aardgasvrij bouwen 

Aardgasvrij bouwen wordt reeds als voorwaarde bij het bouwen gesteld. Het Rijk heeft per 1 juli 2018 de gaswet gewijzigd waardoor nieuwe gebouwen in principe geen gasaansluiting meer krijgen. Gemeente heeft de 'routekaart naar aardgasvrij 2040' vastgesteld.

Randvoorwaarde: Bijna energieneutraal bouwen (BENG)

BENG vervangt per jan 2020 de (EPC). Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat alle aanvragen van omgevingsvergunningen per 1 jan 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG ). Deze vervangt de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). De BENG is opgebouwd uit drie indicatoren: de maximale energiebehoefte, het maximale primair fossiel energiegebruik en het minimale aandeel hernieuwbare energie. De BENG-eisen gelden alleen voor nieuwbouw.

Doeleinde: Energieneutraal en -leverend bouwen

De BENG-eisen gaan niet uit van volledige energieneutraliteit. De 'versnelling Duurzaamheidsprogramma' (2017) zet in op een klimaatneutraal Haarlem in 2030. Bij nieuwe bouwontwikkelingen waar de gemeente de randvoorwaarden bepaald, zal maximaal op deze ambitie ingezet moeten worden door energieneutraliteit of energieleverende gebouwen te realiseren.

Doeleinde checklist Warmtebron

Nieuwbouwprojecten kunnen bijdragen aan de energietransitie van omliggende bestaande bouw. De checklist geeft een indicatie of een ontwikkeling in theorie geschikt is voor een collectief warmtesysteem (Energiestrategie Haarlem, 2019).

Doeleinde: Warmtevoorziening via bodemwarmte

Om te voorzien in de benodigde warmtevraag wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een bodemwarmtevoorziening. Indien in de omgeving al een warmtenet aanwezig is waar op kan worden aangesloten heeft dit de eerste voorkeur. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt dit gemotiveerd. Bodemwarmtevoorzieningen moeten passen binnen eventueel aanwezige (lokale) bodemenergieplannen. (Routekaart aardgasvrij 2040, en Routekaart Versnelling Duurzaamheidsprogramma)

Klimaatadaptatie

Randvoorwaarde: Watertoets en watercompensatie

Een ontwikkeling mag niet leiden tot verslechtering van de waterhuishouding of een versnelde toename van de af-en aanvoer van water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden op naastgelegen percelen / gebieden en er wordt rekening gehouden met de gewenste stroombaan van het hemelwater. De watertoets is een wettelijke verplichting bij planvorming en moet uitwijzen of/hoeveel gecompenseerd dient te worden. Het watersysteem wordt robuust ingericht met waterbergings- en afvoermogelijkheden conform de watertoets.

Doeleinde: Toekomstbestendig watersysteem

Het extra hemelwater wordt zoveel bovengronds geborgen en afgevoerd naar open water. Bij nieuwbouw wordt een toekomstbestendig watersysteem aangelegd met voldoende waterbergingscapaciteit. Dat houdt concreet in dat de ontwikkeling minimaal 70 mm water per m² moet kunnen bergen op eigen terrein gedurende in een etmaal.

Doeleinde: Aanpak droogte en hittestress

Een gebiedsontwikkeling mag niet bijdragen aan een versnelde bodemdaling, verslechtering van waterkwaliteit en hittestress in bestaand stedelijk gebied.

Groen en Ecologie

Randvoorwaarde: Natuurtoets en compensatiemaatregelen ecologie

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet deze met een natuurtoets beoordeeld worden op ecologische effecten. Een quickscan ecologie maakt standaard deel uit van de uit te voeren onderzoeken. Deze quickscan kan als basis dienen voor een mitigatie- of compensatieplan in het kader van een ontheffingsaanvraag. Het ontwerp houdt rekening met uitkomsten van de quickscan en wordt hierop aangepast en past, als behoud niet mogelijk is, compenserende maatregelen toe. De compenserende maatregelen worden genomen voor de aangetroffen (beschermde) soorten. (o.a. Wet natuurbescherming 2017 en Ecologisch Beleidsplan 2013-2030, gemeente Haarlem)

Doeleinde: Natuurinclusief bouwen

Om een gezonde, aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor mens en dier te maken, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen bij het ontwerpen van nieuwbouw en (openbare) ruimte hier omheen. Behoud en aansluiten op de bestaande ecologische waarden is uitgangspunt. Indien behoud niet mogelijk is, dienen in het bouwproject compensatiemaatregelen te worden getroffen. Daarnaast liggen er grote kansen voor bevordering van natuur binnen bouwprojecten d.m.v natuurinclusief bouwen.

In februari 2020 is besloten om de ontwikkellocaties Fietsznfabriek en Zwemmerslaan aan te wijzen als pilotprojecten voor natuurinclusief bouwen. In de pilot wordt het gebruik van een puntensysteem zoals dit in Den Haag is vastgesteld vergeleken met het gebruik van een inspiratiedocument, zoals het document dat door Amsterdam is gemaakt: de ruimtelijke ontwikkeling van de Fietsznfabriek zal gebruik gaan maken van het puntensysteem, waar voor de Zwemmerslaan het inspiratiedocument van de gemeente Amsterdam zal worden gehanteerd.

Het inspiratiedocument dat voor de ontwikkeling Zwemmerslaan gebruikt zal worden is de brochure Natuurinclusief Bouwen en Ontwerpen in Twintig Ideeën, opgesteld door de gemeente Amsterdam. Deze inspiratiegids bevat twintig mogelijke maatregelen om invulling te geven aan natuurinclusief ontwikkelen, weergegeven in onderstaande tabel. De ontwikkelaar is vrij om te kiezen welke maatregelen toe te passen binnen het project, maar tegelijkertijd ook verplicht om een minimaal aantal maatregelen door te voeren. Dit is in de regels geborgd.

verplicht

Na afloop van deze projecten vindt een evaluatie plaats van de pilot. In deze evaluatie worden de ervaringen opgenomen van de twee toegepaste methoden zodat inzicht wordt verkregen in de effectiviteit ervan en de voordelen en nadelen. Vervolgens kan een besluit worden genomen over de manier waarop Natuurinclusief bouwen in het vervolg een plek krijgt in Haarlemse ontwikkelingen.

Circulair bouwen en ontwikkelen

Randvoorwaarde: Milieu Prestatie Gebouwen (MPG)

Voor nieuwbouw dienen de waardes gehanteerd te worden conform bouwbesluit 2018. De Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. De MPG is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. Er geldt voor de MPG een maximum grenswaarde van 1,0. (Bouwbesluit 2018)

Doeleinde: verbeterde Milieu Prestatie Gebouwen

Het verhogen van de ambitie ten aanzien van de MPG is een concrete maatregel die bijdraagt aan deze doelstelling. Dat betekent dat waar mogelijk een lagere MPG-norm wordt voorgeschreven (hoe lager de norm, hoe beter de prestatie), te weten: 0,8.

Doeleinde: Duurzame GWW

De Aanpak Duurzaam GWW helpt om op een uniforme en systematische manier de juiste processtappen te zetten. Door duurzaamheid te verankeren in de bedrijfsprocessen geven partijen binnen de GWW-sector op een zelfde manier invulling aan duurzaamheid in projecten en zijn verwachtingen vooraf duidelijk. De aanpak Duurzaam GWW wordt gevolgd voor planvorming, aanleg, aanbesteding, beheer en onderhoud. Van de private partijen die GWW aanleggen wordt gevraagd mee te werken aan deze aanpak. (Grondstoffenakkoord, Green Deal Duurzaam GWW 2.0)

Doeleinde: Registratie materialen

De bestaande stad is de grondstoffenmijn van de toekomst. Het opstellen van een materialenpaspoort en de registratie daarvan in het Madaster 7, of vergelijkbaar registratiesysteem, draagt bij aan het hergebruik van materialen. Het betreft een relatief eenvoudig uitvoerbare maatregel omdat het in de ontwerpfase wordt toegepast en geen uitvoeringskosten betreft.

Doeleinde: Toekomstbestendig ontwerpen

Flexibiliteit bieden voor functionele verandering op termijn kan hoge kosten en materiaalverspilling bij een herbestemming of woningaanpassing voorkomen. De woonvisie vraagt aandacht voor flexibiliteit en duurzaamheid. (Doorbouwen aan een (t)huis, Woonvisie Haarlem 2017 - 2020).

Doeleinde: Afvalinzameling integreren in ontwerp

De voorzieningen voor (gescheiden) inzameling van afval dienen bij de oplevering van nieuwbouwlocaties al op orde moeten zijn, zodat geen noodoplossingen worden ingezet. Daarom dienen voorzieningen zoals ondergrondse en inpandige containers in een vroege fase van het ontwerp geïntegreerd te worden.

Mobiliteit

Het college van B en W heeft op 24 augustus 2021 nieuw Mobiliteitsbeleid vastgesteld. Hiermee wil Haarlem een aantrekkelijke, gezonde en goed bereikbare stad blijven, terwijl de stad groeit. Dat betekent onder andere:

  • De fiets en de voetganger krijgen voortaan prioriteit.
  • Een snelheid van 30km uur wordt de norm in Haarlem en bij alle nieuwe wegontwerpen, wordt voortaan eerst gekeken naar de ruimte voor de fietser en de voetganger.
  • Het Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) wordt evenwichtiger over de stad verdeeld en het autoverkeer wordt zoveel mogelijk gebundeld op de hoofdroutes.
  • In heel Haarlem wordt tussen nu en 2030 gefaseerd gereguleerd parkeren ingevoerd.

Het streven is dat in 2030 het merendeel van de korte afstanden binnen Haarlem per fiets of te voet afgelegd worden en dat meer dan de helft van de verplaatsingen vanuit of naar Haarlem met het openbaar vervoer (OV) of de fiets plaatsvinden.

Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de bebouwing

Voor iedere nieuwe woning schrijft het Bouwbesluit 2012 voor om een eigen berging voor het stallen van fietsen en scootmobielen met een minimale oppervlakte te realiseren. Op grond van de gelijkwaardigheidsbepaling mag er op een andere manier aan worden voldaan dan is aangegeven. De "Beleidsregel bergingen nieuwe woongebouwen Haarlem 2018" geeft voorwaarden daar aan. Tevens wordt er bij woongebouwen rekening gehouden met levensloopbestendigheid (d.m.v. stalling voor scootmobielen).

Doeleinde: Stimuleren fiets en voetgangers door de openbare ruimte

Het aantal autoritten moet gereduceerd worden en het is de bedoeling dat er minder parkeerplaatsen in de openbare ruimte komen. Ook bij (ver)bouwprojecten moet dit principe leidend zijn. Bijvoorbeeld met een aantrekkelijke looproute naar de dichtstbijzijnde HOV-halte of NS-station, autoparkeren op afstand en voldoende en comfortabele fietsenbergingen of -stallingen die gemakkelijker bereikbaar zijn dan de parkeerplaatsen voor auto's.

Doeleinde Duurzaam mobiliteitsplan

Binnen de 'beleidsregels parkeernormen' is het mogelijk om gebruik te maken van een mobiliteitsplan. Het uitwerken van een locatie specifiek mobiliteitsplan is een goede methode om bij te dragen aan de duurzame mobiliteitstransitie én te voorzien in voldoende ruimte voor parkeren. Het mobiliteitsplan wordt opgesteld door de initiatiefnemer en kan elementen bevatten over bijvoorbeeld deelauto's, goede fietsontsluiting i.c.m. nabijheid en OV etc.

Doeleinde: Fietsparkeren in ontwerp

In het ontwerp moet er aandacht zijn voor het fietsparkeren voor bewoners, maar ook voor bezoekers. Slimme locaties, goed bereikbaar en zeer comfortabel waardoor gebruikers verleid worden de fiets te verkiezen boven de auto. Een goede integratie van (voldoende) fietsparkeren in het ontwerp moet als doel hebben de ruimtelijke kwaliteit vergroten én om het gebruik van de fiets te stimuleren.

Doeleinde: Laadpunten auto

Als onderdeel van de energiestransitie wordt elektrisch rijden gestimuleerd door het vergroten van de laadinfrastructuur (laadvoorzieningen). Bouwontwikkelingen moeten voldoende laadvoorzieningen realiseren. Het CROW heeft hiervoor een richtlijn opgesteld, dit kan als basis gebruikt worden. (CROW ,publicatie 381, 2018).

Doeleinde: Smart Mobility in ontwikkelzones

De ontwikkelzones worden duurzame toekomstwijken, waarbij op het gebied van mobiliteitsconcepten geëxperimenteerd wordt en met zo efficiënt mogelijke ruimtebehoefte wordt gebouwd. Initiatiefnemers worden uitgedaagd om te komen met een passend experiment voor een mobiliteitsconcept, waarbij ze ook oog hebben voor de bestaande omgeving.

In paragraaf 4.6 is nader uitgewerkt hoe de duurzaamheidsaspecten zijn geïntegreerd in de nadere planuitwerking.

3.4.8 Integraal Waterplan Haarlem     

De gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland stelden in 2014 de geactualiseerde versie van het Integraal Waterplan (IWP) Haarlem vast. Centrale doelstelling van het IWP is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor extra oppervlaktewater nodig.

Ruimte voor extra oppervlaktewater kan bijvoorbeeld worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen en het graven van nieuwe watergangen. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water.

3.4.9 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2018 - 2023     

Het Verbreed Gemeentelijk Riolerings Plan (VGRP) 2018-2023 van de gemeente Haarlem (vastgesteld door de raad op 21 december 2017) is een beleidsmatig en strategisch plan dat het verbreed rioleringsbeheer (inclusief grondwaterbeheer) en de visie op riolering (en grondwater) voor de langere termijn beschrijft.

Met het VGRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het VGRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. De nadruk in het VGRP 2018-2023 ligt de onderbouwde keuzes voor de noodzakelijke investeringen, om zo te kunnen blijven voldoen aan de gemeentelijke zorgplicht.

Omdat de riolering veel samenhang heeft met rioolwaterzuiveringen en oppervlaktewater door bijvoorbeeld overstorten, is ook het hoogheemraadschap van Rijnland betrokken bij het opstellen van het VGRP.

Met het VGRP staan o.a. de volgende zaken ingepland:

  • Het renoveren en vervangen van de riolering waar dat dat nodig is. Gemiddeld gaat het jaarlijks om 8 kilometer vrijvervalriool, 4 kilometer drainage en onderdelen van verschillende gemalen.
  • Het uitbreiden van bestaande drainage stelsels.
  • De gemeente zet een transitie in naar risico gestuurd beheer, waarmee de kosten voor het rioolbeheer naar beneden kunnen zónder onaanvaardbare risico's te lopen.
  • Het uitvoeren van aanpassingen om de kans op wateroverlast te verminderen.
  • Het verder afkoppelen van hemelwater in bestaande situaties. Bij nieuwbouw zal het regenwater worden verwerkt op eigen terrein of rechtstreeks geloosd worden op het open water.
  • Bij alle rioolwerkzaamheden wordt gezocht naar de mogelijkheden om met slimme aanpassingen een meer klimaat adaptieve leefomgeving te creëren.
  • Onderzoek naar koppelingen met energietransitie via riothermie.

Paragraaf 4.8 gaat verder in op het aspect water.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN     

4.1 Milieuzonering     

4.1.1 Inleiding     

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG. Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

4.1.2 Beleid     

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2007). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate te reguleren, wordt ten aanzien van bedrijven in het bestemmingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. De zonering van bedrijven gebeurt door het omschrijven van toelaatbare categorieën in de planregels. Daarbij wordt verwezen naar categorieën uit een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2007).

De omgeving van het plangebied kan op grond van zijn karakteristiek (bestaande bedrijvigheid en diverse bestaande bouwwerken met een verscheidenheid aan functies geschaard worden onder het omgevingstype gemengd gebied. In gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen of gewenst zijn, wordt gebruikgemaakt van de SvB 'functiemenging'.

Nota milieuzonering (2008)

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. Het gebruik van een milieuzonering biedt de mogelijkheid om gevoelige functies te vrijwaren van (zware) bedrijvigheid, maar biedt ook de mogelijkheid bepaalde bedrijvigheid te versterken.

In de milieuzonering staat de typering van (woon)gebieden centraal. Bij het wel of niet toelaten van bepaalde bedrijvigheid in (woon)gebieden is gelet op onder andere de ligging van (potentiële) bedrijven ten opzichte van de omgeving, de mate van eventueel te verwachten hinder en het na te streven karakter van de buurt/wijk. Bij het toepassen van de milieuzonering is het nieuwe groene boekje van de VNG Bedrijven en milieuzonering van 2007 gebruikt.

Door middel van een passende bestemmings- en gebruiksregeling kan het bestemmingsplan een bijdrage leveren aan een afname van overlast binnen het plangebied, door niet-passende bedrijvigheid of activiteiten zoveel mogelijk te weren, te reduceren, of door hinder beperkende maatregelen te treffen. In geval van wegbestemming zal een financiële regeling moeten worden getroffen en/of zal er een verplaatsing moeten worden geregeld.

Categorisering van bedrijven in het plangebied

Het grondgebied van Haarlem is ingedeeld in gebieden of zones. Deze opdeling is bepaald door de specifieke kenmerken van die gebieden. Het plangebied is getypeerd als Dagrecreatie. Dit gebied wordt echter herontwikkeld ten behoeve van een woonfunctie. De naastgelegen gebieden zijn gecategoriseerd als Flatwijk en laagbouw in hoge dichtheid. De maximale milieucategorie bij deze gebieden is B.

4.1.3 Onderzoek     

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd. Wel zit aansluitend aan het plangebied een sportterrein. Op het sportterrein is een voetbalvereniging gevestigd. Vanuit het terrein van de sportvereniging kan mogelijk lichthinder veroorzaakt worden. Door IDDS Ruimte & Ontwikkeling is een lichthinder onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1).

Wegens de realisatie van een nieuwe woonwijk dient er gekeken te worden naar de richtafstand van 30 meter (Veldsportcomplex (met verlichting)) vallend onder milieucategorie 3.1 vanuit de VNG. Op basis van de buffer rondom het sportveld, gezien vanuit de planologische mogelijkheden, komt naar voren dat de westelijke strook van het plangebied mogelijk beperkingen kent vanuit lichthinder. Hier wordt niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter.

Wanneer het feitelijk gebruik bekeken, dan zorgt het sportterrein niet voor extra belemmeringen voor het planvoornemen.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat er kijkend naar het feitelijke gebruik van de naastliggende bestemming 'recreatieve doeleinden, sportterrein' geen belemmeringen optreden voor het planvoornemen. Daarbij is het niet aannemelijk dat de lichtmasten worden verplaatst tot ver buiten het voetbalveld of er dichter op de rand extra lichtmasten worden aangebracht ten behoeve van het sporten.

Voor wat betreft de planologische situatie, geldt dat er beperkingen optreden vanuit het naastgelegen sportterrein. De buffer vanuit lichthinder overlapt met de eerste 15 meter van de woonblokken.

Aangezien er in de planologische situatie mogelijk sprake is van enige hinder, wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen om een bladhoudende bomenrij te behouden, danwel te realiseren, om de lichthinder zo veel mogelijk te beperken. Vanuit het huidige feitelijke gebruik vindt er geen overlast plaats voor lichthinder, echter is de planologische situatie in dit geval maatgevend.

4.1.4 Conclusie     

Door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting vormt het aspect lichthinder geen beperking voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem     

4.2.1 Inleiding     

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet worden voorkomen dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygie¨nische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is.

De gemeente heeft voor haar beheergebied een bodemkwaliteitskaart en gebied specifiek beleid vastgesteld (Nota bodembeheer 5-9-2013, BBV nr: STZ/MIL 2013/232071). Op grond van de Wet bodembescherming dient te worden getoetst of de aanwezige bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de beoogde nieuwe woonfuncties in het plangebied. Voor het plangebied wordt beoordeeld op basis van de bodemkwaliteitskaart en op de aan/afwezigheid van locaties verdacht van bodemverontreiniging en uitgevoerde onderzoeken in het plangebied.

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Haarlemse bodemkwaliteitskaart vastgesteld (zie onderstaande afbeelding, waarbij het plangebied rood omcirkeld is). In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden acht bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

verplicht

4.2.2 Onderzoek     

verplicht

Bodemkwaliteitszones

Zeven zones zijn op de kaart zichtbaar als geografische eenheden. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 5.

In bodemkwaliteitszone 5 is de bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv) gemiddeld licht verontreinigd met lood, PAK en PCB. Plaatselijk komen lichte verontreinigingen voor met cadmium, koper, kwik, nikkel, zink, minerale olie, kobalt, barium en EOX. Gemiddeld is de ondergrond niet verontreinigd. In de ondergrond komen plaatselijk lichte verontreinigingen voor met koper, kwik, lood, nikkel, zink, PAK, minerale olie, PCB en EOX.

4.2.2 Onderzoek

Verkennend landbodemonderzoek

Door BK ingenieurs is een gecombineerd milieuhygiënisch en asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2). Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit vastgelegd. De hypothese 'onverdacht op het voorkomen van verontreinigingen anders dan op basis van de Bodemkwaliteitskaart verwacht kunnen worden' is juist gebleken. De bovengrond is plaatselijk zeer licht verontreinigd met PAK, de ondergrond is niet tot licht verontreinigd. Het onderzoek bevestigt tevens dat ophoging van het terrein tijdens het bouwrijp maken in het verleden heeft plaats gevonden met zand. Dit bevestigt de onverdachtheid van de gedempte poldersloten. De aanwezige lichte verontreinigingen betreffen historische bodemverontreinigingen. Op basis van de mate aan verontreiniging is het uitvoeren van nader bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Asbest

Met dit bodemonderzoek is de huidige bodemkwaliteit ten aanzien van asbest vastgelegd. De hypothese 'verdachte locatie met diffuse boevestigd. Op het maaiveld zijn op twee locaties twee asbesthoudende fragmenten aangetroffen. Ter plaatse van de aangetroffen fragmenten zijn graafgaten geplaatst. In de mengmonsters van de contactzone ter plaatse (0,0 - 0,5 m - mv) is analytisch geen asbest boven de bepalingsgrens aangetoond. Buiten de genoemde twee locaties is binnen de onderzoekslocatie geen asbest aangetroffen. In de mengmonsters van de contactzone (0,00 - 0,5 m -mv) is analytisch geen asbest boven de bepalingsgrens aangetoond. Alle gewogen asbestconcentraties vallen ruim beneden de gecorrigeerde interventiewaarde (50 mg/kg ds). Op grond van de kwaliteit van de bodem ten aanzien van asbest is het statistisch aannemelijk dat ook in een nader onderzoekstraject de interventiewaarde in de grond niet wordt overschreden. Wel is de nuancering aangebracht dat slechts over circa 1/8 deel van de onderzoekslocatie een inspectie van het maaiveld heeft kunnen plaatsvinden.

Verkennend waterbodemonderzoek

Op basis van de NEN 5720 is het onderzoeksgebied ingedeeld in één monstervak. Uit het toetsingsresultaat “toepassen in zoet oppervlaktewater” blijkt dat vrijkomende baggerspecie voldoet aan klasse A. De baggerspecie is verspreidbaar op het aanliggende perceel. In het mengmonster van het slib (0,00 - 0,5) is analytisch geen asbest boven de bepalingsgrens aangetoond. Hiermee wordt de verwachting, onverdacht, bevestigd. Het uitvoeren van een aanvullend waterbodemonderzoek is niet noodzakelijk.

Geadviseerd wordt:

  • zo spoedig mogelijk de kwaliteitsverklaringen te achterhalen van de depots/vrachten grond/puin. Blijkt namelijk dat niet voldaan wordt aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit dan kan dit leiden tot 'nieuwe' bodemverontreiniging die dient te worden weggenomen. Tevens dienen dan de depots/vrachten te worden verwijderd;
  • indien geen kwaliteitsverklaring te achterhalen is, de milieuhygiënische kwaliteit, inclusief aan-/afwezigheid van asbest, inzichtelijk te maken.
  • rekening te houden met de genoemde onzekerheid ten aanzien van de milieuhygiënische kwaliteit, ook ten aanzien van asbest, van de bovengrond onder de depots/vrachten;
  • bij werkzaamheden binnen de locatie alert te zijn op de mogelijke aanwezigheid van (zwerf)asbest. Er is reeds zwerfasbest aangetroffen en delen van de locatie zijn behoorlijk begroeid. Als gevolg van de begroeiing is slechts op 1/8 deel van de locatie een maaiveldinspectie mogelijk geweest.

Het terrein aan de Zwemmerslaan is vanaf 1 september 2018 verhuurd voor het gebruik van 10 tiny houses voor een periode van 10 jaar. In de overeenkomst is in de overwegingen opgenomen dat tijdens de verhuurperiode: “een deel van de locatie aan de Zwemmerslaan namens de gemeente gebruikt zal worden als een tijdelijk opslagdepot ten behoeve van werkzaamheden aan de Europaweg”. Op het terrein zijn tijdens een maaiveld inspectie op 9 juni 2022 enkele verhogingen aangetroffen die niet natuurlijk zijn. De verhogingen aan de randen (oost- en westzijde) lijken zand die van het terrein zelf afkomstig zijn. Het depot aan zuidzijde begroeid met klaproos zou afkomstig kunnen zijn van de Europaweg, gelet op de gebruiksovereenkomst. Ook die grond is als gebiedseigen grond aan te merken. Grond van de Europaweg heeft dezelfde kwaliteit als de grond op de Zwemmerslaan. Echter gelet op de gebruiksovereenkomst zou dit een tijdelijk depot kunnen zijn van de Europaweg. Voor het bestemmingsplan wordt geen aanleiding gezien om gebiedseigen grond te onderzoeken.

In de fase dat het terrein bouwrijp wordt opgeleverd moet rekening worden gehouden met de afvoer van een hoeveelheid grond. Het is verstandig om dan ook onderzoek te doen naar voorkomen van puinsteenslag in de bodem en in hoeverre dat een belemmering is voor het gebruik. In de boorprofielen wordt weinig aangetroffen, daarom is het advies om voor dat onderzoek sleuven te graven en daarbij de contouren van de schoolbebouwing te volgen.

4.2.3 Conclusie     

Vanuit het oogpunt van bodem en asbest bestaan er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.3 Geluid     

4.3.1 Inleiding     

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Bij besluit van 8 september 2009 heeft het college van B&W beleidsregels Hogere Waarden Geluidhinder vastgesteld (STZ/MIL Reg.nr. 2009/163223).

4.3.2 Onderzoek     

In het kader van de Wet geluidhinder is door BURO DB onderzoek gedaan naar de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de gevels van de nieuw te bouwen woningen (zie Bijlage 3).

4.3.3 Conclusie     

De bevindingen van het onderzoek met conclusies en eventuele aanbevelingen zijn hierna puntsgewijs samengevat.

  • Ten gevolge van het geluid van het verkeer op de Europaweg is sprake van normoverschrijding aan de noordzijde van de woningen van Vlak 1 van het plan. De maximale geluidsbelasting is 56 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.
  • Ter plaatse van Vlak 2 en 3 is geen sprake van normoverschrijding, ook niet als in Vlak 1 geen bebouwing wordt gerealiseerd. Vanuit het oogpunt van geluid kunnen daar zonder verdere maatregelen woningen worden gebouwd.
  • Ten gevolge van de 30 km/uur-wegen Zwemmerslaan en Engelandlaan is de maximale ongecorrigeerde geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen van het plan 48 tot 50 dB. Daarmee wordt voldaan aan de grenswaarde van 55 dB van de MKM-classificatie en is sprake van een acceptabel akoestisch woon- en leefklimaat. Onderzoek naar c.q. het treffen van geluidsbeperkende maatregelen is voor deze situatie daarom ook niet nodig.
  • Het treffen van geluidsbeperkende maatregelen voor het geluid van de Europaweg stuit op beperkingen van mogelijkheden in relatie tot het gewenste/benodigde effect. Het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig.
  • Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden wordt aanbevolen om voor de woningen van het plan met normoverschrijding ontheffing van een hogere grenswaarde aan te vragen. Het toepassen van dove gevels is niet noodzakelijk en wordt afgeraden.
  • Bij het verlenen van ontheffing van een hogere grenswaarde stelt de gemeente Haarlem de aanwezigheid van minimaal één geluidsluwe zijde per woning als voorwaarde. Met het onderzoek is aangetoond dat dit goed realiseerbaar is.
  • In geval van een geluidsbelasting vanaf 53 dB dient de aanwezige buitenruimte te zijn gesitueerd aan de geluidsluwe zijde van de woning en moet ten minste één slaapkamer aan de geluidsluwe zijde worden gesitueerd.
  • Voor de woningen en appartementen van het plan met normoverschrijding dient middels nader akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat wordt beschikt over voldoende geluidwerende gevels. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting binnen de woningen moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.

De overall conclusie is dat op basis van het voor plan uitgevoerde akoestisch onderzoek wegverkeer kan worden gesteld dat met ontheffing van hogere grenswaarden voor het geluid van de Europaweg en met aantoonbaar voldoende geluidwerende gevels vanuit het oogpunt van geluid de nieuwbouw volgens plan kan worden gerealiseerd. Om een aanvaardbaar geluid niveau te waarborgen is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee is het plan voor wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar. Het besluit hogere waarde Wet geluidhinder is als Bijlage 4 toegevoegd.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Inleiding     

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling “Niet in betekenende mate” (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m3.

4.4.2 Onderzoek     

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de bouw van maximaal 160 nieuwe woningen. Een dergelijk project draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit volgt ook uit onderstaande berekening met de NIBM-tool 2021. Het plan geeft geen belemmeringen voor de luchtkwaliteit.

4.4.3 Conclusie     

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid     

4.5.1 Inleiding     

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor 'niet bij de activiteit betrokken personen'. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat in basis daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen.

4.5.2 Onderzoek     

Er is in voorbereiding op het bestemmingsplan door AVIV onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid (Bijlage 5). Het betreft een actualisatie van het rapport van 2 september 2021. Met dit onderzoek zijn de risico's in kaart gebracht op het gebied van externe veiligheid veroorzaakt door transportroutes, inrichtingen en buisleidingen. In dit kader zijn ten aanzien van het plangebied de volgende onderdelen beoordeeld:

  • transport gevaarlijke stoffen via een buisleiding.
  • transport gevaarlijke stoffen over de weg/spoor;
  • risicovolle inrichtingen (LPG tankstation);

4.5.3 Conclusie     

Plaatsgebonden risico hogedruk aardgasleiding

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.

Groepsrisico hogedruk aardgasleiding

Het groepsrisico is een factor 0.159 ten opzichte van de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door de voorgenomen ontwikkeling. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Belemmeringenstrook hogedruk aardgasleiding

De toekomstige bebouwing ligt buiten de belemmeringenstrook.

Plaatsgebonden risico LPG-tankstation

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.

Groepsrisico LPG-tankstation

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. In zowel de huidige als toekomstige situatie is het groepsrisico kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde. Een verantwoording van het groepsrisico is vereist en het bestuur van de veiligheidsregio dient in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting.

Effectbenadering LPG-tankstation

Binnen de 60 m effectafstand bevinden zich geen zeer kwetsbare, kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Binnen de 160 m effectafstand bevinden zich woningen, industrie, kantoren, een kas en een sportlocatie. Er zijn geen zeer kwetsbare objecten gesitueerd of geprojecteerd. Het is daarom niet nodig hier aanvullende maatregelen te overwegen of anderzijds te motiveren waarom wordt afgeweken van deze effectafstanden.

Plaatsgebonden risico bevoorradingsroute

Er is geen sprake van een PR 10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.

Groepsrisico bevoorradingsroute

Het groepsrisico is een factor 0.307 ten opzichte van de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. Ook dient in de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.

4.5.4 Verantwoording groepsrisico     

De verantwoording van het groepsrisico draait om de beoordeling van het risico van een ramp, uitgedrukt in aantallen doden (meer dan 10), dat mogelijk is bij een ruimtelijke ontwikkeling in de omgeving van een risicobron. Bij de beoordeling van risico's speelt in principe altijd de vraag mee of het nodig is extra maatregelen te nemen die het risico verder beperken ofwel de veiligheid verhogen. Het groepsrisico wordt in deze paragraaf verantwoord.

Voor de ontwikkeling in het plangebied zijn de groepsrisico's van een hogedruk aardgastransportleiding, een LPG-tankstation en de bevoorradingsroute beschouwd. In Bijlage 6 staat een nadere uiteenzetting van de verantwoording van het groepsrisico. Het rapport van 8 mei 2023 is een actualisatie van het rapport van 24 november 2021. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op de hoogte van de drie groepsrisico's. In overweging nemende dat:

  • de vaststelling van het plan niet leidt tot een verandering van de hoogte van de groepsrisico's;
  • de vaststelling van het plan de interventiemogelijkheden van de hulpdiensten en de zelfredzaamheid van de aanwezigen niet negatief beïnvloedt;

is de gemeenteraad van mening dat het niet afnemen van het groepsrisico aanvaardbaar is. De veiligheidsregio heeft een adviesrecht om in het kader van het groepsrisico te adviseren over de mogelijkheden van de hulpverlening bij een calamiteit. Op 26 januari 2022 is over dit onderwerp advies uitgebracht door de veiligheidsregio. Dit advies is opgenomen in Bijlage 7. Geadviseerd wordt om het risicobewustzijn te vergroten, functies voor niet-zelfredzame personen uit te sluiten in de planregels en de ondergrondse parkeergarage aan te wijze als schuilmogelijkheid in het geval van een fakkelbrand of dreigende explosie en dit duidelijk te maken voor de bewoners. In dit bestemmingsplan kunnen functies voor niet-zelfredzame personen worden uitgesloten. Dit advies wordt overgenomen. Het is niet mogelijk om het risico bewustzijn in een bestemmingsplan te borgen of schuilmogelijkheden (en de communicatie daarover) aan te wijzen. Deze onderdelen van het advies zullen een plek krijgen in ons risicocommunicatie- en veiligheidsbeleid en daar verder uitgewerkt worden. Naar aanleiding van de actualisatie is de VRK opnieuw om advies gevraagd. Op 31 mei 2023 heeft de VRK aangegeven dat de actualisatie geen aanleiding geeft het eerdere advies aan te passen.

4.6 Duurzaamheid en energie     

De huidige manier waarop we omgaan met grondstoffen en het klimaat is op de lange termijn niet volhoudbaar. De manier waarop we ons verplaatsen, hoe we de openbare ruimte inrichten, hoe we onze gebouwen verwarmen en de manier waarop we met grondstoffen omgaan verandert. Haarlem zet vaart achter de ontwikkelingen om de stad toekomstbestendig te maken. Enerzijds door het gebruik van fossiele brandstoffen door de verkeer en vervoersector terug te dringen en de stedelijke distributie te verduurzamen en anderzijds door de (aanleg en onderhoud) van de gebouwde omgeving te verduurzamen. Gemeente Haarlem heeft een richtlijn duurzaam bouwen opgesteld die als minimale eis geld voor deze ontwikkeling. In de richtlijn is het Haarlemse duurzaamheidsbeleid vertaald naar concrete uitgangspunten, onderverdeeld in 5 verschillende thema's:

  • Energie en warmte
  • Klimaatadaptatie
  • Groen en Ecologie
  • Circulariteit
  • Mobiliteit

Energie en warmte

In de Toekomstwijk is aardgas niet beschikbaar om woningen en gebouwen te verwarmen. Dat betekent ten eerste dat het energieverbruik beperkt moet worden. De resterende warmtevraag zal uit duurzame bronnen komen. Opwekking van elektriciteit moet 100% duurzaam zijn. Dat betekent dat gezocht moet worden moeten naar nieuwe manieren om gebouwen te verwarmen, te koken en water te verwarmen.

Klimaatadaptatie, groen en ecologie

Er moeten zo veel mogelijk maatregelen genomen worden om het gebied weerbaar te maken tegen een veranderend klimaat. Dat betekent bijvoorbeeld dat er minder verharding is en veel groen en water. Dat draagt bij aan een schonere lucht, brengt verkoeling en helpt om de overlast van extreem weer (regen, hitte) op te vangen. Bovendien dragen groen en water positief bij aan de ruimtelijke kwaliteit en versterken de natuur, ecologie en biodiversiteit van de stad. Ook gebouwen in de Toekomstwijk dragen bij aan klimaatadaptatie, bijvoorbeeld door groene (of blauwe) daken en gevels. Door natuurinclusief bouwen worden kansen voor het verbeteren van ecologische kwaliteit benut. Het watersysteem is toekomstbestendig en voorbereid op waterover- en onderlast. Hemelwater wordt zo veel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem of opgeslagen.

Circulariteit

Zowel betrokken marktpartijen, de gemeente als toekomstige bewoners en gebruikers passen de principes van de circulaire economie toe: ze maken gebruik van hernieuwbare energiebronnen, produceren alleen grondstoffen die opnieuw te gebruiken zijn en leveren allemaal een bijdrage aan de circulaire keten. Er wordt circulair gebouwd door materialen her te gebruiken en door bij nieuwbouw rekening te houden met hergebruik van materialen. Daartoe krijgen gebouwen een materialenpaspoort. De openbare ruimte wordt gerealiseerd conform de aanpak duurzaam GWW.

Mobiliteit

Door uitstoot van CO2 en fijnstof verslechterd de luchtkwaliteit. Om de stad zowel bereikbaar als leefbaar te houden, kiezen we in de Toekomstwijk door schone en duurzame mobiliteit. Dat wil zeggen dat de wijk zo wordt ingericht dat de fiets, het OV of te voet een vanzelfsprekende keuze is. Het gebied zelf wordt autoluw. Er komen goede fietsverbindingen en voldoende goede fietsparkeerplekken in de Toekomstwijk en het gebruik van openbaar vervoer en elektrische deelauto's wordt gestimuleerd.

4.7 Verkeer en parkeren     

4.7.1 Inleiding     

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen ervoor zorgen dat de bestaande behoefte aan parkeerplaatsen verandert, of dat de ruimte die nodig is om goederen te laden of lossen wijzigt. Aan een gewijzigde parkeerbehoefte als gevolg van nieuwe ontwikkelingen dient in beginsel op eigen terrein te worden voldaan. Dit draagt bij aan een goede ruimtelijke ordening en voorkomt verkeers- en parkeeroverlast als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen in een bepaald gebied. Naast het beoordelen van de parkeersituatie moet ook gekeken worden of het verkeer gegenereerd door een ruimtelijke ontwikkeling op een goede manier ontsloten kan worden.

4.7.2 Beleid     

Op 6 juni 2013 stelde de gemeenteraad van Haarlem de Parkeervisie vast waarmee de gemeente inzet op een goede bereikbaarheid van Haarlem en voldoende parkeervoorzieningen. Hierbij wordt ingezet op het leveren van maatwerk en het realiseren van de gewenste kwaliteit van de openbare ruimte.

Om te kunnen bepalen welke extra parkeerbehoefte een nieuwe ontwikkeling veroorzaakt, wordt gebruik gemaakt van parkeernormen. De functie en de locatie bepalen de parkeernormen en liggen vast in de "Beleidsregels parkeernormen''. Uitgangspunt daarbij is dat er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor het laden en/of lossen van goederen op het eigen terrein worden gerealiseerd.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de parkeernormen. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Beleidsregels parkeernormen. Een gewijzigde parkeerbehoefte kan zowel gaan over het toevoegen van bouwactiviteiten als op het wijzigen van een functie. Het parkeerbeleid is alleen van toepassing op nieuwe ontwikkelingen. Al bestaande situaties zijn hiervan uitgezonderd.

4.7.3 Onderzoek     

Door Buro DB is onderzoek gedaan naar de verkeersintensiteit en ontsluiting van de ontwikkeling 'Zwemmerslaan 2-4 ' (Bijlage 8). Er worden circa 52 grondgebonden koopwoningen gerealiseerd. Het betreft allemaal tussen- en hoekwoningen. In het noordelijke plandeel is de bouw van circa 108 appartementen beoogd.

Het plangebied zal met ten minste twee aansluitingen voor autoverkeer worden ontsloten op de Zwemmerslaan (30 km/uur). Er komt geen directe aansluiting voor autoverkeer op de Europaweg (50 km/uur). De voor de bewoners en bezoekers van het plan benodigde parkeerruimte wordt ingericht binnen de grenzen van het plangebied. Naast enkele parkeerplaatsen op terrein (grondgebonden woningen) en in het openbaar gebied wordt voor de beoogde appartementen een parkeerkelder aangelegd. Er wordt binnen het plan voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Het aspect parkeren levert dan ook geen belemmering op voor het plan. Bij toetsing van de aanvragen omgevingsvergunning wordt getoetst aan de in dit bestemmingsplan opgenomen regels over parkeren. De regels uit het parapluplan parkeernormen Haarlem 2018 zijn in dit bestemmingsplan geïntegreerd.

Uit de berekening van de verkeersgeneratie volgt dat (per saldo) door het plangebied verkeersaantrekkende werking met maximaal 1.000 motorvoertuigen per etmaal zal toenemen. Dit aantal komt bovenop de verkeersverwachting van de autonome situatie. Het plangebonden verkeer wordt in hoofdzaak direct afgewikkeld van en naar het hoofdwegennet (de Europaweg) van Haarlem. Slechts een zeer beperkt deel van het plangebonden verkeer zal gebruik maken van de route in zuidelijke richting.

De toename van de verkeerintensiteit op de Europaweg en Engelandlaan als gevolg van het plan is relatief zeer beperkt (circa 2 procent). Het kruispunt van de Europaweg en de Zwemmerslaan is uitgevoerd als een enkelstrooksrotonde met langzaam verkeer in de voorrang. Deze rotonde is in 2017 aangelegd in de plaats van een met verkeerslichten geregeld kruispunt. De realisatie van het plan zal naar verwachting niet leiden tot een verslechtering van de bereikbaarheid en/of doorstroming van het verkeer op de Europaweg. Gelet op de reeds hoge verkeersintensiteit op de Europaweg en de benadering van de kritische grens van de capaciteit van de enkelstrooksrotonde, vormt de verkeersafwikkeling op de rotonde een aandachtspunt. Aanbevolen wordt om het functioneren van het kruispunt in de bestaande situatie nader objectief vast te stellen en te monitoren tijdens en na de realisatie van plan 'Toekomstwijk Zwemmerslaan'. Op de Zwemmerslaan neemt de verkeersintensiteit door het plan toe met maximaal 77 procent naar circa 2.300 motorvoertuigen per etmaal. De maximale capaciteit van de (erftoegangs)weg wordt hiermee niet overschreden. De verkeersafwikkeling van de weg komt niet in het gedrang. Uit de uitgevoerde kruispuntberekeningen volgt dat ook ter plaatse van het kruispunt van de nieuwe aansluiting(en) van het plan sprake zal zijn van een acceptabele verkeersafwikkeling. De afstand van de meest noordelijke nieuwe aansluiting van het plan tot de rotonde van de Europaweg is voldoende groot. Met de te verwachten maximale wachtrijlengte van het verkeer op de Zwemmerslaan voor het zebrapad bij de rotonde, worden geen knelpunten in de verkeersafwikkeling verwacht.

4.7.4 Conclusie     

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterparagraaf     

4.8.1 Inleiding     

Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders worden in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl. De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. Deze paragraaf benoemt de waterbeheerder, beschrijft het relevante beleid en het huidige watersysteem en gaat in op de effecten daarop van ruimtelijke ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

4.8.2 De waterbeheerder in het plangebied     

Het hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

4.8.3 Beleid     

4.8.3.1 Rijksbeleid     
4.8.3.1.1 Bestuursakkoord Water     

Het Bestuursakkoord Water (2011) vervangt het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003 en geactualiseerd in 2008) en het Bestuursakkoord Waterketen (2007). In het Bestuursakkoord Water zetten het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven in op versterking van de watersector door te investeren in kennis, innovatie en samenwerking mede ter uitvoering van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het doel is een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

4.8.3.1.2 Nationaal Waterplan en Deltaprogramma     

Het in december 2015 vastgestelde Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 met een vooruitblik richting 2050. In het plan zijn de afspraken uit het Bestuursakkoord Water en de Deltabeslissingen uit het Deltaprogramma opgenomen. Het NWP2 richt zich op een klimaatbestendige inrichting van het watersysteem met een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het Deltaprogramma anticipeert op ons veranderende klimaat en heeft als doel Nederland te beschermen tegen overstromingen en te zorgen voor voldoende zoetwater. Uit het Deltaprogramma zijn vijf zogenaamde Deltabeslissingen voortgekomen, waaronder de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, dat zich richt op een klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied.

4.8.3.2 Provinciaal beleid     
4.8.3.2.1 Watervisie 2021     

Met de Watervisie 2021 zoals vastgesteld op 16 november 2015 geeft de provincie Noord-Holland vervolg aan het Provinciaal Waterplan 2010-2015. De Watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie is een strategisch beleidsdocument voor de periode 2016-2021 en beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie. In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.

4.8.3.3 Beleid waterbeheerder     
4.8.3.3.1 Waterbeheerplan Rijnland     

In het Waterbeheerplan 2016 – 2021 geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland (hierna te noemen: Rijnland) zijn ambities aan en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. De vier hoofddoelen zijn

  1. waterveiligheid
  2. voldoende water
  3. schoon en gezond water en
  4. waterketen.

Bij het doel 'waterveiligheid' wordt gestreefd naar het beschermen tegen overstromingen, gevolgbeperking en het voorbereiden op eventuele calamiteiten. Bij voldoende water wordt gestreefd naar juiste waterpeilen, instandhouding van het watersysteem, voorkomen van wateroverlast en voldoende zoetwater. Bij schoon en gezond water wordt gestreefd naar het verminderen van watervervuiling, ecologisch beheer en onderhoud, het realiseren van schone meren, plassen en natuurgebieden en schone en veilige zwemwaterlocaties. Bij het doel waterketen wordt gestreefd naar het op een doelmatige wijze verwerken van afvalwater en het verduurzamen van de verwerking van afvalwater en het optimaal hergebruiken van afvalwater. Het Waterbeheerplan 2016 – 2021 van Rijnland is te vinden op www.rijnland.net.

Keur 2020 en uitvoeringsregels 2022 Rijnland

Rijnland dient haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder adequaat te kunnen uitvoeren. De “Keur” is een verordening van de waterbeheerder met juridisch bindende regels (gebod- en verbodsbepalingen). De nu geldende Keur is vastgesteld op 13 mei 2020. Zo zijn werken en werkzaamheden in en bij waterkeringen (dijken, kaden, duinen) en watergangen (sloten, vaarten, plassen) zonder of in afwijking van een vergunning op grond van de Keur niet toegestaan. Ook het aanbrengen van verhard oppervlak (bebouwing, bestrating) en het onttrekken van grondwater zijn in veel gevallen vergunningsplichtig. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen, bevatten een zorgplicht, een algemene regel en een beleidsregel. De Keur en uitvoeringsregels zijn te vinden op de website van het waterschap: www.rijnland.net.

Beleid riolering en afvalwaterzuivering Rijnland

Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen. Hierbij geldt de volgende toelichting. 'Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouw ontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij een de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij vooropstaat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Ten behoeve van afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden het uitgangspunt. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat'.

Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of- als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel.

Compensatieregeling

Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding (wegen, gebouwen). Indien verharding in een gebied toeneemt, zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland stellen als richtlijn dat - indien gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak - minimaal 15 procent van de toename aan verharding gecompenseerd dient te worden in de vorm van oppervlaktewater.Voor toename aan verhard oppervlak, graven of dempen van oppervlaktewater, werken in of nabij de kern- en beschermingszones van waterkeringen of oppervlaktewater of in kwelgevoelig gebied moet een vergunning/melding op grond van de Waterwet te worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap via het Omgevingsloket Online (OLO). Voor deze water gerelateerde aspecten zijn de Keur van Rijnland 2020 en de bijbehorende uitvoeringsregels van toepassing.

Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater. Of maatregelen mogelijk zijn en welke maatregelen dat zijn vraagt om nadere afstemming tussen de ontwikkelaar en het waterschap. Goed om te benoemen is dat het in 2012 aanwezige verhard terrein in 2023 komt te vervallen bij de berekening van de verhardingstoename. De bestaande situatie wordt dan beschouwd als onverhard en moet voor elke nieuw aangelegde verharding compenserend oppervlaktewater worden gegraven.

4.8.3.4 Gemeentelijk beleid     
4.8.3.4.1 Integraal Waterplan Haarlem     

De gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben eind 2004 het Integraal Waterplan Haarlem vastgesteld en in 2014 geactualiseerd. Centrale doelstelling van het Integraal Waterplan is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Het plan functioneert als strategisch kader voor gerelateerde beleidsvelden zoals het grondwater-, afvalwater-, en baggerbeleid. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. Doelstelling voor het oppervlaktewater is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.

4.8.3.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan     

Het GRP is een beleidsmatig en strategisch plan waarin het verbreed rioleringsbeheer (incl. financiën) en de visie op riolering voor de langere termijn worden beschreven. Met het GRP beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het GRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. Er zijn vier doelstellingen voor het GRP van toepassing, te weten:

  1. het doelmatig inzamelen van het afvalwater en het hemelwater;
  2. het transporteren van het rioolwater naar een geschikt lozingspunt;
  3. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast;
  4. het beperken van vervuiling door overstorten middels aanleg van randvoorzieningen (o.a. BBB's) en afkoppelen.

4.8.4 Watertoets     

Voor het voorliggende bestemmingsplan is een digitale watertoets uitgevoerd via www.dewatertoets.nl. Naar aanleiding van deze watertoets is het overleg met waterschap Rijnland opgestart. Omdat er een ondergrondse parkeergarage wordt gerealiseerd is een goede afstemming met het waterschap van belang. Hierna worden de verschillende wateraspecten belicht.

Afvalwater

Het afvalwater wordt apart van het hemelwater ingezameld en met een vuilwaterriool afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel. Afvalwater wordt dus apart aangeboden op het gemeentelijk stelsel. De locaties van de aansluitingen op het gemengde stelsel worden in nadere uitwerking en in overleg met de gemeente Haarlem vastgesteld.

Hemelwater

Het gaat harder, vaker en langduriger regenen. Het extra hemelwater moet zoveel mogelijk geïnfiltreerd, bovengronds geborgen en tenslotte worden afgevoerd naar open water. De ontwikkeling moet klimaatbestendig zijn en uitgangspunt is zo veel mogelijk infiltreren van afgekoppeld water (van schone verharding) in groenstroken. Op basis van de grondwaterstand en doorlatendheid van de bodem ter plaatse worden eisen gesteld over de minimale hoeveelheid water die moet worden geïnfiltreerd of gebufferd op eigen terrein (mm/m2). Het overtollige hemelwater mag via de openbare ruimte afstromen. Er mag geen hemelwater worden geloosd op het gemeentelijk rioleringssysteem. Doordat het peil in het plangebied zelf tot het boezempeil (ligt hoger dan polderpeil) behoort, is het niet toegestaan om vanuit het plangebied in westelijke richting af te wateren.

Watercompensatie

Omdat verharding in het gebied toeneemt moeten compenserende maatregelen getroffen worden. Hoewel de exacte verhardingstoename op dit moment nog niet concreet te geven is, omdat dit afhangt van de concrete uitwerking van de plannen, is de inschatting dat de toename circa 15.000 m2 zal zijn. Van deze toename moet 15% Dat betekent dat 15% van dit verhard oppervlak als oppervlaktewater moet worden aangebracht. Dit komt in het geval van een toename van 15.000 m2 neer op 2.250 m2. Deze compensatie zal plaatsvinden in de Waddenbuurt. De Waddenbuurt ligt in hetzelfde peilvak.

Grondwater

Na herinrichting van het plangebied dient alle nieuwbouw te voldoen aan de gewenste ontwatering voor zowel wegen als gebouwen. Ook wordt er in het plangebied een parkeerkelder gerealiseerd. Deze ondergrondse constructies dienen waterdicht te worden gerealiseerd. Deze ondergrondse voorzieningen kunnen mogelijk nadelige effecten hebben op de grondwaterstromen en daarbij de gewenste ontwateringswens. Om de effecten in beeld te brengen is er door IDDS een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 9). Uit het onderzoek blijkt dat een grondwaterneutraal ontwerp mogelijk is.

Voorwaardelijke verplichting

In een normaal bouwproces zijn er regelmatig nieuwe inzichten. Het geohydrologisch onderzoek wordt vaak bij de vergunningsaanvraag opgesteld, hierdoor kunnen uitgangspunten later wijzigen. In de regels van het bestemmingsplan zal daarom de eis van een grondwaterneutraalontwerp als voorwaardelijke verplichting worden opgenomen.

Resultaten overleg met waterbeheerder

Tijdens overleg met Rijnland is het beoogde watersysteem besproken en zijn de volgende aandachtspunten vastgesteld:

  • Regenwater zoveel mogelijk infiltreren in de bodem;
  • bergen op eigen terrein;
  • overtollig regenwater afvoeren naar de boezem (bijvoorbeeld via de Europavaart aan overzijde Europaweg);
  • Watercompensatie wordt gerealiseerd in de naastgelegen wijk (Waddenbuurt).

De besproken aandachtspunten zullen bij de verdere realisatie van de plannen nader worden uitgewerkt. Tijdens het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro zijn door Rijnland een aantal opmerkingen gemaakt over de waterparagraaf. Het gaat om de onderwerpen: verhardingstoename, compensatie, rol van een groen dak, de keur en grondwateronttrekkingen. De waterparagraaf is hierop aangepast.

4.8.5 Conclusie     

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan voor wat betreft de relevante wateraspecten uitvoerbaar is.

4.9 Cultuurhistorie     

4.9.1 Korte historische schets     

De oostzijde van het Spaarne is lange tijd een drassig en wild gebied geweest. Reeds in de tiende eeuw werd het gebied ontgonnen om er landbouw te kunnen bedrijven. De Zuid-Schalkwijkerweg heeft lange tijd een belangrijke as gevormd waar boerderijen langs gesitueerd lagen voor het bedrijven van landbouw. Deze weg heeft daardoor altijd een landelijk karakter gehad. Dit zorgt ervoor dat het nu een aantrekkelijke en veelgebruikte schakel in het recreatief netwerk van Haarlem is geworden.

Eind jaren 50 van de vorige eeuw wordt het structuurplan voor de ontwikkeling van Schalkwijk vastgesteld; het gebied omvat circa tien- tot twaalfduizend woningen voor ca. 40.000 inwoners en gaat bestaan uit vier als woonwijk functionerende kwadranten, gelegen om een middengebied met ondersteunende stedelijke functies, omringd door een groengebied (de 'Groene Zoom'). De Groene Zoom vervult een belangrijke rol als recreatieruimte voor bewoners van het hoogstedelijke Schalkwijk. Het is daarnaast karakteristiek voor de opzet van het gebied en creëert een uniek uitzicht over het landschap op de typerende bebouwing. De Groene Zoom vertegenwoordigd in de stedelijke structuur een belangrijke functie door de ecologische, recreatieve en ruimtelijke kwaliteit. Het plangebied grenst aan de als laatst gerealiseerde kwadrant: Molenwijk. Alvorens met de bouw van de wijk kon worden begonnen werd een dik zandpakket aangebracht op het bestaande veenweidegebied. De nabijgelegen Schouwbroekerplas en de Molenplas zijn ruimtelijke restanten van de bijbehorende zandwinning die tot op heden een 'blauw' aangezicht vormen in de Groene Zoom.

4.9.2 Beschrijving cultuurhistorie in het plangebied     

De locatie wordt ingesloten door voetbalvelden in het westen, de Europaweg in het noorden, Molenwijk in het oosten en het bestaand wooncomplex rondom het Watermolenplantsoen in het zuiden. In de modernistisch traditie van licht, lucht en ruimte waarin het stadsdeel Schalkwijk tot stand kwam, werden functies strikt van elkaar gescheiden. Waar het grootste deel van Molenwijk bestaat uit woningbouw werd de zone die we hier Zwemmerslaan noemen aangewezen voor een bovenwijkse voorziening, gelegen in de nabijheid van de ontsluitingsstructuur van de wijk, waardoor deze goed bereikbaar was.

Het plangebied heeft vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw ruimte geboden aan een schoolgebouw. Dit gebouw heeft met de bouw van het Haarlemcollege aan de Schipholweg haar aanvankelijke onderwijsfunctie verloren en is na tijdelijke gebruik door het Lyceum Sancta Maria in onbruik geraakt. Omdat het gebouw ongeschikt voor hergebruik werd geacht is besloten het gebouw in 2012 te slopen. Het gebied wordt momenteel gekenmerkt door een introvert karakter. Het is voor een groot deel omsloten door een groenstrook van aanzienlijke breedte. Deze bestaat uit bomen maar ook uit een significante hoeveelheid ondergroei. Het gebied zondert zich hierdoor af van haar omgeving en is minimaal verbonden met zowel de Europaweg als de Zwemmerslaan.

In het plan gebied of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle objecten.

4.9.3 Conclusie     

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan voor wat betreft cultuurhistorie uitvoerbaar is.

4.10 Archeologie     

4.10.1 Inleiding     

Deze paragraaf beschrijft het aspect archeologie. Als eerste komt het relevante beleid aan bod. Daarna komen de Haarlemse bodem en de verwachtingswaarde in het plangebied aan de orde.

4.10.2 De Haarlemse Bodem     

Het huidige Haarlem ligt zowel op de oudste strandwal, 56 eeuwen geleden ontstaan, als de op één na oudste strandwal van Nederland. Op deze strandwallen bouwden jagers en vissers in de nieuwe steentijd (vanaf 3600 v. Chr.) eenvoudige onderkomens. Vanaf de bronstijd (2000-800 v. Chr.) legden de mensen akkers aan en bouwden ze boerderijen. Vele eeuwen later, vanaf de Karolingische tijd, ontstond op een strategische plek aan het Spaarne de nederzetting Haarlooheim. Haarlooheim, wat huis(en) op een open plek in een op zandgrond gelegen bos betekent, is later verbasterd tot Haarlem. Haarlem ontwikkelde zich al snel tot een belangrijke stad in Holland en kreeg in 1245 stadsrechten. De resten van woningen, huisraad en andere sporen van vroegere bewoning zijn in de loop der eeuwen door natuurlijke processen en kunstmatige ophogingen verborgen geraakt in de Haarlemse bodem. Zo is de Haarlemse bodem een opeenstapeling geworden van diverse lagen van 56 eeuwen bewoningsgeschiedenis.

4.10.3 Verwachtingswaarde plangebied     

Het plangebied (blauw omcirkeld op onderstaande afbeelding) bevindt zich in een gebied dat op de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH) omschreven wordt als 'categorie 4' en 'categorie 2'.

Categorie 4 (geel) betreft de strandvlakte gelegen tussen de oudste en de op een na oudste strandwal van Nederland. Archeologische vondsten hier hebben aangetoond dat in deze zone archeologische waarden te verwachten zijn in een relatief lagere dichtheid. Om die reden is hier een regime van toepassing door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw-, aanleg- en/of sloopvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.

Categorie 2 (rood) betreft terreinen die zowel op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten als op de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland vermeld staan. Om die reden is hier een regime van toepassing door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw-, aanleg- en/of sloopvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld. De archeologische sporen op terreinen van categorie 2 leveren een belangrijke bijdrage aan de bewoningsgeschiedenis van het gehele grondgebied van de huidige gemeente Haarlem. Er dient hier gestreefd te worden naar behoud. Gezien de aard van deze archeologische waarden, geldt hier een regime dat door middel van het verbinden van voorwaarden aan een bouw-, aanleg- en/of sloopvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm onder het maaiveld van toepassing is.

verplicht

verplicht

4.10.4 Onderzoek     

Door IDDS archeologie is een archeologischbureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase, uitgevoerd (zie Bijlage 10). De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap in het plangebied. Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen kansarme zones van het plangebied worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor behoud of voor vervolgonderzoek.

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er in het plangebied drie archeologisch relevante niveaus aanwezig zijn:

  1. Zone 1 omvat de top en de flank van de duin (of duinen): Rekening houdend met een veiligheidsmarge van 0,3 m wordt vervolgonderzoek geadviseerd bij bodemverstorende werkzaamheden die dieper reiken dan 1,1 m -mv (-0,9 m NAP).
  2. Zone 2 omvat de strandvlakte en de delen van het plangebied waar de top van het veen de hoogste ligging heeft: Advies voor vervolgonderzoek bij bodemverstorende werkzaamheden die dieper reiken dan 1,7 m -mv (-1,6 m NAP).
  3. Zone 3 omvat de strandvlakte naast het duin (de duinen): Advies voor vervolgonderzoek bij bodemverstorende werkzaamheden die dieper reiken dan 3,3 m -mv (-3,1 m NAP).

Om met de dubbelbestemmingen voor archeologie aan te sluiten bij de resultaten van het uitgevoerde archeologisch onderzoek, is voor de oostelijke helft van het plangebied uitgegaan van Archeologie 2 en voor de westelijke helft van Archeologie 3.

Bij de dubbelbestemming archeologie 2 geldt een vergunningplicht bij een oppervlak van 50 m² en meer en dieper dan 30 cm beneden maaiveld. Bij de dubbelbestemming archeologie 3 geldt een vergunningplicht bij een oppervlak van 500 m² en meer en dieper dan 30 cm beneden maaiveld.

4.10.5 Conclusie     

Op basis van het archeologisch onderzoek wordt geconcludeerd dar er drie archeologisch relevante niveaus binnen het plangebied aanwezig zijn. In de regels is de dubbelbestemming archeologie opgenomen en bepaald wanneer aanvullend onderzoek nodig is. De voorwaarden voor aanvullend onderzoek, zoals opgenomen in de dubbelbestemming, sluiten aan op de uitkomsten van het archeologisch onderzoek.

4.11 Groenparagraaf     

4.11.1 Hoofdgroenstructuur     

De hoofdgroenstructuur ligt vast in het Structuurplan Haarlem 2020. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Dit wordt bereikt door het in stand houden en versterken van de bestaande groene gebieden en lijnen.

Eind jaren 50 van de vorige eeuw wordt het structuurplan voor de ontwikkeling van Schalkwijk vastgesteld; het gebied omvat circa tien- tot twaalfduizend woningen voor ca. 40.000 inwoners en gaat bestaan uit vier als woonwijk functionerende kwadranten, gelegen om een middengebied met ondersteunende stedelijke functies, omringd door een groengebied (de 'Groene Zoom'). De Groene Zoom vervult een belangrijke rol als recreatieruimte voor bewoners van het hoogstedelijke Schalkwijk. Het is daarnaast karakteristiek voor de opzet van het gebied en creëert een uniek uitzicht over het landschap op de typerende bebouwing. De Groene Zoom vertegenwoordigd in de stedelijke structuur een belangrijke functie door de ecologische, recreatieve en ruimtelijke kwaliteit.

Bomenbeleidsplan

Bomen vormen een belangrijk tegenwicht voor de verstening van onze leefomgeving. Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen en schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Uitgangspunt voor de bomenstructuur is de verdere uitbouw en verbetering van het Haarlemse bomenbestand. Uit onderstaande kaart is af te leiden dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur van de stad.

verplicht

4.11.2 Groen in het plangebied     

Om optimaal gebruik te maken van de ligging aan de Groene Zoom, wordt de Groene Zoom als het ware het plangebied in getrokken tot aan de Zwemmerslaan. Het plangebied wordt hierdoor de overgang tussen de buitengebied (de Groene zoom rond Schalkwijk) en het stedelijk gebied van Schalkwijk. De overgang tussen buitengebied en stedelijk gebied komt ook tot uitdrukking in de beleving vanaf de Europaweg. Deze entree van Haarlem (komende vanuit Heemstede) krijgt tot aan de Zwemmerslaan een duidelijk groen karakter. De bebouwing van de Toekomstwijk wordt daartoe om gepaste afstand van de Europaweg geplaatst.

Op het terrein van de nieuwe toekomstwijk staan momenteel meer dan 100 fraaie, volwassen bomen. Ze zijn een restant van de vroegere tuinen rondom de middelbare school die hier tot 2012 stond. Deze bomen zullen voor een groot deel de sfeer van de nieuwe woonwijk bepalen. Ze zijn een van de belangrijkste kwaliteiten van de nieuwe buurt, en dienen daarom heel zorgvuldig ingepast te worden in de bebouwing. Dit uitgangspunt staat aan de basis van de ontwikkeling. De woningen worden zoveel mogelijk tussen de bomen geplaatst. Zo zullen de bestaande bomen, meer dan de nieuwe woningen, uiteindelijk het beeld van de toekomstwijk bepalen. In 2017 zijn alle bomen binnen het plangebied geïnventariseerd. Uit de Kaart Monumentale bomen van Haarlem blijkt dat binnen het plangebied geen bomen staan die de status van monumentale of waardevolle boom hebben.

De aanwezige bomen worden zoveel mogelijk op hun huidige plek gehandhaafd. Daar waar de nieuwe bebouwing over bestaande bomen heen wordt geprojecteerd zullen deze bomen binnen het plangebied of elders in Schalkwijk worden verplaatst. Het kappen van bomen wordt alleen gedaan met een onderbouwing van bomenonderzoek en/of een Boom Effect Analyse. Indien bomen worden gekapt, worden deze op gelijkwaardige wijze in het plangebied of elders in Schalkwijk gecompenseerd. Deze eisen zal worden meegenomen in het SPvE en de aanbesteding van het te ontwikkelen gebied.

4.11.3 Conclusie     

De Groene Zoom wordt het plangebied ingetrokken tot aan de Zwemmerslaan. Bestaande bomen worden zoveel mogelijk behouden en het plan wordt om de bestaande bomen heen ontwikkeld. Waar mogelijk worden bomen binnen het plangebied verplaatst. Slechte bomen worden gekapt of uitgedund en elders in Schalkwijk gecompenseerd. Bij het in de markt zetten van de ontwikkeling zal als eis worden opgenomen dat de als “te behouden bomen” aangemerkte bomen moeten blijven staan of verplaatst moeten worden. Ook wanneer sprake is van het kappen van bomen, zal compensatie moeten plaatsvinden.

4.12 Natuurwaarden     

4.12.1 Inleiding     

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet. De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.

4.12.2 Beleid     

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang.

Beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen) mogen als gevolg van een ruimtelijk plan niet verstoord worden. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, zoals vleermuizen, en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen.

4.12.3 Onderzoek     

Gebiedsbescherming

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is door IDDS onderzoek uitgevoerd naar gebiedsbescherming (zie Bijlage 11). Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De ingreep leidt niet tot een fysieke afname van oppervlakte aangewezen habitattypen in Natura 2000-gebieden of het NNN en heeft geen significant verstorend effect op soorten.

Depositie stikstof

Eventuele stikstofdepositie in zowel de aanleg- als de gebruiksfase is onderzocht. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport van IDDS (zie Bijlage 12). De conclusie luidt dat geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden worden getroffen door deze ontwikkeling. De rekentool geeft op basis van de opgestelde input, geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van het planvoornemen treedt daarom geen toename van de stikstofdepositie op in Natura 2000-gebied.

Soorten

Om de effecten op beschermde planten en dieren in beeld te brengen heeft IDDS een bureaustudie en biotooptoets uitgevoerd (zie Bijlage 11). Uit dit onderzoek komt naar voren dat in het plangebied geschikte leefgebied vormt voor de beschermde dagvlinder de grote vos. Deze vlindersoort heeft als waardplant wilgenbomen en die zijn in het plangebied aanwezig. Tevens vormt de rijke kruidenvegetatie een goed leefgebied voor de soort. Indien de wilgen in het plangebied behouden blijven, is nader onderzoek niet noodzakelijk. In geval dat de wilgen gekapt dienen te worden, zal nader onderzoek moeten uitwijzen of de grote vos het plangebied gebruikt als leef- en voortplantingsgebied. Tevens kunnen binnen het plangebied vogels zonder jaarrond beschermd nest broeden. Algemene vogelsoorten die broeden zijn gedurende deze tijd beschermd (15 maart – 15 augustus). Het advies luidt om de werkzaamheden buiten dit broedseizoen te laten plaatsvinden of voor het broedseizoen te beginnen en continu door te werken tijdens het broedseizoen zodat vogels niet tot broeden komen in het plangebied. Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten, dient er een broedvogelinventarisatie gedaan te worden door een deskundig ecoloog.

Omdat de kap van deze wilgen op dit moment niet uitgesloten kan worden, is er een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de grote vos (zie Bijlage 13). Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat in het plangebied en binnen de verstorende invloedssfeer van de werkzaamheden geen individuen van de grote vos zijn aangetroffen. Er is voor deze soort geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig om de werkzaamheden uit te kunnen voeren.

4.12.4 Conclusie     

Vanuit de ontwikkeling zal geen effect ontstaan op de doelstellingen van de Natura 2000. Er is geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig of een verklaring van geen bedenkingen voor het voornemen. Het onderwerp ecologie vormt geen beletsel voor realisatie van het plan.

4.13 Vliegverkeer     

Met ingang van 1 februari 2003 is het zogenoemde Luchthavenindelingbesluit (LIB) van kracht. In het LIB, onderdeel van de gewijzigde Wet Luchtvaart (ofwel de "Schipholwet"), is rond de luchthaven Schiphol een beperkingengebied aangewezen. Hierbinnen gelden beperkingen van de maximale hoogte van objecten, en van vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik. De hoogtebeperkingen zijn opgelegd om ervoor te zorgen dat vliegtuigen op een veilige manier van en naar de luchthaven Schiphol kunnen vliegen.

De beperkingen voor de vogel aantrekkende bestemmingen en vogel aantrekkend gebruik zijn opgelegd om te voorkomen dat zich in de nabijheid van de luchthaven concentraties vogels bevinden, die hinderlijk kunnen zijn voor vliegtuigen.

Ook zijn er beperkingengebieden opgenomen voor het gebruik van gebouwen opgenomen. Dit zijn de LIB-zones. Er zijn 5 zones: LIB 1 tot en met 5. Deze zones beperken het gebruik voor (beperkt) kwetsbare objecten, geluidgevoelige gebouwen en kent een afwegingsgebied voor geluid en externe veiligheid.

4.13.1 Conclusie     

Het voorliggende plangebied ligt niet in een van de LIB-zones of zones voor beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

4.14 Kabels, leidingen straalpaden en andere belemmeringen     

Om de bedrijfszekerheid en de continuïteit van het transport door kabels en leidingen te garanderen, krijgen grote kabels en leidingen in bestemmingsplannen een planologische bescherming door middel van een dubbelbestemming. Binnen die dubbelbestemming mag niet zonder toestemming worden gebouwd of gegraven, waarmee de belangen van de kabel- en leidingbeheerders én van de eindafnemers worden beschermd.

Uit de inventarisatie van de kabels en leidingen komt naar voren dan zich met name aan de noord- en westrand van het plangebied serieuze ondergrondse infra, met een bijzondere functie bevindt. Aan de noordzijde van het gebied loopt een grote waterleiding vanuit de waterleidingduinen richting Amsterdam. Ten westen van het gebied ligt een gasleiding, deze kent een hinderzonering (zie ook paragraaf 4.5) waar rekening mee dient te worden gehouden.

De ligging van waterleiding langs de Boerhaavelaan, met de bijbehorende beschermingszone vormt de plangrens aan de noordzijde. Hiermee is zeker gesteld dat de ontwikkeling de waterleiding niet negatief beïnvloed. Voor de aardgastransportleiding is een dubbelbestemming voor de risicozone opgenomen.

4.14.1 Conclusie     

Het plan is voor wat betreft het aspect kabels, leidingen straalpaden en andere belemmeringen uitvoerbaar. Voor meer informatie over de gasleiding paragraaf 4.5.

4.15 Niet-gesprongen explosieven     

Uit een historisch vooronderzoek naar ontplofbare oorlogsresten binnen de gemeente Haarlem, een beleidskaart en aanvullende bronnen, blijkt dat het plangebied onverdacht is op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten (OO) uit de Tweede Wereldoorlog. Verder onderzoek is daardoor niet noodzakelijk alvorens met de geplande civieltechnische werkzaamheden kan worden gestart.

4.15.1 Conclusie     

Het plan is voor wat betreft niet-gesprongen explosieven uitvoerbaar.

4.16 Mer-beoordeling     

4.16.1 Inleiding     

In Nederland is het verplicht om de effecten op het milieu volwaardig onderdeel te laten zijn van de voorbereiding en de besluitvorming over ruimtelijke plannen. Daarvoor is in de Wet milieubeheer de methodiek van de milieueffectrapportage (m.e.r.) opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling is niet direct m.e.r. beoordelingsplichtig op basis van het onderdeel 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Echter, omdat de voorgenomen ontwikkeling wel valt onder de noemer van een 'stedelijk ontwikkelingsproject', is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verplicht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is in feite een beknopte opsomming van de beoordeling van de ontwikkeling op verschillende milieuaspecten. Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (Mer).

4.16.2 Onderzoek     

In onderstaande tabel worden de mogelijke milieueffecten behandeld. Eerst wordt een beschrijving gegeven van de kenmerken van de activiteit en de plaats van de activiteit. Vervolgens wordt ingegaan op de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. Hierbij wordt gekeken of er mogelijk (belangrijke) nadelige milieugevolgen ontstaan en of er mitigerende maatregelen kunnen worden genomen om eventueel het milieueffect te verminderen of teniet te doen.

Kenmerken van het project
Criteria Toets
Omvang van het project De onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op 2,5 hectare en de bouw van maximaal 160 woningen. Het project blijft ver onder de drempelwaarde van 100 hectare en 2.000 woningen.
Cumulatie met andere projecten Geen
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen Voor de bouw worden reguliere natuurlijke hulpbronnen gebruikt als bouwmateriaal (beton, hout, grond).
Productie afvalstoffen Enkel relevant tijdens de bouw.
Verontreiniging en hinder Tijdens de aanlegfase is er mogelijk sprake van tijdelijke hinder als gevolg van bouwverkeer en bouw- en sloopwerkzaamheden. Significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn echter niet aan de orde, hetgeen blijkt uit de natuurtoets en de uitgevoerde Aeriusberekening. Ten aanzien van de toekomstige gebruiksfase kan op basis van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken worden geconcludeerd dat er geen onevenredige verontreiniging en hinder zullen optreden. Zie voorgaande paragrafen in dit hoofdstuk.

Plaats van het project
Criteria Toets
Bestaand grondgebruik School/braakliggend terrein/Tiny Houses
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied Door middel van ecologisch onderzoek en aanvullend ecologisch onderzoek is beoordeeld of sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied. Met inachtneming van de zorgplicht kan het plan worden uitgevoerd zonder significant negatieve effecten op de flora en fauna.

Kenmerken van potentiële effect
Criteria Toets
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking) De potentiële negatieve effecten zijn beperkt en uitsluitend lokaal van aard. Daarnaast is een tijdelijk effect gedurende de aanlegfase mogelijk. Gelet op de aard van de omgeving, waarbij gevoelige, waardevolle en woongebieden niet binnen het bereik van de potentiële effecten gelegen zijn, is het bereik van het potentiële negatieve effect zeer beperkt te noemen.
Grensoverschrijdende karakter van het effect Geen
Waarschijnlijkheid van het effect Van onevenredige negatieve effecten voor de omgeving is geen sprake
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect De bouwfase levert tijdelijke effecten op. Na de bouwfase verdwijnen deze effecten. In de gebruiksfase treedt een permanent effect op ten aanzien van verkeer. De effecten van verkeer op de luchtkwaliteit en geluid zijn beperkt.

4.16.3 Conclusie     

Gezien de te verwachten effecten zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN     

5.1 Inleiding     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verder uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een verdere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Dat leidt ertoe dat de systematiek zoals gehanteerd in dit bestemmingsplan, op ondergeschikte onderdelen af kan wijken van de voorheen geldende planologische regelingen. Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen over de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemmingen.

5.2 Juridische planopzet     

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving. Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor iedereen volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe moeten alle bestemmingsplannen voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Bedrijven e.d. Ook geeft de SVBP2012 bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.

De regels en verbeelding zijn in dit bestemmingsplan globaal opgezet en maken verschillende stedenbouwkundige invullingen mogelijk. Nadat de ontwikkeling is vergund cq uitgevoerd wordt een meer op maat gesneden bestemmingsplan vastgesteld.

De regels van het bestemmingsplan vallen op grond van de SVBP2012 in vier hoofdstukken uiteen.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

5.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen schrijft de regeling SVBP2012 dwingend voor.

5.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels     

Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Of dit zo is, hangt af van de ruimtelijke relevantie, of wel van de mate waarin de betrokken functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak. De volgende bestemmingen zijn aan de gronden in het plangebied toegekend.

Artikel 3 Groen

De openbare groen gebieden zijn specifiek bestemd als 'groen', dit betreft de aanwezige bomen aan de westzijde en in te richten grasgebieden, oevers en taluds in het plangebied. In de bestemming groen is tevens water toegestaan, alsmede ondersteunde voorzieningen van het groengebied als (fiets)paden, bruggen, straatmeubilair en speelvoorzieningen. Tot slot is het mogelijk om een toegangsweg naar de ondergrondse parkeergarage aan te leggen.

Artikel 4 Wonen

Wonen en andere activiteiten

Deze bestemming is bedoeld om het wonen binnen het plangebied toe te staan. Beroepsmatige activiteiten aan huis, gastouderopvang en bed & breakfast zijn binnen de bestemming 'wonen' toegestaan onder de voorwaarde dat deze activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen. In deze bestemming zijn tevens de benodigde bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, waterlopen, waterpartijen, parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen en erven. Ook is het mogelijk om in het te realiseren appartementengebouw 100 m2 aan multifunctioneel programma te realiseren (daghoreca cursus- en workshop ruimte, informatiecentrum over de toekomstwijk of een seats to meet achtig werkconcept). Dit multifunctionele programma heeft als doel het creëren van sociaal maatschappelijke verbinding dan wel het creëren van saamhorigheid in de buurt.

Ondergrondse parkeergarage en gemeenschappelijke berging

Verder is er een gebied aangewezen waar een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd kan worden en is er ruimte voor het bouwen van een gemeenschappelijke berging bedoeld voor het beheer van het groen en het verzorgen van dieren.

Floorspace-index en Groundspace-index

In de regels is er een bepaling opgenomen over de maximale Floorspace-index en Ground Space Index. Om te voorkomen dat een ongewenst hoge dichtheid ontstaat wordt gewerkt met een Floor Space Index en Ground Space Index. De Floor Space Index (FSI) laat zien hoe zich de vloeroppervlakte (de oppervlakte van alle verdiepingen samen) zich verhoudt tot de terreinoppervlakte, ongeacht de functie en ongeacht de gebruiksintensiteit. Als een terrein helemaal wordt bebouwd met 1 bouwlaag is de FSI 1. Als een terrein voor de helft wordt bebouwd, maar met 2 bouwlagen is de FSI ook 1.

Parallel aan het berekenen van de FSI kan ook de Ground Space index (GSI) worden berekend. Deze index geeft aan welk aandeel van een gebied bebouwd is. Het is de footprint van de bebouwing gedeeld door de terreinoppervlakte. De GSI is dus ook een dichtheids-index. In onderstaande afbeelding is visueel weergegeven wat FSE en GSI is.

verplicht

Overgang nieuwbouw en bestaande bouw

Om een goede overgang te creëren tussen de nieuwbouw en de bestaande bebouwing aan de zuidzijde van het plangebied mag tot een afstand van 40 meter vanaf de zuidelijke grens van het plangebied de bouwhoogte niet hoger zijn dan 10 meter. De eerste 5 meter van dit gebied mag helemaal niet worden bebouwd. Omdat het te ontwikkelen gebied noord-zuid is georiënteerd (Europaweg in het noorden en Watermolenplantsoen in het zuiden) zal er op de bestaande bebouwing, als gevolg van de nieuwbouw, geen schaduwwerking zijn.

Artikel 5 Waarde – Archeologie

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden krijgen bescherming door het toekennen van de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde – Archeologie 4'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.

Voor de als 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 50 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Aan deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' toegekend.

Voor de als 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden geldt dat bij plannen waarbij bodemverstorende activiteiten plaatsvinden van 2.500 m² en groter en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld, een waardestellend archeologisch rapport moet worden overlegd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Aan deze gebieden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' toegekend.

5.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels     

In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om bouwvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen. Dit is bijvoorbeeld om te voorkomen dat telkens opnieuw een uitbreiding wordt toegestaan.

Algemene gebruiksregels

De bepalingen in de algemene regels over ongewenst gebruik van gronden gelden in alle gevallen.

Algemene aanduidingsregels.

Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden bijzondere bouwbepalingen die met een aanduiding in de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven, in dit geval vanwege externe veiligheid van een LPG tanksation.

Algemene afwijkingsregels.

Dit artikel is een aanvulling op de ontheffingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene ontheffingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan toe te staan. Als voorbeeld kunnen genoemd worden een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtje) in het openbare gebied.

Overige regels

Parkeren

Lid 10.1 Parkeren, laden en lossen legt een koppeling tussen de regels van het bestemmingsplan en de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. De normen voor parkeren, stallen, laden en lossen zelf liggen namelijk niet vast in dit bestemmingsplan, maar in gemeentelijke beleidsregels. Die beleidsregels geven aan wanneer er sprake is van voldoende ruimte voor parkeren, stallen, laden en lossen. Uitgegaan wordt altijd van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Lid 10.1.3 geeft ook aan wat als strijdig gebruik van gronden en bouwwerken is aangemerkt. Strijdig gebruik is het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor parkeren, stallen, laden en lossen overeenkomstig het gemeentelijke beleid.

Tot slot bepaalt lid 10.1.4 dat er afgeweken kan worden onder de voorwaarden zoals die zijn genoemd in de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren. Ook hiervoor geldt dat uitgegaan dient te worden van de gemeentelijke beleidsregels voor het parkeren zoals die gelden op het moment van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Voorwaardelijke verplichting

Om het gewenste eindbeeld te realiseren en te kunnen voldoen aan een goede ruimtelijke ordening is een aantal voorwaardelijke verplichtingen opgenomen in de specifieke gebruiksregels in lid 10.2 Overige voorwaardelijke verplichtingen.

Het betreft een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van:

  • het in gebruik nemen van een woning, ter minimalisering van geluidsoverlast;
  • het voorkomen van lichthinder afkomstig van het naastgelegen sportterrein;
  • de wijze van aanleg van de ondergrondse parkeergarage om te voorkomen dat onevenredig nadelige effecten in grondwaterstromen ontstaan;
  • de inrichting openbare ruimte.

5.2.4 Hoofdstuk 4: Overgangsrecht en slotregels     

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

5.2.5 Verbeelding     

De verbeelding is globaal opgezet. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven en een gebied waarbinnen de woningen en een ondergrondse parkeergarage kunnen komen.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

Bij ontwikkelingen die door middel van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is het noodzakelijk aan te tonen in hoeverre de beoogde plannen financieel haalbaar zijn en wie de risicodragende partij is. In dit kader is in afdeling 6.4 Wro bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen, indien een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Hiervan kan worden afgeweken indien het verhaal van de kosten van een grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Met dit bestemmingsplan wordt beoogd het vigerende juridisch-planologisch kader te herzien naar aanleiding van de gewenste realisatie van maximaal 160 woningen met bijbehorende voorzieningen. Er is hierdoor sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Daarom is het opstellen van een exploitatieplan noodzakelijk, tenzij de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd zijn. De gemeente Haarlem verkoopt de gronden die behoren tot het voorliggende plangebied. als onderdeel van de koop zal tussen de gemeente en de ontwikkelpartij een anterieure overeenkomst worden gesloten waarin ingegaan wordt op het kostenverhaal. Hiermee zijn de kosten van de ontwikkeling anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure, waarmee de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond kan worden.

Overleg met de omgeving

In juli 2017 is voor de ontwikkeling een marktconsultatie gehouden en een ambitiesessie met stakeholders uit de omgeving. De centrale vraag in deze bijeenkomsten was: Wat is een Toekomstwijk.

De marktpartijen noemden:

  • Het centraal stellen van de toekomstig bewoner.
  • Het toepassen van innovatieve technieken om hoge duurzaamheidsprestaties te halen.
  • Een nieuwe manier van kijken naar (beleggings)waarde.

De Haarlemse organisaties noemden:

  • Een wijk waar bewoners samen kunnen leven.
  • Een wijk waar (technische) innovaties op het gebied van duurzaamheid toegepast worden.
  • Een wijk waar gezondheid van mensen centraal staat.

Op 3 oktober 2019 was er een brede brainstormsessie met 40 stakeholders in Molenwijk voor Panorama Lokaal. De belangrijkste punten die tijdens deze bijeenkomst zijn opgehaald zijn:

  • Maak beter gebruik van de beschikbare ruimte;
  • Maak de Groene Zoom beleefbaar!;
  • Verbeter het imago van Schalkwijk;
  • Zorg voor spontane laagdrempelige ontmoetingsruimtes;
  • Hoe rekening met alle doelgroepen;
  • Gebruik 'Het kan in Schalkwijk' als motto;
  • Verbind alle initiatieven in het gebied om samenhang te creeren;
  • Neem een voorloper als voorbeeld om tijdswinst te halen

Deze inbreng is meegenomen bij het opstellen van dit bestemmingsplan en bij het concept Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE). Op 8 maart 2023 vond in de Brandaris een informatieavond plaats over de ontwikkelingen in de Zwemmerslaan. Ruim 130 bewoners kwamen naar de school om kennis te nemen van het concept SPvE en het conceptontwerpbestemmingsplan voor de Zwemmerslaan. De stedenbouwkundigen van de gemeente vertelden in 'vogelvlucht' wat dit voor de Zwemmerslaan gaat betekenen en welke regels meegegeven worden voor degene die de woningen gaat maken. Na afloop hebben een aantal bewoners hun vragen en zorgen gedeeld. Naar aanleiding van de gedeelde zorgen is de maximale bouwhoogte aan de zuidzijde van het plangebied voor de eerste 40 meter beperkt tot 10 meter. De eerste 5 meter mag in zijn geheel niet bebouwd worden.

Overleg met instanties (wettelijk vooroverleg)

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex. Artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp bestemmingsplan op 27 september 2022 verzonden aan:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Hoogheemraadschap Rijnland;
  • Rijkswaterstaat;
  • Liander;
  • Omgevingsdienst IJmond;
  • Veiligheidsregio Kennemerland;
  • Waternet;
  • Luchtverkeersleiding Nederland;
  • Gasunie;
  • Wijkraad Europawijk;
  • Wijkraad Molenwijk;



Een aantal instanties heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het bestemmingsplan. Deze instanties zijn: provincie Noord-Holland, Waternet, Liander, PWN en Rijkswaterstaat. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de waterparagraaf. Het gaat om de onderwerpen: verhardingstoename, compensatie, rol van een groen dak, de keur en grondwateronttrekkingen. De waterparagraaf is hierop aangepast. De Omgevingsdienst IJmond en de Veiligheidsregio hebben eerder advies gegeven over het conceptrapport over de externe veiligheid. Deze adviezen zijn verwerkt in het definitieve rapport. Op 18 oktober 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met de wijkraden, waarin uitleg is gegeven over het bestemmingsplan en de voorgenomen ontwikkeling.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord.

Vervolg

Als de binnengekomen zienswijzen geen aanleiding geven om de bestemmingsplanprocedure te beëindigen, wordt het bestemmingsplan vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

6.3 Handhaving     

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid over de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.

Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, wat een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.

Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan ook plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningsplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Aan-huis-verbonden beroep:     

het uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig of technisch vlak of daarmee gelijk te stellen activiteiten niet zijnde detailhandel, dat een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.2 Aanbouw en uitbouw:     

een aangebouwd gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanlegvergunning:     

omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 Archeologische deskundige:     

professioneel archeoloog die op basis van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologische onderzoek uit te voeren en programma's van eisen op te stellen en te toetsen.

1.7 Archeologisch onderzoek:     

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarde binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.8 Archeologisch rapport:     

in rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid en de waarde van archeologische resten.

1.9 Archeologisch waardevol gebied:     

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn.

1.10 Archeologische waarde:     

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde. Het betreft hier met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context.

1.11 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 Bed & breakfast:     

het tegen betaling verstrekken van logies met ontbijt binnen de (bedrijfs)woning of het woonschip met behoud van de woonfunctie.

1.13 Begane grond:     

een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.

1.14 Beperkt kwetsbaar object     

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.15 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.17 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bijgebouw:     

een gebouw dat, zowel in bouwkundige als in functionele zin ondergeschikt is aan en ten dienste staat van een hoofdgebouw.

1.19 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.21 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.

1.22 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.24 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijn toegelaten.

1.25 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 Bruto vloeroppervlak (bvo):     

de totale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de bouwconstructie, bergingen,trappenhuizen, interne verkeersruimten, magazijnen, dienstruimten et cetera, met uitzondering van balkons, galerijen, parkeer- en stallingsvoorzieningen.

1.27 Dakhelling:     

de hoek die een dakvlak maakt met het horizontale vlak.

1.28 Dakkapel:     

een zich in een dakvlak bevindende uitbouw.

1.29 Dakterras:     

een met een omheining afgezette buitenruimte op een gebouw.

1.30 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca.

1.31 Floorspace-index:     

de verhouding tussen grondoppervlak van alle verdiepingen en het bruto oppervlak van een terrein.

1.32 Functies voor niet-zelfredzame personen:     

zorgfuncties, kinderopvang, begeleid wonen en hiermee vergelijkbare functies.

1.33 Gastouderopvang:     

gastouderopvang als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, die een uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.34 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.35 Gebruiksoppervlakte (GBO):     

Het totale vloeroppervlakte tussen de omsluitende wanden minus vaste obstakels van omvang. Het GBO wordt vastgesteld aan de hand van NEN2580.

1.36 Grondgebonden woning:     

Een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneen gebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.37 Grondwaterneutraal ontwerp:     

Een plan waarbij hemel- en grondwater in de nieuwe situatie op een dusdanige wijze in de grond stroomt dan wel afstroomt dat er geen verslechtering optreedt in de waterhuishoudingssituatie ten op zicht van de situatie zoals deze is op het moment van vaststellen van het bestemmingsplan.

1.38 Groundspace-index     

de verhouding tussen de het bebouwde en onbebouwde gedeelte van een terrein.

1.39 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.40 Horeca 1:     

horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.41 Horeca 2:     

horecabedrijven die hoofdzakelijk maaltijden verstrekken en als nevenactiviteit alcoholische en niet-alcoholische dranken verstrekken waarbij de nadruk ligt op het verstrekken van maaltijden, zoals restaurants en eethuisjes, snackbars en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven.

1.42 Middeldure huurwoning:     

huurwoning zoals genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder j. van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.43 Peil:     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk gemiddelde waterpeil.

1.44 Plan:     

het bestemmingsplan Zwemmerslaan 2-4 met identificatienummer NL.IMRO.0392.BP9120019-va01 van de gemeente Haarlem.

1.45 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.46 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam) prostitutiebedrijf, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een besloten huis, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.47 Sociale huurwoning:     

huurwoning zoals genoemd in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder d. van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.48 Sociale koopwoning:     

koopwoning zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder e. van het Besluit ruimtelijke ordening.

1.49 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke informatie.

1.50 Voorgevelrooilijn:     

de bouwgrens aan de wegzijde van het bouwvlak.

1.51 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

 

2.1 Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:     

afstand tot de bouwperceelsgrens

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen. Siergevels zoals trapgevels, halsgevels, klokgevels en lijstgevels worden niet meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte.

de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

verticale diepte van een ondergronds bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenzijde van de laagstgelegen vloer.

inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

breedte dakvlak bij dakdoorbreking

de meetlijn wordt gelegd op de helft van de hoogte van de dakdoorbreking.

FSI en GSI Ondergrondse parkeervoorzieningen worden niet meegerekend. Zie verder artikelen 1.31 en 1.35.

2.2 Overschrijden bouwgrenzen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 m;
  2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 10 % van de breedte van de aangrenzende straat en met een maximum van 1 m. Deze werken mogen niet lager gelegen zijn dan 4,2 m boven de rijweg met inbegrip van een strook van 0,6 m breedte ter weerzijde van de rijweg, dan wel 2,2 m boven een fiets- en/of voetpad;
  3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m en deze werken niet lager zijn gelegen dan 5 m boven peil.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. openbare groenvoorzieningen;
  2. wegen;
  3. voet- en fietspaden;
  4. bij de bestemming behorende waterlopen en waterpartijen, speel- en sportvoorzieningen, kunstwerken, kunstobjecten, waterberging, bergbezinkbassins, reclameuitingen, warmte-koudeopslag, warmte-koudetransport.

3.2 Bouwregels     

Binnen de bestemming 'Groen' mogen geen bouwwerken worden opgericht.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden wegen aan te (laten) leggen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college van burgemeester en wethouders. Het aanleggen van wegen is alleen toelaatbaar, indien en voor zover de inpassing past in het nagestreefde bebouwingsbeeld en de inpassing stedenbouwkundig aanvaardbaar is.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen in woningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast;
  2. alsmede op de begane grond van niet grondgebonden woningen horeca 1, cultuur en ontspanning in de vorm van een cursusruimte, workshopruimte, informatiecentrum of naar aard en omvang hiermee vergelijkbare functies, tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 100 m²;
  3. een ondergrondse parkeergarage uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage';
  4. bijbehorende voorzieningen zoals, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, parkeervoorzieningen, bergingen, tuinen, erven en terreinen;
  5. gemeenschappelijk beheer van groen, waaronder begrepen het telen van producten en verzorgen van dieren.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het aantal woningen bedraagt niet meer dan 160;
  3. binnen het bouwvlak geldt een maximum floorspace-index van 1;
  4. binnen het bouwvlak geldt een maximum groundspace-index van 0,3;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven bouwhoogte toegestaan;
  6. een middeldure woning heeft een minimale afmeting van 50 m² GBO;
  7. minimaal 50% van de middeldure woningen heeft een minimale afmeting van 60 m² GBO;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ondergrondse parkeergarage' mag gebouwd worden ten behoeve van een ondergrondse parkeergarage tot een maximale verticale diepte van 4 meter.
4.2.2 Dakkapellen     
  1. Dakhellingen mogen worden onderbroken voor het oprichten van een dakkapel, mits:
  1. de bovenzijde van de dakkapel ten minste 0,5 m onder de noklijn is gelegen; Bij dakvlakken met een hellingshoek minder dan 35 graden mag een dakkapel gelijk aan of binnen 0,5 m van de nok geplaatst worden;
  2. de onderzijde van de dakkapel meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst;
  3. de dakkapel die in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de een breedte heeft die van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 m en niet breder is dan een derde van de breedte van het dakvlak;
  4. de hoogte van de dakkapel gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger is dan:
  • 1,5 m in het voordakvlak
  • 1,75 m in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak;
  1. de zijkanten van de dakkapel minimaal 0,5 m worden gerealiseerd van de zijkanten van het dakvlak;
  2. de (gezamenlijke breedte van) dakkapel(len) in het naar openbaar gebied gekeerde dakvlak niet breder is dan de helft van de breedte van het dakvlak;
  3. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimum afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen     
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken bij grondgebonden woningen (per tuin per adres) mag niet meer bedragen dan 50% van de gronden met een maximum van 40 m2;
  2. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen mag voor zover op een afstand van niet meer dan 2,5 m van de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan 0,3 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 4 m, gemeten vanaf het aansluitend peil;
  3. de bouwhoogte van overige aan- en uitbouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  5. geen bouwwerken mogen worden opgericht binnen een zone van 5 meter gerekend vanaf de zuidelijke grens van het plangebied.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     
  1. 'bouwwerken geen gebouw zijnde' mogen alleen worden opgericht op 1 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw;
  2. in afwijking van a mag een erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 1 m;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen in het achtererfgebied mag niet meer dan 2 m bedragen en dienen een gelijke verschijningsvorm te hebben;
  4. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet dan 3 m bedragen;
  5. geen bouwwerken mogen worden opgericht binnen een zone van 5 meter gerekend vanaf de zuidelijke grens van het plangebied.
4.2.5 Dakterrassen     
  1. een dakterras bij niet grondgebonden woningen is toegestaan, mits het dakterras van binnenuit wordt ontsloten;
  2. privacyschermen mogen niet hoger zijn dan 1,5 m en niet dieper dan 2,5 m. De privacyschermen dienen een gelijke verschijningsvorm te hebben;
  3. mogen worden voorzien van een afscheiding met een maximum hoogte van 1,2 m, tenzij de afscheiding de maximale toegelaten bouwhoogte voor het hoofdgebouw zoals op de verbeeld is weergegeven overschrijdt. Dan geldt de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw zoals op de verbeelding is weergegeven;
  4. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.

4.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de privacy;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de milieusituatie;
  7. de gebruiksmogelijkheden voor de aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

4.4.1 Dakkapellen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.2 en toestaan dat:

  1. een dakkapel aan de voor- en achterzijde in of binnen 0,5 m van de dakvoet geplaatst wordt;
  2. een dakkapel aan de voor- en achterzijde meer dan 1 meter boven de dakvoet geplaatst wordt;
  3. een dakkapel aan de voor- en achterzijde in of binnen 0,5 m van de daknok geplaatst wordt;
  4. een dakkapel aan de voorzijde een breedte heeft die meer dan helft van het dakvlak bedraagt, mits de afstand tot de perceelgrens minimaal 0,5 m is;
  5. een dakkapel aan de achterzijde een breedte heeft over het gehele dakvlak.
4.4.2 Bouwwerken ten behoeve van beheer van groen en het telen van producten en verzorgen van dieren     
  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en toestaan dat kleine bouwwerken ten behoeve van het houden van hobbydieren, hobbymatige teelt en berging voor tuinmaterieel, worden opgericht tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 100 m² en een maximale bouwhoogte van 3 meter voor dierverbijven en 4 meter voor kassen. Het aantal gebouwen mag niet meer zijn dan twee.
  2. De gebouwen ten behoeve van het beheer van groen het telen van producten en verzorgen van dieren zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover de inpassing past in het nagestreefde bebouwingsbeeld en de inpassing stedenbouwkundig aanvaardbaar is.
4.4.3 Kap op bijgebouw     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 4.2.3 en toestaan dat de goot van aan-, uitbouwen en bijgebouwen 3 m mag bedragen, waarbij boven de goot mag worden afgedekt met een kap met een maximum hoogte van 2 m.

4.4.4 Kap op (zij) aanbouw     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 4.2.3 voor een kap op een aan- en uitbouw gebouwd aan de oorspronkelijke zijgevel onder de volgende voorwaarden:

  1. de goothoogte van een aan- en uitbouw aan de oorspronkelijke zijgevel mag niet meer bedragen dan de begane grondlaag vermeerderd met 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met een maximum goothoogte van 4,0 m, gemeten vanaf het aansluitend peil;
  2. de dakhelling van de kap aan de voor- en achterzijde niet meer bedraagt dan de dakhelling van de hoofdbebouwing.
4.4.5 Aan- en uitbouw in twee lagen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 4.2.3 voor het verhogen van de bouwhoogte van een aan- en uitbouw achter de achtergevelrooilijn onder de volgende voorwaarden:

  1. de afstand tussen voor- en achtergevelrooilijn bedraagt minder dan 9 m;
  2. de extra bouwlaag wordt niet hoger dan de goothoogte van de hoofdbebouwing;
  3. de diepte van de extra laag bedraagt niet meer dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevelrooilijn;
  4. de afstand tussen de tegenoverliggende achtergevelrooilijnen bedraagt minimaal 18 m.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

Naast de algemene gebruiksregels genoemd in Artikel 7 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

  1. een woning dient voor de huisvesting van maximaal één huishouden;
  2. het gebruik van een woning voor aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang en/of bed & breakfast mag in totaal niet meer bedragen dan 35% van het bruto vloeroppervlak met een maximum van 50 m², waarbij het aanbod voor bed & breakfast zich beperkt tot maximaal 2 kamers en maximaal 4 personen tegelijk;
  3. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van:
    1. onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen;
    2. bijgebouwen als zelfstandige woning.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

4.6.1 Parkeren     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5 onder c en toestaan dat onbebouwde gronden gebruikt worden voor parkeren, mits:

  1. de tuin direct grens aan de openbare weg;
  2. er geen openbaar groen voor toegang tot de parkeervoorziening verdwijnt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels     

  1. In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
    1. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen;
    2. ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' dient de aanvrager van een omgevingsvergunning waarvan bodemverstorende bouwwerkzaamheden deel uitmaken, in geval de oppervlakte van het project meer dan 500 m2 betreft en de bouwwerkzaamheden dieper dan 0,30 m onder het maaiveld plaatsvinden, een waardestellend archeologisch rapport te overleggen.

  1. Indien uit een waardestellend archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden worden verstoord door het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, kunnen aan een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 5.2 onder 1 de volgende voorschriften worden verbonden;
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

  1. Het bepaalde in lid 5.2 onder 1 is niet van toepassing op een bouwplan dat betrekking heeft op vervanging van een reeds bestaand bouwwerk waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut.

5.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van de bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.

5.4 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder 1, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels.
  2. Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in dit lid, wordt verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van:
    1. nader archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of als er, mede naar het oordeel van het bevoegd gezag, geen archeologische waarden te verwachten zijn;
    2. andere informatie heeft aangetoond dat door bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Voor de volgende werken of werkzaamheden is een aanlegvergunning vereist:
    1. aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
    2. bodem verlagen of afgraven, ophogen, egaliseren dan wel anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
    3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    4. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    7. diepploegen;
    8. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
    9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
    10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

  1. Geen aanlegvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden die:
    1. de oppervlakte- en de dieptemaat niet overschrijden, behorende bij de categorie 'Waarde - Archeologie' genoemd in lid 5.2 die voor die gronden van toepassing zijn;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingvergunning;
    3. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals in lid 5.4 bedoeld, is verleend;
    4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

  1. Een aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien:
    1. de aanvrager aan de hand van een waardestellend archeologisch rapport aantoont dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn dan wel dat de aanwezige archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Ter bescherming van betrokken archeologische waarden kunnen aan de aanlegvergunning voorwaarden worden verbonden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bodemverstorende activiteiten door een archeologisch deskundige.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin, dat de verbeelding wordt gewijzigd door van één of meerdere bestemmingsvlakken de begrenzing te veranderen of de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toe te voegen of te verwijderen, dan wel deze bij een ander archeologiecategorie, zoals vermeld in lid 5.2 in te delen, als archeologische bevindingen daar aanleiding toe geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels     

7.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken voor:

  1. prostitutie en seksinrichtingen;
  2. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, waaronder kampeermiddelen, van aan hun gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen. Deze bepaling is niet van toepassing op opslag van materialen welke noodzakelijk is voor de realisering van de bestemming, welke voortvloeien uit het normale dagelijkse onderhoud;
  3. bijgebouwen als zelfstandige woning.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels     

8.1 Veiligheidszone - lpg     

8.1.1 Aanduidingomschrijving     

a. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een lpg-installatie.

b. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen de onder a bedoelde gronden niet gebruikt worden voor functies voor niet-zelfredzame personen.

8.1.2 Bouwregels     

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de in sublid 8.1.1 onder b genoemde functies.

8.1.3 Wijzigingsbevoegdheid     

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Afwijken van de regels algemeen     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, oppervlakten en bebouwingspercentages met ten hoogste 10%;
  2. de in het plan aangegeven bouwgrenzen voor het realiseren van balkons, luifels, erkers, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van een gebouw tot een maximum van 1,5 m;
  3. van de in het plan aangegeven hoogten ten behoeve van centrale technische voorzieningen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen en de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat een Wmo-voorziening in openbaar toegankelijk gebied wordt geplaatst, mits:
    1. er geen achterom aanwezig is bij de woning;
    2. de hoogte van de voorziening maximaal 1,3 m mag bedragen;
    3. de oppervlakte van de voorziening maximaal 4 m² mag bedragen.

9.2 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning als genoemd in lid 9.1 onder a tot en met d nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en toetsen of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeerssituatie ter plaatse;
  3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  4. de brandveiligheid en rampenbestrijding.

Artikel 10 Overige regels     

10.1 Parkeren, laden en lossen     

10.1.1 Aanbrengen ruimte voor parkeren, laden en lossen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor parkeer- of stallingsgelegenheid en laad- en losmogelijkheden overeenkomstig de 'Nota Parkeernormen, duurzame parkeeroplossingen in ruimtelijke ontwikkelingen (2023)'.

10.1.2 Beleidsregels     

Het bevoegd gezag past de in sublid 10.1.1 genoemde regels toe met inachtneming van de 'Nota Parkeernormen, duurzame parkeeroplossingen in ruimtelijke ontwikkelingen (2023)' met inbegrip van eventuele wijzigingen van deze beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning.

10.1.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in sublid 10.1.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in sublid 10.1.2.

10.1.4 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 10.1.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die vastliggen in de beleidsregels als bedoeld in sublid 10.1.2.

10.2 Overige voorwaardelijke verplichtingen     

10.2.1 Voorwaardelijke verplichting geluid     
  1. Een woning mag uitsluitend in gebruik worden genomen nadat:
    1. de woning minimaal één geluidsluwe zijde bevat met dien verstande dat de buitenruimten, die als buitengebruiksruimten worden gebruikt aan de geluidsluwe zijde moeten zijn gesitueerd;
    2. de woning waarbij sprake is van een geluidsbelasting van groter dan 53 dB vanwege wegverkeerslawaai, de woningindeling voldoet aan de eis dat minimaal één slaapkamer aan de geluidsluwe ligt.
  2. Artikel 10.2.1 lid 1 sub a is niet van toepassing indien uit een akoestisch onderzoek blijkt dat een geluidsluwe gevel niet noodzakelijk is, omdat aangetoond is dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als bedoeld in artikel 82 van de Wet geluidhinder.
  3. In afwijking van artikel 10.2.1 lid 1 sub a en b, mogen buitenruimten die als gebruiksruimten worden gebruikt aan de niet-geluidsluwe zijde worden gesitueerd en mag worden afgeweken van de woningindelingseis, indien het college van burgemeester en wethouders daartoe heeft besloten in een besluit Hogere Waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder.
  4. De bouwtekening bij de aanvraag omgevingsvergunning dient aan te tonen dat voldaan wordt aan het eerste lid, tenzij lid 2 of lid 3 van toepassing is.

10.2.2 Voorwaardelijke verplichting lichthinder maatregelen     

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 1' is gebruik van de gronden en bouwwerken voor wonen en het oprichten van bebouwing voor de functies als bedoeld in artikel 4.1 lid a, uitsluitend toegestaan indien maatregelen zijn getroffen om lichthinder op de woningen afkomstig van lichtmasten van sportvoorzieningen te voorkomen, bijvoorbeeld in de vorm van bladhoudende bomen of een andere maatregel met een vergelijkbaar effect.

10.2.3 Voorwaardelijke verplichting parkeergarage     

Ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van 'verkeer-ondergrondse parkeergarage', mag de ondergrondse parkeergarage niet eerder worden gebouwd dan dat is aangetoond dat sprake is van een grondwaterneutraal ontwerp.

10.2.4 Voorwaardelijke verplichting inrichting openbare ruimte     
  1. Voordat er een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen wordt verleend dient een inrichtingsplan voor de openbare ruimte te zijn gemaakt en goedgekeurd door het bevoegde gezag.
  2. Het in gebruik nemen van de gebouwen als bedoeld in artikel 4.1 is alleen toegestaan, als binnen twee jaar na vaststelling van het inrichtingsplan als bedoeld in lid 1, de gronden zijn ingericht en ingericht blijven overeenkomstig het vastgestelde inrichtingsplan;
  3. Het bevoegde gezag kan afwijken van lid 2 indien hiertoe een gemotiveerd verzoek wordt ingediend en er geen onevenredige bezwaren bestaan.
10.2.5 Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief bouwen     

Een nieuw te realiseren gebouw dient natuurinclusief gebouwd te worden. In Bijlage 1 zijn de kaders omschreven van natuurinclusief bouwen waaraan de nieuw te realiseren gebouwen dienen te voldoen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Bouwen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken     

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden hervatten gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering overgangsrecht gebruik     

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Zwemmerslaan 2-4'.

Bijlagen bij de regels