Schellingwouderdijk 339-341    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het bedrijf Landmarkt, gevestigd tussen de Zuiderzeeweg en de Schellingwouderdijk in Amsterdam, is voornemens de versmarkt met ondergeschikte horeca uit te breiden en gebouwen ten behoeve van food-gerelateerde bedrijfsfuncties alsmede ondergeschikte horeca in te passen op het terrein. Daarbij wordt gedacht aan een pannenkoekenrestaurant met speeltuin en terras.

In het vigerende bestemmingsplan ''Schellingwoude'' heeft het gehele terrein de bestemming Gemengd. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor een overdekte markt ten behoeve van detailhandel t.b.v. agrarische producten (70% verse producten en 30% niet agrarische producten), verhuur van fietsen, horeca (binnen het aanduidingsvlak), terras (binnen het aanduidingsvlak), kantoor, opslag, tuinen, bijbehorende bouwwerken en daarbij behorend groenvoorzieningen, verkeersvoorzieningen en water. Op het terrein is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor woningbouw. Voor het terrein is ook een wijzigingsgebied opgenomen om de bestemming Gemengd op het voorterrein te wijzigen naar een bedrijvenbestemming voor de realisatie van een bedrijfsgebouw. De initiatiefnemer van het plan heeft echter in 2015 besloten om geen gebruik te gaan maken van deze wijzigingsbevoegdheden. Deze wijzigingsbevoegdheden kunnen dan ook komen te vervallen.

De voorgenomen uitbreiding past niet binnen het huidige bestemmingsplan omdat de uitbreiding van de Landmarkt is gelegen buiten de in de verbeelding aangegeven bouwvlakken en het realiseren van de bedrijfsunits is niet mogelijk binnen de bestemming Gemengd.

In juni 2016 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor wijziging gebruik in strijd met het bestemmingsplan voor zowel de uitbreiding van de versmarkt als realisatie van food gerelateerde bedrijvigheid. Het stadsdeel heeft de Landmarkt laten weten dat voor de toevoeging van food-gerelateerde bedrijvigheid een bestemmingsplanherziening nodig is. De aanvraag van juni 2016 is daarom ingetrokken. Hier voor in de plaats is een aanvraag omgevingsvergunning bouw voor uitbreiding van de versmarkt met ondergeschikte horeca (fase 1 van het plan van de Landmarkt) ingediend. Voor deze aanvraag vergunning is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld ten behoeve van de beoordeling van de uitbreiding van de versmarkt en ondergeschikte horeca, met daarin alvast een doorkijkje geeft naar de volgende fase - de food-gerelateerde bedrijvigheid - zodat het transparant is voor het bestuur en de burger wat de gehele aanvraag behelst. De vergunning is inmiddels verleend.

De Landmarkt heeft voor de 2e fase een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend. Uit vooronderzoek is gebleken dat er geen ruimtelijke bezwaren zijn tegen de bedrijfsverzamelgebouwen en bijbehorende kleinschalige horecavoorziening. Derhalve heeft de gemeente Amsterdam, stadsdeel Noord besloten dat gebruik mag worden gemaakt van de procedure tot de benodigde herziening van het bestemmingsplan. De reeds verleende vergunning wordt verwerkt in onderhavig bestemmingsplan.

De opgestelde ruimtelijke onderbouwing voor de aanvraag vergunning fase 1 van het bouwplan dient als basis voor de toelichting van onderhavig bestemmingsplan.

1.2 Ligging plangebied     

De locatie is gelegen in Amsterdam-Noord, een gebied dat aan de noord- en oostzijde wordt begrensd door de Zuiderzeeweg en aan de zuidzijde door de Schellingwouderdijk. Ten noordoosten van de locatie bevinden zich woningen aan de Liergouw, welke met hun tuinen aan de zuidzijde zijn georiënteerd naar het plangebied. Tussen de tuinen en het plangebied ligt een sloot van circa 4,5 meter breed. Grenzend aan de zuidwestzijde van het plangebied ligt nog een woonhuis, Schellingwouderdijk nr. 337. Voor het overige wordt het plangebied omgeven door groen en water.

Op de locatie zijn een versmarkt (Landmarkt Schellingwoude) en een fietsenwinkel (CycleYou) gevestigd en is parkeergelegenheid aanwezig.

verplicht

Figuur 1.1 Luchtfoto ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplan     

Het geldende bestemmingsplan ''Schellingwoude'' is op 30 mei 2012 vastgesteld. Het plangebied is geheel gelegen binnen de bestemming 'Gemengd'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 1' en 'Waarde-Archeologie 3' van toepassing. Op een gedeelte van het terrein rust de aanduiding ''Wro-zone- wijzigingsgebied 2''. En op een gedeelte van het terrein, dat al in gebruik is door het bedrijf Landmarkt, is de aanduiding ''Wro-zone - wijzigingsgebied 3'' opgenomen.

verplicht

Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van de bestaande bebouwing van de Landmarkt zijn twee functieaanduidingen opgenomen, horeca en terras. In het onderstaande figuur is de functieaanduiding voor horeca uitgelicht (linker deel van het figuur) en is de functieaanduiding voor terras uitgelicht (rechter deel van het figuur). Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' zijn horeca III (café, bar etc.) en horeca IV (restaurant) toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'terras' is een terras - onbebouwd ten behoeve van horeca III en horeca IV toegestaan.

verplicht verplicht

Figuur 1.3 Functieaanduidingen bestaande bebouwing Landmarkt

Ter plaatse van het plangebieden gelden twee archeologische dubbelbestemmingen. In de figuren 1.4 en 1.5 zijn beide bestemmingen uitgelicht doormiddel van een arcering.

verplicht

Figuur 1.4 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie-1

verplicht Figuur 1.5 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3

1.3.1 Regels aangaande het bestemmingsplan     

Bestemming Gemengd

In artikel 8 van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen dat de voor Gemengd aangewezen gronden bestemd zijn voor onder meer;

  • een overdekte markt ten behoeve van detailhandel in agrarische producten;
  • onderhoud van en verhuur van fietsen;
  • kantoor, opslag en bijbehorende voorzieningen zoals groen.

De bouwregels in dit artikel geven aan dat de hoofd- en bijgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd. Tot slot is er sprake van strijdig gebruik wanneer de vorm van bedrijvigheid geen detailhandel in agrarische producten is, het gebruik van grond voor opslag van materiaal zichtbaar is vanaf de openbare weg, en als de gronden voor zelfstandige kantoorruimte gebruikt worden.

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.

  1. Er is strijdigheid met het bestemmingsplan omdat niet buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;
  2. Food gerelateerde bedrijven vallen niet onder de bestemming Gemengd;

Middels een afwijkingsprocedure is er met de vergunningverlening 25 januari 2018 een uitbreiding van de Landmarkt mogelijk gemaakt (uitbreiding versmarkt naar 1230 m2 bv, 317 m2 bvo kantoor en opslag en 370 m2 bvo ondergeschikte horeca). De realisatie van de bedrijfsgebouwen wordt planologisch mogelijk gemaakt met voorliggend bestemmingsplan. De reeds verleende vergunning wordt ook opgenomen in het bestemmingsplan.

Dubbelbestemming Waarde, archeologie

De locatie waar het initiatief wordt ontwikkeld heeft als dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (artikel 29). Als er sprake is van bodemverstoring dan dient de initiatiefnemer een archeologisch rapport te verschaffen. Voor de voorgenomen ontwikkeling is dit niet nodig omdat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld en een oppervlakte groter dan 10.000 m2. De voorgenomen nieuwbouw van de bedrijfsunits en ook de uitbreiding van de Landmarkt aan de noordoostkant van het gebouwd zijn kleiner dan 10.000 m2.

Ter plaatse van de Landmarkt geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie-1. Op de gronden die gelegen zijn binnen deze de dubbelbestemming zijn geen uitbreidingen of nieuwbouw voorzien.

Wijzigingsgebieden

Op het plangebied rusten twee wijzigingsbevoegdheden: 'Wro zone wijzigingsgebied 2' en 'Wro-zone - wijzigingsgebied 3'. Beide komen in het onderhavige bestemmingsplan te vervallen.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie     

2.1 Beschrijving project     

In de huidige situatie worden de bestaande hallen gebruikt door Landmarkt en CycleYou. Aan de voor- en zijkant van het erf wordt geparkeerd, met een overloop op het achterterrein.

Het bestaande gebouw op het terrein is deels in gebruik door de Landmarkt en deels door CycleYou. De bedrijfsvoering van de Landmarkt heeft een oppervlakte van 1567 m2. Het gedeelte van het gebouw dat in gebruik is door de Landmarkt wordt gebruikt ten behoeve van de versmarkt (1040m2), horeca (250 m2), kantoor en opslag (277m2). De bedrijfsvoering van de CycleYou heeft een oppervlakte van 227 m2. In totaal zijn er 70 verharde parkeerplaatsen en 28 half verharde parkeerplaatsen beschikbaar op het terrein.

De afgelopen jaren is Landmarkt uitgegroeid tot een begrip in Amsterdam als het om lekker eten en beleving rondom eten gaat. Om verder te blijven pionieren op het gebied van vers, ambachtelijk en lokaal eten wil de Landmarkt zich blijven ontwikkelen en onderscheiden. De Landmarkt wil daarom een aantal kleinschalige ambachtelijke producenten uitnodigen zich bij het bedrijf te komen vestigen. Consumenten komen zo in directe verbinding met producenten te staan; zien hoe chocola wordt gemaakt, hoe worsten worden gedroogd, hoe ijs wordt gemaakt.

Vanwege de bovengenoemde ambitie van het bedrijf Landmarkt wil het bedrijf verder uitbreiden op eigen terrein. Het bedrijf wil transformeren van een traditionele versmarkt naar een meer gemengde bedrijfsvoering. Voor de versmarkt zelf gaat het om een bescheiden uitbreiding van de met 190 m2 agrarische producten, 40 m2 kantoor en 120 m2 ondergeschikte horeca. Reden voor deze uitbreiding is de wens tot verbreding van het assortiment van de versmarkt ten behoeve van een sterkere klantenbinding en bestaansrecht op de lange termijn. Daarnaast is er ook ruimte voor in de markt door ontwikkeling van het Zeeburgereiland, de Sluisbuurt en woning- bouwontwikkeling in Noord. De overige uitbreiding betreft food-gerelateerde bedrijvigheid en valt niet onder detailhandel. Hiervoor geldt eigenlijk dezelfde reden.

Programma

Omdat het bedrijf wil transformeren is een vernieuwing van de bedrijfsgebouwen en van de terreininrichting noodzakelijk. Het planvoornemen betreft de uitbreiding van het bestaande gebouw van de Landmarkt, de realisatie van nieuwe bedrijfsgebouwen en het realiseren van parkeervoorzieningen. Voor de uitbreiding van de Landmarkt is reeds een vergunning verleend. Omdat deze vergunning wordt meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan wordt ook het planvoornemen van de uitbreiding beschreven.

verplicht

verplicht

verplicht

Figuur 2.1 Beoogde situatie (bron; Architectenbureau De Haas 2017)

In de nieuwe situatie worden aan de achterzijde van de bestaande hallen 3 nieuwe, langgerekte volumes met zadeldak geplaatst;

  • Eén volume, gelegen tegen de bestaande hallen, is bestemd voor een uitbreiding van 350 m2 BVO van de Landmarkt. Hiervan wordt;
  • 190 m2 gebruikt voor de versmarkt;
  • 40 m2 gebruikt ten behoeve van opslag en kantoor;
  • 120 m2 gebruikt voor het restaurant/cafetaria-gedeelte. Dit betreft ondergeschikte horeca ten opzichte van de Landmarkt en zal op dezelfde tijdstippen open zijn als de Landmarkt. Voor dit horeca gedeelte wordt terras aangelegd van 200 m2.
  • De andere twee volumes zijn bedrijfsverzamelgebouwen met een totale oppervlakte van 748 m2 ingedeeld in schakelbare units van maximaal 200 m2 bvo per bedrijf. Dit past in het streven naar kleinschaligheid en verscheidenheid in aanbod. Ook komt dit overeen met criteria die aan een belangrijk deel van de bedrijven gesteld worden om die in de beoogde milieucategorieën in te kunnen delen. Aan de westzijde daarvan wordt het parkeerterrein verlengd en heringericht. Het parkeerterrein krijgt een groene uitstraling met bomen en lage haagjes. Aan de noord- en oostzijde worden groene buitenruimtes voorzien. Langs de waterkant wordt de natuurlijke oeverbegroeiing bevorderd.
  • Een deel hiervan zal worden gebruikt voor het realiseren van een extra horeca-faciliteit, in de vorm van een pannenkoekenrestaurant met een oppervlakte van circa 175m2. Het betreft specifiek het noordoostelijke gelegen gebouw welke hiervoor gebruikt zal worden. Door deze te benutten als horeca-faciliteit kan er op het aansluitende terrein een terras en speeltuintje worden aangelegd. Het restaurant betreft ondergeschikte horeca ten opzichte van de Landmarkt. Voor de openingstijden wordt aangesloten bij de winkeltijdenwet. Voor dit restaurant wordt een terras van 200 m2 aangelegd.

Er worden parkeervoorzieningen gerealiseerd, zowel voor de auto als voor de fiets. Het totaal aantal parkeerplaatsen op eigen terrein in de toekomstige situatie bedraagt 118 plaatsen. Volgens de parkeerbalans zijn er 82 parkeerplaatsen bestemd voor de versmarkt en ondergeschikte horeca en 36 voor de voedsel gerelateerde bedrijvigheid en ondergeschikte horeca. Voor de fiets worden circa 70 plekken gereserveerd op eigen terrein. In bijlage 1 is het inrichtingsplan opgenomen.

De totale oppervlakte van de bedrijfsvoering van de Landmarkt zal in de toekomstige situatie 1917 m2 bedragen. De oppervlakte van de bedrijfsvoering van de CycleYou blijft ongewijzigd.

De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de food gerelateerde bedrijven bedraagt in totaal 748 m2. Het bedrijfsgebouw dat in de noordoostelijke punt van het plangebied is gelegen heeft een oppervlakte van 352 m2, 175 m2 van de totale oppervlakte van dit gebouw zal gebruikt worden ten behoeve van het pannenkoekenrestaurant. Het bedrijfsgebouw dat in het midden van het plangebied is gelegen heeft een oppervlakte van 396 m2.

verplicht

Figuur 2.2 Functies en oppervlaktes beoogde situatie (bron; Architectenbureau De Haas 2017)

De nieuwe bedrijfsgebouwen en uitbreiding van Landmarkt zijn allen uitgevoerd met houten gevelbekleding en metalen daken, aansluitend op het landelijke-industriële karakter van de locatie. Zowel richting de groene ruimte erachter, als richting de parkeerplaats, zijn er grote puien aanwezig die zicht bieden op de activiteiten binnen en de relatie tussen de gebouwen en de natuurlijke omgeving versterken. De Landmarkt is voornemens om zonnepanelen te plaatsen op één of meerdere gebouwen op het terrein. In een later stadium wordt de keuze gemaakt op welk(e) gebouw(en) de panelen geplaats worden.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid     

3.1 Rijksbeleid     

Structuurvisie infrastructuur en ruimte (2012)

De structuurvisie 'Infrastructuur en Ruimte' is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld.

In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028);

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.



Cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten

Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Daarnaast zijn culturele voorzieningen en erfgoed van belang voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat en daarmee ook voor de concurrentiekracht van Nederland.

Vraag en aanbod woningen, bedrijventerreinen, kantoren

Vraag en aanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren zijn niet overal in evenwicht, zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht. Dit geldt zowel voor groei, stagnatie als krimp gebieden. Dit leidt in sommige gevallen tot leegstand en verloedering, hierdoor groeit de noodzaak om na te denken over herstructurering en transformatie. Daarnaast moeten noodzakelijke functieveranderingen mogelijk worden gemaakt en moet er zorgvuldig omgegaan worden met de ruimte in stedelijk gebied.

Eén van de in de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) opgestelde nationale belangen is de ''zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten''. Vraaggericht werken is nodig om zowel groei te faciliteren, als te kunnen anticiperen op stagnatie en is tot slot nodig om krimpregio's leefbaar te houden. Door ruimte zorgvuldig te benutten moet overprogrammering worden voorkomen.

Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen (artikel 3.2). Deze schrijft voor dat gemeenten bij iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan moeten beschrijven (en onderbouwen) dat een voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. En vervolgens moet er aangetoond worden dat die behoefte kan worden voorzien door benutting van gronden in bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins. Als dat niet mogelijk is dan is onderbouwing noodzakelijk waarom de ontwikkeling past buiten stedelijk gebied.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden waarbij een nieuwe Laddersystematiek is gaan gelden. De kernbepaling van de nieuwe Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, is als volgt komen te luiden:

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

3.1.1 Conclusie Rijksbeleid     

De voorgenomen ontwikkeling binnen het plangebied kan een bijdrage leveren aan het verbeteren van de ruimtelijke en bedrijfseconomische waarden van deze terreinen aan de Schellingwouderdijk. Een bestaand bedrijfsterrein verkrijgt hierdoor een nieuwe toekomstwaarde. Deze vernieuwing zal ook een positieve uitwerking hebben op de uitstraling en leefbaarheid van het gebied doordat lege gronden worden ingevuld. Doormiddel van een omgevingsonderzoek kan worden vastgesteld wat de invloed van de uitbreiding is op de bereikbaarheid.

In het plangebied geldt de dubbelstemming Waarde-Archeologie. Door middel van een beoordeling of onderzoek kan worden vastgesteld of de voorgenomen uitbreiding de archeologische waarden wel of niet aantast in het gebied.

Omdat er een nieuwe bedrijfseconomische invulling wordt gegeven ontstaat er een evenwicht tussen vraag en aanbod op de locatie, zowel op kwalitatief als kwantiteit gebied. Het initiatief zorgt voor een invulling van lege gronden op het terrein waardoor verloedering van die gronden wordt tegengegaan.

In subparagrafen 3.2.2 en 3.2.3 wordt de ladder voor dit planvoornemen nader toegelicht.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Op 28 september 2015 heeft de provinciale staten van Noord-Holland de structuurvisie 'Noord-Holland 2040, Kwaliteit door Veelzijdigheid' vastgesteld. In deze visie staan drie thema's centraal; klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimte gebruik

Aangaande de ruimtelijke kwaliteit gaat de visie in op het behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen. Wat betreft duurzaam ruimte gebruik gaat de visie in op het slim combineren van functies en goede bereikbaarheid binnen de ruimtelijke hoofdstructuur. Samenvattend; het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Voor nieuwe ontwikkelingen moeten het nut en de noodzaak worden aangetoond door vast te stellen of de ontwikkelingen niet (geheel) doormiddel van verdichting, herstructurering, transformatie kunnen worden gerealiseerd.

De provincie Noord-Holland wil het aanbod aan bedrijventerreinen, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht, zo goed mogelijk aan laten sluiten op de vraag. Bij de planning van deze terreinen kan gebruik worden gemaakt de ''ladder voor duurzame verstedelijking'' welke is opgenomen n het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6 lid 2). Conform de kaart behorende bij deze structuurvisie is op te maken dat het plangebied gelegen is binnen bestaand bebouwd gebied.

Tot slot voor het realiseren van een duurzame milieukwaliteit is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu noodzakelijk. Milieukwaliteiten zoals externe veiligheid, bodem, geluid, lucht zullen daarom integraal onderdeel moeten zijn van de gebiedsontwikkeling. Hierdoor kunnen milieuknelpunten worden opgelost en kunnen kansen voor duurzaam ruimtegebruik benut worden.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland     

De provinciale ruimtelijke Verordening is vastgesteld door de provinciale staten van Noord-Holland op 28 september 2015. Deze bevat de regels die bindend zijn en doorwerken in alle bestemmingsplannen voor de gemeentes. Op 14 januari 2019 is de geconsolideerde versie van de PRV in werking getreden.

In artikel 5a ''Nieuwe stedelijke ontwikkeling'' is opgenomen dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Onverminderd artikel 5a voorziet een bestemmingsplan niet in nieuwe detailhandel op bedrijventerreinen en kantoorlocaties met uitzondering van de genoemde detailhandel in artikel 5b:

  1. een afhaalpunt ten behoeve van internethandel;
  2. detailhandel die in zowel bedrijfseconomisch als ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de toegelaten bedrijfsuitoefening op grond van het vigerende bestemmingsplan en daarop nauw aansluit;
  3. brand- of explosiegevaarlijke detailhandel of;
  4. volumineuze detailhandel indien deze in winkelgebieden uit een oogpunt van hinder, veiligheid of verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar is. Als het totaal winkelvloeroppervlak van deze volumineuze detailhandel meer dan 1500 m2 bedraagt, geldt dat:
    1. dit aantoonbaar niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand in bestaande winkelgebieden, en;
    2. de regionale adviescommissie hierover een advies heeft uitgebracht.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid     

De uitbreiding van detailhandel is geen nieuwe stedelijke ontwikkeling en het gaat niet om detailhandel op een bedrijventerrein (in de zin van de verordening) of op een kantorenlocatie. De bedrijfsverzamelgebouwen betreffen ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de provinciale verordening. Daarmee stelt de verordening geen eisen of beperkingen aan de beide deelontwikkelingen.

Van belang is ook om de milieukwaliteiten integraal onderdeel te laten zijn van de gebiedsontwikkeling. IDDS heeft de een aantal omgevingsaspecten nader onderzocht met betrekking tot het initiatief, de onderzoeksresultaten zijn verwerkt in Hoofdstuk 4.

Het voorgenomen initiatief zet in op een uitbreiding van de huidige bedrijfsvoering doormiddel van units. Deze units kunnen gebruikt worden door food gerelateerde bedrijfsfuncties. Om deze reden is bedrijfsvoering van de nieuwe units gelijk of onderschikt zijn aan de huidige bedrijfsvoering van de Landmarkt. De uitbreiding en nieuwbouw wordt mogelijk gemaakt middels het nieuwe bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Structuurvisie     

De Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam' is op 17 februari 2011 vastgesteld door de Gemeenteraad en daarmee het toekomstbeeld voor de stad. De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.

Voor het voorliggende plan worden twee aspecten uit deze visie nader toegelicht; locatiebeleid en parkeren. In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe ‘de juiste functie op de juiste plek’ centraal. Het doel hiervan is het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het garanderen van een goede bereikbaarheid.

Door het uitbreiden van de Landmarkt en de nieuwbouw van de bedrijfsunits wordt de ruimte op het perceel optimaal benut. De ontsluiting en de bereikbaarheid van het plangebied veranderen in de toekomstige situatie niet. Ook de nieuwe bedrijfsunits zijn evenals de Landmarkt goed bereikbaar via de Schellingwouderdijk.

Om de schaarse ruimte efficiënt te benutten en het (niet-noodzakelijke) autoverkeer terug te dringen, is een parkeerbalans een onmisbaar instrument om de vraag naar en het aanbod van parkeerplaatsen te berekenen en daarmee de hoeveelheid parkeerplaatsen in een gebied zo optimaal mogelijk te bepalen. Het opnemen van een parkeerbalans in de toelichting op een bestemmingsplan wordt aanbevolen. In subparagraaf 4.7 wordt het aspect parkeren voor het planvoornemen nader toegelicht.

3.3.2 Detailhandel     

De Gemeente Amsterdam heeft op 20 december 2017 de nota "Detailhandelsbeleid 2018-2022, Sterke winkelgebieden in een groeiende stad" vastgesteld.

De Landmarkt is geen gewone supermarkt maar een versmarkt. In het vigerende bestemmingsplan is vastgelegd dat er minimaal 70 % verse producten en maximaal 30 % regulier supermarktaanbod is toegestaan. Ditzelfde zal ook na uitbreiding gelden. De Landmarkt geldt daarmee als een overdekte markt, waardoor de marktverordening niet van toepassing is. Het nieuwe detailhandelsbeleid kent geen specifieke regels voor bestaande, overdekte markten in agrarische producten. Het gaat hier om een bescheiden uitbreiding van de versmarkt met 190 m2 agrarische producten, 40 m2 kantoor en 120 m2 ondergeschikte horeca. Om die reden is er geen advies van de Provinciale Adviescommissie Detailhandel nodig. Reden voor deze uitbreiding is de wens tot verbreding van het assortiment van de versmarkt ten behoeve van een sterkere klantenbinding en bestaansrecht op de lange termijn. Daarnaast is er ook ruimte voor in de markt door ontwikkeling van het Zeeburgereiland, de Sluisbuurt en woningbouwontwikkeling in Noord. De overige uitbreiding betreft food gerelateerde bedrijvigheid en valt niet onder detailhandel. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om later een gedeelte van de bedrijfsruimte bij het versmarkt gedeelte te betrekken.

De gemeente Amsterdam heeft in 2014 de monitor detailhandel opgesteld. Hieruit blijkt dat de gemeente Amsterdam het detailhandelsbeleid afgestemd heeft met het regionale beleid van de stadsregio Amsterdam. Dit is een nadere uitwerking van de detailhandelsvisie van de Provincie Noord-Holland. De provincie zet in deze visie in op behoud van wat sterk is. Uitgangspunten zijn onder meer dat nieuwe ontwikkelingen niet mogen leiden tot verstoringen van winkellandschappen.

3.3.3 Groen     

De gemeente Amsterdam heeft de Hoofdgroenstructuur opgesteld, deze structuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor stad en metropool. In de Hoofdgroenstructuur zijn de gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden door de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) op inpasbaarheid beoordeeld. Uit onderzoek van IDDS (2016) is gebleken dat het plangebied niet gelegen is in de Hoofdgroenstructuur maar eraan grenst.

verplicht

Figuur 3.1 Hoofdgroenstructuur Amsterdam

Ecologische Visie, vastgesteld op 4 juli 2012

Het beleidsuitgangspunt van deze ecovisie is: "de ecologische hoofdstructuur wordt gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en voor wijzigingen is, vergelijkbaar met de hoofdgroenstructuur, een besluit van de gemeenteraad nodig." Deze ecologische visie wordt beschouwd als een uitwerking van de structuurvisie.

verplicht

Figuur 3.2 Ecologische Hoofd-Groenstructuur Amsterdam

Het beleidsuitgangspunt van deze ecovisie is: "de ecologische hoofdstructuur wordt gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en voor wijzigingen is, vergelijkbaar met de hoofdgroenstructuur, een besluit van de gemeenteraad nodig." Als ruimtelijke plannen in aanmerking komen voor centraal stedelijke toetsing, dan zullen die plannen met deze ecovisie beoordeeld worden. Daarbij is het uitgangspunt dat plannen niet mogen leiden tot verzwakking van de ecologische structuur die in deze visie staat omschreven, bijvoorbeeld doordat extra barrières ontstaan. De voorgenomen ontwikkelingen leiden niet tot extra barrières in de ecologische hoofdgroenstructuur.

3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid     

Het planvoornemen past binnen het locatiebeleid dat is opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie. Het aspect parkeren wordt nader toegelicht in subparagraaf 4.7.

Het plangebied grenst aan de Hoofdgroenstructuur en aan de Ecologische Hoofdgroenstructuur maar levert geen belemmeringen op voor deze structuren.

Wat betreft detailhandel. De uitbreiding van de Landmarkt is niet bedoeld voor de dagelijkse boodschappen, daarom is de kans nihil dat er een negatief effect op de bestaande winkelstructuur optreedt. Daarnaast voorziet het planvoornemen niet in de vestiging van detailhandel in bedrijfsunits en daarmee heeft ook dit deel van het planvoornemen geen effect op de winkelstructuur.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten     

Op basis van het principe van 'een goede ruimtelijke ordening' moet er worden gemotiveerd dat met dit initiatief geen nadelige gevolgen ontstaan naar de omgeving en / of dat er geen milieukundige bezwaren zijn om aan het initiatief medewerking te verlenen. Onder meer moet er een verantwoording worden gegeven van de volgende aspecten:

  • Bedrijven- en Milieuzonering;
  • Flora en Fauna;
  • Waterhuishoudkundige situatie (watertoets);
  • Bodem (milieukundig);
  • Luchtkwaliteit;
  • Verkeer en Parkeren;
  • Externe Veiligheid;
  • Archeologie.

Dit hoofdstuk bevat de verschillende relevante omgevingsaspecten. De onderzoeken naar de aspecten bedrijven- en milieuzonering, water, luchtkwaliteit en externe veiligheid zijn uitgevoerd door IDDS.

4.1 Bedrijven- en milieuzonering     

Kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang, dat bij de ontwikkeling van bedrijfsmatige activiteiten:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • de bedrijfsvoering/milieuruimte van de betreffende bedrijven niet wordt ingeperkt als gevolg van de beoogde ontwikkelingen.

In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee Voorbeeld Staten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de ' Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'. De aanpak van milieuzonering in het vigerende bestemmingsplan is gebaseerd op de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging'). De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de SvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.

Schellingwoude en het plangebied zijn gemengd gebied aangezien dit een gebied is met matige functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals kleine bedrijven. Daarnaast ligt Schellingwoude direct langs hoofdinfrastructuur (ringweg A10). Het is dus verdedigbaar dat het omgevingstype gemengd gebied van toepassing is op het plangebied.

Onderzoek

Het planvoornemen bestaat uit diverse onderdelen. Te weten:

  • Uitbreiding versmarkt;
  • Realisatie van twee food gerelateerde bedrijfsverzamelgebouwen.

Uitbreiding versmarkt

De versmarkt wil transformeren van een traditionele versmarkt naar een gemende bedrijfsvoering. Hier voor is een bescheiden uitbreiding van de versmarkt noodzakelijk. Binnen het huidige bestemmingsplan is de versmarkt al bestemd inclusief de mogelijkheid ondergeschikte horeca. Voor de uitbreiding van de versmarkt is reeds een vergunning verleend om te mogen afwijken van het vigerende bestemmingsplan. De uitbreiding is in het kader van de vergunningverlening getoetst op de afstanden naar de omliggende woonbebouwing.

De versmarkt is te typeren als een bedrijf in categorie B. Dit vereist alleen een bouwkundige scheiding ten opzichte van de milieugevoelige functies in de omgeving. Aan die vereiste wordt in de huidige situatie voldaan en in de nieuwe situatie blijft dat het geval. De dichtstbijzijnde woning ligt op ruim 40 meter afstand van het gebouw van de Landmarkt en op circa 10 meter afstand van het perceel van de Landmarkt. Beide afstanden worden in de nieuwe situatie niet verkleind.

Er is zorgvuldigheidshalve onderzoek uitgevoerd naar de akoestische gevolgen van de uitbreiding (toename autoverkeer) op de omliggende woningen. Dit onderzoek is bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt echter dat geen sprake is van significante toenames van de geluidsbelasting, ook in de In de drukste periode (vrijdagmiddag/avond) van de week. De uitbreiding van de Landmarkt houdt dan ook geen (onevenredige) verslechtering in van het woon- en leefklimaat in de omliggende woningen.

Realisatie twee food gerelateerde bedrijfsverzamelgebouwen

Naast de uitbreiding van de versmarkt, worden er twee food gerelateerde bedrijfsverzamelgebouwen gerealiseerd met resp. 5 en 6 units. Uitgangspunten zijn dat de units elk niet groter worden dan 200 m² bvo en dat er een relatie moet zijn met de reeds aanwezige versmarkt. Daarom wordt alleen voedsel gerelateerde branches toegestaan.

Ter uitwerking is een specifieke bedrijvenlijst opgenomen in het bestemmingsplan (Bijlage 2 & Bijlage 3 bij de regels), met daarop de bedrijven die inpasbaar worden geacht in de bedrijfsverzamelgebouwen. Ten eerste is daarbij de bedrijvenlijst van het geldende bestemmingsplan gebruikt, die gebaseerd is op de SvB functiemenging. Vervolgens die lijst ontdaan van bedrijven die niet voedselgerelateerd zijn. Dit betreffen de volgende bedrijfstypen.

SBI-code '2008 Omschrijving Categorie Milieu

categorie
Grootste afst. gemengd gebied Aspect
101, Vleeswaren en vleesconservenfabrieken, p.o. <200m2 B 3.1 30 m Geluid (30 m)

Geur (10 m)

Stof (0 m)

Gevaar (0 m)
1052 Consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m²

B 2 10 m Geluid (10 m)

Geur (0 m)

Stof (0 m)

Gevaar (0 m)
1071 Brood en banketbakkerijen < 7.500 kg meel per week B 2 10 m Geluid (10 m)

Geur (10 m)

Stof (0 m)

Gevaar (0 m)
10821 Vervaardiging chocola en suikerwerk met p.o. <= 200 m²

B 2 10 m Geluid (10 m)

Geur (10 m)

Stof (0 m)

Gevaar (0 m)
10821 suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m²

B 2 10 m Geluid (10 m)

Geur (10 m)

Stof (0 m)

Gevaar (0 m)
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d.

B 2 10 m Geluid (10 m)

Geur (0 m)

Stof (0 m)

Gevaar (0 m)

Tabel 4.1 toegelaten bedrijfscategorieën

Gelet op de afstanden tot de omliggende woningen is het mogelijk de lijst aan te vullen met voedselgerelateerde bedrijven uit de Voorbeeld Staat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen, voor zover de indicatie voor vrachtverkeer niet hoger is dan 1. Gezien de nabijheid van de A10 en de mix van functies in de omgeving, zijn de richtafstanden daarbij gecorrigeerd naar het omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit heeft geresulteerd in een lijst met voedselgerelateerde bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 (gecorrigeerde richtafstand van 50 m, maatgevend aspect is geluid. Voor stof en geur gelden kleinere richtafstanden van 30 meter. Voor gevaar geldt een ongecorrigeerde afstand van maximaal 50 meter. Voor hogere milieucategorieën zijn de afstanden tot de omliggende woningen te kort en qua aard passen hogere milieucategorieën ook niet in de omgeving. Ten aanzien van bedrijven in milieucategorie 3.2 geldt dat voor een klein gedeelte van de geplande bedrijfsverzamelgebouwen niet aan de richtafstanden tot de noordelijk gelegen woningen voldaan kan worden. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op 43,8 meter. Bij het bepalen van die afstand is rekening gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van een aanbouw achter die woning met een diepte van 4 meter. Middels het aanbrengen van een interne zonering zullen activiteiten in categorie 3.2 worden uitgesloten binnen een afstand van 50 meter tot de omliggende woningen. Milieucategorie 3.1 is daar de maximale milieucategorie. Voor het overige is dat categorie 3.2.

De opgestelde bedrijvenlijst is hierna weergegeven.

SBI-code '2008 Omschrijving Categorie Milieucategorie Grootste afst. gemengd gebied Aspect
102 Visverwerkingsbedrijven, verwerken anderszins tot 300m2 B 3.1 30 m Geluid (30 m)

Geur (30 m)

Stof (0 m)

Gevaar (0 m)
1031 Aardappelproducten, vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m2 B 3.1 30 m Geluid (30 m)

Geur (30 m)

Stof (0 m)

Gevaar (30 m)
1032, 1039 Groente- en fruitconservenfabrieken, jam

B 3.2 50 m Geluid (50 m)

Geur (30 m)

Stof (0 m)

Gevaar (10 m)

Tabel 4.2 aanvullende bedrijfscategorieën

Uitgaande van bovenstaande tabellen en uitgaande van de beschreven, interne zonering, zal sprake blijven van een goed woon- en leefklimaat in de omliggende woningen.

verplicht

Afbeelding richtafstanden en zonering bedrijf - woningen

Geluid

Geluid wegverkeerslawaai

Zorgvuldigheid halve is onderzoek uitgevoerd naar de akoestische gevolgen van de bedrijfsverzamelgebouwen. Dit onderzoek is als bijlage 2 opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat geen sprake is van significante toenames van de geluidsbelasting als gevolg van het vervoer van personen en/of goederen.

Geluid industrielawaai

Door Buro DB en het geluidburo is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 3 bijgesloten.

Voor de realisatie van het planvoornemen zijn binnen het aspect industrielawaai verschillende geluidsbronnen relevant. Het gaat enerzijds om het geluid van activiteiten op het terrein zoals het geluid van installaties (op het terrein en op of aan gebouwen), stemgeluid van terrassen en het parkeren van auto's op het parkeerterrein. Daarnaast is er sprake van indirecte hinder in de omgeving als gevolg van mobiele geluidsbronnen zoals personenauto's van bezoekers en vrachtwagens voor laden en lossen van goederen.

In het akoestisch onderzoek industrielawaai is het geluid van de verschillende geluidsbronnen beoordeeld aan de kenmerken van een goede ruimtelijke ordening en de randvoorwaarden voor een goed woon- en leefklimaat. Hierbij is dan ook de verwachten geluidsbelasting bij de in de omgeving van het plangebied aanwezige geluidsgevoelige bestemmingen (woningen) bepaald en beoordeeld. Het beoordelingskader daarbij is de VNG-uitgave 'bedrijven en milieuzonering' en de daarin opgenomen richtwaarden voor de geluidsbelasting.

Voor de indirecte hinder van voertuigen die rijden van en naar de Landmarkt geldt een voorkeurswaarde van 50 dB(A) (etmaal) met een bandbreedte tot 65 dB(A). Voor de dagperiode (tussen 10.00 en 19.00) komt dat neer op een voorkeurswaarde van 50 dB(A) en voor de avondperiode (tussen 19.00 en 22.00) van 45 dB(A).

Met behulp van een opgesteld geluidsmodel zijn de geluidsberekeningen uitgevoerd en is de te verwachten geluidsbelasting op maatgevende omliggende woningen bepaald. Uit het onderzoek volgt dat in alle gevallen wordt voldaan aan de richt- of grenswaarde voor het geluid van de verschillende geluidsbronnen en -typen. De maatgevende toetslocatie voor het geluid vanaf het terrein is de achtergevel van de woning aan de Schellingwouderdijk 337. De verkeersbewegingen van auto's en vrachtwagens op het terrein van de Landmarkt zijn daarbij de meest bepalende geluidsbronnen. Voor het geluid van de indirecte hinder (verkeer van en naar de Landmarkt) is het toetspunt op de woning Schellingwouderdijk 337 de maatgevende toetslocatie.

Conclusie bedrijven- en milieuzonering

De kortste afstand van de twee nieuwe bedrijfsverzamelgebouwen tot de bestaande woningen is circa 43,8 meter. Dit betekent dat een klein deel van het bedrijfsverzamelgebouw binnen de 50 meter zone valt. In dit deel wordt maximaal categorie 3.1 bedrijven toegestaan. In het deel buiten de 50 meter zone is maximaal categorie 3.2 toegestaan.

Hiermee wordt voldoende afstand gecreëerd tot de omliggende woonbebouwing, conform het huidige beleid van het bestemmingsplan met de SvB-functiemenging.

In dit bestemmingsplan is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarin is geregeld dat een bedrijf, dat niet past binnen de richtafstanden van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsnog kan worden toegelaten indien het bedrijf qua daadwerkelijke milieubelasting wel voor vestiging in aanmerking komt (het bedrijf kan qua milieubelasting geacht worden te behoren tot een lagere milieucategorie).

Uit het akoestisch onderzoek industrielawaai volgt dat het planvoornemen past binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening. Bij de woningen rondom het terrein is vanuit het aspect geluid, na realisatie van het plan, sprake van een goed woon- en leefklimaat. Vanuit het oogpunt van geluid kan het bestemmingsplan dan ook zonder verdere maatregelen en/of voorzieningen worden gerealiseerd.

4.2 Flora en fauna     

Voor het plan zijn de effecten op beschermde soorten en op beschermde gebieden beoordeeld.

Beoordeling effecten geplande ingreep op beschermde soorten

In 2011 is reeds een onderzoek verricht naar de flora en fauna in het plangebied. Uit dit onderzoek bleek dat er geen negatieve conclusies zijn ten aanzien van flora en fauna. IDDS adviseerde om een nieuw onderzoek uit te voeren omdat het voorgaande onderzoek verouderd is. In februari 2016 is derhalve een nieuw flora en fauna onderzoek uitgevoerd door IDDS. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.

Onderstaand worden de geplande ontwikkelingen in het plangebied en hun invloed op de vastgestelde soorten getoetst aan de Flora- en faunawet.

Grondgebonden zoogdieren:

Tijdens het veldbezoek zijn geen grondgebonden zoogdieren aangetroffen. Sporen of verblijfplaatsen van zoogdieren zijn evenmin aangetroffen. Geplande ontwikkelingen in het plangebied hebben geen invloed op deze soorten.

Vleermuizen:

Vleermuizen en sporen van vleermuizen zijn niet waargenomen. Nader onderzoek naar vleermuizen wordt niet nodig geacht.

Vogels:

Er zijn geen nesten gevonden van jaarrond beschermde vogels. Voor alle vogels geldt dat zij bescherming genieten zodra ze nestelen. Bij het rooien van de bomen moet verstoring van broedvogels (al dan niet strikt beschermd) voorkomen worden. Dit kan door het verwijderen van beplanting buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen geldt geen standaard periode.

De periode verschilt per soort. Globaal betreft het de periode maart tot augustus. Indien werkzaamheden binnen dit seizoen gepland zijn, wordt aanbevolen deze pas uit te voeren indien vooraf is vastgesteld dat er geen verstoring van broedvogels zal plaatsvinden.

Conclusie: de geplande ontwikkelingen in het plangebied hebben geen invloed op de vastgestelde soorten.

Amfibieën en reptielen:

Amfibieën en reptielen zij niet waargenomen tijdens het bezoek. De geplande ontwikkelingen in het plangebied hebben geen invloed op deze categorie dieren.

Vaatplanten:

Zeldzame varens, grassen, orchideeën of andere planten uit tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet zijn het plangebied niet gevonden. Conclusie: de aanwezige vaatplanten staan ontwikkelingen niet in de weg.

Overige beschermde soorten:

Het plangebied is qua biotoop niet geschikt voor de in de flora en faunawet beschermde vlinders en libellen. De literatuur maakt ook geen melding van waarnemingen hiervan in het

Conclusie Flora en fauna beschermde soorten

In onderstaande tabel zijn de onderzoeksresultaten per soortgroep nog een keer samengevat.

Soort(groep) Ingreep verstorend Nader onderzoek Ontheffing Bijzonderheden/ opmerkingen
Grondgebonden zoogdieren Nee Nee Nee Geen strikter beschermde soorten aanwezig
Vleermuizen Nee Nee Nee Geen gebouw/holtes bewonende soorten aanwezig
Vogels Nee Nee Nee Werk buiten het broedseizoen
Amfibieën Nee Nee Nee Geen strikter beschermde soorten aanwezig
Vaatplanten Nee Nee Nee Geen strikter beschermde soorten aanwezig

Het aspect flora en fauna levert geen belemmeringen op voor het planvoornemen.

Tot slot, in subparagraaf 3.3.3 is beschreven dat het plangebied grenst aan de Hoofdgroenstructuur. Doordat het plangebied niet gelegen is binnen deze structuur hoeven ingrepen niet beoordeeld te worden door de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC).

Beoordeling effecten geplande ingreep op beschermde gebieden

In de omgeving van het plangebied (binnen 10 km) zijn verschillende Natura 2000-gebieden aanwezig, waarvan het ‘Markermeer & IJmeer’ het meest nabijgelegen is.

De realisatie van dit plan zorgt voor de emissie van stikstof doordat de bouwactiviteiten verkeersbewegingen genereren en er (mobiele) werktuigen voorzien van verbrandingsmotoren op de bouwplaats in werking zijn. Na realisatie van dit plan zijn als emissiebronnen relevant de verkeersbewegingen die als gevolg van dit plan worden gegenereerd en eventuele verbrandingsinstallaties die worden gebruikt om het pand te verwarmen.

Om te onderzoeken of het plan leidt tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 5 bijgevoegd.

Uit de berekeningen blijkt voor zowel voor de bouwfase van de uitbreiding van de Landmarkt als voor de toekomstige gebruiksfase ervan het volgende: Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Dit houdt in dat, met betrekking tot stikstofdepositie, negatieve effecten op stikstofgevoelige habitaten leefgebieden zijn uit te sluiten. De natuurlijke kenmerken van de stikstofgevoelige gebieden blijven onaangetast. Hieruit wordt geconcludeerd dat het plan wordt uitgezonderd van de vergunningplicht.

Conclusie Flora en fauna gebiedsbescherming

Uit de berekeningen blijkt de realisatie van het plan niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Op grond van de Wet Natuurbescherming geldt een vrijstelling van de vergunningplicht en is nader onderzoek niet nodig. De Wet natuurbescherming vormt dan ook geen belemmering.

4.3 Water     

Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen en onderbouwingen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf.

Toename verhard oppervlak

In de toelichting op het vigerende bestemmingsplan, is het volgende opgenomen ten aanzien van mogelijke ontwikkelingen: "Ten aanzien van de ontwikkelingen die indirect zijn bestemd in dit bestemmingsplan wordt opgemerkt dat hierbij geen verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen geldt aangezien het verhardingstoenames betreft minder 800 m² ".

In de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is opgenomen dat het niet toegestaan is zonder vergunning van het Waterschap neerslag versneld af te laten voeren door realisatie van bebouwing of bestrating van 800 m² of meer.

Grote ontwikkelingen die een significante invloed hebben op het watersysteem leidt tot overleg met elkaar en daarbij wordt per plan bekeken welke compenserende maatregelen uitgevoerd moeten worden. Uitgangspunt is dat bij nieuwe ontwikkelingen in overleg met de waterbeheerder de watercompensatie wordt bepaald.

Planvoornemen

Het plangebied is in de bestaande situatie al grotendeels verhard (2828 m2) met stelconplaten en bebouwing. Door de realisatie van het planvoornemen neemt het verhard oppervlak toe met 1156m2. Het verhard oppervlak beslaat in de nieuwe situatie 3984m2. In onderstaande afbeelding is de berekening van het verhard oppervlak weergegeven.

verplicht

Afbeelding berekening verhard oppervlak, bestaand vs. nieuw

Watercompensatie

Bij een toename tussen de 800 m² en 2000 m² is het uitgangspunt dat nieuw oppervlaktewater wordt gerealiseerd ter grootte van 15% van de toename van het verhard oppervlak. Dit betekent dat 15% van 1156 m2 gecompenseerd moet worden, in totaal 173,4m2. Dit oppervlak wordt gerealiseerd door het gebruik van een waterbergende tank op het terrein (inhoud 22,5m3, oppervlak 63,7m2). en (indien nodig) door het omzetten van een deel van de gronden van de noordzijde van het terrein naar water, waarbij de bestaande watergang wordt verbreed. Dit wordt in overleg met het Hoogheemraadschap nader bepaald.

Beschrijving watersysteem

Het plangebied van de Landmarkt is omringd door waterlopen en bevindt zich in het waterlandsboezempeilgebied met een streefpeil van NAP-1,56 meter.

Afkoppelen

Het afvloeiende hemelwater van de bebouwing is in principe schoon. De voorkeur gaat er daarom naar uit om geen hemelwater naar de rioolwaterzuivering te transporteren, maar dit rechtstreeks naar het oppervlaktewater af te voeren of het ter plaatse te infiltreren in de bodem. Hemelwater zal in de beoogde situatie afstromen naar het aangrenzende oppervlaktewater of worden hergebruikt.

Het afstromend hemelwater van het parkeerterrein zal aangesloten worden op de riolering in verband me de mogelijke aanwezigheid van verontreinigingen.

Primaire waterkering

Naast het planvoornemen is de Schellingwouderdijk gelegen. Deze dijk is opgenomen als zijnde primaire waterkering. Het plangebied ligt deels binnen de beschermingszone van deze dijk. Echter zal door de werkzaamheden de stabiliteit van de dijk niet aangetast worden. Een Keur/Waterwet-vergunning is dan ook niet noodzakelijk.

Klimaatbestendige inrichting

Om wateroverlast te voorkomen adviseert het hoogheemraadschap het plangebied/vloerpeil met voldoende drooglegging te realiseren. Daarnaast zijn er wellicht mogelijkheden in het vertragen van de versnelde afvoer van de verhardingstoename waardoor de compensatie in alternatieve waterbergingsvormen (groene daken) kan worden gevonden.

Riolering

Uitgangspunt is schone dakoppervlakken/verharding rechtstreeks op het oppervlaktewater lozen. Wellicht dat de parkeerplaatsen door middel van greppelstructuren (i.p.v. riolering en kolken) kunnen afwateren. Waarbij de greppels tevens een zuiverende randvoorziening vormen voor afstromend regenwater van de parkeerplaatsen.

Waterkering

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de waterkering Schellingwouderdijk. Een deel van het perceel van de Landmarkt ligt binnen de beschermingszone B van deze waterkering. Het gedeelte van de uitbreiding van de Landmarkt ligt echter op de achterzijde van het perceel op voldoende afstand van de waterkering. Aan de waterkering zijde/voorzijde van de Landmarkt vinden geen uitbreidingen plaats. De waterkeringbelangen geven geen beperkingen voor de uitbreidingsplannen.

Beheer en onderhoud

Voor het onderhoud van de waterlopen is het belangrijk dat deze goed bereikbaar zijn voor onderhoudsmaterieel. Hier dient op de oevers van het plangebied rekening mee worden gehouden. Obstakelvrije zones voor onderhoudsvoertuigen langs de waterlopen en de begroeiing langs het water beperken.

Conclusie watertoets

Het verhard oppervlak van het planvoornemen neemt (worst-case) toe met 1156 m2. Het watercompensatiepercentage in de waterlandsboezem bedraagt 15%. Een oppervlakte van totaal 173,4m2 moet gecompenseerd worden. Dit wordt gerealiseerd door het gebruik van een tank en (indien nodig) door het omzetten van een deel van de gronden naar water waarbij de sloot wordt verbreed. In overleg met het Hoogheemraadschap wordt de watercompensatie-opgave verder uitgewerkt.

Het afstromende schone hemelwater van de gebouwen wordt afgevoerd naar de sloten. Het afstromend water van het parkeerterrein moet worden aangesloten op de riolering in verband met mogelijke verontreiniging. Als alternatieve oplossing zou nog overwogen kunnen worden aan een greppelstructuur als zuiverende randvoorziening aan te brengen op het parkeerterrein, zodat het hemelwater van het parkeerterrein ook afgevoerd kan worden naar het omliggende oppervlaktewater. De Schellingwouderdijk, een primaire waterkering, geeft geen beperkingen voor de uitbreidingsplannen. Een vergunning in het kader van de Waterwet is daarom niet noodzakelijk. Tijdens de planologische procedure rondom het bestemmingsplan, zal het Hoogheemraadschap de plannen verder beoordelen In het kader van het vooroverleg wordt het bestemmingsplan toegezonden naar het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

4.4 Bodem     

IDDS heeft in maart 2016 een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Doel van het onderzoek was op basis van de locatie specifieke informatie (historie en huidige situatie) vast te stellen in hoeverre een verontreiniging van de bodem verwacht kan worden. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

Conclusie bodem

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat op de locatie diverse aandachtspunten aanwezig zijn, te weten:

  • mogelijke verontreiniging met asbest;
  • sterke verontreinigingen met zink en PAK;
  • gedempte watergangen (onbekend met welk materiaal);
  • mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven;
  • mogelijke aanwezige sterke gehalten conform de bodemkwaliteitskaart.

Geadviseerd wordt ook een milieukundig bodemonderzoek uit te voeren.

Voor het bestemmingsplan is het niet nodig de bestaande rapportages te actualiseren. Het is niet aannemelijk dat te veronderstellen - gelet op het huidige gebruik - dat de situatie is verslechterd. Het bodemonderzoek wordt wel geactualiseerd bij het indienen van de omgevingsvergunning voor realisatie de ambachtelijke food gerelateerde bedrijven

4.5 Archeologie     

Door de gemeente Amsterdam is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in 2011. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 0,50 meter onder het maaiveld en een oppervlakte groter dan 10.000 m2. Hiervan is geen sprake bij de het voorgenomen initiatief.

Conclusie archeologie

Er is geen verder onderzoek naar archeologie noodzakelijk.

4.6 Luchtkwaliteit     

Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect van een project relevant is voor de luchtkwaliteit.

Conform het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen' draagt een besluit met betrekking tot een project niet in betekenende mate bij indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van het besluit, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt. Bij ministeriële regeling kunnen categorieën van gevallen worden aangewezen waarbij een besluit, aangaande een project, in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt. De aanwijzing kan onder meer betrekking hebben op een besluit met betrekking tot één of meer daarbij genoemde categorieën van:

  • inrichtingen;
  • infrastructuur;
  • kantoorlocaties;
  • woningbouwlocaties.

In de regeling zijn categoriale gevallen opgenomen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze categorieën hebben betrekking op inrichtingen, kantoren en woningbouwlocaties, infrastructuur en activiteiten of handelingen. Dit planvoornemen valt niet binnen één van deze categorieën.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Het planvoornemen is getoetst middels deze rekentool. In deze rekentool moet de extra verkeersgeneratie van het planvoornemen ingevoerd worden. Deze verkeersgeneratie is in hoofdstuk 4 van het door Goudappel Coffeng (kenmerk VAD008/Bkd, d.d. 17 augustus 2017) uitgevoerde Verkeersonderzoek Landmarkt Schellingwoude berekent. In de huidige situatie zorgt de Landmarkt voor een verkeersaantrekkende werking van circa 1.400 motorvoertuigbewegingen per werkdag.

Uitgaande van de huidige verkeersgegevens en de kengetallen uit het CROW is in het Verkeersonderzoek berekent dat het planvoornemen (uitbreiding inclusief realisatie van verschillende horecafuncties) circa 600 motorvoertuigen extra per etmaal van en naar het terrein van de Landmarkt genereert. (Voor de toelichting, zie pp. 17-19 en de samenvattende tabel 4.2 op pagina 19 uit het Verkeersonderzoek Landmarkt Schellingwoude zoals hierboven al aangehaald). Op basis van een telling is het aandeel (klein en groot) vrachtverkeer voor de meeste uitbreidingen geschat op 3%, voor de food gerelateerde ambachtelijke toeleveranciers wordt echter uitgegaan van 40% aandeel vrachtverkeer, aangezien de geproduceerde goederen op deze locatie verplaatst moeten worden.

Om nu deze gegevens correct in te voeren in de NIBM-rekentool, is uitgegaan van de totalen: 600 extra motorvoertuigbewegingen waarvan 30 door vrachtverkeer, wat neerkomt op 5%. Ingevuld in de NIBM-rekentool (waarbij worst case uitgegaan wordt van 2017 als jaar van planrealisatie - immers dan worden de hoogste emissiefactoren gehanteerd omdat men aanneemt dat motoren in de toekomst alleen maar schoner zullen worden) geeft dat:

verplicht

Figuur 4.2 Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit

Conclusie luchtkwaliteit

Gezien de uitkomst van bovenstaande tool blijkt dat het planvoornemen niet in betekende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk. Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Verkeer en parkeren     

Door onderzoeksbureau Goudappel Coffeng is in december 2017 een verkeersonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. In het onderzoek zijn achtereenvolgens de volgende aspecten behandeld;

  • de huidige verkeersstromen bij de toegang tot de Landmarkt;
  • de huidige verkeersstromen op de Liergouw;
  • verkeerseffecten van uitbreidingsplannen;
  • de parkeervraag en het parkeeraanbod.

Conclusie verkeer en parkeren

Verkeer

Het terrein van de Landmarkt is aangesloten op de Schellingwouderdijk. Om bezoekers te stimuleren gebruik te maken van de route via Schellingwouderdijk en Durgerdammerdijk om van en naar de Landmarkt te reizen is met bebording een verplichte rijrichting aangeduid, zowel aan de zijde van de Landmarkt als aan de zijde van de Zuiderzeeweg. Daarnaast geldt een vrachtwagenverbod op de Schellingwouderdijk ten noordwesten van de uitrit van de Landmarkt.

Tellingen op vier verschillende meetdagen (8:00-17:00) bij de toegang tot de Landmarkt laten zien dat bevoorradingsverkeer verspreid over de dag arriveert en vertrekt. Bezoekers van de Landmarkt komen met name in de middag. Het vrachtwagenverbod wordt goed nageleefd. Dat geldt minder voor de verplichte rijrichting: circa 10% van de voertuigen volgt bij vertrek vanuit de Landmarkt de verplichte rijrichting niet op.

Op het kruispunt Schellingwouderdijk/Liergouw zijn ook op twee dagen de verkeersstromen gemeten. Het meeste verkeer gebruikt dit kruispunt tussen de Liergouw en Schellingwoude of andersom (60%).

Toch is er ook een noemenswaardig aandeel voertuigen dat vanaf de Liergouw afslaat richting Landmarkt: 12% - terwijl deze rijrichting niet is toegestaan.

Een analyse met de Wegenscan leert dat de capaciteit van de Liergouw, Schellingwouderdijk en Durgerdammerdijk ruim voldoende is voor het geschatte aantal motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde werkdag in zowel de referentie- als plansituatie.

Voor de uitbreidingsplannen van de Landmarkt wordt een toename van circa 600 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal verwacht. Door naleving van het vrachtwagenverbod en een beperkt aandeel mensen die een verkeersovertreding maakt bij de verplichte rijrichting is de verwachting dat circa 80 voertuigen daarvan op hun reis van of naar de Landmarkt de Liergouw zullen benutten. Voor de wegcapaciteit vormt dit geen probleem. Ook als meerdere verkeersovertredingen zouden volgen, dan nog is er vanuit de verkeersveilige wegvakcapaciteit op de Liergouw geen probleem te verwachten: er is nog een restcapaciteit beschikbaar voor circa 1.250 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Naleving van de gewenste en verplicht gestelde rijrichting van en naar de Landmarkt is echter wel een voorwaarde om te voorkomen dat verkeer uitwijkt naar de Liergouw. Om de gewenste (‘verplichte’) rijrichting goed te kunnen handhaven is de aanwezigheid van de juiste bebording een voorwaarde. Bij de uitrit van de Landmarkt is dit nog niet geheel het geval: hier wordt de weggebruiker geduid op ‘eenrichtingsverkeer’ terwijl er eigenlijk sprake is van een ‘verplichte rijrichting’.

Voor het beperken van het verkeer op de Liergouw van/naar de Landmarkt, hoewel dat vanuit de verkeerskundige toets met de Wegenscan niet nodig is, zou handhaving op de verkeersregels een mogelijkheid zijn om dit te realiseren. De huidige situatie met bebording op de Zuiderzeeweg en het begin van de Liergouw is namelijk voldoende duidelijk vormgegeven.

Parkeren

Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen is gebruik gemaakt van de minimum CROW-parkeerkencijfers voor zeer sterk stedelijk gebied ‘schil centrum’ (inclusief een reductie van 25% conform het parkeernormenbeleid van de gemeente Amsterdam).

Op basis van de parkeerbalans uit het verkeersonderzoek Landmarkt Schellingwoude (bijlage 7) blijkt dat het parkeeraanbod met 118 parkeerplaatsen voldoende is om de extra parkeervraag van de nieuwe functies op te vangen. De Landmarkt voldoet met deze 118 parkeerplaatsen op eigen terrein aan het Parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam.

Uit de parkeerbalans blijkt dat op basis van de gemeentelijke parkeernormen de minimale totale parkeerbehoefte 82 en de maximale parkeerbehoefte 129 parkeerplaatsen bedraagt. Hiervan zijn minimaal 74 parkeerplaatsen nodig voor de versmarkt. Er worden 118 parkeerplaatsen aangelegd. Als de parkeerplaatsen naar rato van de parkeernormen over de functies worden verdeeld dan zijn er in de nieuwe situatie 82 parkeerplaatsen bestemd voor de versmarkt met ondergeschikte horeca en 36 parkeerplaatsen voor de voedsel gerelateerde bedrijven met ondergeschikte horeca. Met deze 118 parkeerplaatsen op eigen terrein voldoet het plan aan het parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam.

Functie Parkeernorm minimaal Parkeernorm maximaal Eenheid Parkeerbehoefte minimaal Parkeerbehoefte maximaal
Landmarkt 2,2 4,2 Parkeerplaatsen per 100 m² BVO 44 84
Kleinschalige bedrijven 0,9 1,4 Parkeerplaatsen per 100 m² BVO 5 8
Horeca restaurant 8 10 Parkeerplaatsen per 100 m² BVO 40 50
Horeca café/bar/cafetaria 4 6 Parkeerplaatsen per 100 m² BVO 20 30
Subtotaal 109 172
Reductie 25% conform parkeernormenbeleid gemeente Amsterdam - 27 -43
Benodigd aantal parkeerplaatsen 82 129
Aantal huidige parkeerplaatsen 66
Aantal nieuwe parkeerplaatsen 52
Totaal parkeeraanbod 118
Conclusie: parkeeraanbod is 44% hoger dan minimale parkeerbehoefte. Er is sprake van een positieve parkeerbalans

Tabel parkeernormen en uitkomsten parkeerbalans

4.8 Externe veiligheid     

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Binnen het beleidskader staan twee begrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In dit kader is het van belang, dat de bezoekers van het planvoornemen gedefinieerd worden als beperkt kwetsbaar.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van één gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 PR-contour (die als harde wettelijke norm geldt) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrens door de 1% letaliteitsgrens of te wel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Voor de beoordeling van de risico's zijn de volgende bronnen geraadpleegd: risicokaart, Regeling Basisnet en informatie van de gemeente. Hierbij zijn de volgende onderdelen beoordeeld:

  • transport gevaarlijke stoffen over de weg;
  • transport gevaarlijke stoffen over het water;
  • transport gevaarlijke stoffen via een buisleiding;
  • risicovolle inrichtingen.

Aantal aanwezige personen

Voordat een beoordeling is uitgevoerd op bovenstaande aspecten is voor het worst-case scenario bepaald hoeveel extra personen aanwezig zijn in het planvoornemen. Hierbij is er vanuit gegaan dat er maximaal 58 extra's bezoeker per dag aanwezig zijn. Deze aantallen zijn gebaseerd het business-model (5% groei) dat ten grondslag ligt aan de wijziging.

In het businessmodel wordt uitgegaan van 5.500 bestaande klanten per week. Uitgaande van 5% groei is dit 275 extra bezoekers per week. Voor de worst-case benadering is er vanuit gegaan dat er 1,5 persoon per klant aanwezig is. Het totaal extra bezoekers komt hiermee op 412 extra klanten per week en in de dagperiode is dit 58 personen per dag (niet continue aanwezig).

Bovenstaande laat zien dat het aantal personen verspreid over de dag (niet continu) minimaal toeneemt op relatief grote afstand van de diverse transportroutes. Overigens geldt dat de bezoekers voldoende zelfredzaam zijn, aangezien het planvoornemen geen scholen, kinderdagverblijven of zorginstellingen betreft.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Nabij het planvoornemen is de Ringweg A10 - Zuiderzeeweg - Schellingwouderbrug - Amsterdam-Oost gelegen. Omdat transport van gevaarlijke stoffen niet toegestaan is door de tunnel, wordt de Zuiderzeeweg gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. De Zuiderzeeweg is circa 70 meter afstand van het planvoornemen gelegen.

De Zuiderzeeweg is opgenomen in de Regeling Basisnet, waarbij geen plaatsgebonden risico aanwezig is. Voor de verantwoording van het groepsrisico is de Handleiding Risicoanalyse Transport (Hart) geraadpleegd. Hieruit blijkt dat bij een dichtheid van 100 personen per hectare (conservatief), met aan beide zijde bebouwing, vanaf 3.160 tansportbewegingen een overschrijding plaats vindt van de 10% van de oriëntatiewaarde. Echter volgens de Regeling basisnet is sprake van maximaal 2.562 bewegingen. Daarnaast is de volgende tekst opgenomen in de toelichting van het huidige bestemmingsplan:

Uit de eindrapportage van de werkgroep voor het Basisnet Weg (d.d. 17 februari 2009) blijkt dat de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op de weg ligt. Er liggen dus geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contour. Het plan voldoet aan de grenswaarde en de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Uit hetzelfde eindrapport voor het Basisnet Weg blijkt dat voor deze weg het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. De personendichtheid binnen 200 meter van de weg is relatief laag: het gaat in totaal om 35 woningen, waarvan de dichtstbijzijnde (een woonboot) pas op circa 90 meter van de weg ligt, en een bestemming 'Gemengd' op ruim 50 meter afstand van de weg. Door de lage personen-dichtheid en de grotere afstand van de bestemmingen tot de weg is het groepsrisico laag (ruim beneden de oriëntatiewaarde) en neemt als gevolg van het bestemmingsplan niet toe. Daarom hoeft op grond van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geen verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld.

Transport gevaarlijke stoffen over het water

Langs het plangebied loopt de hoofdvaarweg van het IJ. Deze vaarweg kent een risicocontour waarbinnen geen risicogevoelige bebouwing mag worden gerealiseerd. Ten behoeve van het huidige bestemmingsplan is door AVIV een extern veiligheidsonderzoek uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek luiden als volgt:

  • Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van een prognose van de transportintensiteit opgenomen in de studie voor het IJ;
  • Er is geen plaatsgebonden risicocontour van 1.0*-10-6/jr. vastgesteld voor de route naar het Amsterdam-Rijnkanaal en de route naar het IJsselmeer;
  • Het plaatsgebonden risico langs deze vaarwegen vormt daarom geen belemmering voor nieuwbouwplannen langs de vaarweg;
  • Het transport van gevaarlijke stoffen leidt op beide vaarwegen niet tot een groepsrisico;
  • Er bleek geen groepsrisico aanwezig te zijn, dat wil zeggen er zijn geen ongevallen met meer dan 10 slachtoffers;
  • Het groepsrisico vormt daarom geen belemmering voor nieuwbouwplannen langs de vaarweg.
  • De gegevens uit dit onderzoek zijn vanwege dezelfde vaarbewegingen toepasbaar op plangebied 'Schellingwoude' en de herinrichting van de woonschepenligplaatsen in het Buiten IJ bij Schellingwoude. Daarmee vormt het groepsrisico ook voor de woonschepenligplaatsen langs de vaarweg geen belemmering.
  • Voor het bestemmingsplan 'Schellingwoude' gelden geen beperkingen en er behoeven geen maatregelen te worden genomen.

Bovenstaande laat zien, dat het planvoornemen gezien de afstand tot de vaarweg niet van invloed is op de hoogte en omvang van het groepsrisico. Ook in de worst-case benadering is de verwachting dat gezien de huidige hoogte van groepsrisico en minimale toename van personen verspreid in de dagperiode niet van invloed is op de hoogte is van het groepsrisico.

Transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Aan de oostkant van het planvoornemen is op circa 30 meter afstand een buisleiding aanwezig van de Gasunie (W-572-01). Het betreft een leiding met een uitwendige diameter van 15,98 Inch met een werkdruk van 40 bar (volgens de risicokaart). Ter plaatste van deze buisleiding geldt het bestemmingsplan Schellingwoude. In de toelichting op dit bestemmingsplan, blijkt dat er een QRA gemaakt is naar de risico's van deze buisleiding. Hieruit blijkt dat het plaatsgebonden risico (de 10-6 contour) op de buisleiding ligt. Tevens wordt aangegeven dat het groepsrisico ruimschoots lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en dat de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan lager is dan 10%. Het aantal personen binnen het invloedsgebied zal door planvoornemen in een worst-case scenario met maximaal 58 personen stijgen. Hierbij is van belang dat deze bezoekers maar een (kort) deel van de dag aanwezig zijn, waardoor het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde blijft. Tevens is de verwachting is dat gezien de afstanden het groepsrisico niet noemenswaardig toeneemt.

Risicovolle inrichtingen

In de directe omgeving van het planvoornemen is geen risicovolle inrichting gelegen. De dichtstbijzijnde inrichting (Mataal Magnus International) ligt op 1.400 m2. van het planvoornemen. Voor deze inrichting is geen plaatsgebonden risicocontour geprojecteerd op de risicokaart. De groepsrisico verantwoording is niet nodig aangezien het planvoornemen ruimschoots buiten het invloedsgebied ligt.

Conclusie externe veiligheid

Gelet op het bovenstaande, zijn op dit onderdeel geen belemmeringen geconstateerd voor het planvoornemen. Wel is een aantal transportmodaliteiten met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het planvoornemen gesitueerd. Echter zijn deze op voldoende afstand gelegen zodat er geen plaatsgebonden risicocontour aanwezig is, het groepsrisico niet toeneemt en ruim onder de gestelde normen blijft. Overigens neemt het aantal aanwezige personen wel toe, alleen is dit een minimale toename waarbij geen overschrijding is te verwachten van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

4.9 M.e.r.     

Plannen en activiteiten kunnen nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is geregeld dat in zulke gevallen een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.-plichtig zijn. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.-plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.

Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen. De vier bijlagen staan aangeduid als de onderdelen A, B, C en D:

  • Onderdeel A bevat de omschrijving van diverse begrippen die in het Besluit m.e.r. genoemd worden.
  • Onderdeel B is reeds vervallen.
  • Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is.
  • Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

Onderdeel C van het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en gevallen aan waarvoor een directe m.e.r.-plicht geldt. In dit onderdeel staan de activiteiten benoemd die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Een belangrijk verschil zit in de gevallen (kolom 2) waarop de activiteit betrekking heeft. De drempelwaarden die in 'kolom 2' gevallen' aangegeven staan, zijn in onderdeel D lager dan in onderdeel C.

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer zijn voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Het maakt daarvoor niet uit of het een activiteit onder of boven de D-drempel betreft. Voorafgaand aan de vergunningaanvraag of de ruimtelijke procedure dient een aparte beslissing te worden genomen dat geen MER nodig is. Voor de initiatiefnemer geldt dat hij moet melden dat er sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en er geldt dat hij hiervoor informatie moet aanleveren. Het bevoegd gezag moet vervolgens een formeel besluit nemen dat de initiatiefnemer bij zijn vergunningaanvraag moet voegen.

De nieuwe procedure is uitsluitend van toepassing op projecten die voorkomen in het Besluit m.e.r.. Indien kan worden aangetoond dat het project geen onderdeel uitmaakt van onderdeel C of D van het Besluit m.e.r., dan is de nieuwe procedure niet van toepassing.

Beoordeling

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie D (11.2), de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. De drempelwaarde voor een formele m.e.r.-beoordeling in het Besluit m.e.r. ligt op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.



Het planvoornemen ligt ruimschoots onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Omdat het planvoornemen wel een activiteit (uitbreiding bedrijfsvloeroppervlakte) betreft zoals genoemd in lijst D is een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig.

Kenmerken van het project

Het planvoornemen betreft de realisatie van de uitbreiding van de Landmarkt en de realisatie van twee bedrijfsverzamelgebouwen voor food gerelateerde bedrijven. De bedrijfsvoering van de Landmarkt en de CycleYou heeft een oppervlakte van 1794 m2. De totale oppervlakte van de bedrijfsvoering van de Landmarkt en de CycleYou bedraagt in de toekomstige situatie 2144 m2 bedragen. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van de food gerelateerde bedrijven bedraagt in totaal 748 m2.

De omvang van de totale bedrijfsvloeroppervlakte (2892m2) in de nieuwe situatie in relatie tot de drempelwaarden in lijst D is relatief klein.

Plaats van het project

Het plangebied ligt aan de Schellingwouderdijk 339-341 te Amsterdam en bevindt zich op het bestaande terrein van de Landmarkt.

Kenmerken potentiële effecten

Uit de beoordelingen en onderzoeken van de omgevingsaspecten blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het planvoornemen.

Conclusie

Op basis van de voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd, gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, dat er geen negatieve milieugevolgen aan de orde zijn. Daarmee hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Schellingwouderdijk 339-341.

Het bestemmingsplan Schellingwouderdijk 339-341 moet voldoen aan de bepalingen van de Wro en de daaruit volgende aanvullende regelingen. De Wro en het Bro stellen de digitalisering van ruimtelijke plannen en besluiten volgens daartoe gestelde standaarden verplicht. De digitaliserings- en standaardisatieverplichting is op 1 januari 2010 in werking getreden.

Het Bro stelt verplicht dat een bestemmingsplan in digitale vorm volgens de ro-standaarden voor de digitalisering wordt vastgesteld. Voor nieuwe bestemmingsplannen is er altijd een digitaal plan, welke prevaleert boven het analoge, afgedrukte plan.

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor vergelijkbaarheid (de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, het SVBP 2012) en is als digitaal plan (GML-bestand met bijbehorende bestanden) opgesteld.

5.1 Planvorm     

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken en betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Gekozen is voor een gedetailleerde planvorm. De Landmarkt wordt overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan bestemd tot 'Gemengd'. De regels voor deze bestemming zijn afgestemd op de reeds verleende vergunning voor de uitbreiding van de Landmarkt.

De bedrijfsunits worden bestemd als zijnde 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming wordt geregeld welke bedrijfsfuncties zijn toegestaan. Er is voor gekozen om een groot aantal functies toe te staan binnen deze bestemming, welke passend zijn op locatie, om de invulling van de units te bespoedigen en leegstaand te voorkomen.

5.2 Bestemmingsregeling     

De planregels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken. In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden de inleidende regels gegeven. In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is de bestemmingsregeling gegeven die geldt voor het plangebied. In Hoofdstuk 3 Algemene regels zijn de algemene regels opgenomen. Tot slot zijn in Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels de overgangs- en slotregels opgenomen.

In de onderstaande paragrafen wordt per artikel uiteengezet wat de functie van het artikel is binnen het bestemmingsplan.

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Bedrijf

Voor de nieuwe bedrijfsgebouwen in het plangebied is de bestemming Bedrijf opgenomen. In de specifieke gebruiksregels behorende bij deze bestemming is onder meer opgenomen welke bedrijven zijn toegestaan en wat de maximale oppervlakte mag zijn van de bedrijven. De maximaal toegestane bouw- en goothoogte is aangegeven op de verbeelding. Ter plaatste van het bestemmingsvlak moet worden voldaan aan het inrichtingsplan, dit is geborgd met een voorwaardelijke verplichting.

Gemengd

Voor de bedrijfsbebouwing en de uitbreiding hiervan welke in gebruik is door de Landmarkt en de CycleYou is evenals in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Gemengd opgenomen. De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor: overdekte markt ten behoeve van detailhandel in agrarische producten, detailhandel in, onderhoud van en verhuur van fietsen en horeca.

Groen

De gronden in het plangebied die niet in gebruik zijn ten behoeve van de Landmarkt, CycleYou, de nieuwe bedrijfsgebouwen of het parkeren zijn bestemd met Groen.

Verkeer

Het parkeerterrein en de verkeersvoorzieningen, zoals voetpaden, zijn in het plangebied bestemd met Verkeer. Ter plaatste van het bestemmingsvlak moet worden voldaan aan het inrichtingsplan, dit is geborgd met een voorwaardelijke verplichting.

Dubbelbestemmingen

Overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 3 en Waterstaat - Waterkering opgenomen in de regels en verbeelding van het voorliggende plan.

De voor 'Waarde - Archeologie 1' of 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

De voor 'Waterstaat - Waterkering ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.3 Hoofdstuk 3 en 4 Algemene regels en slotregels     

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

Het stadsdeel Noord van de gemeente Amsterdam heeft ingestemd met het planvoornemen dat mogelijk wordt gemaakt door het voorliggende bestemmingsplan, namelijk de nieuwbouw van bedrijfsunits ten behoeve van de food gerelateerde bedrijven. Het stadsdeel is zowel akkoord met de invulling van de units en de uitbreiding als de oppervlaktes hiervan. Ook de verleende vergunning van de uitbreiding van de Landmarkt is opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

6.1.1 Participatie     

Als onderdeel van de aanvraag voor de aangepaste bestemming is op 13 juni 2016 in overleg met de dorpsraad een bewonersavond georganiseerd. De grootste zorgen die genoemd werden waren verkeer en verkeersdruk.

Er is overlegd met de buren, de gemeente en de initiatiefnemer. Hieruit is gebleken dat de verkeerssituatie het afgelopen jaar is verbeterd. Er zijn de nodige maatregelen getroffen;

  • 30 kilometer bebording op de Schellingwouderdijk is helderder geworden
  • Op de rotonde zijn meerdere borden geplaatst met de juiste rijroute voor Landmarkt en een bord "landmarkt niet bereikbaar + verboden voor vrachtwagens" bij de ingang naar de Liergouw
  • Op de kruising Liergouw/Schellingwouderdijk is het middels verbrede stoep en palen vrijwel onmogelijk nog een bocht te maken met een vrachtwagen.
  • De uitrit van de Landmarkt is afgezet met tonnen en belijning aangebracht om zo een "dwingende" rijrichting te creëren. Ook is er op enkele zaterdagen geflyerd om de klanten die rijroute helder te maken. Overigens blijven bewoners op de uitrit parkeren waardoor er overzicht bij het uitrijden ontbreekt, wat tot verkeersonveilige situaties kan leiden.
  • De Landmarkt heeft de leveranciers een informatiemail gestuurd over de rijrichting en tevens gedurende 3 maanden actief chauffeurs nagebeld als ze "verkeerd" wegreden.
  • Er zijn snelheids "smileys" geplaatst gedurende enkele weken om hardrijders te attenderen.

Er is overleg geweest met de Dorpsraad en de Landmarkt heeft met de buurvrouw gesproken. Ook heeft het bedrijf tekeningen opgehangen in de winkel met hoe het gaat worden, waar mensen ook reacties kunnen achterlaten. Ook is er door de Landmarkt een brief onder de omwonenden verspreid waarin zij geïnformeerd zijn over de verleende vergunning voor de uitbreiding van de versmarkt en de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.

In het vervolg van de bestemmingsplan procedure heeft de Landmarkt een informatieavond georganiseerd.

6.1.2 Inspraak & Overleg artikel 3.1.1. Bro     

Het voorontwerpbestemmingsplan is op 16 augustus ter inzage gelegd door het dagelijks bestuur van bestuurscommissie Noord voor een periode van 6 weken. Ook is een inloopavond. georganiseerd om omwonenden te informeren. Tijdens deze periode konden inspraakreacties worden ingediend bij het algemeen bestuur van bestuurscommissie Noord. Tegelijkertijd heeft het vooroverleg artikel 3.1.1 Bro plaatsgevonden met de wettelijke overlegpartners.

De in totaal zijn 3 inspraakreacties en 1 vooroverlegreactie ontvangen. De ontvangen inspraakreacties en vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoordt in een “Nota Inspraak en Overleg”, zie hiervoor bijlage Bijlage 8. De nota heeft tot doel belangstellenden in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van de inspraak- en overlegreacties en het standpunt daarover van het dagelijks bestuur. Per reactie is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding heeft gegeven tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan.

Naar aanleiding van de ingediende reacties wordt het ontwerpbestemmingsplan op de volgende punten gewijzigd;

  • ter onderbouwing van de beantwoording van de inspraakreactie(s) aangaande het geluid van de bedrijfsactiviteiten op het terrein is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage aan de toelichting toegevoegd en is verwerkt in paragraaf 4.1 Bedrijven- en milieuzonering.
  • een vormvrije m.e.r. beoordeling is opgesteld en verwerkt in paragraaf 4.9 van de toelichting.
  • in subparagraaf 3.2.2 van de toelichting is de datum van vaststelling en inwerkingtreding van de herziene Provinciale Ruimtelijke Verordening aangepast.

6.1.3 Zienswijzen     

Na verwerking van ingekomen inspraak- en overlegreacties en behandeling in de bestuurscommissie Noord is de bestemmingsplanprocedure voortgezet met de formele start van de procedure. Het ontwerpbestemmingsplan is met ingang van 8 augustus 2019 zes weken ter inzage gelegd door het college van burgemeester en wethouders met de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen bij de gemeenteraad.

Naar aanleiding van de terinzagelegging is één zienswijze kenbaar gemaakt. Deze zienswijze is in de bijgevoegde nota zienswijzen (zie hiervoor Bijlage 9) samengevat en beantwoord.

De zienswijze leidt niet tot wijzigingen van het bestemmingsplan. De zienswijze leidt wel tot een aanvulling van de toelichting (op het onderdeel stikstof). Een onderzoek stikstofdepositie is uitgevoerd en toegevoegd aan het bestemmingsplan.

De gemeenteraad besluit op 12 maart 2020 over de beantwoording van de zienswijze en de vaststelling van het bestemmingsplan. Na vaststelling wordt het bestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen beroep in stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

In artikel 6.12 lid 1 Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een exploitatieplan verplicht is. Het bestemmingsplan zal een dergelijk bouwplan in houden. Echter gelden wel uitzonderingen op de noodzaak een exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 Wro. De belangrijkste uitzondering is, dat een exploitatieplan niet noodzakelijk is als het kostenverhaal van de grondexploitatie 'reeds anderszins is verzekerd'.

In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan, omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.

Er is een planschade overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer gesloten.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Schellingwouderdijk 339-341 van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Noord;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.N1801BPSTD-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Aanduidingsvlak     

een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding;

1.7 Archeologisch rapport     

een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

1.8 Agrarische producten     

de door de agrarische sector geproduceerde c.q. voortgebrachte en/of de hiervan gemaakte, danwel samengestelde producten zoals groente, fruit, brood, kaas, vis, vleeswaren, jam, honing of daarmee gelijk te stellen producten;

1.9 Automatenhal     

een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld;

1.10 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 Bebouwingspercentage     

een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd. Bij het ontbreken van een percentage geldt een bebouwingspercentage van 100%, tenzij is bepaald bijvoorbeeld in de vorm van een brutovloeroppervlak en verkoopvloeroppervlak zoals in de bestemming 'Gemengd';

1.12 Bedrijf     

het bedrijfsmatig (industrieel) vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen;

1.13 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van een persoon, die daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein ten behoeve van beheer of toezicht noodzakelijk is;

1.14 Bestaande bebouwing of gebruik     

bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.15 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 Bijbehorende bouwwerken     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.18 Bijgebouw     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 Bodemverstoring     

elke vorm van grondverzet;

1.20 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.22 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder en luifel;

1.23 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 Bouwperceelsgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.25 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.26 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 Brutovloeroppervlakte     

de totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.;

1.28 Cultuurhistorische waarde     

de waarde die kan worden toegekend aan een object, gebouw, terrein of structuur op basis van zijn sociaalhistorische, geschiedkundige, architectuurhistorische, (steden)bouwhistorische, archeologische of historisch-geografische karakteristiek;

1.29 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan ter plaatse en anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 Geldwisselkantoor     

een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld;

1.32 Gevellijn     

een op de verbeelding aangegeven lijn, waarop de gebouwen moeten worden opgericht;

1.33 Groenvoorzieningen     

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, groen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, taluds, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;

1.34 Groothandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen voor de aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.35 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.36 Horeca I     

fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.37 Horeca II     

nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccommodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.38 Horeca III     

café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.39 Horeca IV     

restaurant (restaurant, koffie- en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven);

1.40 Langzaamverkeer(sverbinding)     

verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers;

1.41 Maaiveld     

de hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.42 Opslag     

het bedrijfsmatig opslaan en verpakken goederen, niet zijnde detailhandel;

1.43 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.44 Peil     

onder peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een woonschip: het waterpeil;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;

1.45 Planregels     

de regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Schellingwouderdijk 339-341';

1.46 Seksinrichting     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijken inrichtingen;

1.47 Short stay     

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden;

1.48 Staat van Bedrijfsactiviteiten     

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.49 Supermarkt     

zelfbedieningszaak voor levensmiddelen en huishoudelijke producten;

1.50 Telefoneerinrichting of belhuis     

een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen;

1.51 Terras - onbebouwd     

een buiten de besloten ruimte liggend deel van het (horeca)bedrijf niet zijnde gebouwen waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het (horeca)bedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt;

1.52 Transport     

het bedrijfsmatig vervoeren van goederen en/of personen;

1.53 Verbeelding     

digitale of analoge kaart van het bestemmingsplan met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan aangewezen gronden, zijn aangegeven;

1.54 Verkeersvoorzieningen     

voorzieningen die een ondersteunende functie hebben op en langs een weg of verblijfsgebied, en die tot doel hebben de verkeersveiligheid te verbeteren, de doorstroming te bevorderen en de verkeerssituatie te verduidelijken. Hieronder moeten in elk geval worden begrepen: rotondes, voet- en fietspaden, bermen, bruggen, viaducten, geluidschermen, bushaltes, parkeervoorzieningen, verkeerslichten, lantaarnpalen en fietsenstallingen;

1.55 Verkoopvloeroppervlakte     

de verkoopruimte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten;

1.56 Verwijzing wettelijke regelingen     

bij verwijzing in de regels naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de ter inzage legging van het in werking treden van dit bestemmingsplan;

1.57 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee hij in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.58 Waterkering     

natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;

1.59 Waterstaatkundige werken     

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen en remmingswerken, uitgezonderd steigers;

1.60 Woning     

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bouwhoogte van een antenne-installatie     

tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager;

2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 Brutovloeroppervlakte van een gebouw     

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld;

2.4 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.5 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 Vloeroppervlakte     

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. uitsluitend food-gerelateerde bedrijven;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' uitsluitend horeca in de categorie horeca IV;
  3. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'terras' is een terras - onbebouwd ten behoeve van horeca IV toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

3.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

3.2.1 Bedrijfsgebouwen     

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte(m)' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede overkappingen, mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 meter bedragen;

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

3.3.1 Algemeen     

Het totaal oppervlak aan functies, zoals bedoeld in 3.1 onder sub a en b, mag binnen deze bestemming maximaal 748 m2 bvo bedragen, met dien verstande dat:

  1. voor de in lid 3.1 sub a genoemde functie geldt een maximale oppervlakte van 200 m2 brutovloeroppervlakte per bedrijfsvestiging;
  2. voor de lid 3.1 sub b genoemde functie geldt een maximale oppervlakte van 175 m2 brutovloeroppervlakte.
3.3.2 Toegestaan gebruik     

Voor bedrijven en horeca gelden de volgende gebruiksregels:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1' zijn bedrijven in categorie B, zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging en bedrijven tot en met categorie 3.1, zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein toegestaan;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2' zijn bedrijven in categorie B, zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging en bedrijven tot en met categorie 3.2, zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is uitsluitend horeca in categorie horeca IV toegestaan;
  4. de in lid 3.1 sub b genoemde functie is alleen toegestaan als de openingstijden vallen binnen de openingstijden van de in lid 4.1 sub a genoemde functie.
3.3.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor opslag van enigerlei materiaal dat direct zichtbaar is vanaf de openbare weg;
  2. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor zelfstandige kantoorruimte;
  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor kantoorruimte tot meer dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfsruimte.
3.3.4 Voorwaardelijke verplichting - inrichtingsplan     

Het gebruik van de gronden en gebouwen ten behoeve van het bepaalde in lid 3.1 onder a, b en c, is alleen toegestaan indien en zolang de gronden ter plaatse van de bestemmingen Groen en Verkeer zijn ingericht en in stand worden gehouden zoals in Bijlage 1 Inrichtingsplan bij de regels is aangegeven met uitzondering van het eerste jaar dat de gronden worden gebruikt voor het bepaalde in lid 3.1 onder a, b of c.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

  1. Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in 3.3.3 voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die:
    1. niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging of Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein voorkomt en niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën;
    2. al dan niet na uitbreiding of wijziging in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging of Staat van Bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein valt onder één categorie hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen onder de toegestane categorieën.
  2. Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in 3.3.4 voor een andere inrichting dan de in Bijlage 1 Inrichtingsplan bij de regels weergegeven inrichting, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatig en/ of veilig gebruik van de gronden en/of van de omliggende gronden, danwel voor een goede waterhuishouding en mits de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit zo min mogelijk wordt aangetast.

Artikel 4 Gemengd     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. overdekte markt ten behoeve van detailhandel in agrarische producten;
  2. detailhandel in, onderhoud van en verhuur van fietsen;
  3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca' horeca in de categorie horeca IV;
  4. kantoor;
  5. opslag;
  6. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'terras' is een terras - onbebouwd ten behoeve van horeca IV toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

4.2 Bouwregels     

Op en onder de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen:

4.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overbebouwing' een overkapping toegestaan;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is ten hoogste de aangegeven maximale goot- en bouwhoogte toegestaan.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 8 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van reclamezuilen mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 4.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

4.3.1 Algemeen     
  1. Het totaal oppervlak aan functies, zoals bedoeld in 4.1 onder sub a t/m sub e, mag binnen deze bestemming maximaal 2144 m2 bvo bedragen, met dien verstande dat:
    1. voor de in lid 4.1 sub a genoemde functie geldt een maximale oppervlakte van 1230 m² brutovloeroppervlakte;
    2. voor de in lid 4.1 sub b genoemde functie geldt een maximale oppervlakte van 227 m² verkoopvloeroppervlakte;
    3. voor de in lid 4.1 sub c genoemde functie geldt een maximale oppervlakte van 370 m² brutovloeroppervlakte;
    4. voor de in lid 4.1 sub d en e genoemde functie geldt een maximale oppervlakte van 317 m² brutovloeroppervlakte;
    5. voor de in lid 4.1 sub a genoemde functie geldt een maximale oppervlakte van 1040 m² verkoopvloeroppervlakte.
4.3.2 Toegestaan gebruik     

Voor bedrijven en horeca gelden de volgende gebruiksregels:

  1. voor de in lid 4.1 sub a genoemde functie geldt dat tevens detailhandel in niet agrarische producten is toegestaan tot een maximum van 30% ten aanzien van het maximaal toegestane verkoopvloeroppervlakte;
  2. voor de in lid 4.1 sub c genoemde functie geldt dat deze ondergeschikt en ten dienste van de onder lid 4.1 sub a genoemde functie moet zijn;
  3. de in lid 4.1 sub c genoemde functie is alleen toegestaan als de openingstijden vallen binnen de openingstijden van de in lid 4.1 sub a genoemde functie;
  4. voor de in lid 4.1 sub d genoemde functie geldt dat deze ondergeschikt en ten dienste van de onder lid 4.1 sub a en b genoemde functies moet zijn;
  5. voor de in lid 4.1 sub e genoemde functie geldt dat deze ondergeschikt en ten dienste van de onder lid 4.1 sub a en b genoemde functies moet zijn.
4.3.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. een supermarkt of daarmee gelijk te stellen vorm van detailhandel niet zijnde detailhandel in agrarische producten of detailhandel;
  2. detailhandel in niet agrarische producten wanneer dit meer dan 30% bedraagt ten aanzien van het maximaal toegestane verkoopvloeroppervlakte zoals genoemd in lid 4.3.2 onder a;
  3. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor opslag van enigerlei materiaal dat direct zichtbaar is vanaf de openbare weg;
  4. detailhandel buiten het aangewezen bouwvlak;
  5. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor zelfstandige kantoorruimte;
  6. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor kantoorruimte tot meer dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfsruimte.

Artikel 5 Groen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. voet- en fietspaden;

met de daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend één kas worden gebouwd, met in achtneming van de volgende bepalingen:

5.2.2 Kas     

Voor het bouwen van de kas gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2 meter;
  2. de maximale oppervlakte bedraagt niet meer dan 24 m2.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 5.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:

5.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik dat strijdig is met de bestemmingsomschrijving wordt in elk geval aangemerkt:

  1. opslag van enigerlei materiaal;
  2. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond.

Artikel 6 Verkeer     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. rijwegen, voet- en fietspaden;
  2. verkeersvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen en ontsluiting daarvan;
  4. laden en lossen;
  5. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag' een opslagterrein ten dienste van de bestemming Gemengd;

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. water;
  3. en overige voorzieningen ten behoeve van deze bestemming.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van vlaggenmasten en reclamezuilen niet meer dan 12 meter bedragen;
  3. overkappingen zijn niet toegestaan.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.3.1 Voorwaardelijke verplichting - inrichtingsplan     

Het gebruik van de gronden ten behoeve van het bepaalde in lid 6.1 is alleen toegestaan indien en zolang de gronden ter plaatse van de bestemmingen Groen en Verkeer zijn ingericht en in stand worden gehouden zoals in Bijlage 1 Inrichtingsplan bij de regels is aangegeven met uitzondering van het eerste jaar dat de gronden worden gebruikt voor het bepaalde in lid 6.1.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van het bepaalde in 6.3.1 voor een andere inrichting dan de in Bijlage 1 Inrichtingsplan bij de regels weergegeven inrichting, indien dit noodzakelijk is voor een doelmatig en/ of veilig gebruik van de gronden en/of van de omliggende gronden, danwel voor een goede waterhuishouding en mits de met het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit zo min mogelijk wordt aangetast.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

De bestemming 'Waarde - Archeologie 1' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels     

  1. Voor zover met betrekking tot de in lid 7.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de wet een archeologisch rapport te overleggen.
  2. Het bepaalde in lid 7.2 sub a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
    1. een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m² of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. Aan de omgevingsvergunning in lid 7.2 sub a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

7.3 Nadere eisen     

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 7.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 7.1 genoemde archeologische waarden.

7.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 7.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Op en onder de in lid 7.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  2. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  4. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  5. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 100 m² of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 3     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

De bestemming 'Waarde - Archeologie 3' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

8.2 Bouwregels     

  1. Voor zover met betrekking tot de in lid 8.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in de wet een archeologisch rapport te overleggen.
  2. Het bepaalde in lid 8.2 sub a is niet van toepassing op een bodemverstoring indien de bodemverstoring betrekking heeft op:
    1. een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m² of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  3. Aan de omgevingsvergunning in lid 8.2 sub a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

8.3 Nadere eisen     

Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 3', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 8.1 aanwezig zijn, ter bescherming van de in lid 8.1 genoemde archeologische waarden.

8.3.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen uitsluitend ten dienste van de in 8.1 genoemde primaire bestemming en de overige aan de gronden toegekende bestemmingen uitgevoerd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. Op en onder de in lid 8.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 meter onder maaiveld, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
    2. het aanbrengen van drainage;
    3. het aanleggen en verbreden van wateren;
    4. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
    5. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
  2. De aanvrager van een vergunning zoals bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  3. De onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden mogen de archeologische waarden zoals bedoeld in lid 1 niet onevenredig schaden.
  4. Aan de onder a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan die voldoet aan door de bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  5. Het bepaalde onder a en d is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. die betrekking heeft op een gebied met een kleinere oppervlakte dan 10.000 m² of een kleinere diepte dan 0,50 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag is bevoegd de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met in achtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, te wijzigen, in die zin dat de verbeelding wordt gewijzigd door één of meerderde bestemmingsvlakken met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' van de verbeelding te verwijderen of te verkleinen, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemming(en).

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels     

11.1 Toegelaten overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en/of bouwgrenzen te overschrijden ten behoeve van:

  1. hijsinrichtingen en ander ondergeschikte delen van gebouwen mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 meter voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
  2. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  3. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een fietspad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit fietspad of voetpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 1,5 meter.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

12.1 Algemeen gebruiksverbod     

Tot gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bebouwing ten dienste van:

  1. het is verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken of in gebruik geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende regels;
  2. de gronden en bouwwerken te gebruiken of laten gebruiken of in gebruik geven ten dienste voor inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143);
  3. onder verboden gebruik wordt in ieder geval begrepen:
    1. automatenhal, prostitutiebedrijf, seksinrichting, geldwisselkantoor, smartshop, transferwinkel, telefoneerinrichting, belhuis, detailhandel in volumineuze goederen, opslag en verkoop van motorbrandstoffen, opslag en verkoop van vuurwerk en/of gevaarlijke stoffen;
    2. de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge de bestemming is toegestaan;
    3. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond.

12.2 Parkeren, laden en lossen     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor (sloop/nieuw)bouw geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor het parkeren van auto's overeenkomstig het vigerende parkeerbeleid;
  2. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik geldt dat ten behoeve van het afwijkende gebruik in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand gehouden op eigen terrein voor het parkeren van auto's overeenkomstig het vigerende parkeerbeleid;
  3. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor (sloop/nieuw)bouw geldt dat in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor het parkeren van fietsen overeenkomstig het vigerende fietsparkeerbeleid;
  4. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een van het bestemmingsplan afwijkend gebruik geldt dat ten behoeve van het afwijkende gebruik in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand gehouden op eigen terrein voor het parkeren van fietsen overeenkomstig het vigerende fietsparkeerbeleid;
  5. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.

12.3 Afwijken van de gebruiksregels     

Het college kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 12.2 onder a, b, c en d overeenkomstig de voorwaarden gesteld in het vigerende parkeerbeleid.
  2. het bepaalde in lid 12.2 onder e voor zover op andere wijze in laad- of losruimte wordt voorzien.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  2. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximale bouwhoogte van 6 meter en een maximaal brutovloeroppervlak van 100 m²;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, geluidswerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, duikers en andere waterstaatkundige werken, mits hiertoe niet meer dan 2% van het totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  4. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 1 meter wordt vergroot;
  5. bouwwerken waarbij de in de regels toegestane maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, schoorstenen, glasbewassingsinstallaties en ventilatie-inrichtingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het gestelde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Schellingwouderdijk 339-341'.