|
Samen met woningstichting De Key wenst de gemeente een deel van de Delflandpleinbuurt, genaamd de Zuidblokken tot ontwikkeling te brengen. Het betreft hier het gebied gelegen aan de Vlaardingenlaan, begrenst door de Maassluisstraat in het westen en de Overschiestraat in het oosten. De in het gebied aanwezige woningen zijn in 2009 gesloopt en sinds die tijd ligt het gebied braak. Omdat de plannen afwijken ten opzichte van de eerder geformuleerde ruimtelijke kaders, is gekozen om voor het gebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
Er wordt in de plannen uitgegaan van nieuwbouw van appartementen in twee grotendeels gesloten bouwblokken. In het midden van het plangebied wordt de Rodenrijsstraat teruggebracht, deze straat scheidt de twee woningblokken van elkaar. Met de woningstichting is afgesproken dat er minimaal ruimte is voor 335 sociale huurwoningen, 844 studentenwoningen, 90 markthuurwoningen, 600 m2 bedrijfsruimte (onder meer horeca) en parkeergarages met in totaal 170 parkeerplaatsen. Voor meer informatie over hoe de nieuwe woonwijk er uitkomt te zien, wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.
Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet.
In bijlage I van de Crisis- en herstelwet is als categorie van gevallen onder andere genoemd de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden'. Voorliggend bestemmingsplan moet worden gezien als een onderdeel van deze categorie.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 19 hoofdstukken. Hier wordt in het kort de inhoud van deze hoofdstukken beschreven.
Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, beschrijving van het plangebied als ook de beschrijving van de bestaande functies. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. In hoofdstuk 4 tot en met 16 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 17 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 18 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot behandelt hoofdstuk 19 de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro). Tot slot zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting en/of regels gevoegd.
Het plangebied ligt in Slotervaart in de Delflandpleinbuurt. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Zuidblokken Delflandpleinbuurt' wordt globaal als volgt begrensd, in het noorden de Voorburgstraat, in het westen de Maassluisstraat, in het oosten de Overschiestraat en in het zuiden de Vlaardingenlaan.
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de digitale verbeelding (voorheen de bestemmingplankaart).
Uitsnede verbeelding
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Delflandplein-Staalmanpleinbuurt, 1e herziening. Op grond van dit bestemmingsplan kennen de gronden de bestemming Wonen - 2, de bestemming Tuin en de bestemming Verkeer - 3. De gronden met de bestemming Wonen - 2 mogen onder meer gebruikt worden voor wonen, dienstverlening, groen, maatschappelijke voorzieningen en tuinen. De gronden met de bestemming Tuin mogen gebruikt worden voor groen, parkeren, speelvoorzieningen, tuin, voetpaden en water. De gronden met bestemming Verkeer mogen gebruikt worden voor bruggen, groen, verblijfsgebied, verkeersareaal, viaducten en water.
Uitsnede verbeelding (plangebied met rode contour aangegeven)
De plannen zijn strijdig met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Delflandpleinbuurt-Staalmanpleinbuurt 1e herziening, omdat:
Binnen het plangebied waren enkele jaren geleden nog portiekwoningen op deze plek aanwezig. Deze woningen zijn gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. De nieuwbouwplannen die er voor het gebied waren, gingen ten gevolge van de crisis niet door.
Voormalige portiekwoningen (bron google)
Inmiddels ligt het terrein grotendeels braak. Er is al wel begonnen met de bouw van het eerste deel van het blok met studentenwoningen die passend zijn binnen het bestemmingsplan.
Huidige situatie gezien vanaf de Maassluisstraat
De Delflandpleinbuurt, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is grotendeels eind jaren '50 / begin jaren '60 van de vorige eeuw aangelegd, als uitwerking van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) uit 1935. In het AUP zijn onder andere de hoofdstructuur en van wonen, water, wegen en groen vastgelegd. Er werd daarbij uitgegaan van een ruimtelijke spreiding van functies. Bepaalde niet-woonfuncties (zoals scholen) zijn daarom op de hier voor gereserveerde blokken en stroken gerealiseerd, tussen de woonblokken in.
De Delflandpleinbuurt zou volgens het AUP dicht aansluiten aan de bestaande stad. De buurt was bedoeld als onderdeel van de meer intensieve bebouwing in de noord-zuidzone tussen de “stadsceintuurweg” (de huidige A10) en de ringspoorbaan. In het AUP wordt voor de Delflandpleinbuurt uitgegaan van 110 woningen per hectare.
Toen de buurt werd aangelegd week men in bepaal de opzichten af van de oorspronkelijke plannen. Zo werd de “stadsceintuurweg” als snelweg aangelegd, waarbij de weg ter plaatse van het plangebied een knik heeft gekregen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:
De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel
op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze
gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt
gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering
van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer
van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een ander mikpunt van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer
een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen.
Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe
wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe
veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt
het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke
cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.
In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan
voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.
De nationale belangen uit de SVIR worden in de AMvB Ruimte juridisch geborgd. Deze AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.
De uitbreiding van de ruimtelijke ordeningsregels Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Deze uitbreiding van het Barro heeft voor wat betreft het voorliggende plan uitsluitend consequenties voor wat betreft de binnen het plangebied gelegen primaire waterkering.
Per 1 oktober jl. is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk
maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De provincie Noord-Holland monitort de woningbouw ontwikkeling en de woningbehoefte per regio, om inzicht te krijgen in de Noord-Hollandse woningbouwproductie. Zoals ieder jaar is samen met de Stadsregio Amsterdam onderzoek gedaan naar de plancapaciteit (aantal woningen in bestaande plannen) bij Noord-Hollandse gemeenten. Dit onderzoek heeft als doel om een actueel beeld te krijgen van de capaciteit in woningbouwplannen. Het gaat hierbij om zowel harde (vastgestelde) als zachte woningbouwplannen (in voorbereiding). De gepresenteerde gegevens zijn niet gelijk aan het aantal nieuwbouwwoningen welke er in werkelijkheid gebouwd gaat worden. Het geeft slechts een indicatie van de capaciteit in woningbouwplannen die er op dit moment zijn. Plannen kunnen veranderen, niet doorgaan of er kunnen ieder jaar nieuwbouwplannen bijkomen. De 'Monitor Woningbouw 2015' laat de belangrijkste uitkomsten zien van dit onderzoek en zet het aanbod aan plannen af tegen de toekomstige opgaven.
Behoefte en plancapaciteit
Voor de periode 2015-2030 is er binnen de stadsregio een behoefte aan 119.300. De
plancapaciteit bedraagt 105.800 (zowel harde als zachte plannen) en is daarmee onvoldoende
om in deze periode te voorzien in de behoefte. Het woningbouwprogramma voor de Zuidblokken
zijn meegenomen als harde plancapaciteit in de woningbouwmonitor van de Provincie.
Het gaat om in totaal 1301 woningen, waarvan 679 in de periode 2017-2019 en 622 in
de periode 2020 -2024.
Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland
2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op
3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden.
In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd
en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse,
internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht
van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte
uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder
worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast
te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-
Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder
en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:
Het voorliggende plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als Bestaand Bebouwd Gebied. De provincie Noord-Holland wil bijdragen aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de beste mogelijke plek (woonmilieu). I Uitgangspunt is om de woningbouw zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010).De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. De verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.
Het voorliggende plangebied is in de PRVS aangeduid als bestaand stedelijk gebied. De provincie stimuleert de (betere) benutting van de bestaande binnenstedelijke ruimte. Het voorliggende plan voorziet hierin.
De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale
overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking
vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie
van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.
Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode
draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven
spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig
en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks.
Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden
door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en
duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking
in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap
op richting het Rijk.
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.
De ambitie van de Stadsregio Amsterdam is om een dynamische en fijnmazige detailhandelsstructuur in de stadsregio Amsterdam te realiseren.
Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is tot op heden altijd de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis -op aanvaardbare afstand- hun aankopen te kunnen doen. Behoud van een fijnmazige detailhandelstructuur blijft een centraal uitgangspunt van het detailhandelsbeleid. Dat impliceert dat afspraken nodig zijn die de huidige structuur in stand houden of verder versterken:
Om deze ambitie te realiseren, zet de Stadsregio in op een aantal speerpunten:
De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied van volkshuisvesting voor de zestien gemeenten in de Stadsregio Amsterdam voor de komende tien jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering. Dit plan beoogt mede uitvoer te geven aan de woningbouwopdracht van Amsterdam.
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar
ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de
opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden.
Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige
bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt
ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de
bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische
schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt
als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering
van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het
betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte
en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer,
zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om
70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever
gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken
voor waterberging.
Het Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt" (2005) is het inhoudelijk kader voor de sociale pijler, met als hoofdlijn 'dynamiek' als drijvende kracht en katalysator voor de stad Amsterdam, met drie hoofddoelstellingen:
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het gemeentelijke rioleringsplan 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten door
de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag
te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en
in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit
plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan
voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Het Gemeentelijke rioleringsplan 2016 - 2021 is het tweede Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op 'Breed Water, plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010 - 2015'.
Delflandpleinbuurt
De Delflandpleinbuurt is gelegen in het uiterste zuidoosten van stadsdeel Nieuw -
West en loopt deels onder de A10 door tot aan de Westlandgracht bij de Poeldijkstraat,
de grens met Oud-Zuid.
Het is verbonden met Oud-Zuid in het oosten en de Staalmanpleinbuurt in het westen via de Heemstedestraat en de Vlaardingenlaan. Via de Overschiestraat-Henk Sneevlietlaan is de buurt direct aangetakt op de A10. De metrohaltes Henk Sneevlietlaan en Heemstedestraat liggen vlakbij.
Eerdere plannen
De Delflandpleinbuurt is sinds een gemeenteraadbesluit uit 2001, aangewezen als een
van de Stedelijke Vernieuwingsgebieden van de Westelijke Tuinsteden. Doel daarvan
is om deze buurten gefaseerd te vernieuwen. Het gaat daarbij enerzijds om de vernieuwing
van de woningen, deels sloop- nieuwbouw, deels renovatie. Anderzijds moet ook het
voorzieningenniveau zowel sociaal als economisch worden vernieuwd en opnieuw worden
afgestemd op de behoeften die ontstaan bij (bestaande en nieuwe) bewoners en gebruikers
van de buurt.
Voor deze stedelijke vernieuwingsopgave zijn diverse gemeentelijke planproducten vastgesteld die inhoud geven aan deze opgave. De belangrijkste zijn:
De ruimtelijke uitgangspunten die in deze planproducten zijn opgesteld, zijn vervolgens in het Bestemmingsplan Delflandpleinbuurt-Staalmanpleinbuurt (2010) opgenomen, en nogmaals bekrachtigd in een 1e herziening hiervan in 2012.
Resultaten
De resultaten van de stedelijke vernieuwing van de Delflandpleinbuurt zijn zichtbaar
in de buurt. Inmiddels heeft er in de verschillende deelgebieden al veel vernieuwing
plaats gevonden zoals de bouw van de drie woonblokken in de Noordstrook, de buurt
ten noorden van de Rijswijkstraat, de nieuwe Fiep Westendorpschool met woningen erboven
aan de Overschiestraat, de transformatie van kantoorgebouwen en renovatie van bestaande
woningen. Ook zijn er op dit moment in het hart Delflandpleinbuurt nog een aantal
woongebouwen in aanbouw. Allen als onderdeel van de stedelijke vernieuwing.
Wijzigingen in de plannen
Sinds de beginfase van de planvorming is er wel het één en ander tussentijds gewijzigd in de plannen voor de Delflandpleinbuurt. De noodzaak om deelplannen te wijzigen kan ontstaan om meerdere redenen, zoals: nieuwe wet- en regelgeving; financiële onhaalbaarheid van delen, verandering van behoeften in een buurt of voortschrijdend inzicht.
Met name in het Hart Delflandplein is dit aan de orde. Oorspronkelijk was hier een geheel vernieuwd winkelplein met woningen gepland dat doorliep onder de A10 door met twee torens (kantoor en hotel) aan weerszijden van de A10. Dit plan bleek niet haalbaar en in plaats daarvan zijn de twee bestaande woonschijven met onderliggend winkelprogramma aan het Delflandplein gerenoveerd.
Zuidblokken
De Zuidblokken zijn een van de deelgebieden in dit vernieuwingsgebied en ze worden begrensd door de Voorburgstraat in het noorden, de Overschiestraat in het oosten, de Maassluisstraat in het westen en de Vlaardingenlaan in het zuiden. Tussen beide blokken in wordt de ligging van de Rodenrijsstraat gewijzigd en wordt dit een rechte, doodlopende straat.
Het bouwproject zelf bestaat uit een ensemble van twee bouwblokken. Deze worden gerealiseerd in 8 fases verdeeld over een westelijk blok en een oostelijk blok.
Uitgangspunten
In 2005 is een Uitwerkingsplan voor de Zuidblokken opgesteld waarin het kader voor de nieuwbouw is omschreven. De belangrijkste uitgangspunten voor de Zuidblokken zijn:
Beide blokken hebben vergelijkbare afmetingen en moeten in hoofdopzet enige verwantschap met elkaar vertonen. Verder wordt voorgeschreven dat het volume een bepaalde geleding moet krijgen. De plint loopt over twee lagen en komt wat naar binnen te liggen en het blok krijgt wat meer variatie door de introductie van een tussenschaal.
De maximale bouwhoogte is oorspronkelijk 20 meter met aan de Overschiestraat in het oostelijke blok een hoogteaccent tot maxiamaal 40 meter.
Stedenbouwkundige uitwerking Zuidblokken
De afgelopen jaren is door gemeente en woningcorporatie de Key, (als opvolger van
Far West) gestudeerd op modellen en ontwerpen als invulling voor de Zuidblokken. Dat
heeft geresulteerd in voorliggend plan. Het vigerende bestemmingsplan was op maat
was gemaakt voor het (vervallen) bouwplan uit 2009. Het huidige bouwplan voor de
Zuidblokken past hier gedeeltelijk niet meer in.
Er worden twee rechthoekige, en grotendeels gesloten bouwblokken voorgesteld binnen een heldere rooilijn. Tussen de blokken wordt de ligging van de Rodenrijsstraat gewijzigd, dit wordt een rechte doodlopende straat met deels parkeren in de middenberm en deels ingericht als pleinruimte.
Beide blokken klappen met één poot aan de kant van de Rodenrijsstraat naar binnen waardoor er een opening in het blok ontstaat. De binnentuin wordt hierdoor zichtbaar en er ontstaat een luchtiger beeld. In beide blokken wordt een poort voorgesteld over twee lagen waardoor informele looproutes door de blokken mogelijk worden.
Op de begane grond en de verdieping komen grondgebonden woningen en daarboven appartementen ontsloten via een galerij, portieken of corridors. Onder de blokken aan de zuidzijde komen parkeergarages voor de woningen.
De plint speelt een belangrijke rol in het blok. Deze loopt over twee lagen en zijn ongeveer 7 meter hoog. Binnen de voorgevelrooilijn is er een terug liggende zone van circa 1,30 meter diep. Hierdoor ontstaat een overgangszone tussen de straat en de woning. De ruimte die hierdoor ontstaat kan worden gebruikt als entreegebied voor de woningen op de begane grond met ruimte voor een informeel terras.
Concept Zuidblokken
De basishoogte van de blokken is maximaal 22 meter, met langs de Overschiestraat een hoogteaccent tot 40 meter. Daarnaast worden er twee hoogteaccenten aan de Vlaardingenlaan in het oostelijke blok mogelijk gemaakt.
In beide blokken is ruimte voor bedrijven van max 600 m² bvo opgenomen. Deze mogen zich op de begane grond en eerste verdieping bevinden en dienen flexibel indeelbaar te zijn. De bedrijfsruimtes hoeven niet in een setback te liggen, maar kunnen zich tonen in de gevelrooilijn.
Aanpassing uitwerking Zuidblokken
Het huidige bouwplan voor de Zuidblokken past gedeeltelijk niet meer in het vigerende
bestemmingsplan. Hieronder wordt uiteengezet wat er wijzigt ten opzichte van dit bestemmingsplan.
In het kort wordt er meer ambitie en dichtheid nagestreefd. De Zuidblokken mogen iets hoger worden, 22 in plaats van 20 meter, en er komen drie hoogteaccenten. Aan de binnenkant van het blok zijn twee verdikkingen van het volume aangebracht.
De verkaveling wijzigt verder nog doordat de collectieve pleintjes die zich openen vanuit het blok aan de Rodenrijsstraat nu tegenover elkaar zijn gelegen. Via de poorten aan de Maassluisstraat en Overschiestraat loopt er een informele route door de blokken via deze pleintjes.
Schema typering openbare en collectieve ruimte en routing rondom Zuidblokken
Belangrijkste wijzigingen t.o.v. het oorspronkelijke plan:
Volumes Zuidblokken
Verkeer en parkeren
In het westelijk blok komt een parkeergarage voor 30 auto's en in het oostelijk blok
komt er één voor 140 auto's. Ook wordt / is de omliggende openbare heringericht en
worden in deze openbare ruimte extra parkeerplaatsen aangelegd.
Fietsparkeren
Fietsparkeren is geheel volgens de norm inpandig opgelost. In het westblok bevindt
zich naast elke entree van de woningen een ingang van een fietsenberging. Op die manier
wordt het gebruik van de berging gestimuleerd en wordt voorkomen dat de openbare ruimte
te zwaar wordt belast met fietsen.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben. Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor activiteiten die wel worden genoemd in het Besluit m.e.r., maar vanwege de omvang van de activiteit (onder de drempelwaarde) geen m.e.r.(beoordelings)plicht kent.
Voorliggend bestemmingsplan project voorziet in nieuwe woningbouw met enkele voorzieningen. Deze (her)ontwikkeling is geen aangewezen geen project waarvoor vanwege de activiteit en/of omvang daarvan op grond van de C-lijst een m.e.r.-plicht geldt.
Wel kan de activiteit worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals genoemd in kolom 1 van de D-lijst. De daarbij in kolom 2 aangegeven drempels worden ruimschoots onderschreden. Op basis daarvan geldt geen verplichting tot een m.e.r.-beoordeling.
Ook op grond van de toetsing conform artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit m.e.r. zijn er geen omstandigheden op grond waarvan een m.e.r.-beoordeling met toepassing van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 Wm moet worden gedaan. Hierbij wordt het volgende overwogen.
In het kader van de voorliggende ontwikkeling zijn in dit hoofdstuk diverse milieuaspecten zorgvuldig afgewogen. Per aspect is bepaald of de ontwikkeling gevolgen heeft voor de (milieu)aspecten bedrijven milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodemgeschiktheid, flora en fauna, water, archeologie, cultuurhistorie, verkeer en parkeren. Uit de afweging is gebleken dat geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
Op grond van toetsing aan de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de Europese M.e.r.-richtlijn kan uitgesloten worden dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Er bestaat derhalve geen plicht of aanleiding voor het volgen van een m.e.r.(beoordelings)procedure.
Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2007) maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht. Daarnaast geeft het plan aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.
De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een verkeers- en vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kán, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.
Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten met het motto 'vlot en veilig door Noord- Holland'. Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan.
Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de Stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Een groot deel van de regionale OV-verbindingen voldoet nog niet aan de kwaliteitseisen voor snelheid, betrouwbaarheid en gemak. De strategie voor het openbaar vervoer is het selectief uitbreiden van het netwerk en het verbeteren van de exploitatie om middelen vrij te maken voor beter regionaal openbaar vervoer.
De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.
Op 8 juni 2017 is de Nota Parkeernormen Auto vastgesteld door de gemeenteraad. In de Nota Parkeernormen Auto zijn de nieuwe parkeernormen voor auto’s vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto’s in de openbare ruimte.
De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde auto’s op straat. Bewoners van nieuwbouw krijgen geen parkeervergunning meer voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. De nieuwe bewoners moeten dus het wel of niet beschikbaar zijn van een parkeerplaats op eigen terrein, meenemen in hun keuze voor een woning.
De nieuwe woningen en voorzieningen zullen voor het autoverkeer vanaf de Vlaardingenlaan via de Maasluisstraat, de Overschiestraat en Voorburgstraat bereikbaar zijn. Tussen de nieuwe Zuidblokken wordt voor de ontsluiting van het plangebied een deel van de vroegere Rodenrijstraat teruggebracht. Deze straat zal echter niet meer aantakken op de Vlaardingenlaan, maar zal uitgevoerd worden als doodlopende straat. Op zowel de Maassluisstraat, de Voorburgstraat en de Overschiestraat geldt een 30 km/h regime. Ook op de 'nieuwe' Rodenrijsstraat wordt een 30 km/h regime ingesteld. De Vlaardingenlaan is een gebiedsontsluitingsweg en hier geldt een 50 km/h regime.
Het plangebied is goed met de auto bereikbaar. De aansluiting op de A10 ter hoogte van de Henk Sneevlietweg ligt net buiten het plangebied en is via de rotonde Vlaardingenlaan/ Overschiestraat rechtstreeks bereikbaar.
De verkeersveiligheid is binnen het gebied gewaarborgd, doordat alle wegen conform de duurzaam veilig principe voor eftoegangswegen zijn of worden ingericht. Ook de weg aan de rand van het gebied, de Vlaardingenlaan, is een duurzaam veilig ingerichte gebiedsontsluitingsweg.
De extra verkeersgeneratie die de nieuwe woningen en voorzieningen gaan generen, levert geen knelpunten voor de omliggende wegen op. Het verkeer zal zich daarbij verspreiden over de verschillende wegen die grenzen aan het plangebied.
In de nabijheid van het plangebied ligt de metrohalte Henk Sneevlietweg. Het gebied heeft hiermee een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding met onder meer de Zuidas en de binnenstad. Voorts zorgt de metroverbinding voor een directe aansluiting op onder meer het nabijgelegen NS-station Lelylaan.
Hiernaast is ter hoogte van het plangebied op de Vlaardingenlaan een bushalte aanwezig. Het plangebied is daarmee ook goed via de bus te bereiken. Even verderop, is op de Heemstedestraat, ook een tramhalte aanwezig.
Het plangebied is dus goed bereikbaar per openbaar vervoer.
In het plangebied kan worden gefietst langs alle wegen. Aan de Vlaardingenlaan zijn gescheiden fietspaden en voetpaden aangelegd. In het westblok komt een onderdoorgang aan de Maassluisstraat en in het oostblok een onderdoorgang aan de Overschiestraat. De binnenterrein in beide blokken worden semi-openbaar. Hierdoor blijft het in de nieuwe situatie het voor voetgangers mogelijk zich door het plangebied te bewegen.
Per 19 maart 2016 zijn de verschillende stadsdeelregelingen over parkeernormen voor nieuwbouwwoningen komen te vervallen. Deze normen staan verwoord in het parkeerbeleid van de verschillende stadsdelen. In de regels van het bestemmingsplan wordt verwezen naar het geldende parkeerbeleid en de daarin opgenomen normen. Het gaat daarbij om de volgende normen:
woningtype / functie | minimale norm |
woningen in sociale segment | 0 |
Middeldure huur | 0 |
Woningen tot 30 m² bvo | 0,1 |
Woningen tussen de 30 m² en 60 m² bvo | 0,3 |
Woningen boven de 60 m² bvo | 0,6 |
Voorzieningen | CROW -25% |
Beoordeeld is of met de te realiseren parkeervoorzieningen voldaan wordt aan deze normen. Daarbij wordt binnen het plangebied voorzien in twee parkeergarages, één met 30 parkeerplaatsen en één met 140 parkeerplaatsen. Ook worden in de nabijgelegen parkeergarage onder het Masiracomplex 50 parkeerplaatsen gereserveerd voor deze ontwikkeling. In totaal komen er dus 220 parkeerplaatsen.Hiermee kan ruimschoots voldaan worden aan de gestelde parkeernormen. Op grond van die parkeernormen zijn namelijk maximaal 138 parkeerplaatsen noodzakelijk.
Om te borgen dat aan de normen uit het geldende parkeerbeleid wordt voldaan zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. In verband met de noodzakelijke flexibiliteit kan met een binnenplanse afwijking van de normen worden afgeweken. Een dergelijke afwijking dient natuurlijk goed gemotiveerd te worden en te passen binnen de uitzonderingen die zijn geformuleerd in het parkeerbeleid.
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen. Voor wegen die deel uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Op 12 juli 2016 heeft het college van B&W het nieuwe Amsterdams Geluidbeleid voor hogere waarde vastgesteld. De aanleiding voor het vaststellen van dit nieuwe beleid, is dat uitvoeringsafspraken niet altijd voldoende duidelijk waren zodat er discussie kon ontstaan over de interpretatie van regelgeving. Daarnaast bood het beleid niet (expliciet) de mogelijkheid om rekening te houden met situaties die niet strikt in het beleid passen maar wel zou kunnen voldoen aan de doelstelling van het beleid, namelijk het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit heeft ertoe geleid dat het bestuur meermalen bij individuele gevallen afweek van het beleid en de in de bouwbrieven neergelegde interpretatie van geluidregelgeving. De knelpunten zijn geïnventariseerd en een analyse van de knelpunten maakte duidelijk dat het merendeel samenhangt met de vraag welk doel met het beleid wordt nagestreefd.
Voorliggend beleidsdocument voegt het Amsterdams beleid “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder”, en de verschillende uitvoeringsregels en –afspraken samen en vervangt deze stukken. Het Amsterdams geluidbeleid 2015 maakt het geluidbeleid kenbaar, beschrijft het doel van het beleid en geeft de mogelijkheid rekening te houden met nieuwe situaties en nieuwe maatregelen.
Het voornoemde geluidsbeleid verschilt principieel niet van het voorafgaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een besluit hogere waarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het besluit hogere waarde een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam. Bij de vaststelling van een besluit hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting.
Omdat in de nabijheid van het plangebied verschillende geluidsbronnen, te weten het spoortracé Amsterdam Centraal – Schiphol, de metrolijn 50, de A10, de Vlaardingenlaan, de Overschiestraat en de Henk Sneevlietweg, aanwezig zijn, is door DPA Cauberg Huijgens verzocht om akoestisch onderzoek te doen. Hieronder volgt een korte toelichting op de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.
Wegverkeerslawaai
Uit het uitgevoerde akoestische onderzoek (bijlage 1) blijkt dat de geluidsbelasting van de Rijksweg A10, Henk Sneevlietweg en de Vlaardingenlaan
boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh uitkomen. De maximale geluidsbelasting
van deze wegen bedraagt respectievelijk 64 dB, 49 dB en 57 dB. Het is dan ook noodzakelijk
om zogenaamde hogere waarden vast te stellen. Ook is het, omdat de geluidbelasting
vanwege het wegverkeer op de A10 van een aantal gevels boven de maximaal te ontheffen
waarden uitkomt, noodzakelijk om te werken met dove gevels. In het bestemmingsplan
is aangegeven welke delen van de gebouwen voorzien dienen te worden van een dove gevel.
Spoorwegverkeerlawaai
Uit het uitgevoerde akoestische onderzoek blijkt dat geluidsbelasting vanwege het
railverkeer op het tracé Amsterdam Centraal – Schiphol op de gevels van de te realiseren
woningen maximaal 53 dB bedraagt. De voorkeursgrenswaarde uit de Wgh voor spoorwegverkeerslawaai
van 55 dB wordt niet overschreden
Metrolawaai
De geluidbelasting ten gevolge van metrotraject Heemstedestraat – Henk Sneevlietweg
bedraagt maximaal 51 d . De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voor een aantal
woningen aan de westzijde tot 3 dB overschreden. Het afgeven van hogere waarden is
hierdoor noodzakelijk.
Geluidsbeleid Amsterdam - stille zijde
Op grond van het geluidsbeleid van Amsterdam dienen woningen waarvoor een hogere waarde
is afgegeven in principe te beschikken over een stille zijde. Bij woningen die een
dove gevel krijgen, omdat de geluidsbelasting hoge is dan de maximaal te ontheffen
waarden, verplicht het geluidsbeleid tot het hebben van een stille zijde. Een stille
zijde betreft een gevel of geveldeel waarop maximaal de voorkeursgrenswaarde van de
onderscheidende geluidsbronnen staat. Uit geluidonderzoek blijkt dat nagenoeg alle
woningen een stille zijde krijgen. Er wordt nog gekeken naar aanvullende maatregelen
zodat alle woningen beschikken over een stille zijde.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel
5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het
doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten
van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit
van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een
aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt
de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof. Van deze
stoffen komen in Nederland namelijk concentraties voor die in de buurt van de grenswaarden
liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties
niet in de buurt van de grenswaarden.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen
van bestuur) en ministeriële regelingen.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten.
Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate
(NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een
verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere
projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als
is aangetoond dat de negatieve effecten van dat project worden weggenomen door de
maatregelen ter verbetering van luchtkwaliteit die ook in het NSL zijn opgenomen.
Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging
is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan
worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor
wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede
ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking
tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling
aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen
voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen
om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving
daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf
aan de gebiedsontsluitende wegen
Toetsing ontwikkelingen aan regelgeving
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is voor een aantal specifieke
projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van 'niet
in betekenende mate'. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen
of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beide. Bij
het onderhavige project gaat het om het realiseren van maximaal 1.300 woningen waarvan
het merendeel al planologisch mogelijk is. Het betreft hier op grond van de Regeling
een project dat niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Verder toetsing aan de luchtkwaliteitsregelgeving is dan ook overbodig.
Huidige luchtkwaliteit
Naast bovenstaande beoordeling is ook gekeken of in de huidige situatie de luchtkwaliteit
voldoende is. Hiertoe is de NSL-monitoringstool geraadpleegd. Uit deze tool blijkt
dat de concentraties stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof in 2015 in de nabijheid
van de planlocatie (langs de Vlaardingenlaan) 28, 23 en 14 microgram per m3 bedragen. Hiermee bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijnstof zich beneden
de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3. Ook voor zeer fijnstof wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram
per m3.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedraagt 28 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijnstof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit de monitoringstool blijkt dat de daggemiddelde grenswaarde circa 11 keer paar jaar wordt overschreden. Hiermee wordt ruimschoots gebleven binnen de grens van 35 keer per jaar.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.
De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.
De wet bestaat uit een tweetal regelingen:
De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico’s en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.
Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.
Bij het beoordelen van de bodemkwaliteit ter plaatse is gekeken naar de bodemkwaliteitskaart die de gemeente heeft. Op deze kaart is de bodemkwaliteit van de diepe lagen, de toplaag en het oorspronkelijke maaiveld weergegeven.
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Amsterdamse bodemkwaliteitskaart ter plaatse van het plangebied weergegeven. Het plangebied is geheel aangegeven als 'zone-1'. Deze zonering wordt gekwalificeerd als 'schone grond'.
Uitsnede plangebied bodemkwaliteitskaart (plangebied in rood omcirkeld)
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard
zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische
waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving
waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch
bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de
beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid
raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet
1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke
ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem
beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig
rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie
is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische
overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde
stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.
Op 31 mei 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel modernisering monumentenzorg (MoMo), waarbij de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzigen. Met dit wetsvoorstel verandert het volgende:
Het nieuwe vergunningvrije regime wordt opgenomen Bor (Besluit omgevingsrecht) en
Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Daarnaast heeft het MoMo per 1 januari 2012 geleid tot een wijziging van artikel 3.1.6, lid 4, onder a, van het Bro. In de toelichting van een bestemmingsplan moet dan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
In augustus 2008 is door Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) in het kader van het bestemmingsplan "Delflandplein - Staalmanpleinbuurt" een archeologisch bureauonderzoek verricht (zie bijlage 2). Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied in het verleden deel uit maakte van de Sloterbinnenpolder. Tot de 19de eeuw was sprake van landelijk gebied. In de jaren ’50 van de vorige eeuw werd de Sloterbinnenpolder bestemd voor de aanleg van woonwijken en sportvelden. Hiertoe is dit deel van de polder opgehoogd met een 2,0 tot 4,0 meter dik zandpakket. De oorspronkelijke infrastructuur is daardoor grotendeels verdwenen.
Ten aanzien van de archeologische kwaliteit van de ondergrond van het plangebied dient met (sub)recente verstoringen en ophogingen rekening te worden gehouden. De kans is groot dat bij de aanleg van de huidige bebouwing en de verschillende wegtracé’s, onder andere van de A10 en de spoorbaan, de bodem is vergraven. Dit betekent dat eventuele oorspronkelijke archeologische resten waarden hier waarschijnlijk verstoord zijn. In de bodem van de onbebouwde delen binnen het plangebied kunnen nog wel (intacte) archeologische overblijfselen bewaard zijn.
De archeologische verwachting is laag, aangezien archeologisch materiaal in deze zone een lage concentratie en een wijde verspreiding heeft. Afhankelijk van de grootte en de diepte van de toekomstige ontgraving zullen archeologische waarden worden aangetast.
Als beleid geldt dat bij een lage archeologische verwachting dat bodemingrepen dieper dan 2,00 m onder maaiveldniveau en met een oppervlak groter dan 10.000 m2 een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) nodig is. Aangezien in dit specifieke gebied eventuele archeologische sporen of vondsten, vanwege de dikte van de zandophoging, 1,50 meter onder het huidige maaiveld liggen, wordt het dieptecriterium verkleind naar 1,50 meter.
Door Bureau Monumenten en Archeologie is in aanvulling op het bovenstaande een quickscan voor het plangebied gedaan. Deze quickscan is bijgevoegd als bijlage 3. Uit de quickscan blijkt het volgende. Voor de planlocatie geldt een negatieve verwachting en vrijstelling van archeologisch onderzoek bij alle bodemingrepen. Er hoeft daarom geen dubbelbestemming archeologie in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Wel geldt conform de Erfgoedwet voor het gehele plangebied een vondstmeldingsplicht.
Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.
De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.
Artikel 33 ("Energie en duurzaam bouwen") van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (die op 1 november 2010 in werking is getreden) bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.
Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.
Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.
De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.
Op 10 september 2008 heeft de raad ingestemd met de notitie 'Duurzaamheid in de nieuwbouw'. In deze notitie zijn de volgende twee ambities geformuleerd:
Het raadsbesluit over Klimaatneutraal Bouwen verplicht tot bewust omgaan met het thema 'energie'. Energie moet een van de uitgangspunten van gebiedsontwikkeling worden. Dit betekent een uitdaging en een kans: samenwerking maakt meerwaarde mogelijk op een ander schaalniveau. Dit kan tot andere energieconcepten leiden en tot hergebruik van elkaars energiestromen.
In de 'Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2005' zijn de eisen met betrekking tot duurzaam bouwen in Amsterdam vastgelegd. Dit beleid zal in de bouwenveloppen worden voorgeschreven. Voorbeelden zijn het toepassen van duurzame materialen (o.a. FSC-hout), maar ook het niet toepassen van uitloogbare metalen op plaatsen die in aanraking met hemel- of oppervlaktewater kunnen komen. In samenwerking met de marktpartijen is onderzoek verricht naar de mogelijkheden van het toepassen van duurzame energiesystemen.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.
Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.
Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.
Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.
In en rondom het plangebied bevinden zich twee transportroutes, namelijk de A10 en de Spoorlijn Amsterdam – Schiphol. Hieronder worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.
Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties. De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren. Per 1 april 2015 is deze wet gewijzigd door de zogenaamde Wet basisnet. Doel van het basisnet is om een duurzaam evenwicht te bieden tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de infrastructuur, de ruimtelijke ontwikkelingen langs die infrastructuur en de veiligheid voor omwonenden. Het basisnet is een netwerk van infrastructuur (wegen, hoofdspoorwegen en vaarwegen) die voor het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen van belang is.
Langs of op de basisnetroutes worden plaatsen aangewezen waar het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer mag bedragen dan hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is. Zo is in de Regeling Basisnet de ligging van het risicoplafond voor het plaatsgebonden risico (PR) en (indien ingesteld) de ligging van het risicoplafond voor het groepsrisico (GR) bepaald. Per wegvak, spoortraject en vaartroute wordt de afstand bepaald waar het PR contour niet meer dan 10-6 mag zijn (PR-plafond) en (indien ingesteld) waar het PR contour niet meer dan 10-7 of 10-8 mag zijn (GR-plafond).
Regelmatig wordt onderzocht of in hoeverre vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen één of meer risicoplafonds worden overschreden. Indien nodig, worden er maatregelen getroffen aan de vervoerszijde. De maatregelen kunnen variëren van technische aanpassingen aan het vervoer tot aan aanpassingen aan de infrastructuur, met als ultimum remedium: routering.
De ruimtelijke regels zijn opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De regeling in het Bevt kan samengevat worden als volgt:
Er geldt tevens een motiveringsplicht als nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden
toegelaten in de aangewezen plasbrandaandachtsgebieden (langs wegen of spoorwegen)
of in de aangewezen vrijwaringszones (langs binnenwateren). Dit zijn gebieden die
getroffen kunnen worden door een ongeval met brandbare vloeistoffen, zoals benzine.
In de plasbrandaandachtsgebieden gelden er naast de hierboven genoemde aanvullende motiveringsplicht, tevens aanvullende bouweisen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten op grond van het Bouwbesluit 2012.
Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door
burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met
externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel
mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.
Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om
het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie
van risico s aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen.
Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op
clustering van risicobedrijven in het havengebied.
Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied
geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven
zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij
kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.
Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde
van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders
worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden
vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen
ter reductie van de risico´s.
Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken)
te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven.
Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen
met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten
100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven
wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is
mogelijk mits door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied is verzocht om onderzoek te doen naar externe veiligheid i.v.m. de nabijheid van de Rijksweg A10 en het transport met gevaarlijke stoffen over deze weg. Hieronder vinden wordt kort ingegaan op de resultaten uit dit onderzoek. Het onderzoek is bij dit bestemmingsplan gevoegd als bijlage 5.
Spoorlijn Amsterdam – Schiphol
Ten westen van het plangebied is de spoorlijn Amsterdam – Schiphol gelegen. Deze spoorlijn
wordt niet gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Een beoordeling is
dan ook overbodig.
Rijksweg A10
Plaatsgebonden risicocontour
Het deel van de A10 dat nabij het plangebied is gelegen kent geen plaatsgebonden risicocontour
van 10-6. Een beoordeling van het plaatsgebonden risico ter hoogte van het plangebied is derhalve
niet noodzakelijk.
Groepsrisicocontour
Uit de berekeningen die de Omgevingsdienst heeft uitgevoerd blijkt dat er zowel in
de bestaande als nieuwe situatie een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het
groepsrisico. Voor de transportaantallen gevaarlijke stoffen over de zijn de aantallen
uit de Regeling Basisnet toegepast. De invloed van veranderingen van de transportstromen
van gevaarlijke stoffen door de sinds enige tijd in gebruik genomen Westrandweg is
nog niet verwerkt in Basisnet en is ook niet bekend. Naar verwachting wordt de overschrijding
van de oriëntatiewaarde kleiner indien het effect van de Westrandweg meegenomen kan
worden in de berekening.
Omdat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in de nieuwe situatie toeneemt dient het groepsrisico verantwoord te worden.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Langs de A10 ligt een zogenaamde plasbrandaandachtsgebied, vanwege het transport met
brandbare vloeistoffen, zoals benzine over de A10. Binnen een zone van 30 gemeten
vanaf de buitenste kantstreep van de meest nabijgelegen rijbaan van de A10 geldt een
nadere motiveringsplicht indien hier (beperkt) kwetsbare objecten, zoals woningen,
worden toegestaan. Het plangebied ligt echter op 98 meter vanaf de buitenste kantstreep
van de meest nabijgelegen rijbaan van de A10. Een nader motivering is dan ook niet
noodzakelijk.
In verband met de verantwoording van het groepsrisico is advies van de brandweer gevraagd. Uit dit advies blijkt dat het tussen het plangebied en de risicobron de A10 gelegen gebouw afschermde werking kent en alleen het vrijkomen van een toxische wolk een rampscenario is waarmee rekening gehouden dient te worden. Een te nemen maatregel om slachtoffers van een dergelijke rampscenario te voorkomen kan zijn het treffen van voorzieningen in het gebouw waardoor snel de toevoer van buitenlucht gestopt kan worden. Dit betreft voorzieningen op gebouwniveau waar bij de uitvoering naar gekeken zal worden. Voor het overige wordt er op gewezen dat vanuit de nieuwe woningen voldoende vluchtwegen aanwezig zijn evenwijdig dan wel haaks op de risicobron.
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.
In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Het LIB bevat regels over:
Het voorliggende plan valt binnen dit beperkingengebied. Voor het plangebied geldt op grond van het LIB een hoogtebeperking. Het plangebied valt in een hellend vlak wat begint op 45 meter en oploopt naar 145 meter (helling 5%). De op te richten gebouwen binnen het plangebied blijven onder de 45 meter.
Het plangebied valt hiernaast binnen het vogelbeperkingengebied. Omdat in het plangebied geen vogelaantrekkende functies, zoals grote waterpartijen, zijn voorzien voldoet dit bestemmingsplan ook op dit punt aan het LIB.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen
moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1
lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid
dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds
functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds
functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer
niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden
gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het
bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd
in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven
of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de
toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven
en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen
en de verschillende bedrijfscategorieën. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype
een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder
meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau
dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Functiemenging binnen plangebied
Om enige levendigheid in de buurt te creëren wordt het wenselijk geacht ook in beperkte mate functiemenging in het plangebied toe te staan. Daartoe wordt in de regels van dit bestemmingsplan om op de kop van de Rodenrijsstraat horeca in de vorm van een restaurant en/of een café mogelijk gemaakt. Ook worden lichte vormen van bedrijvigheid toegestaan. Het gezamenlijk bruto vloeroppervlakte van de horeca en bedrijven tezamen mag niet meer dan 600 m2 bedragen.
Functiemenging met de lichte vormen van bedrijvigheid is mogelijk omdat in dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waar direct naast wonen ook andere functies voorkomen zoals horeca en kleine bedrijven kunnen voorkomen.
Overlastgevende functie in nabijheid plangebied
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen zwaar overlastgevende functies
aanwezig. Op het Delflandplein zit een winkelcentrum. Ook zijn er enkele kantoren
en een school in de directe omgeving aanwezig.
Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.
Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.
Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming).
Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.
Inleiding
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet
vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 , de Flora- en faunawet en de Boswet. Met de
Wet natuurbescherming wordt gepoogd om een eind te maken aan de discussies over de
implementatie van de Europese richtlijnen. De wet beoogt één integraal en vereenvoudigd
kader voor Natuurbescherming te introduceren. Het nieuwe stelsel neemt de Europese
regelgeving als uitgangspunt en beoogt qua systematiek dicht tegen de formuleringen
uit de richtlijnen aan te kruipen. De wet valt, als het gaat om beschermingsregimes,
uiteen in een regime voor gebiedbescherming en een voor soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De gebiedbescherming binnen de Wnb ziet alleen op de bescherming van de zogenaamde
Natura 2000-gebieden en niet meer voor op de op grond van de oude wet aangewezen beschermde
Natuurmonumenten, voor zover deze niet deels dan wel geheel vallen binnen een Natura
2000-gebied.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt op grond van de Wet een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt.
Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan moet al duidelijk zijn of de ontwikkelingsmogelijkheden die in het plan worden opgenomen niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
Het in de wet opgenomen beschermingsregime voor soorten valt uiteen in drie afzonderlijke
regimes, die elkaar deels overlappen. Het gaat om de volgende regimes:
Er wordt vanuit gegaan dat jurisprudentie van de afdeling die onder de Flora- en faunawet bestond, ook van toepassing is op het nieuwe wettelijke stesel. Dit betekent dat een bestemmingsplan alleen kan worden vastgesteld, als is aangetoond dat de verbodsbepalingen uit de Wnb ter bescherming van bepaalde soorten niet aan de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Voorgaande kan door middel van ecologisch onderzoek worden aangetoond.
Door bureau Els & Linde is onderzoek gedaan naar de beschermde natuurwaarden binnen het plangebied. Hiertoe is op 15 september 2015 door een ecoloog het terrein bezocht. Uit het onderzoek (bijlage 5) blijkt het volgende.
Beschermde natuurgebieden en Natuurnetwerk Nederland
In de nabijheid van het plangebied liggen geen natuurgebieden die beschermd zijn op
grond van de Natuurbeschermingswet Ook is nabijheid van het plangebied geen gebied
aanwezig dat behoort tot Natuurnetwerk Nederland. Vanwege de grote afstand tussen
deze gebieden en het plangebied kan effect op voorhand worden uitgesloten.
Bescherm Flora- en fauna
Bekeken is of er binnen het plangebied bomen of gebouwen aanwezig die geschikt zijn
als verblijfplaats voor vleermuizen. Dit is niet het geval. Het terrein is tevens
onderzocht op potentieel aanwezige nestplekken voor vogels met een broedplek die het
hele jaar is beschermd. Deze plekken zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht.
Er zijn op het terrein alleen algemene voorkomende en niet strikte beschermde plantensoorten
aangetroffen.
Vanwege het ontbreken van de beschermde soorten binnen het plangebied is er met zekerheid geen effect op deze soorten te verwachten. Een effect op de strikt beschermde natuurgebieden en Natuurnetwerk Nederland is daarmee uitgesloten. Ook is geen strikt beschermde flora en fauna aangetroffen en is een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.
Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder van de Amstel. Het nautisch beheer ligt deels bij de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam. Het stadsdeel Nieuw-West is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers.
Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.
Het Waterschap AGV verricht zijn taken in de stroomgebieden van de Amstel, de Vecht en in het Gooi. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Medeopdrachtgever van Waternet is de gemeente Amsterdam, waarvoor Waternet de drinkwaterproductie en -distributie, het rioleringsbeheer, de (drijf) vuilverwijdering, het vaarwegbeheer en de grondwaterzorgtaak uitvoert. Het waterbeheerplan 2016 - 2021 gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. De komende periode zet de AGV in op onder meer de volgende zaken.
Waterveiligheid
Insteek van het waterschap is een waterrobuuste inrichting van de omgeving. Hiertoe
is 2021 80% van de primaire keringen getoetst aan de nieuwe veiligheidsnormen. Uiterlijk
in 2020 zijn de in 2012 als onvoldoende beoordeelde grondlichamen van de regionale
waterkeringen op orde. In 2024 zullen naast de grondlichamen ook de niet-waterkerende
objecten (zoals huizen, kabels, leidingen) en de waterkerende kunstwerken (zoals sluizen)
zijn getoetst. In 2030 zullen de regionale waterkeringen volledig op orde zijn.
Voldoende water
Doel voor 2021 is dat er sprake is van een robuust watersysteem die de functies van
gebieden faciliteren, en wateroverlast en watertekort voorkomen. In tijden van (extreme)
neerslag en droogte zorgt het waterschap ervoor dat het watersysteem dit goed op kan
vangen en dat het water aan- en afgevoerd wordt. Er is voldoende water beschikbaar
voor vitale functies, nu en in de toekomst.
Schoon water
Het waterschap wil ervoor zorgen dat al het water in het beheergebied geschikt is
voor de vastgestelde gebruiksfunctie: voor veeteelt en akkerbouw, als grondstof voor
drinkwater, voor recreatie en visserij, als proceswater en voor de natuur. Doel is
dat inwoners en bezoekers het water in het gebied ervaren als een verrijking van de
omgeving. Van geen van de wateren mag de toestand achteruitgaan.
De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2011 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.
De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 16, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het gemeentelijke rioleringsplan 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zogenaamd verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Het Gemeentelijke rioleringsplan 2016 - 2021 is het tweede Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op 'Breed Water, plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010 - 2015'.
Waterkeringen
Binnen het plangebied is geen waterkering gelegen.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied zal geen nieuw oppervlaktewater worden gegraven. Er is ook geen oppervlaktewater binnen het plangebied aanwezig.
Grondwater
Bij het vaststellen van de gewenste ontwatering in nieuw in te richten gebieden wordt het bouwpeil als uitgangspunt genomen. Sinds 1996 is een inrichtingsnorm voor grondwater in nieuw in te richten gebieden van kracht. Een ontwateringdiepte van 0,50 meter beneden maaiveld mag met een herhalingskans van ½ keer per jaar (1x per 2 jaar) worden overschreden.
Deze norm gaat uit van het bouwen zonder kruipruimten. Wanneer bij de inrichting van het gebied wordt gebouwd met kruipruimten, mag een ontwateringdiepte van 0,90 meter beneden maaiveld met een herhalingskans van ½ keer per jaar (1x per 2 jaar) worden overschreden.Hierbij wordt als richtlijn een verhoogde grondwaterstand over een periode van vijf dagen achtereen als overschrijdingsduur gehanteerd.
Het bovenstaand houdt in dat in de planvorming voldaan moet worden aan de grondwaternorm. Het reguleren van grondwater door middel van drainage is in principe niet toegestaan.
Omdat het de bedoeling is om binnen het plangebied een halfverdiepte parkeergarage te realiseren en een ondergrondse parkeergarage te realiseren, is onderzoek gedaan naar de grondwaternorm. Uit dit onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan deze norm. Dit onderzoek is als bijlage 6 bijgevoegd.
Riolering
Binnen het plangebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig.
Materiaalkeuze
Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.
Hemelwater / Rainproof
Er wordt een nieuw rioolstelsel aangelegd waarbij het hemelwater gescheiden van het vuilwater wordt afgevoerd. Men spreekt van afkoppelen van hemelwater als de hemelwaterlozingen die samen met vuilwater op een gemengd rioolstelsel zitten, er afgehaald worden. Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.
Binnen de gemeente worden alle ontwikkelingen Rainproof ingericht. Dat houdt in dat het hemelwater door het nemen van maatregelen als daktuinen, polderdaken, intern gebruik van hemelwater e.d vastgehouden moet worden en geborgen. Het maaiveld zal zodanig ingericht moeten worden dat het hemelwater op straat of in groenstroken geborgen kan worden en daar kan infiltreren in de bodem.
Er zijn door het plan geen negatieve gevolgen voor het hemelwater in de omgeving.
Verharding - watercompensatie
In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of het rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie in de bodem.
Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, de verdichting van bestaand stedelijk gebied, de aanleg van kassen of de aanleg van wegen is sprake van het verharden van gebieden waar voordien water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem als gevolg van de aanleg van verhard oppervlak dient daarom te worden gecompenseerd. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding in ieder geval niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Daarom is het in de keur verboden om (zonder vergunning) meer dan 1000 m2 verhard oppervlak aan te leggen in bestaand of nieuw in te richten stedelijk gebied.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad moet de toename van de belasting van het oppervlaktewater bij elk project worden gecompenseerd. Als vuistregel geldt dat het gebied 10 % oppervlaktewater moet hebben. Vanwege de complexiteit van de huidige ontwikkelingen, zowel in ruimtelijke inrichting als in tijd, is het soms lastig om per individuele ontwikkeling of per gebouw een passende watercompensatie te realiseren.
Op de projectlocatie stonden tot 2012 een aantal lage flatgebouwen met daartussen plantsoenen.Er waren geen watergangen aanwezig. In het definitief ontwerp wordt de bebouwing intensiever en neemt het verhard oppervlak toe met circa 15.250 m2. De Delfplandpleinbuurt en de projectlocatie zijn opgenomen in een integrale waterbergingsboekhouding Slotervaart, die gaat over de totale ontwikkelingen rondom station Lelylaan. Hierin wordt bijgehouden hoeveel wateroppervlak en verhard oppervlak aanwezig is in het gebied voor een nulsituatie, enkele tussenfasen en het eindbeeld. De verhardingstoename in de Delflandpleinbuurt betekent een wateropgave van 1.525 m2 die in de waterbergingsboekhouding is gecompenseerd voornamelijk in de verbreding van een watergang langs de Vlaardingenlaan in de Staalmanpleinbuurt. Alle activiteiten zijn opgenomen in de waterbergingsboekhouding Slotervaart, die voor alle fasen positief is.
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Dit bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter. Het biedt de basis voor de in dit plan genoemde ontwikkelingen en wensen die zijn geformuleerd voor het plangebied. Daarbij is gekozen voor een gedetailleerd bestemmingsplan, waarin de beoogde ruimtelijke situatie is vastgelegd.
In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.
In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.
In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.
Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.
Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.
In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.
In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.
In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.
HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.
HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN
Artikel 3 - Groen
De groenstrook langs de Vlaardingenlaan heeft de bestemming "Groen" gekregen. Onder meer gebruik als park en groenstrook zijn toegestaan. Ook is de mogelijkheid gegeven om aangrenzend aan de horeca die binnen plangebied mogelijk is een terras aan te leggen.
Artikel 4 - Tuin
De twee binnenterreinen in het plangebied hebben de bestemming "Tuin" gekregen. Onder meer gebruik als tuin en erf is toegestaan. Ook voorzieningen, zoals voetpaden en speelvoorzieningen zijn in de regels mogelijk gemaakt. Binnen de op de verbeelding aangebrachte aanduiding "Parkeergarage" zijn gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan.
Artikel 5 - Verkeer
De delen van de omliggende straten die binnen het plangebied vallen en het gebied tussen de twee bouwblokken heeft de bestemming "Verkeer" gekregen. Hier is gebruik als weg, verblijfsgebied en parkeren toegestaan. Ook is een regeling getroffen om een terras mogelijk te maken ter plaatse van de horecagelegenheid die met dit plan wordt mogelijk gemaakt.
Artikel 6- Wonen
De woongebouwen binnen het plangebied hebben de bestemming "Wonen" gekregen. Op de verbeelding zijn de bouwhoogtes aangebracht. In de regels is geregeld dat de op de verbeelding aangebrachte bouwhoogte de maximale hoogtes zijn. Ter plaatse van de op de verbeelding aangebrachte aanduiding "onderdoorgang" dient op grond van de regels een verplichte onderdoorgang gemaakt te worden. In delen van het plangebied wordt een beperkte mate van functiemenging voorgestaan. In de regels worden dan ook binnen de bestemming "Wonen" lichte vorm van bedrijvigheid mogelijk gemaakt. De totale omvang van de bedrijfsfuncties is beperkt tot 400 m2 bvo. Ook is voorzien in één horecagelegenheid binnen het plangebied. Uitsluitend horeca in de categorie III (café, bar) en categorie IV ( onder meer restaurant) zijn toegestaan.
HOOFDSTUK 3 - ALGEMENE REGELS
Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.
In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.
In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.
De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de gemeenteraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.
Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerppbestemmingsplan verzonden aan:
Waternet, bureau Monumenten & archeologie en de brandweer hebben hun reactie tijdens
het vooroverleg kenbaar gemaakt.
Waternet heeft aangegeven dat geen watercompensatie voor de plannen noodzakelijk is,
omdat die compensatie al in breder verband is opgepakt. Waternet merkt wel op dat
bij uitvoering gekeken dient te worden naar het waterbergend vermorgen van de openbare
ruimte. In de buurt zijn al waterproblemen bekend. Dit betreft echter niet een onderwerp
dat geregeld wordt in het bestemmingsplan. Bij ontwerp van de (semi) openbare ruimte
zal hier naar gekeken worden.
Bureau Monumentenen & Archeologie heeft aangegeven dat er lage verwachting is voor
archeologische resten en geen archeologische dubbelbestemming in het bestemmingsplan
hoeft te worden opgenomen. De brandweer heeft aangegeven dat de tussen het plangebied
en de risicobron A10 aanwezige kantoorgebouw aan de Overschiestraat een afschermde
werking heeft en alleen het vrijkomen van een toxische wolk een rampscenario is waarmee
rekening gehouden dient te worden. Een oplossing is voorzieningen in het gebouw te
treffen waardoor snel de toevoer van buitenlucht gestopt kan worden. Dit betreft voorzieningen
op gebouwniveau waar bij de uitvoering naar gekeken zal worden.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening voor een
periode van 6 weken ter visie gelegen. Gedurende die periode kon eenieder een zienswijze
in dienen. Er zijn door Liander en de door de Key zienswijze ingediend. In de bijgevoegde
nota van beantwoording (bijlage 7) zijn deze zienswijzen beantwoord.
Het bestemmingsplan 'Zuidblokken Delflandpleinbuurt' met identificatienummer NL.IMRO.0363.F1601BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
De van de weg afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg afgekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de wel of niet in de techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.
Een (onderdeel van een) kantooractiviteit, of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk (deel van een) gebouw.
Een in de regels of verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden.
Het bedrijfsmatig aanbieden van nachtverblijf verstrekt in een woning, waarbij maximaal 40% van de oppervlakte van de woning voor bedrijfsmatig nachtverblijf wordt gebruikt en de woning geschikt blijft voor het huisvesten van minimaal één huishouden.
Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.
de totale oppervlakte van de voor bedrjifsuitoefening benodigde bedrijfsruimten, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieve ruimten en dergelijke.
Bebouwing of gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
voorzieningen in een aangepaste woonbehoefte, bijvoorbeeld ten behoeve van personen en voor wie de gebruikelijke woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn, zoals minder validen, en anderszins verzorgingsbehoevenden.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De totale oppervlakte van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.
een bouwkundige constructie waarin,
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een voor publiek toegankelijke ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het wisselen van geld.
Bewoning of een andere geluidsgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
De zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet mag overschrijden, dan wel waar een serre of loggia wordt gebouwd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.
Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).
Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.
Eén of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken functies).
Nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccomodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken functies).
Restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken functies).
Een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig de gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke).
Handel via internet waarbij geen sprake is van het ter plekke bezichtigen, ophalen en/of betalen van de gekochte waar door de kopende partij.
Het bedrijfsmatig aanbieden van woonverblijf aan meer dan één huishouden en aan meer
dan vier personen.
Nb: het begrip kamerverhuur valt onder wonen, logies valt niet kamerverhuur.
Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil/maaiveld is gelegen.
Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.
Een met een schip in het water aan de walkant ingenomen plaats die daartoe als zodanig is aangewezen.
Het bedrijfsmatig aanbieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan natuurlijke
personen voor bepaalde tijd, anders dan in een woning.
Nb: Onder logies valt niet kamerverhuur, het begrip kamerverhuur valt onder wonen.
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met in begrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterbouwkundige kunstwerken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.
Een op de verbeelding aangegeven gebied waar, binnen de bestemming een doorgang mogelijk moet zijn waarboven bebouwing mag worden opgericht.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Onder het peil wordt verstaan: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse van de bouw;
De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Zuidblokken Delflandpleinbuurt'.
Dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij in overwegende mate de woonfunctie behouden blijft.
Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
Voorzieningen ten behoeve van:
Elk vaartuig dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water. Onder schip wordt mede verstaan drijvende werktuigen, zoals kranen, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard.
Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.
Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.
Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen.
De als bijlage opgenomen lijst, behorende bij deze regels, waarin vormen van gebruik anders dan wonen, zijn aangegeven, ingedeeld in categorieën van toenemende hinder.
Een voor publiek toegankelijk ruimte waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door het gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden en ontvangen van faxen.
Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee hij in functioneel opzicht verbonden is, en dat door de vorm als een afzonderlijke en duidelijk ondergeschikte aanvulling op dat hoofdgebouw onderscheiden kan worden en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Recreatief buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken, die beschikbaar zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of woning anders dan een zomerhuis.
Een lijn die evenwijdig aan de as van de weg, langs een wegzijde met een regelmatig ligging van de voorgevel van de bestaande bebouwing is gelegen, die zoveel mogelijk aansluit aan de voorgevels van de bestaande bebouwing en zoveel mogelijk overeenkomstig de richting van de weg loopt.
Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.
Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.
Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, of maximaal vier personen, of daarmee gelijk te stellen woonvormen.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in lid 13.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in lid 21.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder de in de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende regels:
Voor de in lid 6.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
a. Voor bedrijven en horeca geldt:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden, ten behoeve van: