Aardgasleiding Seineweg - Hornweg Westpoort    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De N.V. Nederlandse Gasunie is voornemens om in het Amsterdamse havengebied in Westpoort een nieuwe aardgasleiding aan te leggen. Globaal gezien komt de leiding vanaf de Seineweg, via de Basis en de Hornweg te liggen. De leiding voldoet niet aan artikel 14 uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), aangezien de belemmeringsstrook niet volledig is opgenomen in het bestemmingsplan. Bovendien was, tot enkele jaren geleden, nabij het tracé een andere aardgasleiding gelegen. Deze leiding is inmiddels verwijderd en dus niet meer aanwezig. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Het gaat om een parapluherziening waarbij de basisplannen en de geldende bestemmingen van toepassing blijven. Voorliggende parapluherziening maakt uitsluitend de aanleg van een nieuwe leiding juridisch-planologisch mogelijk en de dubbelbestemming en veiligheidszone van de niet meer aanwezige leiding worden verwijderd. Een (paraplu)bestemmingsplan bestaat uit het juridische bindend deel, de regels en verbeelding, en uit een toelichting. Op de verbeelding en in de regels zijn het toegestane gebruik en aanleg/bebouwing juridisch geregeld. Voorliggend document voorziet in een toelichting van het bestemmingsplan, waarin wordt onderbouwd dat het voornemen in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijke onderbouwing van het (paraplu)bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het (paraplu)bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook wordt het plan getoetst aan relevant ruimtelijk beleid en de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot is de toelichting van belang voor een juiste interpretatie van de regels van het bestemmingsplan.

1.2 Doel van dit bestemmingsplan     

Dit bestemmingsplan betreft een zogenaamd paraplubestemmingsplan, dat in aanvulling op de vigerende bestemmingsplannen een nieuwe hoge druk aardgasleiding langs de Seineweg, Basisweg en Hornweg planologisch-juridisch mogelijk maakt. Er wordt een wettelijk verplichte beschermingszone voor een nieuwe hoge druk aardgasleiding toegevoegd aan de geldende bestemmingsplannen door een dubbelbestemming toe te voegen. Daarnaast worden een beschermingszone en veiligheidszone voor een hoge druk aardgasleiding die niet meer aanwezig is verwijderd.

1.3 Bevoegdheden     

Het plangebied van het bestemmingsplan is gelegen binnen stadsdeel Nieuw-West en industrieterrein Westpoort. Sloterdijk-Poort in stadsdeel Nieuw-West is aangewezen als grootstedelijk project, ook Westpoort is grootstedelijk gebied. De voorbereiding van het bestemmingsplan ligt bij het college van B&W. Het bestemmingsplan wordt vastgesteld door de gemeenteraad op grond van de Wet ruimtelijke ordening.

1.4 Ligging van het plangebied     

Het plangebied ligt in het westen van Amsterdam, op de industrieterreinen Sloterdijk Poort en Westpoort, nabij de Hornhaven en de Westrandweg A5. In de navolgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving weergeven.

verplicht

Globale ligging plangebied, aangeduid met rode ster (bron: PDOK Viewer).

In onderstaande afbeelding is de globale ligging van de nieuwe leiding (donkerblauw) ten opzichte van de reeds bestaande leidingen (lichtblauw) weergegeven. De leiding loopt vanaf de Seineweg, via het terrein van congrescentrum 'Amsterdome', langs de Basisweg (waarbij het de Westrandweg A5 kruist) en de Hornweg, met als eindpunt het gasontvangststation. Voor de exacte ligging en begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

verplicht

Globale ligging nieuwe leiding A-533-06 (donkerblauw) en de bestaande leidingen (lichtblauw) (bron: Arcadis).

1.5 Vigerend planologisch kader     

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van een aantal bestemmingsplannen, namelijk "Sloterdijk III" (vastgesteld op 3 juli 2013), "Westhaven" (vastgesteld op 3 juli 2013), "Eerste wijziging Westhaven" (vastgesteld: 25 juni 2014) en "Westrandweg 2e Coentunnel" (vastgesteld op 27 mei 2011). Ook gelden er een aantal paraplubestemmingsplannen en een provinciaal inpassingsplan.

Sloterdijk III

Het plangebied heeft op basis van het huidige bestemmingsplan "Sloterdijk III" de enkelbestemmingen 'Bedrijf-2', 'Verkeer-1' en 'Verkeer-2' en de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Gronden met de bestemming 'Bedrijf-2' zijn bedoeld voor bedrijven die vallen in categorieën 2 tot en met 4 van de Staat van Inrichtingen Sloterdijk III, met daarbij behorende en daaraan ondergeschikte voorzieningen. Gronden met de bestemming 'Verkeer-1' zijn onder andere bedoeld voor wegen en voet- en fietspaden en gronden met de bestemming 'Verkeer-2' voor railverkeer en spoorwegvoorzieningen. Ook gelden de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Leiding - Water' en 'Leiding - Riool'.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan Sloterdijk III, ter plaatse van het plangebied.

Westhaven

Het plangebied heeft op basis van het huidige bestemmingsplan "Westhaven" de enkelbestemmingen 'Bedrijf-1' en 'Verkeer-1'. Gronden met de bestemming 'Bedrijf-1' zijn bedoeld voor haven-gebonden bedrijven die vallen binnen categorie 1 tot en met 5 van de Staat van Inrichtingen bestemmingsplan Westhaven, met daarbij behorende voorzieningen. Gronden met de bestemming 'Verkeer-1' zijn onder andere bedoeld voor wegen, ontsluitingssporen, voet- en fietspaden en voorzieningen ten behoeve van de pont. Tevens is ter plaatse van het plangebied gedeeltelijk een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' gelegen. Tot slot is in het noordelijk deel de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' opgenomen, ten behoeve van de bescherming van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan Westhaven, ter plaatse van het plangebied.

Eerste wijziging Westhaven

In dit wijzigingsplan is concrete invulling gegeven aan de in het bestemmingsplan Westhaven opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Dit betreft de (gedeeltelijke) omzetting van de bestemming 'Water - 2' naar de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2', ten behoeve van de demping/aanplemping van een deel van de havenbekken Hornhaven mogelijk gemaakt voor de realisatie van een havengebonden bedrijf. De overige bestemmingen blijven hetzelfde als in het oorspronkelijke plan Westhaven.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan Eerste wijziging Westhaven, ter plaatse van het plangebied.

Westrandweg 2e Coentunnel

Het plangebied heeft op basis van het huidige bestemmingsplan "Westrandweg 2e Coentunnel" de bestemming 'Verkeer-2'. Gronden met die bestemming zijn bedoeld voor een met toepassing van kunstwerken verhoogd aan te leggen weg met ten hoogste vier rijstroken en twee vluchtstroken met daaronder gelegen verkeersruimte.

Geluidverdeelplan Westpoort 1e herziening

Dit paraplubestemmingsplan maakt een verdeling van de geluidruimte van industrieterrein Westpoort mogelijk.

Grondwaterneutrale kelders

Dit paraplubestemmingsplan is bedoeld om de negatieve effecten van (met name cumulatieve) kelderbouw te reduceren, zodat de stand en stroom van het grondwater niet beïnvloed wordt.

PIP Aanpassen geluidzone Westpoort en Hoogtij

Dit provinciaal inpassingsplan geeft concrete invulling aan het aanpassen van de geluidszones van de industrieterreinen Westpoort (Amsterdam) en Hoogtij (Zaanstad). Dit PIP is een facetbesluit, waarbij slechts het facet geluidszones-industrie wordt geregeld.

De aanleg van een aardgasleiding wordt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 13) opgevat als planologisch relevant en past daarom niet in de vigerende bestemmingsplannen. Daarom is voorliggende parapluherziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.6 Leeswijzer     

De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijk beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan wordt getoetst. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6) en de resultaten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Het plan     

2.1 Huidige situatie     

Het plangebied bevindt zich in het westelijk havengebied van Amsterdam op de industrieterreinen Sloterdijk Poort en Westpoort. De Westrandweg A5, de spoorlijn Amsterdam-Zaandam en een aantal windmolens liggen in de nabijheid van de toekomstige aardgasleiding. Ter plaatse van het plangebied is veel (haven-gebonden) bedrijvigheid gevestigd. De werkterreinen liggen in gazons en bermen langs wegen en grenzend aan het terrein van congrescentrum 'Amsterdome'. Op enkele locaties is begroeiing aanwezig met enkele jonge bomen. Navolgende afbeelding geeft een impressie weer van de huidige situatie ter plaatse.

verplicht

Zicht op de locatie waar een deel van de werkzaamheden is gepland (bron: Limes Divergens).

2.2 Toekomstige situatie     

Het plan

Het voorliggende plan heeft betrekking op de realisatie van een nieuwe aardgasleiding. Het betreft een aftakking van een HTL leiding (A-533-01). Bij het bepalen van de ligging van de nieuwe leiding is nadrukkelijk gekeken naar de meest wenselijke situatie vanuit beheer, veiligheid en bereikbaarheid. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het tracé aan te leggen vanaf de Seineweg, via het terrein van congrescentrum 'Amsterdome', langs de Basisweg (waarbij het de Westrandweg A5 kruist) en de Hornweg, met als eindpunt het gasontvangststation. Op onderstaande afbeelding is de toekomstige aardgasleiding weergeven in de directe omgeving.

verplicht

Industriële gasontvangstations worden meestal aangesloten op het HTL (hoofdtransportleiding) netwerk. De leiding A-553-01 is voor Argent Energy de enige HTL leiding in de omgeving waarop aangesloten kan worden. Op het eindpunt van de leiding komt een gasontvangstation te staan. Voor de bouw hiervan gaat Argent Energy een Wabo-vergunning aanvragen en doet Gasunie een AIM-melding voor de in bedrijf name van de installatie.

Agent Energy

Argent Energy is gevestigd op industrieterrein Westpoort aan de Hornweg 61. Het is een bedrijf dat Biobrandstoffen (met name biodiesel) produceert. De EU geeft dergelijke bedrijven subsidie om de geproduceerde brandstoffen tegen een competitieve prijs tegenover fossiele brandstoffen te produceren en te verkopen om deze rendabel te houden tot de uitfasering van fossiele brandstoffen. Om van bio afval naar biobrandstof te komen dienen meerdere stappen doorlopen te worden. De meest energie intensieve stappen zijn het filteren van onzuiverheden en het onttrekken van de chemische energie uit het afval. Hiervoor is een hoge energie input benodigd. Aardgas is hiervoor het meest kostenefficiënt. Voor de toekomst wordt bekeken wat de opties zijn voor Argent Energy om in te spelen op de transitie naar waterstof in het Gasunie netwerk.

Locatiekeuze

Er zijn meerdere alternatieven afgewogen om Argent Energy te verbinden met de gasleiding. Hierbij zijn mogelijke belemmeringen meegewogen in de overweging; zo zijn onder andere de ligging van reeds aanwezige leidingen en de archeologische verwachting binnen het gebied van belang. Oorspronkelijk was het plan om de leiding parallel aan de Basisweg in open ontgraving aan te leggen naar het gasontvangststation. Uit nader overleg met Port of Amsterdam is naar voren gekomen dat de ondergrond in de open ontgraving te druk bezet was en het dus niet mogelijk is om de oorspronkelijk gewenste tracé aan te leggen. Door de boring langer te maken tot nabij het gasontvangststation is met de andere ondergrondse infra geen verder conflict. Vanwege het feit dat in het huidig gekozen tracé de windturbines op een grotere afstand staan, bovengrondse infra netwerken (Westrandweg A5) met een diepe boring gekruist kunnen worden en financieel de optie het best te verantwoorden was, is de keuze op deze locatie gevallen. Dit besluit is genomen in overleg met Rijkswaterstaat.

Werkzaamheden

De te leggen gasleiding in het plangebied heeft in totaal een lengte van ongeveer 970 meter, is ontworpen voor een werkdruk van 66.2 bar en heeft een diameter van circa 114 mm. Over de gehele boring ligt de leiding 21 meter diep (20m-nap). In open ontgraving zal de diepte variëren tussen 1 en 2 meter diepte (tussen 0 en 1m-nap). Wat betreft de uitvoering van de werkzaamheden wordt opgemerkt dat de leiding grotendeels op diepte gelegd wordt middels een gestuurde boring en deels in open ontgraving. Op enkele plekken worden bomen gekapt en groen teruggesnoeid. Daarnaast vindt een deel van de aanleg van de nieuwe gasleiding plaats in gazons en wegbermen. Na afloop van het werk wordt het werkterrein zo goed mogelijk in oorspronkelijke staat hersteld (cultuurtechnische afwerking). De bovengrondse ruimtelijke structuur van het plangebied en zijn omgeving wijzigt nagenoeg niet. Bomen worden terug geplant of gecompenseerd. Er zal geen permanente bebouwing worden opgericht en er is geen sprake van een toename van verharding. Om veiligheidsredenen dient de belemmerende strook van vijf meter ter weerszijde van de leiding (dubbelbestemming 'Leiding-Gas') te worden vrijgehouden van bebouwing, diepwortelende beplanting en activiteiten die slechts met een omgevingsvergunning uitgevoerd mogen worden na advies van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In de NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.

Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte;
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen;
  3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in juridisch-planologische procedures te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het voorgenomen plan betreft een aanpassing van het gasleidingnetwerk. Gelet op de beperkte omvang en aard van de ontwikkeling worden geen rijksbelangen geraakt en er is geen sprake van enige vorm van belemmeringen met betrekking tot de doelen, zoals geformuleerd in het Barro.

3.1.3 Conclusie     

Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Noord-Holland     

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland. De omgevingsvisie is opgesteld om koers te zetten richting te toekomst. De Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie NoordHolland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen.

De hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.

De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:

  1. Leefomgeving: De provincie Noord-Holland zet in op een gezonde en veilige basiskwaliteit van de leefomgeving. Meer specifiek is er aandacht voor het realiseren van een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. Ook het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-, water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond maakt onderdeel uit van de provinciale ambitie op het gebied van de leefomgeving. Tot slot zet de provincie in op het vergroten van de biodiversiteit.
  2. Gebruik van de leefomgeving: Ruimtelijke ontwikkelingen worden zo veel mogelijk gefaciliteerd, mits sprake is van het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij geldt dat de provincie ruimte biedt aan de ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Ook moeten vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) met elkaar overeenstemmen. Het landschap moet daarbij worden benoemd, behouden en versterkt. Tot slot is sprake van een goede bereikbaarheid.
  3. Energietransitie: De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie. De Omgevingsvisie NH2050 zorgt voor een balans tussen economische groei en leefbaarheid. Het doel daarvan is om het welvaarts- en welzijnsniveau in Noord-Holland op een hoog niveau te houden. De visie geeft enerzijds richting en houvast naar een onbekende toekomst en anderzijds voldoende ruimte en handelingsperspectief om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen.

Om het hoofddoel te bereiken worden vijf samenhangende bewegingen genoemd die een aantal ontwikkelprincipes en randvoorwaarden geven om de beweging naar de toekomst te kunnen maken:

  • dynamisch schiereiland: benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling: vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's: ontwikkeling van centrumgemeenten waarmee het voorzieningenniveau in de gehele regio vitaal wordt gehouden en de kernen hun herkenbare identiteit behouden;
  • nieuwe energie: economische kansen benutten van energietransitie en circulaire economie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: het ontwikkelen van natuurwaarden in combinatie met het versterken van de (duurzame) agrifoodsector.

Alle vijf bewegingen hebben een economische drijver. De bewegingen verbinden deze economische kansen door het versterken van de leefbaarheid met het oog op duurzame economische groei.

Toetsing

Raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie en -verordening Noord-Holland heeft uitgewezen dat het plangebied ligt binnen een gebied dat is aangeduid als 'industrieterrein van provinciaal belang' (kaart 17 van de Omgevingsverordening NH2020 (geconsolideerd)). Bijbehorend artikel 6.19 bevat een regeling ten behoeve van de instandhouding van de hoge milieucategorie van de bedrijven ter plaatse. Voorliggend plan betreft een parapluplan, waarmee een nieuwe dubbelbestemming voor een leiding wordt vastgelegd. Deze dubbelbestemming heeft geen invloed op de bestaande bedrijvigheid en de toegestane milieucategorie.

3.2.2 Conclusie     

De gewenste ontwikkeling past binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Amsterdam 2050     

De Omgevingsvisie is op 8 juli 2021 door de gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld. In deze toekomstvisie voor Amsterdam staan vijf strategische keuzes centraal:

  • Meerkernige ontwikkeling;
  • Groeien binnen grenzen;
  • Duurzaam en gezond bewegen:
  • Rigoureus vergroenen;
  • Samen stadmaken.

Tevens worden in de toekomstvisie vijf kernopgaven benoemd:

  • Inclusief en betaalbaar;
  • Klimaatbestendig en klimaatneutraal;
  • Leefbaar en bereikbaar;
  • Economisch vitaal en circulair;
  • Gezond en veilig.

De haven van Amsterdam wordt specifiek benoemd en maakt deel uit van het Noordzeekanaalgebied. Het is van belang om de ontwikkeling van dit gebied in samenhang te bezien. De bereikbaarheidsopgaven, leefbaarheidsopgaven en de energietransitie vragen om flinke veranderingen. In de IJmond komt de duurzame energie, die voor de kust in windmolenparken wordt opgewekt, aan land. Daarnaast loopt er een aantal grote gas- en stroomleidingen door de metropoolregio, die ruggengraten van het nationale energienetwerk zijn. De Amsterdamse haven ligt daarom op een goede plek om zich te ontwikkelen van op- en overslaghaven voor onder andere fossiele brandstof naar een knooppunt voor duurzame energie en een draaischijf in de circulaire economie. Er wordt gezorgd voor voldoende milieuruimte voor het faciliteren van deze transitie en er wordt gestreefd naar dat de milieuhinder voor zoveel mogelijk mensen afneemt, zowel in Amsterdam als in de omliggende gemeenten Haarlemmermeer, Velsen en Zaanstad.

Toetsing

In de Omgevingsvisie beschrijft de gemeente Amsterdam onder andere haar doelen ten aanzien van klimaatadaptatie. De aanpak is gericht op het verschuiven van aardgas naar duurzame oplossingen. Het gebruik van elektriciteit en biologische brandstoffen moet gestimuleerd worden ten kosten van fossiele brandstoffen. Voorliggende ontwikkeling sluit aan bij deze wens. Voor de toekomst wordt bekeken wat de opties zijn voor Argent Energy om in te spelen op de transitie naar waterstof in het Gasunie netwerk. Hiermee draagt onderhavig plan bij aan de kernopgave 'economisch vitaal en circulair'.

3.3.2 Gemeentelijke Visie Haven 2020-2040     

De haven van Amsterdam staat voor een aantal essentiële opgaven. Om de toekomst van de haven op een wenselijke manier vorm te geven, heeft de gemeente een visie voor de haven vastgesteld. In deze visie zijn vijf publieke belangen beschreven:

  1. Duurzaamheid: Klimaatneutraal en Circulair.
  2. De haven als nautisch logistiek knooppunt.
  3. De haven als industrieterrein.
  4. Verstedelijking: Hoogstedelijke woonwerkmilieus.
  5. Veilig gebruik van de nautische ruimte

De vijf publieke belangen zijn afgeleid van zowel het specifieke profiel van de Amsterdamse haven, alsmede vijf belangrijke internationale trends en ontwikkelingen die van grote invloed zijn op zeehavens. Het betreft de volgende trends:

  • Transitie naar duurzame energiebronnen;
  • Geopolitieke ontwikkelingen: de opkomst van Azië en de rem op de globalisering
  • Slimme. Circulaire en lokale logistiek;
  • Trek naar de stad;
  • Toename van toerisme en waterrecreatie.

Daarnaast wordt in de visie ook ingegaan op het belang van een goed functionerende arbeidsmarkt en het thema ketenverantwoordelijkheid en beschrijven we kort de mogelijke effecten van de coronacrisis.

Toetsing

De nieuwe hoge druk aardgasleiding wordt aangelegd door Gasunie N.V. op verzoek van biodieselproducent Argent Energy B.V.. De uitbreiding van het gasleiding netwerk draagt bij aan de versterking van de Amsterdamse haven als industrieterrein en nautisch logistiek knooppunt. Tevens heeft Argent Energy aangegeven in de toekomst na te denken over andere, duurzamere vormen van energievoorziening, zoals bijvoorbeeld waterstof of stoom. Hiermee draagt het plan op lange termijn ook bij aan het eerste publieke belang (duurzaamheid: klimaatneutraal en circulair).

3.3.3 Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050     

In de Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal: Uitnodiging aan de stad heeft de gemeente op hoofdlijnen aangegeven wat zij belangrijk vindt in het kader van haar duurzaamheidsbeleid. Daarbij heeft het vier transitiepaden beschreven, namelijk:

  • Gebouwde omgeving;
  • Mobiliteit;
  • Elektriciteit;
  • Haven & industrie.

Ten aanzien van dat laatste transitiepad, 'haven & industrie', heeft de gemeente vier pijlers geformuleerd.

  • Transformeren van de haven naar duurzame batterij;
  • Ontwikkelen groene waterstofeconomie;
  • CO2 afvangen, opslaan en hergebruiken;
  • Energie besparen in de industrie.

 

Het einddoel is om de CO2-uitstoot in 2050 ten opzichte van 1990 met 95% terugdringen en Amsterdam voor 2040 aardgasvrij maken.

Toetsing

In 2022 is een omgevingsvergunning milieu verleend door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland voor uitbreiding van de nieuwe hoge druk aardgasleiding. De uitbreiding gaat gefaseerd plaatsvinden, waarbij ook een wijziging plaats zal vinden in de brandstof die wordt gebruikt om de biodiesel te produceren. In fase 3 wordt overgeschakeld op aardgas. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning milieu en het milieueffectrapport (MER) is de uitbreiding en energievoorziening beoordeeld. Het verbranden van aardgas werd gezien als minder passend met het oog op de huidige energietransitie, waarin het juist de bedoeling is dat zoveel mogelijk bedrijven en huishoudens 'van het aardgas af gaan' en overstappen op meer duurzame vormen van energievoorziening. In de bestuurlijk vastgestelde Cluster Energie Strategie Noordzeekanaalgebied en de Routekaart Klimaat 2050 Amsterdam, wordt de wens naar voren gebracht dat er een stoomnet in Westpoort wordt uitgerold. Argent heeft aangegeven op termijn te willen overstappen op een aansluiting op het stoomnetwerk met restwarmte. In de omgevingsvergunning milieu was het wettelijk niet mogelijk om voor te schrijven dat moet worden aangesloten op een (nog te realiseren) stoomnetwerk in Westpoort en is de energievoorziening op aardgas vergund. Aan de vergunning is een voorschrift opgenomen om onderzoek te blijven doen naar de beperking van aardgasgebruik ten gunste van duurzame alternatieven zoals waterstof of stoom.

3.3.4 Conclusie     

Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het verplicht om te bekijken in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling gevolgen kan hebben op de aspecten: milieu, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie. In dit hoofdstuk is beschreven wat de gevolgen van dit plan kunnen zijn op die aspecten en is een planologische verantwoording gegeven. Ook is een watertoets opgenomen.

4.1 Milieueffectrapportage     

Algemeen

In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de onderdelen C en D in de bijlage bij het Besluit m.e.r. (hierna: C- en D-lijst) staat of sprake is van m.e.r.-plicht of een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.

verplicht

Schema m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r. (Bron: www.Infomil.nl).

Bovenstaande afbeelding laat zien dat wanneer een besluit over een activiteit die boven de C-drempel blijft voor dat besluit een m.e.r.-plicht geldt. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Als een activiteit onder de drempelwaarden blijft uit onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., betekent dit echter niet dat er geen beoordeling meer nodig is. De drempelwaarden zijn namelijk indicatieve waarden (zie artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit m.e.r.). Dit betekent concreet dat wanneer de omvang van de activiteit onder de drempelwaarden blijft, het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling.

Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag dus via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is. Dit ziet op de besluiten op grond waarvan de activiteit direct kan worden uitgevoerd.

  • In een m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Het bevoegd gezag mag de m.e.r.-beoordelingsprocedures ook overslaan en direct de m.e.r.-procedure volgen.
  • Ook in de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling is vormvrij: de wet schrijft geen procedure voor. Als belangrijke nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten, dan moet de formele m.e.r.-procedure worden doorlopen. Uiteraard kan ook direct voor een m.e.r. gekozen worden.

Voor plannen, die een kader vormen voor een activiteit waarvoor op grond van de bijlage bij het Besluit m.e.r. een m.e.r. moet worden doorlopen dan wel een formele m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld, moet een planMER worden opgesteld.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling betreft de aanleg van een nieuwe gasleiding. De activiteiten in het plangebied vallen onder categorie D8.1 van bijlage II bij het besluit Milieueffectrapportage.

Categorie D 8.1: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor (onder meer) het transport van gas, olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van chemicaliën. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied als, over een lengte van:

  • 1 kilometer of meer, in geval van het transport van olie, CO2-stromen of gas, niet zijnde aardgas;
  • 5 kilometer of meer, in geval van het transport van aardgas;

moet het bevoegd gezag beoordelen of een milieueffectrapportage nodig is. Deze beoordeling wordt gekoppeld aan een nieuwe ruimtelijk plan of besluit.

De nieuwe gasleiding uit voorliggend plan blijft met 970 meter onder deze drempelwaarden. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Conclusie

Het aspect vormvrije m.e.r.-beoordeling vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.2 Bodem     

Algemeen

In het kader van een planprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend asbest- en bodemonderzoekvoetnoot: WSP (2022) "Verkennend asbest- en bodemonderzoek aansluiting van Argent Energy (A-553-06) aan de Hornweg 61 te Amsterdam". Projectnummer: SOL021019MK, 22-09-2022. uitgevoerd.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

  • tijdens de veldwerkzaamheden zijn plaatselijk zeer zwakke bijmengingen met baksteen waargenomen in de ondergrond. Verder zijn tijdens de werkzaamheden funderingslagen aangetroffen bestaande uit beton, Repac, asfalt, baksteen, puin en/of slakken;
  • uit de analyseresultaten komt naar voren dat plaatselijk in de boven- en/of ondergrond licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, nikkel en molybdeen, PAK, PCB en/of minerale olie aangetoond;
  • in het grondwater zijn licht verhoogde concentraties xylenen en/of naftaleen gemeten;
  • in de onderzochte mengmonsters van de funderingslagen is geen asbest aangetoond.

Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging van betekenis en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen.

Voorlopige veiligheidsklasse

Ter bepaling van de veiligheidsklasse zijn de gemeten waarden tevens getoetst aan de CROW400. Uit deze toetsing blijkt dat er bij graafwerkzaamheden ter hoogte van de onderzochte (deel)locaties naast de basishygiëne, geen veiligheidsklasse van toepassing is.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Geluid     

Algemeen

De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Als geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te doen naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is bijvoorbeeld een geluidgevoelige functie. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek, maar vanuit een goede ruimtelijke ordening kan onderzoek wel wenselijk zijn.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige objecten. Hierdoor is een toetsing aan de aspecten industrielawaai, weg- en railverkeerlawaai niet benodigd.

Wat betreft de geluidsproductie van de gasleiding kan worden opgemerkt dat hiervan bij (ondergrondse) leidingen geen sprake van is. Derhalve is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in het kader van onderhavig plan niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.4 Bedrijven en milieuzonering     

Algemeen

Bij het realiseren van een nieuwe functie moet vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, gekeken worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:

  1. Past de nieuwe functie in de omgeving?
  2. Laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de belasting op grotere afstand van de bron afneemt. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- en/of goederenverkeer aantrekt, mede bepalend voor de mate van hinder. Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. Onderstaande tabel geeft inzicht in het verband tussen de (richt)afstand en de milieu-categorie.

Richtafstand Milieucategorie
10 m 1
30 m 2
50 m 3.1
100 m 3.2
200 m 4.1
300 m 4.2

In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de omgevings- en gebiedstypen 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Voor gemengde gebieden (gebieden met verschillende functies en lintbebouwing) kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

De gasleiding uit onderhavig plan is geen milieugevoelige of milieubelastende functie. Voor gasleidingen gelden de bepaling uit het "Besluit externe veiligheid" (Bevb) en de bijbehorende "Regeling externe veiligheid buisleidingen". In paragraaf 4.5 wordt hieraan getoetst. Ten aanzien van milieuzonering zijn gasleidingen niet relevant.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.5 Externe veiligheid     

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (transport gevaarlijke stoffen over bijvoorbeeld de weg en door buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Het plaatsgebonden risico (PR) mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6 ). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

Toetsing

Voor leiding A-533-06 van Gasunie Transport Services B.V. is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerdvoetnoot: Arcadis (2023) "QRA leiding A-533-06". Projectnummer: D10056411:51, 14 augustus 2023.. De QRA is uitgevoerd in verband met de aanleg van de leiding. De leiding ligt in de gemeente Amsterdam, in de Amsterdamse haven tussen schema S-619 en schema S-620.

De QRA is uitgevoerd conform de vigerende wet- en regelgeving. Voor de leiding zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) berekend. De resultaten hiervan zijn hieronder samengevat.

Er is sprake van twee leidingen in de nabijheid van leiding A-553-06, namelijk:

  • leiding A-553-01 van Gasunie Transport Services B.V.;
  • leiding W-534-08 van Gasunie Transport Services B.V.

De twee leidingen liggen niet parallel aan leiding A-553-06. Domino-effecten (de kans dat het falen van leiding A-553-01 leidt tot het falen van leiding A-553-06 en de kans dat het falen van leiding W-534-08 leidt tot het falen van leiding A-553-06) zijn daarom verwaarloosbaar.

Tevens is er ook sprake van risicoverhogende objecten (windturbines, hoogspanningsmasten en/of inrichtingen met gevaarlijke stoffen) in de nabijheid van leiding A-553-06 die van invloed kunnen zijn op de QRA, namelijk:

  • drie inrichtingen met gevaarlijke stoffen:

    - Argent Energy Netherlands Holding B.V. (Hornweg 61);

    - Caldic Nederland B.V. (Moezelhavenweg 12);

    - Noord-Europees Wijnopslag Bedrijf B.V. (Moezelhavenweg 10);
  • vier windturbines.

De inrichtingen zijn weergegeven op onderstaande afbeeldingen.

verplicht

verplicht

De drie inrichtingen met gevaarlijke stoffen hoeven, gezien de PR 10-6 contouren van de drie inrichtingen met gevaarlijke stoffen en de afstanden tussen leiding A-553-06 en de drie inrichtingen met gevaarlijke stoffen, niet meegenomen te worden in de QRA.

De vier windturbines vormen samen Windpark Havenwind. Het gaat om vier windturbines van het type Vestas V90, met een vermogen van 2,2 MW, een ashoogte van 95 meter en een rotordiameter van 90 meter. Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor Windpark Havenwind is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd voor de vier windturbines door Bosch & Van Rijn B.V. Hieruit blijkt dat de maximale werpafstand bij nominaal toerental 130 meter is. Conform de Handreiking Risicozonering Windturbines adviseert Gasunie Transport Services B.V. voor een ondergrondse leiding een afstand aan te houden, waarbuiten geen significant additioneel risico van een windturbine te verwachten is. Voor een ondergrondse leiding is dit de grootste afstand van:

  • de maximale werpafstand bij nominaal toerental = 130 meter;
  • de ashoogte + ½ x de rotordiameter = 95 meter + ½ x 90 meter = 140 meter.

De kleinste afstand tussen leiding A-553-06 en een van de vier windturbines is ongeveer 260 meter. Er wordt dus ruim voldaan aan de adviesafstand. De vier windturbines hoeven daarom niet meegenomen te worden in de QRA.

Plaatsgebonden risico

Leiding A-533-06 heeft geen PR 10-6 contour. Hierdoor kunnen er geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 contour van de leiding liggen.

Leiding A-533-06 voldoet aan het Bevb. Het plaatsgebonden risico op een afstand van 5 meter, gemeten vanuit het hart van de leiding, is niet hoger dan 10-6 per jaar. Leiding A-553-06 voldoet hiermee ook aan de "Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort" en het "Uitvoeringsbeleid externe veiligheid Amsterdam". Zowel in bestemmingsplan "Sloterdijk III" als in bestemmingsplan "Westhaven" moet zowel de ligging van leiding A-553-06 als de bij leiding A-553-06 behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van leiding A-553-06 worden weergegeven conform artikel 14, eerste lid van het Bevb. Conform artikel 14, eerste lid van het Bevb bedraagt de bij leiding A-553-06 behorende belemmeringenstrook ten minste vijf meter aan weerszijden van leiding A-553-06, gemeten vanuit het hart van leiding A-553-06.

Groepsrisico Leiding A-553-06

De maximale overschrijdingsfactor voor leiding A-533-06 is kleiner dan 1. De fN-curve voor de leiding blijft onder de oriëntatiewaarde. Conform het Bevb hoeft het groepsrisico daarom niet verantwoord te worden. Leiding A-553-06 voldoet hiermee ook aan de "Gebiedsvisie externe veiligheid Westpoort" en het "Uitvoeringsbeleid externe veiligheid Amsterdam".

verplicht

De fN-curve voor de nieuwe leiding A-533-06 (bron: Arcadis).

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.6 Luchtkwaliteit     

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Toetsing

De leiding veroorzaakt geen uitstoot van stoffen of verslechtering van de luchtkwaliteit en heeft ook geen verkeersaantrekkende werking (met uitzondering van tijdens de aanleg en een enkele keer voor onderhoud). De ontwikkeling draagt daarmee niet bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast wordt de ontwikkeling niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.7 Natuur     

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om de locatie. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing worden verkregen.

Toetsing

In het kader van voorliggende ontwikkeling is een natuurtoetsvoetnoot: Limes Divergens (2022) "Natuurtoets aansluiting Argent Energy, Amsterdam". Projectnummer: 22-080, 01-08-2022. uitgevoerd, met als doel om vooraf vast te stellen of de werkzaamheden impact kunnen hebben op beschermde soorten, gebieden en habitats, zoals die zijn geformuleerd in de Wnb of in de beleidsregels voor het NNN. De conclusies uit dit onderzoek worden navolgend beschreven.

Gebiedsbescherming

  • Natura 2000: De ingreeplocatie ligt ruim buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Polder Westzaan' ligt op 4,7 km afstand van de ingreeplocatie, ruim ten noorden van het Noordzeekanaal. Er is geen kans op fysieke aantasting of verstoring. Verdere toetsing aan de Wnb voor het onderdeel gebiedsbescherming is niet noodzakelijk.
  • Natuurnetwerk Nederland: De ingreeplocatie ligt buiten de begrenzing van het NNN, op circa 500 m afstand (zie onderstaande figuur). Bij realisatie van de ingreep bestaat geen kans op aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Verdere toetsing is niet nodig.

verplicht

Ligging van de ingreeplocaties (lichtblauwe cirkels) ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (rood en groen) (bron: Provincie Noord-Holland 2022).

Soortenbescherming

  • Het verspreidingsbeeld van streng beschermde soorten op de ingreeplocatie en binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep is voldoende actueel en volledig om effecten van de ingreep te kunnen beoordelen. Vervolgonderzoek is niet nodig.
  • Binnen de invloedssfeer van de voorgenomen ingreep komen vogels voor. Dit zijn vogels zonder jaarrond beschermde nestplaats. Gedurende het broedseizoen dient daarmee rekening te worden gehouden.
  • Negatieve effecten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen voorafgaand of tijdens de werkzaamheden. De mitigerende maatregelen worden verderop in deze paragraaf uiteengezet.
  • Indien de voorgestelde mitigerende maatregelen worden uitgevoerd, wordt overtreding van verbodsbepalingen uit artikel 3.1 en 3.5 van de Wnb voorkomen.

Mitigerende maatregelen

Broedvogels:

  • De werkzaamheden worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van aanwezige broedvogels. Dat loopt globaal van maart t/m juli, maar in het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedvogel aanwezig is, ongeacht de periode.
  • Als het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om de ingreeplocatie voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te maken voor vogels om er te broeden, op voorwaarde dat met zekerheid is vastgesteld dat er geen essentiële functies, zoals verblijfplaatsen en vliegroutes, voor andere beschermde soorten aanwezig zijn. Dat kan door binnen de begrenzing van het werkterrein (werkputten, grond- en materiaalopslag, parkeerplaatsen, etc.) bomen, struiken, ruigte en oevervegetatie te verwijderen en vegetaties kort te houden (zie ook de volgende maatregel met betrekking tot bomenkap). Dergelijke maatregelen dienen uitsluitend voor het voorkomen van vestiging, niet voor het bestrijden van al aanwezige broedgevallen. Op deze wijze wordt voorkomen dat broedvogels gaan broeden op het werkterrein, waarna werkzaamheden ook in het broedseizoen kunnen plaatsvinden.
  • Om nieuwe vestiging van een vogelsoort met jaarrond beschermd nest te voorkomen, wordt geadviseerd om de bomenkap buiten de broedperiode uit te voeren. Het bosje/struweel ter plaatse van het gasontvangststation kan in afstemming met Port of Amsterdam onder de Wior worden weggehaald en vervolgens herplant worden waar mogelijk. Dit zal voor uitvoering gebeuren (ongeveer in november 2023).

Rugstreeppad

  • Om vestiging van rugstreeppad tegen te gaan, dient het ontstaan van plassen (regen)water op het werkterrein te worden voorkomen in de periode april t/m augustus.

Stikstof

In het kader van voorliggend plan is een stikstofberekeningvoetnoot: Antea group (2023) 'Stikstofdepositie-onderzoek S-643 Hornweg aanleg DN100 HTL leiding. Projectnummer: 0486418.100, 27 september 2023. uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase. Uit de berekening volgt dat het aspect stikstof geen belemmering vormt voor onderhavige ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

4.8 Water     

Rijksbeleid - Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is op 18 maart 2022 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 wordt allereerst de nationale belangen opgesomd:

  • waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • in stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
  • Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

Deze nationale belangen worden aangevuld met drie hoofdambities:

  1. Een veilige en klimaatbestendige delta: Naast bescherming tegen overstromingen is de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht is. In het Deltaprogramma is afgesproken dat overheden stresstesten uitvoeren om de risico's in kaart te brengen en een adaptatiestrategie met een uitvoeringsprogramma opstellen
  2. Een concurrerende, duurzame en circulaire delta: een goede zoetwatervoorziening is van groot belang voor de economie. Nederland moet in 2050 weerbaar zijn tegen zoetwatertekorten. Daarom werkt het Rijk in de planperiode van het NWP samen met de zoetwaterregio's en de gebruikers aan maatregelen om ervoor te zorgen dat Nederland ook in droge perioden over voldoende zoetwater beschikt voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, historisch groen, industrie en scheepvaart.
  3. Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur: Het Rijk werkt aan schoon en ecologisch gezond (grond)water voor duurzaam gebruik en een leefomgeving van hoge kwaliteit. In de planperiode van het NWP wordt gewerkt aan structurele vermindering van lozingen en verspreiding van opkomende stoffen, onder andere via het Actieprogramma PFAS in water. Het beleid voor grondwaterkwaliteit is erop gericht verontreiniging van bodem en grondwater zo veel mogelijk te voorkomen.

De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk.

Daarnaast hebben de vijf volgende thema's een centrale rol in dit waterprogramma:

  1. Klimaatadaptatie;
  2. Waterveiligheid;
  3. Zoetwater;
  4. Grondwater;
  5. Scheepvaart.

Een integrale aanpak van samenhangende nationale en regionale opgaven vereist een gebiedsgerichte aanpak. Daarom zijn voor de rijkswateren in dit Nationaal Waterprogramma gebiedsgerichte uitwerkingen opgenomen. Het gaat om de Noordzee, de Zuidwestelijke Delta, de RijnMaasmonding, de grote rivieren, het IJsselmeergebied, de Waddenzee en Eems-Dollard en de Kanalen in het beheer van het Rijk. Deze zijn verbonden met de diverse gebiedsgerichte programma's en uitwerkingen onder het Nationaal Waterprogramma, zoals de Gebiedsagenda's Grote Wateren. Voor de overige wateren van Nederland wordt in andere programma's de gebiedsgerichte uitwerking van het waterbeleid meegenomen. In de eerste plaats in de Omgevingsagenda's onder de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

In het coalitieakkoord van eind 2021 is aangegeven dat de komende jaren structureel meer budget wordt uitgetrokken voor instandhouding van wegen, spoor, hoofdwatersysteem en vaarwegen. Het structureel extra budget loopt op via een geleidelijk ingroeimodel. De budgettaire kaders voor instandhouding zijn daarmee verruimd. Voor het Hoofdwatersysteem en het Hoofdvaarwegennet zal IenW binnen deze budgetaire kaders nog aanvullende keuzes moeten maken om de instandhoudingsopgaven op termijn beheersbaar te houden.

Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027

Het Regionaal Waterprogramma (RWP) 2022 - 2027 Provincie Noord-Holland is op 31 januari 2022 vastgesteld. In het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationaal Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Noord- Holland.

Het Waterplan is onderverdeeld in drie deelprogramma's:

  1. Deelprogramma oppervlaktewater: daarin zijn de rol van verschillende overheidsinstanties toegelicht met samenwerkingsverbanden. Verschillende speerpunten worden benoemd. Voorbeelden van deze opgaven zijn agrarisch waterbeheer, waterkwaliteit en circulaire economie;
  2. Deelprogramma grondwater: de provincie wilt zich openstellen voor grote maatschappelijke verandering zoals bodemenergie of industriële toepassingen, met respect voor drinkwatervoorzieningen. Verder bestaat het doel om geen uitputting van grondwatervoorraden te krijgen;
  3. Deelprogrammaoverstromingsrisico's: bij dit programma speelt de normering en de samenwerkingsverbanden met betrekking tot waterveiligheid een centrale rol.

In het plan zijn deze programma's verder uitgewerkt in subthema's, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit heeft geleid tot een integrale visie op de ontwikkeling van de provincie Noord-Holland.

In de Omgevingsverordening is onder andere regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. Voor bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen zijn randvoorwaarden opgenomen die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken, Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.

Waterschapsbeleid - Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap Amstel, Gooi, Vecht

Op 17 maart 2022 is het waterbeheerprogramma (WBP) van waterschap Amstel, Gooi en Vecht vastgesteld. In dit plan is beschreven welke doelstellingen het waterschap nastreeft in de periode 2022-2027 en hoe zij die doelstellingen wil gaan halen. Het waterbeheerplan is uitgewerkt in de volgende vijf programma's:

  • Waterveiligheid: Het programma 'Waterveiligheid' draait om de bescherming tegen overstromingen vanuit het primaire en het regionale watersysteem.
  • Voldoende water: Het programma 'Voldoende water' draait om een goed functionerend watersysteem in normale én in extreem droge en natte situaties: klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar.
  • Gezond water: Het waterschap let op bij de hoeveelheid (goede waterpeilen, het vasthouden van water en het omgaan met wateroverlast en droogte); en op de kwaliteit van het water (chemisch en ecologisch). Het bevorderen van biodiversiteit is ook aan de orde.
  • Gezuiverd Water: In het programma 'Gezuiverd Water' speelt het zuiveren van afvalwater en een circulaire economie een centrale rol.
  • Genieten van water: het watererfgoed en het vaarwegennet zijn onderhouden, toegankelijk en veilig. Natuur en waterrecreatie zijn in balans met elkaar.

Deze programma's zijn verder uitgewerkt in het WBP naar concrete doelstellingen en maatregelen. Deze doelstellingen vinden onder andere een doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap; verordening, legger, communicatie en stimuleringsmiddelen.

Gemeentelijk beleid - Omgevingsprogramma Riolering 2022-2027 Amsterdam

De ambities ten aanzien van het verwerken van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater zijn vastgelegd in het Omgevingsprogramma Riolering 2022-2027 Amsterdam. In dit beleid wordt specifiek stilgestaan bij de extra inspanning die nodig is in een verdichtende stad om schade als gevolg van een extremer wordend klimaat te voorkomen en de stad hemelwaterbestendig in te richten. In het omgevingsprogramma worden verschillende ambities beschreven, waaronder de ambitie om de stad 'Rainproof' te maken. Om dit te bereiken moeten er zowel in de openbare ruimte als op particulier terrein voldoende mogelijkheden zijn om hemelwater op te vangen en te bergen.

In beginsel zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater op hun eigen perceel. Om te bevorderen dat er bij nieuw- en verbouwinitiatieven voldoende waterberging gerealiseerd wordt, is vastgelegd dat bij nieuw- en verbouwinitiatieven de verplichting bestaat om het regenwater op eigen perceel op te vangen en te verwerken.

Toetsing

Voorliggend plan betreft een ondergrondse ontwikkeling, waarbij geen bebouwing wordt gerealiseerd. Ten opzichte van de huidige situatie, zorgt voorliggende ontwikkeling niet in een toename van de oppervlakte verharding; bovengronds verandert de situatie namelijk nauwelijks. Tijdens de aanleg wordt er op verschillende plaatsen grondwater bemaald. Maar voor de exploitatie van de leiding is dit niet het geval. Daarom is het uitvoeren van een digitale watertoets niet benodigd. Raadpleging van de Legger waterschap Amstel, Gooi en Vecht wijst uit dat er ten zuiden van het tracé een waterkering gelegen is (zie onderstaande afbeelding). Het tracé loopt er echter niet doorheen. Daarmee vormt het geen belemmering voor voorliggend plan.

verplicht

Uitsnede Legger Amstel, Gooi en Vecht ter plaatse van het nieuwe tracé.

Conclusie

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie     

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet 2016, uitgewerkt in het Besluit Erfgoedwet archeologie, is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het project te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

In de vigerende bestemmingsplannen zijn gebieden aangewezen met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gebieden gelden aanvullende regels met betrekking tot archeologie in relatie tot ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het plangebied is de verwachting dat er geen archeologische overblijfselen meer in de bodem aanwezig zijn. Dit is het gevolg van de hoge mate van verstoring door de grootschalige infrastructurele werken bij de aanleg van de industrie- en bedrijventerreinen in de tweede helft van de 20ste eeuw. De open ontgravingen tot 2 m diepte blijven beperkt tot (sub)recente ophogingen die verband houden met de aanleg van de IJpolder en latere ophogingen en grondverzet. De gestuurde boring bereikt de diepte waarop prehistorische overblijfselen aanwezig kunnen zijn. Deze hebben echter een wijde verspreiding. Met de leidingdiameter van 114 mm leidt de ingreep naar verwachting niet tot onevenredige aantasting van archeologische waarden. Daarom geldt voor deze gebieden een vrijstelling van archeologisch onderzoek. Bovendien is het plangebied volgens de Cultuur Historische Waardenkaart van de provincie Noord-Holland vrij van zones met een archeologische waardering. Dit tezamen maakt dat geen archeologisch onderzoek nodig is.

Voor het gehele plangebied geldt desalniettemin de wettelijke meldingsplicht, hetgeen inhoudt dat ook in geval geen archeologisch vooronderzoek vereist is en er toch archeologische overblijfselen ouder dan 50 jaar bij bouwwerkzaamheden aangetroffen worden, deze bij BMA aangemeld dienen te worden. In gezamenlijk overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden genomen tot documentatie en berging van de vondsten.

De toelichtingen van de geldende bestemmingsplannen laten zien dat er geen waardevolle structuren, geen waardevolle bebouwing of monumenten in of rondom het plangebied aanwezig zijn. Volledigheidshalve kan worden gemeld dat de bestaande ruimtelijke en functionele structuren gehandhaafd blijven binnen het plangebied.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.10 Explosieven     

Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling is een pragmatische opsporingsanalyse opgesteldvoetnoot: AVG Explosieven opsporing NL (2022) "Pragmatische Opsporingsanalyse ontplofbare oorlogsresten Amsterdam Aansluiting Argent Energy Hornweg 61". Rapportnummer: 146000004-POA-01, 23-06-2022.  voor het onderzoeksgebied Amsterdam aansluiting Argent Energy Hornweg 61.

Op basis van de beoordeelde feiten is geconcludeerd dat er geen indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in het onderzoeksgebied. Derhalve is het onderzoeksgebied niet verdacht op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.

Er wordt geadviseerd om de werkzaamheden onder reguliere condities uit te voeren. De kans op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten is net zo groot als de gemiddelde kans op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten op als 'onverdacht' aangemerkte locaties in de rest van Nederland. Grondroerende werkzaamheden kunnen in het onderzoeksgebied op reguliere wijze worden uitgevoerd.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen     

5.1 Algemeen     

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?     

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een bestemmingsplan regelt:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden     

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels     

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel en overige regels.
  4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan     

In dit bestemmingsplan is het nieuwe tracé door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas 2' vastgelegd. De huidige dubbelbestemming 'Leiding - Gas' wordt gedeeltelijk verwijderd uit de bestemmingsplannen "Sloterdijk III" en "Westhaven". Tevens wordt de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' verwijderd uit de plannen "Westhaven" en "eerste wijziging Westhaven". Daarnaast zijn alle bestemmingen en artikelen opgenomen in de geldende (bestemmings)plannen onverkort van toepassing verklaard. Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een aanvulling op de verbeelding en het toevoegen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas 2'.

Leiding - Gas 2

Dit bestemmingsplan voorziet in het opnemen van een dubbelbestemming 'Leiding - Gas 2' ter plaatse van de nieuwe gasleiding. Hiervoor is gekozen om de bestaande gasleiding die worden gekruist door de gasleidingen in het voorliggend plan, van elkaar te onderscheiden.

Functie

De voor 'Leiding - Gas 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken van 5 m.

In de regels van deze dubbelbestemming is een voorrangsbepaling opgenomen. In deze bepaling is opgenomen dat de regels van deze dubbelbestemming staat boven de regels van iedere andere bestemming, waarmee deze dubbelbestemming samenvalt.

Bouwregels en afwijkingsmogelijkheid

In deze dubbelbestemming is in de bouwregels bepaald dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid. Van deze bepaling kan, met een afwijkingsbevoegdheid, worden afgeweken, mits aangetoond wordt dat de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.

Specifieke gebruiksregels

In verband met veiligheid en beheerbaarheid moeten de leidingen ten alle tijden bereikbaar zijn. In de specifieke gebruiksregels is dan ook opgenomen dat het volgende gebruik strijdig is met de bestemming: "het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding".

Omgevingsvergunningstelsel

In het omgevingsvergunningstelsel worden beperkingen gesteld aan de werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd ter plaatse van de dubbelbestemming. Dit is van belang om de veiligheid te kunnen waarborgen. Onder meer is een omgevingsvergunning nodig voor het afgraven van gronden en het aanbrengen van diepwortelende beplanting en bomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid     

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.

Het (ver)leggen van leidingen is geen aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Dit betekent dat plankosten niet kunnen worden verhaald middels een exploitatieplan.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels een overeenkomst die wordt gesloten tussen gemeente en Gasunie. Ook wordt een planschade overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

7.1 Vooroverleg     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie. Tevens wordt advies opgevraagd bij stadsdeel Nieuw-West.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

Gelet op de geringe aard en omvang van het plan wordt afgezien van wettelijk vooroverleg. Gasunie heeft in het voortraject overlegd met stakeholders zoals Havenbedrijf Amsterdam, stadsdeel Nieuw-West, Rijkswaterstaat en leidingbeheerders over het tracé en dat overleg volstaat. Er zijn verder geen rijks-, provinciale- of waterschapsbelangen in het geding.

7.2 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan zal te zijner tijd voor een periode van zes weken voor eenieder ter inzage liggen. Eenieder kan in deze periode zienswijzen indienen bij de gemeenteraad. In deze paragraaf of in een bijlage bij dit bestemmingsplan zullen de binnengekomen zienswijzen worden samengevat en van een antwoord worden voorzien.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 (paraplu)plan:     

het bestemmingsplan 'Aardgasleiding Seineweg - Hornweg Westpoort' met identificatienummer NL.IMRO.0363.B2301BPGST-OW01 van de gemeente Amsterdam;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.6 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.7 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.8 Bevoegd gezag:     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.9 Bouwen:     

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk;

1.10 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.11 Bouwperceelgrens:     

een grens van een bouwperceel;

1.12 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.13 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.14 Omgevingsvergunning:     

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van de voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:     

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 De ashoogte windturbine     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Leiding - Gas 2     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. De voor 'Leiding - Gas 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gasleiding;
  2. De bestemming 'Leiding - Gas 2' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

3.2 Bouwregels     

Op en in de in lid 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2 in dier voege dat wordt toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten, mits de belangen van de gasleiding daardoor niet worden geschaad;
  2. Er kan niet worden besloten tot afwijking voordat de exploitant van de gasleiding gehoord is.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Verbod

    Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
    2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  2. Het verbod als bedoeld in lid a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
  3. Het verbod als bedoeld in lid a is niet van toepassing indien de graafwerkzaamheden onder de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken valt;
  4. De omgevingsvergunning wordt niet verleend voordat de exploitant van de gasleiding gehoord is;
  5. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien het uitvoeren van werken of werkzaamheden geen schade aan de gasleiding toebrengt;
  6. Aan de onder lid a genoemde vergunning kunnen onder meer voorschriften worden verbonden inhoudende de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de gasleiding wordt beschermd.

Artikel 4 Leiding - Gas verwijderd     

  1. Ter plaatse van de bestemming 'Leiding - Gas verwijderd' is artikel 12 'Leiding - Gas' uit het bestemmingsplan "Sloterdijk III" (NL.IMRO.0363.B0804BPGST-VG02) en artikel 13 'Leiding - Gas' uit het bestemmingsplan "Westhaven" (NL.IMRO.0363.B0905BPGST-VG01) niet langer van toepassing.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding verwijderd' is artikel 21.5 'veiligheidszone - leiding' uit het bestemmingsplan "Westhaven" (NL.IMRO.0363.B0905BPGST-VG01) niet langer van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Overige regels     

6.1 Toepassingsbereik     

De regels en verbeelding zijn een aanvulling op de hieronder opgenomen ruimtelijke plannen:

Plan Vaststelling Identificatienummer
Westhaven 3 juli 2013  NL.IMRO.0363.B0905BPGST-VG01
Eerste wijziging Westhaven 25 juni 2014  NL.IMRO.0363.B1301BPGST-VG01
Sloterdijk III 3 juli 2013  NL.IMRO.0363.B0804BPGST-VG02
Westrandweg 2e Coentunnel 27 mei 2011  NL.IMRO.0363.B0902BPGST-OH01
Geluidverdeelplan Westpoort

1e herziening
13 februari 2019  NL.IMRO.0363.B1802BPGST-VG01
Grondwaterneutrale kelders 7 oktober 2021  NL.IMRO.0363.GA2102PBPGST-VG02
Aanpassen geluidzone Westpoort en Hoogtij (provinciaal inpassingsplan) 2 maart 2015  NL.IMRO.9927.IPGELCONWPRTHT2014-VG01

Voor het overige blijven de regels en verbeelding van de bovengenoemde ruimtelijke plannen onverminderd van kracht.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 7 Overgangsrecht     

7.1 Overgangsrecht bouwwerken     

7.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
7.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning     

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in 7.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 7.1.1 met maximaal 10%.

7.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 7.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik     

7.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 7.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 7.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.2.4 Uitzondering     

Het bepaalde in 7.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan "Aardgasleiding Seineweg - Hornweg Westpoort".

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

………………………

De voorzitter, De griffier,

………. ………