|
De gemeenteraad van Amsterdam is sinds 19 maart 2014 het bevoegde gezag om bestemmingsplannen voor het stadsdeel Centrum vast te stellen. De stadsdeelraad van het stadsdeel Centrum is op deze datum opgehouden te bestaan. Het nieuwe bestuurlijk stelsel van de gemeente Amsterdam dat op 19 maart 2014 is aangevangen brengt dit met zich mee. Ook ten aanzien van toepassing van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden en het stellen van nadere eisen brengt het nieuwe stelsel verschuivingen met zich mee. Er is in dit bestemmingsplan voor gekozen om telkens de term 'bevoegd gezag' te gebruiken als verwijzing naar het orgaan dat een op dit plan gebaseerd besluit kan nemen. Daar waar in toelichting sprake is van 'het dagelijks bestuur' of 'de (stads)deelraad', verwijst dit naar deze bestuursorganen van het stadsdeel Centrum zoals deze voor 19 maart 2014 bestonden.
Het plangebied wordt aan de noordkant en oostkant begrensd door de stadsdeelgrenzen met stadsdeel West en Noord in het IJ. Ook de zuidelijke plangrens ligt in het IJ, namelijk in het verlengde van de Westerdoksluis, De bebouwing aan de Westerdoksdijk vormt de begrenzing in het westen. Het plangebied is deel van het Westerdokseiland en de zuidelijke IJ-oever, en maakt deel uit van de binnenstad.
Het plangebied
Het bestemmingsplan is opgesteld vanwege de actualiseringsplicht die sinds 1 juli 2008 is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. Bestemmingsplannen dienen elke tien jaar te worden geactualiseerd, waarbij voor de oudere plannen in het kader van het overgangsrecht van de de Wet ruimtelijke ordening een verlengde termijn geldt. Het bestemmingsplan IJdok vervangt bestemmingsplan Westerdokseiland (2001) dat aan vervanging toe is, maar is wat betreft opzet en inhoud niet wezenlijk anders dan het nu voorliggende bestemmingsplan.
Het nieuwe bestemmingsplan voor het IJdok en omgeving richt zich voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie en het behoud van de ruimtelijke en functionele structuur. Wat betreft het gebruik wordt in de regels uitgegaan van flexibiliteit, behalve voor overlastgevende functies, zodat recht wordt gedaan aan de dynamiek die kenmerkend is voor het centrumgebied.
In het plan zijn de wijzigingen in het beleid en de wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt.
In januari 1999 is de binnenstad aangewezen als beschermd stadsgezicht. Sinds januari 2003 is de aanwijzing onherroepelijk. Het plangebied van het bestemmingsplan IJdok valt buiten het beschermd stadsgezicht.
In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het ver- sterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.
De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.
Het plangebied IJ-dok ligt buiten de kern- en bufferzone van het Unescogebied.
Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtin- gen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestem- mingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term ana- loge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een artografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale infor- matie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.
De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. Dit heeft ertoe geleid dat het bestemmingsplan IJdok wat betreft opzet en presentatie van kaart en regels afwijkt van het oude plan voor dit gebied. Met het bestemmingsplan IJdok wordt aansluiting gezocht bij eerdere bestemmingsplannen in het stadsdeel die volgens de nieuwe standaard zijn opgesteld, zoals het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke Eilanden, waarbij gestreefd wordt naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.
De toelichting op het bestemmingsplan IJdok is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante Europese beleidsnota's, die van het rijk, de regio en de provincie, als die van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.
De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de bestaande ruimtelijke situatie en de ruimtelijke uitgangspunten beschreven.
Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de functionele structuur en het beleid ten
aanzien van de diverse functies. Ook worden functionele ontwikkelingen beschreven
en worden de functionele uitgangspunten benoemd. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed
aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording
van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 8 betreft de milieuaspecten, zoals
geluidhinder en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 9, 10, 11 en 12 worden achtereenvolgens
de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan
de orde in de hoofdstukken 13 en 14. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van
het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 15.
Voor dit bestemmingsplan is het volgende beleid voor stadsdeel Centrum van belang:
Hieronder volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op deze nota's, voor zover relevant. Het voorliggende bestemmings- plan is in overeenstemming met het in dit hoofdstuk genoemde beleid.
Beleidsplan Binnenstad
De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:
Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel, evenals de andere hoofddoelstellingen. Dit zijn:
Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:
Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.
Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad
In de Strategische Visie uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Bestemmingsplan Water
Voor het gehele binnenwater (inclusief de bruggen), dat onder de bevoegdheid van stads- deel Centrum valt, is een apart bestemmingsplan opgesteld. Met een bestemmingsplan voor het water wordt de stadsdeelbrede visie op het water van de binnenstad juridisch- planologisch verankerd en worden alle bestaande, vaak uiteenlopende bestemmingsplan- regelingen voor het water in de binnenstad vervangen door één eenduidige regeling. Het bestemmingsplan is op 26 juni 2012 door de deelraad vastgesteld.
Beleid Short Stay
Voorgaand beleid (2012)
Op 12 juli 2012 heeft de gemeenteraad shortstaybeleid vastgesteld. Doel van dit beleid
was tegemoet te komen aan de behoefte aan tijdelijke woonruimte voor werknemers van
internationale bedrijven.
Shortstay is het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke
bewoning voor een aaneengesloten periode van tenminste zeven nachten en maximaal zes
maanden. Voor shortstay is een tijdelijke woningonttrekking vereist. Aan deze vergunning
zijn voor- waarden verbonden. Bij verhuur voor shortstay van zelfstandige woningen
met een huur boven de huurprijsgrens kon tot 14 januari 2014 een vergunning voor woningonttrekking
voor een periode van maximaal tien jaar worden aangevraagd. Voor stadsdeel Centrum
gold daarbij een quotum van 485 woningen. De al verleende vergunningen lopen door
op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold
tot 14 januari 2014). Shortstay die op basis van een woningonttrekkingsvergunning
onherroepelijk is toegestaan, is vervolgens door middel van een omgevingsvergunning
buitenplans ook planologisch gelegaliseerd.
Huidig beleid (2014)
Het in 2012 vastgestelde short staybeleid is geëvalueerd. Op grond van deze evaluatie
heeft de gemeenteraad op 12 februari 2014 de Beleidsnotitie short stay 2014 vastgesteld,
waarbij bepaald is dat de ingangsdatum van dit beleid met terugwerkende kracht 14
januari 2014 is.
Besloten is om een pas op de plaats te maken. Redenen hiervoor zijn: het belang van het behoud en de samenstelling van de woningvoorraad en de leefbaarheid. Dit betekent dat met ingang van 14 januari 2014 geen nieuwe short stayvergunningen worden verleend. De al verleende short stay vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014).
In het bestemmingsplan is, overeenkomstig het huidige short staybeleid, gebruik ten behoeve van short stay niet toegestaan. Het onder het short staybeleid van 2012 planologisch gelegaliseerde gebruik ten behoeve van short stay is daarmee onder de overgangsbepalingen geplaatst.
Uitvoeringsnotitie Horeca 2014
De Uitvoeringsnotitie Horeca 2014 is vastgesteld door het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum. In de Uitvoeringsnotitie is aangegeven in welke gebieden verruiming van de mogelijkheden voor horeca mogelijk is. Het gaat dan om:
Voor het westelijk deel van de binnenstad en de Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden in het bijzonder is het volgende opgenomen. De ruimte voor nachtzaken in dit deel van de binnenstad is beperkt, omdat op zeer veel plaatsen wordt gewoond en de kans op overlast daarmee groot is.
Nota Bereikbare Binnenstad 2013
Stadsdeel Centrum heeft op 26 maart 2013 de Nota Bereikbare Binnenstad vastgesteld, waarin de visie van het bestuur is verwoord op de manier waarop het verkeer en vervoer in de toekomst door het centrum moet worden geleid. Belangrijke voorstellen uit de nota zijn: meer ruimte geven aan voetgangers en fietsers, meer aandacht voor doorgaande fietsroutes, veiliger fietsroutes en voorrang voor fietsers, meer stallingen en mogelijkheden voor kort parkeren van fietsers, meer overstappunten voor het openbaar vervoer (bij stations) en liever trams dan (streek)bussen door het centrum en het weren van doorgaand autoverkeer in de binnenstad. Andere onderwerpen die in deze nota aan de orde komen zijn: vermindering van parkeerplaatsen voor touringcars in de binnenstad (en spreiding over de stad), spreiden van taxi 's en kleinere taxistandplaatsen, laden en lossen, alternatief vervoer en minder parkeerplaatsen op straat. De nota bevat ook een wensbeeld met de ideale situatie voor de binnenstad in 2025, waar stapsgewijs naartoe kan worden gewerkt. Bij de belangrijkste openbaar vervoersknooppunten en grote publiekstrekkers moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. In maart 2013 zijn twee uitwerkingen van de Nota Bereikbare Binnenstad door het dagelijks bestuur vastgesteld, de notities 'Autoparkeren in Centrum' en de 'Fietsparkeervisie Stadsdeel Centrum 2013-2016'.
Notitie Autoparkeren in Centrum
Uitgangspunt is het aantrekkelijk en bereikbaar houden van de binnenstad, waardoor de binnenstad ook economisch succesvol blijft. In voorliggende notitie is een integrale uitwerking voor het autoparkeren in stadsdeel Centrum neergelegd voor de periode tot 2025. In lijn met de nota Bereikbare Binnenstad is de inzet om het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte te verminderen ten gunste van de kwaliteit van de openbare ruimte, een prettiger verblijfsklimaat en meer mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering bij herinrichtingen.
De volgende maatregelen worden voorgesteld:
In lijn met het bestaande beleid worden de komende jaren per jaar maximaal 150 parkeerplekken opgeheven bij kleine herinrichtingen zonder dat daarvoor compensatie noodzakelijk is. In totaal tot 2025 wordt dit aantal gesteld op maximaal 700. Daarnaast worden 1000 plekken verplaatst van de openbare ruimte naar garages. Er worden 210 plekken gereserveerd voor autodelen en ook gecompenseerd in garages. Concreet betekent dit dat als de Marnixgarage en de Vijzelgrachtgarage worden gerealiseerd er nog een opgaaf resteert van minimaal 350 plekken te bouwen tot 2025 en – afhankelijk van het definitieve aantal – 210 plekken te huren.
Ter financiering van het plan worden de vergunningtarieven verhoogd.
Voorts wordt voorgesteld om in de drukste gebieden betaald parkeren uit te breiden naar de randen van de nacht, tot 2.00 uur. Er wordt met aanvullende maatregelen beter gestuurd op de parkeerdruk en efficiënte inzet van de beschikbare parkeerplaatsen.
In samenwerking met de centrale stad wordt gewerkt aan de extra doelstellingen van het “Parkeerplan Amsterdam” zoals het verbeteren van de mogelijkheden voor mensen op de wachtlijst.
Om mensen een eerlijker kans te geven op een parkeerplek wordt de handhaving verscherpt en fraude bij het gebruik van vergunningen tegengegaan.
De notitie gaat tevens in op het centraalstedelijke "Parkeerplan Amsterdam". Ten aanzien van het realiseren van garages en het opheffen van plekken sluit het Parkeerplan Amsterdam goed aan op de plannen van stadsdeel Centrum. Daarnaast wil de centrale stad fors extra ruimte creëren om de parkeerdruk te verlagen en de wachtlijsten te verkorten. Hierover worden nadere afspraken gemaakt in een convenant tussen centrale stad en de betrokken stadsdelen.
In het concept convenant zijn stadsdeelplannen en stedelijke plannen op elkaar gelegd. Voor het deel van stadsdeel Centrum dat in het Parkeerplan valt wordt voorzien in het opheffen van 1000 parkeerplaatsen op straat en realisatie van 880 parkeerplaatsen in nieuwe garages, te weten de Vijzelgrachtgarage, Singelgracht- en Rokingarage. Het realiseren van 880 plekken in totaal is leidend. Daarnaast wordt gewerkt aan betere benutting van bestaande garages door daar plekken in te huren en deze plekken in te zetten voor de andere doelstellingen als het verkorten van wachtlijsten en het verminderen van de parkeerdruk op straat. Optimale benutting van de Vijzelgrachtlocatie kan indien nodig dus verder bijdragen aan het Parkeerplan Amsterdam dan alleen het beleidsdoel verbetering van de openbare ruimte.
Fietsparkeervisie Stadsdeel Centrum 2013-2016
De Fietsparkeervisie is een specifieke uitwerking van het Meerjarenplan Fiets 2012-2016 (november 2012) en de Nota Bereikbare Binnenstad ten aanzien van de fietsparkeerproblematiek. Hierbij gaat het globaal genomen om twee aspecten:
In de Fietsparkeervisie geeft het dagelijks bestuur aan op welke manier zij de problemen rond fietsparkeren wenst op te lossen. Naast de visie is een achtergronddocument bijgevoegd waarin uitgebreid wordt ingegaan op de huidige stand van zaken van knelpunten binnen het stadsdeel en waarin de belangrijkste middelen om het fietsparkeerprobleem tegen te gaan, worden beschreven.
De belangrijkste punten uit de visie zijn oplossen of op zijn minst verminderen van de chaos op knelpunten, realiseren van een netwerk van ondergrondse en inpandige fietsenstallingen, introduceren van betaald parkeren op knelpuntlocaties, aanwijzen van verblijfspleinen en belangrijke winkelstraten als gebieden waar geen fietsen geparkeerd mogen worden, verminderen van het aantal 'verlaten' fietsen, tegengaan van onveilige situaties als gevolg van het fietsparkeren in (uitgaans)gebieden tijdens weekendnachten.
Bij de aanpak van het fietsparkeerprobleem wordt de oplossing gezocht langs drie lijnen: parkeervoorzieningen realiseren, communicatie en handhaving. Bij de realisatie van de visie is het stadsdeel afhankelijk van andere partijen. Een belangrijke partij zijn de fietsers zelf. Die zullen een gedragsverandering moeten doormaken, zodat zij zich bewust worden dat op drukke plekken de fiets niet altijd direct voor de deur geparkeerd kan worden.
Per knelpunt zal specifiek worden bekeken langs welke lijnen het fietsparkeerprobleem moet worden aangepakt. Voor de vijf gebieden in Centrum (West, Zuid, Oost, 1011 en 1012) worden in de gebiedsvisies voor 2014 per knelpunt korte- en langetermijnoplossingen geformuleerd.
Algemeen
Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amster- dam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.
Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:
De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.
Stadsdeel Centrum
Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.
De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeels gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaar- dering in gang zetten door meer kwaliteit.
Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.
Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.
De stedelijke woonvisie is in 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die enerzijds de bestaande stad Amsterdam schetsen en anderzijds de ambities verwoorden. De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling. In de woonvisie zijn zeven thema's met speerpunten voor de toekomst beschreven:
Stadsdeel Centrum valt in de centraal stedelijke zone, het centrum van de Metropool Amsterdam. Uitwerking van de zeven thema's levert de volgende specifieke speerpunten op:
De gemeente Amsterdam verleent geen medewerking aan nieuwe hotels in een groot deel van de stad. Het overnachtingsbeleid is per 1 januari 2017 van kracht. In een beperkt deel van de stad is het uitgangspunt ‘nee, tenzij…’ Aan de hand van een stappenplan beoordeelt de gemeente of een nieuw initiatief op medewerking kan rekenen.
Het beleid heeft betrekking op hotels. Een hotel is een service verlenend etablissement met een commercieel oogmerk waar iemand tegen betaling kan overnachten. Bij een hotel wordt gedacht aan accommodatie met slaapplaatsen voor logiesverstrekking in overwegend een- en tweepersoonskamers tegen boeking per nacht waar aanvullend maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten en passanten.
Onder hotel wordt tevens pension, (jeugd-)herberg of hostel verstaan waar geen consumpties aan passanten worden verstrekt. Het beleid geldt ook voor logies- en extended stayvoorzieningen voor zover het appartementhotels betreft met een verblijfsduur van maximaal 12 maanden.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 staat hoe deze drie zorgplichten
door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten
klimaatverandering. Doel van het plan is om aan burgemeester en wethouders te verantwoorden
op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij
afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee
een zogeheten verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de
gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
In hoofdstuk 10 wordt nader ingegaan op het water als zodanig.
Voor Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke ordening en transformatieopgaven ook aan bod in de Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (november 2011) en in 'Erfgoed voor de stad, agenda voor het erfgoed in een groeiend Amsterdam (vastgesteld 5 juli 2016. Cultuurhistorische aspecten maken een stad bijzonder en zorgen voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing. ze bevorderen ook een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat.
Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad de welstandsnota De'Schoonheid van Amsterdam 2016 vastgesteld. Dit is een geactualiseerde versie van de Welstandsnota 2013.
Na de fusie van de stadsdelen in 2010 hebben de centrale stad en de stadsdelen gezamenlijk besloten een nieuwe, vereenvoudigde welstandsnota te maken. Niet alleen is deze nota zelf sterk vereenvoudigd, ook de procedure van de welstandstoets is simpeler geworden. Niet elk plan hoeft meer langs de welstandscommissie voor een advies. Bepaalde kleine bouwplannen worden voortaan ambtelijk getoetst. Aanvragen voor wijzigingen aan monumenten worden altijd voorgelegd aan de welstandscommissie.
Amsterdam is onderverdeeld in 'ruimtelijke systemen': gebieden met gelijksoortige bebouwing, zoals de Binnenstad, de negentiende-eeuwse ring, de gordel '20-'40 of de naoorlogse wijken in Nieuw-West en Buitenveldert. Vanaf nu worden alle plannen binnen zo 'n ruimtelijk systeem aan dezelfde uitgangspunten getoetst.
Voor Centrum gelden de criteria van het ruimtelijk systeem Binnenstad. De Binnenstad van Amsterdam is sinds 1999 beschermd stadsgezicht. Bovendien is de grachtengordel in 2010 aangewezen tot werelderfgoed. Het spreekt voor zich dat de criteria voor de Binnenstad gericht zijn op het beschermen en behoud van het cultureel historisch erfgoed. Bouwinitiatieven moeten zich voegen naar de bestaande, historisch gegroeide structuur en architectuur van de binnenstad.
Het Amsterdamse parkeerbeleid dreigt vast te lopen. In dit plan kiest het college
voor het stimuleren van autoparkeren in garages en bereikt hiermee dat de Amsterdamse
straten autoluwer en de parkeerproblemen kleiner worden. De ambitie is dat met de
in het plan genoemde maatregelen al voor 2020 belangrijke resultaten behaald worden.
Het voornemen is dat in de periode 2020-2025 een volgende stap wordt gezet met het
realiseren van nog eens ruim 7000 inpandige parkeerplekken binnen de ring A10 (exclusief
Noord).
Op 9 september 2015 is het Kader Fietsparkeren door de Gemeenteraad vastgesteld. Hierin staan de belangrijkste uitgangspunten van het fietsparkeerbeleid van de gemeente Amsterdam genoemd. Het is een nadere uitwerking van de Mobiliteitsaanpak Amsterdam voor het onderwerp fietsparkeren.
De Watervisie Amsterdam 2040 geeft een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van water en oevers in Amsterdam op de lange termijn (2040) met een aantal speerpunten voor de korte termijn (2018).De Watervisie gaat over het gebruik van water en water als onderdeel van de openbare ruimte. Andere aspecten, zoals waterbestendigheid, veiligheid, waterkwaliteit en ecologie zijn of worden uitgewerkt in ander beleid en andere programma’s.
De Agenda Duurzaamheid is vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam op 11 maart 2015. In de agenda zijn de volgende kwantitatieve doelen opgenomen:
Duurzame energie:in 2020 wordt per inwoner 20% meer duurzame energie opgewekt dan in 2013 en in 2020 wordt per inwoner 20% minder duurzame energie verbruikt dan in 2013. Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie stikstof-dioxide 35% lager dan in 2015 en in 2025 is de hoogstgemeten concentratie roet 30% lager dan in 2015. Scheiden van afval: in 2020 wordt 65% van het huishoudelijk afval gescheiden. CO2-uitstoot: in 2025 is de CO2-uitstoot van de gemeente 45 procent minder dan in 2012.
In de agenda zijn de volgende kwalitatieve doelen opgenomen:
Stadsregio Amsterdam
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.
Regionaal Verkeer & Vervoerplan
Het Regionaal Verkeer & Vervoerplaan (RVVP) is het beleidskader op het gebied van
verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling,
voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening
op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen
de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd.
Deze ambities zijn:
De hoofdlijnen van het beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een
samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuze voor leefbaarheid
en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de hoofdlijnen van het beleid.
Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit
Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) (december 2006) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijnstof (in 2010) te saneren. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied.
In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen. In Hoofdstuk 10 wordt concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. Er is gekozen voor drie hoofdbelangen:
De structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland: een sterke internationale concurrentiepositie en veel afwisselende, prachtige landschappen. Dit betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen, ruimte voor landbouw en opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is daarom veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen.
In de structuurvisie is een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin wordt aangegeven welke acties de provincie zelf onderneemt om uitvoering te geven aan de visie. De provincie richt zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die spelen en/of gevolgen hebben op regionale en bovenregionale schaal.
Ook is een Provinciale Ruimtelijke Verordening opgesteld waarin regels zijn opgenomen voor de doorwerking van provinciale belangen in het gemeentelijk beleid.
Provinciaal Milieubeleidsplan
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015 - 2018 heeft de provincie Noord-Holland hun visie beschreven over diverse milieuaspecten en de rol van de provincie daarbij.
De drie pijlers die behoren bij de provinciale rol zijn:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze visie.
In Hoofdstuk 8 wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten.
Watervisie Provincie Noord-Holland2015-212
Provinciale Staten hebben in december 2015 de Watervisie 2021 vastgesteld. Het opstellen van een waterplan is een wettelijke taak van de provincie. Noord-Holland is een waterrijke provincie omringd door Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer. Het garanderen van veiligheid tegen overstromingen vanuit zee en het klimaatbestendig vormgeven van het ruimtegebruik vraagt om een goed waterbeheer. Wonen in Noord-Holland betekent wonen met water. Een goed waterbeheer is dus onmisbaar. Provinciale Staten hebben in het Waterplan twee speerpunten geformuleerd, namelijk de versterking van de Noord-Hollandse Noordzeekust en de economische kant van water. In Hoofdstuk 10 wordt nader ingegaan op het water als zodanig.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat.
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. De SER-ladder is ook in enkele beleidsregels overgenomen. Nu wordt deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en deze wordt ook wel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd.
In voorliggend bestemmingsplan is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Vierde Nationaal Milieubeleidsplan
Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationaal Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In paragraaf 8.4 wordt ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:
Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. In hoofdstuk 10 van het bestemmings- plan wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed. Het beheer van het water in de Amster- damse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten
is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en
grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.
De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit
en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het
stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen
voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige
vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert
in één vergunning, de Watervergunning.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen.
In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure.
Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op,
onder of over watersystemen is er de watervergunning.
Monumentenwet
Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, d.d. 17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr 339) dient per 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving te worden opgenomen "van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden". In de toelichting van de Bro staat dat dit betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Dit vermindert de noodzaak tot het aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten omdat aan het belang van de cultuurhistorie dan waarde wordt toegekend via het proces van de ruimtelijke ordening.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In dit verband wordt verwezen naar het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van deze richtlijn is geactualiseerd. In dit akkoord zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van de richtlijn en de nieuwe klimaatscenario's op orde te brengen en te houden.Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (herzien) - Valetta, 16 januari 1992 (Verdrag van Malta)
Het Verdrag van Malta, opgesteld door de Raad van Europa, geeft aan dat archeologische
vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van
planologische maatregelen. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische
vindplaatsen op kaarten worden aangegeven, zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen
van bouwplannen en ruimtelijke ordeningsplannen rekening mee kan worden gehouden.
Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische
opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Voor nadere toelichting wordt
verwezen naar hoofdstuk 9 Archeologie.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het beleid opgesteld.
De zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.
De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.
Op onderstaande kaart is te zien dat het plangebied IJdok buiten zowel de kernzone, de bufferzone als de zone van het Beschermde Stadsgezicht ligt.
Grachtengordel Amsterdam UNESCO Werelderfgoed: kern- en bufferzone
De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke univer- sele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO ge- signaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.
Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenciteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.
UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenciteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn. Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:
'Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van de historische stedelijke land- schap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is.'
Voor UNESCO is het aspect 'visual impact' (visueel effect) van belang. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingen, zoals hoogbouw en eigentijdse architectuur, kunnen van invloed zijn op stadssilhouetten, het daklandschap, zichtlijnen of doorzichten en de authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap bedreigen. Van deze ontwikkelingen kan vooral hoogbouw een groot visueel effect op de grachtengordel hebben.
Daarom heeft de gemeente Amsterdam, in het kader van de Structuurvisie 2010-2040, hoogbouwbeleid ontwikkeld en vastgesteld (gemeenteraadsbesluit van 16 februari 2011).
Dit hoogbouwbeleid gaat uit van de internationaal voor het Werelderfgoed geldende charters en verdragen, waaronder het Charter van Washington en het Vienna Memorandum. Ook de inhoud van meer recente papers van het Werelderfgoed Comité en diens adviesorgaan ICOMOS over de maatschappelijke en culturele betekenis van het historische stedelijke landschap in relatie tot hedendaagse ontwikkelingen in stedenbouw en architectonisch ontwerp zijn hierin verwerkt.
Hoogbouw mag alleen wanneer de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit niet in het geding komen. Concreet gaat het om de bescherming en instandhouding van bestaande zichtassen/doorzichten, stadssilhouetten en het daklandschap van de kernzone en de omringende bufferzone. De hoogbouwvisie, de regels en de verbeelding in de bestemmingsplannen voorzien in deze bescherming en instandhouding.
Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de Unesco-bescherming.
Een van de belangrijke onderdelen die mede de geschiedenis van dit plangebied gestuurd heeft is het IJ. Het IJ is een van de essentiële elementen die ervoor hebben gezorgd dat Amsterdam zich door de eeuwen heen heeft kunnen ontwikkelen tot bloeiende en toonaangevende hoofdstad van Nederland. Als relatief beschut gelegen zeearm van het Almere / de Zuiderzee en met gunstige verbindingen naar internationale wateren en het achterland maakt(e) het IJ handel met zowel nabij als zeer veraf gelegen gebieden mogelijk. Dit kreeg een nieuwe dimensie met de aanleg van het Noordzeekanaal medio 19e eeuw, waarna de havenlocaties verplaatsten van oost naar west. Water, ruimte en verbindingen kenmerken deze as, die sinds de annexaties van de gebieden ten noorden van het IJ en de actuele herontwikkeling daarvan, centraal in de stad is komen te liggen.
Tot circa 1830 had Amsterdam een open havenfront, waarbij de enige afscheiding tussen aanmeerhaven en open IJ uit een dubbele palenrij bestond met ter hoogte van de doorvaaropeningen de bomen. Het scheepvaartverkeer was intensief, vandaar de vele openingen in de palenrijen, dikwijls vernoemd naar Amsterdamse burgers met eigendom in de directe omgeving. Vanuit de vorm van de stad ontstonden twee helften, oostelijk en westelijk, het scharnierpunt ter hoogte van het Kamperhoofd (Schreierstoren). Vanaf circa 1830 werden de Oosterdoks- en Westerdoksdijk aangelegd, de havenwerken die de splitsing in een oostelijke en een westelijke helft van de havens bekrachtigden, temeer daar tussen de nieuwe (afsluit)dijken het middendeel van de palenrijen in stand bleef. Ter hoogte van het middendeel zou later het Stationseiland – geflankeerd door twee kleinere eilandjes - verrijzen als nieuwe, verbindende schakel. De harde scheiding tussen de oostelijke en de westelijke haven bleef echter tot op de dag van vandaag herkenbaar in de functie van dubbel kopstation. De beide dokken zouden niet heel lang intensief gebruikt worden.
Van Wijngaerde, circa 1550. Doorlopende, dubbele palenrijen met openingen: de bomen
Balthasar Florisz, 1625. In geel de dubbele palenrijen, verlegd naar de in aanleg zijnde westelijke eilanden en het eveneens door palenrijen omgeven westerdok (tussen de oude en de nieuwe palen). In de cirkel de Schreierstoren, de kortste afstand tussen stad en palenrijen.De oriëntatie van de Amsterdamse stadsplattegronden is niet voor niets op zijn kop: het IJ, waar het geld verdiend wordt is op de voorgrond. Ook de afbeelding van de Stedenmaagd en de omringende personifacties wijst daarop, Romeyn de Hooghe (1674-1681).
1834 de palenrijen van het oosterdok zijn nog te zien en worden feitelijk doorsneden door de nieuwe dijk. Ook de palenrijen in het midden zijn nog aanwezig: Amsterdam is nog niet geheel afgesloten van het IJ.
Eskes 1842, met de teloorgang van de haven direct aan het IJ kantelt ook het kaartbeeld (letterlijk), terug naar de meer gebruikelijke noordelijke orientatie.Het Open havenfront is nog steeds een vervoersknooppunt te water, voor de beurtveren. Ook de geprononceerde 'golfclubs' van de sluizen vallen op. De noordwestelijke opdikking zou zich tot plantsoen ontwikkelen.
1862. Stoomschepen komen nauwelijks voor. De westelijke eilanden zijn nog op dezelfde manier in gebruik als bij de aanleg in 1613. Amsterdam heeft de boot gemist.
1869. Het plantsoentje op de kop van de sluis maakt deel uit van de wandeling over de bolwerken, vanaf de Haarlemmerpoort of het Willemspoortstation. Aan de aantakkingen is te zien hoe uiteindelijk het netwerk zich zal sluiten en de stad afgekepen van het IJ zal worden. Aan de verdikkingen zouden de stoomschepen gaan aanleggen. De Tweede Gouden Eeuw dient zich aan.
De overstap naar grotere stoomschepen en de aanleg van de genoemde stationseilanden, met spooremplacement en verhoogde spoordijken, vooral in het laatste kwart van de 19de eeuw, zetten een onstuitbare ontwikkeling in gang. Het doek viel als eerste voor het Westerdok met de opdikking van het oostelijk deel van de afsluitdijk ten behoeve van het spooremplacement en de aanleg van de verhoogde spoordijk die de Haarlemmer Houttuinen scheidden van het dok en de westelijke eilanden. De opdikking van het westelijk deel van de afsluitdijk, ook in het dok, marginaliseerden het open water van het dok tot een brede stadsgracht. Aan het Oosterdok waren de ontwikkelingen vergelijkbaar, zij het iets minder ingrijpend, maar per saldo was de stad Amsterdam aan het eind van de negentiende eeuw niet meer verbonden met het IJ. De stad vertegenwoordigde één sfeer, de barrière van het Centraal Station met aan de achterzijde de beurtveren naar de Nederlandse steden de andere.
De afsluitdijk die het Westelijk dok afschermde van het IJ is door de aanleg van de Oranjesluizen niet heel lang als zodanig in gebruik geweest, maar de structuur is tot op de dag van vandaag herkenbaar aanwezig. Daarbij is de structuur te herleiden tot de palenrij van de oude haven, hetgeen in het Oosterdok veel minder het geval is.
1894. De dokken zijn nog relatief open, maar de druk neemt toe. Ook aan de IJ-zijde van het Westerdok zijn steigers verschenen. Het Centraal Station is nu ingetekend en markeert de verschuiving van de vervoersstromen: voor de treinreizigers en achter de beurtveersteigers en handelsaanlegsteigers. NB: ook het spoor loopt in Nederland nog (tot 1908) op stoom.
Het Westerdok is verder ingedikt, ten behoeve van rangeren en laden en lossen. De diverse sporen vormen tezamen een nieuwe infrastructuur. Ook aan de IJ-kant wordt de dijk dikker. Hier zou het gebouw van Rederij Goedkoop worden opgericht.Het betreft echter in eerste instantie geen aanplemping, maar een betonplaat.Deze steiger ligt lager dan de dijk zelf, waardoor op enige plaatsen nu vrij zicht op het IJ is. In het recente verleden was dat overigens niet zo, omdat de aanlegsteigers, toen veel dieper het IJ in dan nu, bebouwd waren met loodsen.
Het Goedkoopgebouw in de haven, begin jaren 60 van de vorige eeuw.
Binnen het plangebied is alleen het het kantoorgebouw van Rederij Goedkoop, Westerdoksdijk 40, van voor 1970. Dit pand, het 'kleine' havengebouw, naar een ontwerp van F.J.E. Dekeukeleire en J.H. Grolle uit 1958-1960, is opgenomen in de lijst met bijzondere bouwwerken uit de periode van de Wederopbouw. Het kantoorgebouw - oorspronkelijk met dienstwoningen - bestaat uit een blokvormige toren van zeven bouwlagen binnen een laagbouw van twee lagen, eveneens blokvormig. Door de ruimtes dusdanig te verdelen is het resultaat, een slanke toren, een landmark aan de dijk, een laatste herinnering aan de maritieme historie van het gebied.
Vanwege het cultuurhistorisch belang, maar ook vanwege de architectonische vormgeving en de toegepaste kunstuiting in de hal heeft het algemeen bestuur van het stadsdeel Centrum besloten om het gebouw Westerdoksdijk 40 aan te wijzen als gemeentelijk monument.
In dit hoofdstuk worden de stedenbouwkundige structuur en de bestaande ruimtelijke karakteristieken van het plangebied beschreven.
Het Westerdokseiland maakt deel uit van de ontwikkeling van de IJ-oevers, de transformatie van het voormalig havengebied van Amsterdam naar een gemengd stedelijk gebied. In 1996 is de Nota 'Ankers in het IJ' bestuurlijk goedgekeurd, waarin wordt uitgegaan van een stapsgewijze ontwikkelingsvisie. Het stedenbouwkundig concept voor de zuidelijke IJ-oever gaat uit van eilanden die ieder een eigen karakter hebben. Ze zijn onafhankelijk van elkaar ontwikkeld. De verbindingen (passages) tussen de binnenstad en het IJ worden aan de IJ-oever geaccentueerd met markante gebouwen, de ankers.
Het Westerdokseiland was oorspronkelijk onderdeel van het IJ en werd later en overslaghaven, het Westerdok, gescheiden van het IJ door een reeks meerpalen. In 1834 werd de reeks meerpalen een dijk, de Westerdoksdijk. De dijk groeide uit tot een eiland door diverse aanplempingen, aan de westzijde in verband met het toegenomen railverkeer, aan de oostzijde in verband met toegenomen havenactiviteiten. De dijk vormt de scheiding tussen het binnendijkse en buitendijkse land.
Binnendijks is het Westerdokseiland verdeeld in vier bouwblokken die worden onderbroken door drie relatief smalle dwarsstraten. Langs de Westerdoksdijk vormt de bebouwing een wand die bestaat uit zeven bouwlagen. Het meest noordelijke bouwblok is een puntvormige gebouw dat met een hoogte van elf bouwlagen de kop van het eiland accentueert.
Aan de zuidkant van het eiland, bij de Westerdokssluis, is de kade verbreed om een plein te maken. Het is een aantrekkelijke verblijfsruimte dankzij de goede bezonning en de aangrenzende horeca.
Ten oosten van de Westerdoksdijk wordt gerefereerd aan de ruimte van het IJ door middel van de grote open kade en het gebouwencomplex IJ-dok.
Het IJ-dok maakt door zijn volume onderdeel uit van een reeks van grote gebouwen langs het IJ die aansluiten bij de open ruimte: de Passengers Terminal en het Muziekgebouw aan de Oostelijke Handelskade, het nieuwe IJ-front van het Centraal Station en de Silo's op de Silodam langs de Houthaven.
Het complex ligt als een schiereiland in het IJ, en bestaat uit vijf gebouwen die uit het water oprijzen. De gebouwen bevatten uiteenlopende functies zoals woningen, een hotel en het Paleis van Justitie. Het hele complex staat op een doorlopende bak met twee parkeerlagen en een servicelaag.
De gebouwen zijn ontstaan door de rechthoekige hoofdvorm van het bouwvolume door te snijden op een aantal zichtlijnen vanuit de stad naar het IJ. De belangrijkste snede is de middenstraat in de lengterichting van het complex, in het verlengde van de Westerdoksdijk met de zichtlijn op het Centraal Station. De tweede betreft de zichtas vanaf de Keizersgracht richting het IJ. Om dit zicht niet te blokkeren is een canyon-achtige uitsnede uit het complex gemaakt. Ook de drie diagonale dwarsstraten bieden doorzichten door het complex naar het IJ. Met de uitsnedes is de massaliteit van het complex gerelativeerd, door licht in en zicht door het complex te brengen. Hiermee heeft het IJdok zijn kenmerkende silhouet gekregen.
Doorzicht naar Noord
De middenstraat met zicht op het Centraal Station
De gebouwen bestaan uit maximaal 12 lagen vanaf de middenstraat, een hoogte van ongeveer 42 m. De maximale bouwhoogte van alle gebouwen is gelijk en bedraagt 46 m boven NAP (Nieuw Amsterdams Peil), het niveau op 0,40 m boven het gemiddelde waterpeil. De V-vormige uitsnedes uit de gebouwen begint op ca.17 m boven NAP, boven de derde bouwlaag.
De uitsnede in de as van de Keizersgracht
De meeste gebouwen/functies hebben hun ingang aan de middenstraat. Aan de oostzijde is de begane grond van de gebouwen onderverdeeld in verschillende ruimtes/vestigingen met publieksfuncties. Aan de westkant is de grote maat van de gebouwen leidend met de hoge glazen plint van het hotel en de dichte gevel van het Paleis van Justitie. De middenstraat eindigt in de overdekte ruimte, die via de Vluchthavenbrug verbonden is met het vasteland. Twee dwarsstraten hebben een functie als inrit naar de openbare parkeergarage en naar de fietsenstalling, de derde dwarsstraat leidt naar de jachthaven.
Buitendijks op de lage kade staat het Goedkoop-gebouw. Het witte kantoorgebouw uit 1960 deed jarenlang dienst als onderkomen van rederij Gebr. Goedkoop die de sleepdiensten in de haven verzorgde. Het gebouw verdeelt de kade in twee delen. Het bestaat uit een tweelaagse horizontale onderbouw en een slanke toren met vijf bouwlagen en heeft een bouwhoogte van 25 m.
De bouwkunst uit de wederopbouwperiode, gebouwd tussen 1940 en 1970, maakt nadrukkelijk deel uit van het historisch verhaal van de stad en van de kenmerkende gelaagdheid van de stad. Op 18 april 2017 heeft het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Centrum besloten om het gebouw Westedoksdijk 40 aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het pand is daarom met een orde 1 waardering opgenomen in het bestemmingsplan.
Met deze waardering wordt aangesloten bij de waardering van gebouwen in de binnenstad, waarbij alle panden van voor 1970 een orde 1 (monument), orde 2 of orde 3 waardering hebben.
De Westerdoksdijk is een drukke stadsstraat met aan de IJzijde een vrijliggend fietspad voor het doorgaande fietsverkeer tussen twee rijen bomen en een breed trottoir. De dijk is onderdeel van de hoogwaterkering.
Buitendijks ligt de 15 m brede kade verlaagd ten opzichte van de dijk. In het noorden grenst de kade aan het Stenen Hoofd en in het zuiden aan het IJ dok. Ter plaatse van het Goedkoop- gebouw is de voetgangersruimte langs het IJ beperkt. Een deel van de kade wordt gebruikt als terras bij de aangrenzende horeca.
De kade is beschut gelegen en in eerste instantie bedoeld als voetgangersgebied. Ook de middenstraat van het IJ-dok is vooral afgestemd op voetgangers. Hier is autoverkeer toegestaan voor het bereiken van de parkeergarage en om te laden en lossen.
De jachthaven
Een groot gedeelte van het plangebied bestaat uit het water van het IJ. Het centrale deel van het IJ is een hoofdtransportroute voor de scheepvaart die druk wordt bevaren door de beroepsvaart, met onder meer een toenemend aantal rivier- en zeecruiseschepen en binnenvaartschepen zoals de vierbaksduwvaart.
In verband met de ligging van het IJdokcomplex in de bocht van het IJ en nabij de vaargeul is aan de oost- en zuidkant van het IJdok in het IJ een aanvaarbescherming aangebracht.
Langs de Westerdoksdijk, buiten de begrenzing van de vastgestelde vaargeul in het IJ wordt het water op verschillende manieren gebruikt.
In de oksel van het IJ-dok en de Westerdoksdijk ligt de passantenhaven City Marina IJdock met 65 ligplaatsen. De haven is toegankelijk via een beweegbaar deel in de Vluchthavenbrug. Eén van de steigers in de haven wordt tevens gebruikt als horeca-terras, behorend bij de horeca in het hotel.
In de jachthaven kunnen ook passagiersvaartuigen worden afgemeerd. Om dit mogelijk te maken is op 3 juni 2016 het Paraplubestemmingsplan Ligplaatsen passagiersvaartuigen door de Gemeenteraad vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft tot doel het bestaande tekort aan ligplaatsen voor passagiersvaartuigen op te heffen. Maximaal 35% van het aantal ligplaatsen (23) mag worden gebruikt voor passagiersvaartuigen. Ze dienen uitsluitend als stallingslocatie, Er zal geen sprake zijn van een (openbare) op- en afstapplaats.
Direct ten noorden van het IJdok is de haven voor de in het gebouw gevestigde Dienst Waterpolitie van de Nationale Politie/Landelijke eenheid.
Aan de verlaagde kade komen riviercruiseschepen te liggen, voor een periode van 10 jaar. Op 18 april 2016 is een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het afmeren van twee riviercruiseschepen. Ten noorden van het Goedkoop-gebouw is de tijdelijke pontverbinding naar de Distelweg in Noord.
De Vluchthavenbrug
De Westerdoksdijk is de ontsluitingsweg van het Westerdokseiland en een belangrijke verbinding tussen de binnenstad van Amsterdam en de westelijke ringweg. De weg is onderdeel van het hoofdnet auto, hoofdnet fiets en van het hoofdnet bus, met een bushalte op het Westerdokseiland. Voor voetgangers en fietsers is de brug over de Westerdokssluizen een tweede verbinding met de binnenstad.
De belangrijkste aansluiting van het plangebied op het openbaar vervoernet is het nabijgelegen Centraal Station. Het IJdok bevindt zich op loopafstand, ca.700 m, van het Centraal Station en dichtbij de spoordijk.
In het IJ-dok is het autoparkeren volledig inpandig en onder straatniveau opgelost, zowel voor bewoners, werknemers als bezoekers. Een openbare parkeergarage met 350 plaatsen en een openbare fietsenstalling zijn onderdeel van het complex. Voor fietsparkeren is beperkte ruimte op straat.
In het plangebied wordt de stedenbouwkundige opzet in het huidige patroon gehandhaafd. Medebepalend voor het stadsbeeld zijn de rechte voorgevelrooilijnen die eraan bijdragen dat de individueel vormgegeven gebouwen toch één geheel vormen.
De bestaande bebouwing, het IJ-dok en het Goedkoop-gebouw, wordt in de huidige omvang gehandhaafd. Voor de IJ-dok gebouwen is in de planregels opgenomen dat de maximale bouwhoogte gelijk is aan de bestaande bouwhoogte. Daarmee is ook de handhaving van de V-vormige uitsnedes uit de gebouwen vastgelegd.
Voor het Goedkoop-gebouw, het pand met de ordewaardering orde 1, is de bestaande bouwhoogte de maximaal toegestane bouwhoogte. Orde 1 gebouwen zijn gebouwen die beschermd zijn als monument op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Erfgoedverordening.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing. Toetsingscriteria hierbij zijn het behoud, herstel en versterking van het stadsbeeld en de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
Met betrekking tot de straatwand en de gevelopbouw zijn in het bestemmingsplan onderstaande regels opgenomen om de ruimtelijke structuur van het plangebied te handhaven dan wel te versterken.
Plinthoogte/functie
Kenmerkend voor de bebouwing binnen het plangebied is de onderverdeling van het gevelvlak, met een hoge plint (eerste bouwlaag) en het gevelvlak met de beëindiging daarboven. Deze ruime maat maakt een flexibel gebruik van de begane grond mogelijk en draagt bij aan de royale uitstraling van de gevelwanden en gebouwen. Om deze redenen schrijft het bestemmingsplan voor dat de eerste bouwlaag een minimale hoogte van 3,50 m moet hebben, gemeten vanaf het aangrenzende maaiveld (i.v.m.het straatbeeld). In verband met de uitwisselbaarheid van functies dient de hoogte van de eerste bouwlaag (vanaf de bovenkant begane grondvloer tot de bovenkant van de vloer van tweede bouwlaag) eveneens minimaal 3,50 m te zijn. Deze maat geldt minimaal in de eerste vijf m vanaf de voorgevel ten behoeve van goed toegankelijke verblijfs- en/of publieksruimten aan de straat. In de planregels is een mogelijkheid opgenomen om af te wijken indien een lagere eerste bouwlaag beter aansluit bij de karakteristiek van de gevelwand.
De eerste bouwlaag van een gebouw heeft grote invloed op de beleving van de openbare ruimte. Niet alleen het gebruik van de begane grond maar ook transparantie en openheid van de gevel zijn hierbij bepalend. Gesloten gevels verstoren de gewenste openheid en hebben tevens een negatieve invloed op de sociale veiligheid. Om deze reden zijn op de eerste bouwlaag bergingen aan de straatzijde niet toegestaan.
Onder gevelverkoop wordt verstaan het vanuit de gevel van een gebouw – gelegen aan de openbare ruimte – verkopen van goederen of eetwaren. Open-puiverkoop betreft het exploi- teren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel, op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingsuren kan worden geopend. Deze verkoopvormen hebben negatieve gevolgen, zoals hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en van het uiterlijk aanzien van het stadsbeeld. Daarom zijn gevelverkoop en open-puiverkoop niet toegestaan.
De vlakke gevels van de gebouwen zijn een belangrijke samenbindende factor van het complex. Alleen het woongebouw is aan de middenstraat herkenbaar door een patroon van kleine erker-balkons.
Om de karakteristiek van de vlakke gevelwanden in het plangebied te behouden is het niet toegestaan erkers of balkons aan de voorgevel te construeren. Uitzondering hierop zijn de zgn. Franse balkons, die tot maximaal 20 cm buiten de voorgevel uitsteken.
Dakopbouwen – ten behoeve van onder andere liften, trappenhuizen en centrale ver- warmingsinstallaties – en schoorstenen, afvoerkanalen e.d. kunnen het silhouet van het stadsbeeld verstoren. Ook dakterrassen en antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie kunnen het stadsbeeld en het daklandschap ernstig verstoren. Vanwege de bijzondere positie van de gebouwen in en aan het IJ zijn overschrijdingen van de maximale bouwhoogte ten behoeve van deze elementen niet toegestaan.
De openbare ruimte in het plangebied, de straten en kades, is bestemd tot 'Verkeer'. Op gronden met de bestemming 'Verkeer' mag niet worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming. Het bestemmingsplan spreekt zich niet uit over de inrichting van de openbare ruimte maar uitsluitend over het gebruik van de gronden. De fiets-voetgangersverbinding de Vluchthavenbrug is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding 'brug'.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het verminderen van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte, het verminderen van het autogebruik en het verbeteren van het openbaar vervoer.
De bestaande parkeervoorziening onder het IJdok-complex is in het bestemmingsplan vastgelegd. Realisatie van nieuwe ondergrondse parkeervoorzieningen elders in het plangebied is niet aannemelijk en niet gewenst. Nieuwe ondergrondse parkeervoorzieningen worden om die reden niet mogelijk gemaakt. Ook inpandige parkeergarages op de begane grond zijn niet toegestaan onder meer om gevels met een gesloten karakter te voorkomen.
Om de druk op de openbare ruimte te verminderen zijn in de bebouwing fietsenstallingen op de eerste bouwlaag en in de daaronder gelegen bouwlaag zonder meer toegestaan, Verwezen wordt naar hoofdstuk 6 voor aanvullend beleid en uitgangspunten ten aanzien van parkeervoorzieningen, waaronder inpandige fietsenstallingen.
Omdat het water bijdraagt aan het Amsterdamse karakter van het plangebied wordt de waterstructuur beschermd met de bestemming 'Water'.
Het waterprogramma in het plangebied is gebaseerd op het bestemmingsplan Westerdokseiland en het huidig gebruik, met onder meer zones voor de jachthaven en voor ligplaatsen ten behoeve van bedrijfsschepen. Ligplaatsen voor woonboten zijn niet opgenomen in het bestemmingsplan IJdok.
In hoofdstuk 10 wordt ingegaan op andere belangrijke aspecten met betrekking tot het water.
Binnenstad
In de binnenstad is een zeer dichte menging van functies en activiteiten. Wonen, werken, uitgaan, naar school gaan, studeren, recreëren en vervoeren, alles vindt er op een beperkt oppervlak plaats. Dat is de grote aantrekkingskracht van de binnenstad. De verhouding tussen wonen en werken is in de binnenstad ongeveer één op één. tegenover elke bewoner staat één arbeidsplaats (48% tegen 52%). In de meeste binnensteden neemt het wonen een ondergeschikte positie in. De bijzondere verhouding tussen wonen en werken maakt de binnenstad uniek. Daarnaast is de verhouding tussen het productiegericht werken (kantoren, bedrijven) en het consumptieve werken (horeca en in mindere mate detailhandel en voorzieningen) belangrijk.
Het IJdok is een nieuw stuk stad dat in 2013 gereed is gekomen. Binnen het plangebied zijn bevinden zich zes gebouwen, waarvan vijf op het IJdok en één op de Westerdokskade (Goedkoopgebouw). In deze gebouwen zijn overwegend kantoren gevestigd. Daarnaast wordt in één gebouw gewoond en is in één gebouw een hotel gevestigd.
Op het IJdok staan 5 gebouwen waarvan in drie daarvan kantoren zijn gevestigd. Ook het pand aan de Westerdoksdijk 40 betreft een kantoorpand. Slechts in één gebouw zijn woningen gerealiseerd. Het gaat hier om 56 luxueuze appartementen.
Het inwonertal van de gemeente Amsterdam is tussen 2008 en 2011 met 4,5% gegroeid. In dezelfde periode bedroeg de groei in stadsdeel Centrum 3,3%. De verwachting is dat het aantal inwoners de komende jaren gelijk blijft. In de binnenstad als geheel wordt een daling verwacht van ruim 82.000 naar ruim 78.000 bewoners in 2020. Dit is onder andere het gevolg van huishoudenverdunning (meer, maar kleinere huishoudens) en de vergrijzing.
Het gegeven dat er in de binnenstad van Amsterdam gewerkt en gewoond wordt, maakt de stad uniek en aantrekkelijk. Bewoners zorgen voor levendigheid, samenhang en draagvlak voor de (buurt)voorzieningen.
Woonvisie
In de Woonvisie van stadsdeel Centrum zijn de thema's 'zorgzame stad', 'ongedeelde
stad' en 'topstad' benoemd. Een zorgzame stad biedt ruimte aan ouderen en kwetsbare
groepen om zoveel mogelijk zelfstandig te kunnen wonen en aan de samenleving deel
te kunnen nemen. Bij een 'ongedeelde stad' zijn de gemengde wijken van arm en rijk,
jong en oude en meer verscheidenheid in woonmilieus het uitgangspunt. Bij het thema
'topstad' tenslotte, wordt ingezet op goede voorzieningen om talent aan te trekken
en te behouden. Dit betekent ondermeer het verruimen van (tijdelijke) huisvestingsmogelijkheden
voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers.
Bestemming 'Gemengd- 1'
Binnende bestemming 'Gemengd- 1' is wonen overal toegestaan. Bij het omzetten van
woningen naar andere functies geldt dat de woningvoorraad in de binnenstad wordt beschermd
door de Huisvestingswet en de Regionale Huisvestings- verordening Stadsregio Amsterdam.
Alle woonruimte is beschermd, ongeacht de huur- of koopprijs. Om het algemeen belang
van behoud of samenstelling van de woonruimte- voorraad te kunnen afwegen tegen de
veelal individuele belangen bij de onttrekking van woonruimte aan de woningvoorraad,
zijn beleidsregels vastgesteld. Hierin is een onder- scheid gemaakt tussen woonruimte
onder en boven de individuele huursubsidiegrens en de koopprijsgrens. Het beleid over
het onttrekken van woningen onder deze grenzen is zeer streng vanwege het belang dat
is gediend met het behoud van goedkope woningen in de binnenstad.
Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen woningen en bedrijfswoningen. Bedrijfswoningen (dienstwoningen) zijn woningen in of bij een gebouw of een terrein, die dienen ter huisvesting van een persoon (en diens gezin) van wie huisvesting ter plaatse, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
Bestemming 'Gemengd- 2'
Binnen de Bestemming 'Gemengd- 2' is wonen niet toegestaan. De bestemmingscategorie
'Gemengd - 2', geldt voor panden groter dan 1.000 m2 . Met het uitsluiten van de woonfunctie worden deze panden behouden voor (grootschaliger)
werkfuncties en functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand.
Voor deze bestemming is gekozen omdat de panden met deze bestemming specifiek gebouwd
zijn voor een andere functie, zoals het hotel, het politiebureau en het Paleis van
Justitie. Het is niet aannemelijk dat deze functies omgezet worden naar woningen.
Planologisch bestaat geen bezwaar tegen het toevoegen van woningen in het plangebied. Individuele werkpanden met een bruto vloeroppervlak groter dan 1.000 m2 met de bestemming 'Gemengd- 2' kunnen door middel van een binnenplanse afwijkingsprocedure worden omgezet naar wonen. Een geluidsonderzoek moet deel uitmaken van deze procedure om te bepalen of een hogere grenswaarden moeten worden vastgesteld of dat geluidswerende maatregelen genomen moeten worden om de woonfunctie mogelijk te maken.
Short stay
Voorgaand beleid (2012)
Op 12 juli 2012 heeft de gemeenteraad shortstaybeleid vastgesteld. Doel van dit beleid was tegemoet te komen aan de behoefte aan tijdelijke woonruimte voor werknemers van internationale bedrijven. Shortstay is het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning voor een aaneengesloten periode van tenminste zeven nachten en maximaal zes maanden. Voor shortstay is een tijdelijke woningonttrekking vereist. Aan deze vergunning zijn voor- waarden verbonden. Bij verhuur voor shortstay van zelfstandige woningen met een huur boven de huurprijsgrens kon tot 14 januari 2014 een vergunning voor woningonttrekking voor een periode van maximaal tien jaar worden aangevraagd. Voor stadsdeel Centrum gold daarbij een quotum van 485 woningen. De al verleende vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014). Shortstay die op basis van een woningonttrekkingsvergunning onherroepelijk is toegestaan, is vervolgens door middel van een omgevingsvergunning buitenplans ook planologisch gelegaliseerd.
Het in 2012 vastgestelde short staybeleid is geëvalueerd. Op grond van deze evaluatie heeft de gemeenteraad op 12 februari 2014 de Beleidsnotitie short stay 2014 vastgesteld, waarbij bepaald is dat de ingangsdatum van dit beleid met terugwerkende kracht 14 januari 2014 is. Besloten is om een pas op de plaats te maken. Redenen hiervoor zijn: het belang van het behoud en de samenstelling van de woningvoorraad en de leefbaarheid. Dit betekent dat met ingang van 14 januari 2014 geen nieuwe short stayvergunningen worden verleend. De al verleende short stay vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014).
Huidig beleid (2017)
In het Overnachtingsbeleid 2017 is opgenomen dat nieuwe short stay voorzieningen niet langer zijn toegestaan.
In het bestemmingsplan is, overeenkomstig het huidige short staybeleid, gebruik ten behoeve van short stay niet toegestaan. Het onder het short staybeleid van 2012 planologisch gelegaliseerde gebruik ten behoeve van short stay is daarmee onder de overgangsbepalingen geplaatst.
In de binnenstad bevindt zich ongeveer 13% van de totale kantoorruimte in de metropool- regio Amsterdam (36 gemeenten rondom Amsterdam). Van alle kantoorruimte in Amster- dam bevindt zich 23% in de binnenstad. De kantorensector bestaat uit: financiële dienst- verlening (beursgerelateerde bedrijven, banken en verzekeringswezen), zakelijke dienst- verlening (advocatenkantoren, reclamebureaus, ICT en dergelijke) en overige ((semi-) overheid, non profit, uitgeverijen en makelaars). In de binnenstad werken 37.844 personen in kantoren, wat neerkomt op ruim 41% van de werkgelegenheid in het gehele stadsdeel. Binnen de kantorensector wordt de zakelijke dienstverlening met ruim 20.000 het meest vertegenwoordigd (dit is ruim 51% van het totaal aantal werkzame personen in de kantorensector).
Naast de eerdere genoemde hoofdfuncties in de kantorensector (zakelijke-, financiële- en overige dienstverlening) is de creatieve industrie een belangrijke factor in de Amsterdamse economie. Onder de creatieve industrie vallen:
De creatieve industrie is niet in te delen bij één van de hoofdfuncties. Behalve de creatieve kantoorwerkgelegenheid gaat het om de werkgelegenheid bij de culturele instellingen en bij bedrijven. Zelfs detailhandel en horeca hebben raakvlakken met de creatieve sector. De 'media & entertainment' neemt overigens de belangrijkste plek in.
De stadsdelen Centrum (met 15.410 werkzame personen) en Zuid (met 10.004 personen) vormen in absolute aantallen het hart van de creatieve industrie in Amsterdam. Kenmerken als een fijnmazige bebouwingsstructuur, de vele functies en ontmoetingsplekken, een ruim aanbod aan culturele voorzieningen en een tolerante sfeer dragen bij aan een goede voedingsbodem voor creatieve bedrijven.
Voor de binnenstad geldt het beleid dat werkpanden groter dan 1000 m2 brutovloer- oppervlak, waar op dit moment geen zelfstandige woning aanwezig is, wonen niet is toegestaan. Bij het omzetten van kantoren in woonappartementen is doorgaans sprake van splitsing en verkoop aan meerdere eigenaren. Bij grote panden is meestal ook sprake van horizontale splitsing in een aantal eenheden. Dit heeft meerdere eigenaren op één vloer en een groot aantal eigenaren in het hele pand, tot gevolg. Vestiging op termijn van een andere grootschalige werkfunctie wordt hiermee vrijwel onmogelijk gemaakt. Met het uitsluiten van de woonfunctie worden deze panden behouden voor grootschaliger werkfuncties en andere functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand.
Op het IJdok bevinden zich drie grote kantoorpanden. Twee van deze panden zijn ingebruik door het Openbaar Ministerie en het Paleis van Justitie, dat voorheen was gevestid aan de Prinsengracht en andere gebouwen in de binnenstad. Deze twee panden zijn op de zesde verdieping met elkaar verbonden door middel van een loopbrug. In het pand bevinden zich naast kantoren ook de zittingszalen van het Paleis van Justitie.
In het andere kantoorpand, aan het begin van het IJdok is de Dienst Waterpolitie van de Nationale Politie / Nationale Eenheid gevestigd, met directe toegang tot de watersteigers. Deze dienst van de politie heeft geen publieksfunctie. In de bovenste lagen van dit pand bevinden zich enkele advocatenkantoren en een internationaal strategisch adviesbureau.
In totaal is er ongeveer 43.000m² kantoorruimte op het IJdok aanwezig.
Aan de Westerdoksdijk 40 is eveneens een kantoorpand gevestigd met bijna 2.000m² kantoorruimte.
Westerdoksdijk 40
Sinds 2006 is de werkgelegenheid in de kantorensector in de binnenstad langzaam toe- genomen van 36.000 arbeidsplaatsen tot 37.400 in 2008. De cijfers voor 2010 laten een groei zien naar 38.900 arbeidsplaatsen. De (voorlopige)percentages voor 2011 geven aan dat het aantal vestigingen met 6,5% is toegenomen (van circa 7.900 in 2010 naar circa 8.400 in 2011). Het aantal werkzame personen is daarentegen met 2,8% afgenomen (van circa 38.900 in 2010 naar circa 37.400 in 2011). Binnen de kantorensector laten 'zakelijke dienstverlening' en 'overige kantoren' een groei zien van zowel het aantal vestigingen als werkzame personen.
De 'financiële dienstverlening' (beursgerelateerd, banken, verzekeringen) laat ten opzichte van 2008, een daling zien van het aantal vestigingen met 8% en van het aantal werkzame personen met 6%. In de creatieve sector in de binnenstad is het aantal werkzame per- sonen sinds 2006 gestegen met 7,3 %. (Voor heel Amsterdam ging het om een groei van 9,5 %.) De grootste groei zit in de creatieve zakelijke dienstverlening.
Een nieuwe ontwikkeling is het realiseren van kantoorverzamelgebouwen voor de verhuur van vaste of tijdelijke werkplekken. De achterliggende gedachte is dat bedrijven / free- lancers die bij elkaar in de buurt zijn gehuisvest, elkaar kunnen inspireren en onderling kunnen profiteren van elkaars expertise, arbeid en netwerk. De vraag naar deze vorm van kantoorruimte waarbij gebruik kan worden gemaakt van allerlei faciliteiten, is de afgelopen jaren sterk toegenomen.
De leegstand in kantoren in Amsterdam en de regio is toegenomen als gevolg van de omvangrijke oplevering van nieuwe kantoorruimte en gedaald kantoorgebruik (vooral door de economische crisis). De totale voorraad kantoorruimte in de binnenstad is per 1 januari 2011 1,7 miljoen m2. In heel Amsterdam is de voorraad 7,5 miljoen m2, in de metropool- regio 13,8 miljoen m². Het aandeel van de binnenstad binnen de regionale voorraad kantoorruimte ligt daarmee met 12,5%, iets lager dan 2 jaar geleden (13,3%). Het percentage leegstand van kantoren ligt per 1 juli 2013 in Amsterdam op 16,6%. Een half jaar eerder was dat nog 17,5%Behalve de economische crisis en de herontwikkeling van een aantal grote panden heeft het 'nieuwe werken' invloed op de vraag naar kantoorruimte. Onder het nieuwe werken wordt verstaan: flexibele werkplekken, thuis, onderweg en op andere locaties werken. De ruimtevraag daalt aanzienlijk door deze manier van werken. In 2002 werd gerekend met ca. 27 m2 per werknemer, in 2010 met 20 m2 en nu wordt gedacht dat de vraag teruggaat naar 15 m2 of zelfs 10 m2.
In 2010 telt Amsterdam 41.790 vestigingen met één werkzame persoon: de eenmanszaak. Uitgaande van deze benadering van het fenomeen 'zelfstandige zonder personeel' (zzp-er), worden negen van de 100 vestigingen in Amsterdam geleid door een zzp-er. Uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking heeft Amsterdam 11% zzp-ers (Nederland 9%). De laatste drie jaar is het aantal zzp-ers verdubbeld. De stijging is voor een belangrijk deel het gevolg van de nieuwe Wet op het Handelsregister die sinds 1 juli 2008 van kracht is. De wet bepaalt dat groepen die dat voorheen niet hoefden: zzp-ers, beoefenaars van vrije beroepen (artsen, notarissen, consultants, fysiotherapeuten, kunstenaars et cetera) en publiekrechtelijke rechtspersonen, met ingang van 1 januari 2010 geregistreerd moeten zijn. Hierdoor is het Handelsregister uitgebreid met circa 15% meer ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen. Het gevolg is dat het totaal aantal vestigingen en werkzame personen veel hoger uitgevallen dan op basis van de reguliere groei was te verwachten.
De sterkste groei door de wetswijziging vond plaats in de zakelijke dienstverlening, waaronder advocaten, adviseurs en onderzoekers. Het aantal vestigingen voor zakelijke dienstverlening steeg tussen 2008 en 2010 met 1.328, het aantal werkzame personen met 1.727.
In Amsterdam zijn de creatieve industrie, de zakelijke dienstverlening en ICT -sectoren, waarin traditioneel veel zzp-ers werken- oververtegenwoordigd. In absolute aantallen is er een oververtegenwoordiging in de stadsdelen West, Zuid en Centrum. Op 1 januari 2010 telt de binnenstad 8.131 eenmanszaken. 19% van het aantal eenmanszaken in Amsterdam. De meeste zijn werkzaam in advisering en onderzoek (2.564), cultuur, sport en recreatie (1.524) en informatie en communicatie (935). De voorlopige cijfers voor 2011 geven een groei van ruim 15% aan, van 8.131 naar 9.402 vestigingen. De groei van zzp-ers duidt voor een deel op verborgen werkloosheid. In tijden van hoogconjunctuur zijn ze flexibel inzetbaar en omdat ze zich in slechtere tijden niet massaal als werkzoekende melden, loopt de werkloosheid minder op. Tijdens de recessie zag een aanzienlijk deel van de zzp-ers hun omzet teruglopen.
Onder voorzieningen vallen onderwijs, gezondheidszorg, sport en recreatie, cultuur, politie/ brandweer en welzijn. Onderwijs, politie en brandweer, gezondheidszorg en welzijn worden openbare voorzieningen genoemd, omdat zij voorzien in een basisbehoefte. Culturele, recreatieve en sportvoorzieningen worden bijzondere voorzieningen genoemd. Voorzieningen kunnen zowel commercieel als niet-commercieel zijn.
Op schaalniveau wordt onderscheid gemaakt tussen kleinschalige- en grootschalige voorzieningen. Kleinschalig zijn voorzieningen op buurt-, wijk- of stadsdeelniveau. Hieronder vallen: huisartsen, gezondheidscentra, kinderopvang, buurt- en wijkcentra, basisonderwijs en voortgezet onderwijs, buurttheaters of kerkgenootschappen. Grootschalig zijn voor- zieningen op stadsdeeloverschrijdend niveau, stedelijk en regionaal niveau. Dit zijn bijvoorbeeld midderlbaar en hoger onderwijs, een hoofdbureau van politie, ziekenhuizen, theaters, musea, bioscopen en sporthallen.
De voorzieningensector verschaft na de kantorensector de meeste werkgelegenheid in de binnenstad. Ongeveer 22% van alle werkzame personen in de binnenstad werkt binnen deze sector. In totaal telt de binnenstad ruim 3.000 vestigingen die binnen de sector voorzieningen voor werkgelegenheid zorgen.
Op het IJdok zijn op dit moment geen openbare en bijzondere voorzieningen gevestigd.
In de periode 2008-2010 is het aantal voorzieningen in de binnenstad, sterk gestegen. In 2008 telde de binnenstad ongeveer 1.500 vestigingen binnen deze sector, in 2010 ongeveer 3.000. De stijging is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de registratie van zelf- standigen zonder personeel (zzp-ers) als gevolg van de nieuwe Wet op het Handelsregister (zie paragraaf 6.3.2).
Binnen de culturele sector cultuur is de toename met bijna 1000 zzp-ers het hoogst. In 2008 telde de binnenstad 659 vestigingen op cultureel gebied, in 2010 bedroeg dit aantal 1.705. De gezondheidszorg laat een verdubbeling van het aantal vestigingen zien. Van 277 in 2008 naar 605 in 2010. Het aantal onderwijsvestigingen steeg van 290 in 2008 naar bijna 400 in 2010.
Voorzieningen zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming
'Gemengd'.
Voor voorzieningen geldt binnen de bestemming 'Gemengd' een maximum brutovloeroppervlak van 1000 m2. Voorzieningen groter dan 1000 m2 zijn alleen toegestaan nadat een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan is verleend. Deze afwijking wordt alleen verleend wanneer het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast en de vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
Kinder(dag)opvang
Binnen het plangebied bevinden zich geen locaties die geschikt zijn voor kinder(dag)opvang.
De binnenstad kent ongeveer 1.700 vestigingen met een cultureel karakter zoals kunstgaleries en expositieruimten. Op het IJdok komen deze niet voor.
Het culturele klimaat van Amsterdam is één van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat. Galeries zijn in het algemeen kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking, zeer beperkte reclame- uitingen en over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn daarom overal in het plangebied toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd'.
De binnenstad van Amsterdam telt bijna 2.200 winkels. Daarin zijn in totaal ongeveer 9.000 personen werkzaam. In het plangebied is momenteel slechts één winkel aanwezig, Green Haven, een winkel in groente en fruit.
Consumentverzorgende dienstverlening
In het bestemmingsplan is detailhandel samen met consumentverzorgende dienstverlening
één functiecategorie. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen
verkocht, maar worden diensten rechtstreeks aan de consument verleend. Voorbeelden
zijn een kapperszaak, een tattoo/piercingshop, een schoonheidssalon, een stomerij/wasserij,
een kleermaker, een schoenmaker, een goudsmid, een internetgelegenheid, kopieerwinkels
en gereedschapsverhuur. Deze functies hebben vaak de uitstraling van een winkel en
zijn meestal in dezelfde straten gevestigd waar veel winkels voorkomen.
Bij de detailhandel is voor de hele binnenstad een lichte daling van het aantal vestigingen en een lichte stijging van het aantal werkzame personen waarneembaar. De verhouding tussen vestigingen 'food' en 'non food' is ongeveer gelijk gebleven.
Detailhandel en overige consumentverzorgende dienstverlening zijn binnen de bestemming 'Gemengd' toegestaan op de begane grond en in de kelder/het souterrain.
Mengformules
Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening
tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse,
in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft. Mengformules kunnen een bijdrage
leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers. Van een mengformule is sprake
als wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
Als aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, dan is geen sprake van een mengformule, maar van zelfstandige horeca als hoofdactiviteit.
Voor de exploitatie van een mengformule is geen vergunningvereist. In het bestemmingsplan zijn mengformules toegestaan in detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening.
In het bestemmingsplan IJdok wordt onderscheid gemaakt tussen zelfstandige horeca, additionele horeca en mengformules. Tot zelfstandige horeca worden gerekend: restaurants, cafés, fastfood, discotheken/zaalverhuur, hotels en horeca in culturele instellingen. Additionele horeca is een vorm van horeca die ondergeschikt en ondersteunend is aan de hoofdfunctie. Een voorbeeld van additionele horeca is een museumcafé. Van een 'mengformule' is sprake wanneer in detailhandel of in consument- verzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt. Deze consumpties worden ter plaatse gebruikt in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft.
Mengformules worden beschreven in paragraaf 6.6. Hotels en horeca in culturele instel- lingen worden in respectievelijk paragraaf 6.8 en 6.9 behandeld. De overige vormen van horeca: restaurants, cafés, fastfood, discotheken/zaalverhuur en additionele horeca worden in deze paragraaf beschreven.
Horeca in de middenstraat
In het plangebied bevinden zich 8 van de ruim 1.700 horecavestigingen in de binnenstad. Het plangebied telt 2 restaurants, 2 lunchrooms, 3 café's en 1 hotel. Met 8 horecavestigingen is het plangebied ruim voorzien van horeca.
Aan de verschillende vormen van horeca zijn categorieën toegekend. Het bestemmingsplan onderscheidt de volgende horecacategorieën: horeca 1, horeca 2, horeca 3, horeca 4, horeca 5. Horeca 1 t/m 4 worden hieronder toegelicht. Horeca 5, de bestemming voor hotels, wordt toegelicht in paragraaf 6.8.
Horeca 1
Fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak
voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige
en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteiten het voor consumptie ter plaatse
ver- strekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden
in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.
Horeca 2
Horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het
voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden
tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk
onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten.
Horeca 3
Horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van
dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken
van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafés en eetcafés.
Horeca 4
Horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken
van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide
etens- waren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische
dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffie-
huizen en ijssalons.
Binnen de horecaregeling is het mogelijk om een potentieel meer overlastgevend vorm van horeca om te zetten in een minder overlastgevende: een horeca 1 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4, een horeca 2 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4 en een horeca 3 vestiging in een horeca 4 vestiging.
Additionele horeca
Naast zelfstandige horeca bestaat additionele horeca. Dit zijn horeca-activiteiten
die ondergeschikt en ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie. Voorbeelden zijn een
museum- café, een theaterfoyer of een kantine in een sporthal. De horeca-activiteiten
worden juridisch-planologisch niet als afzonderlijke functie 'horeca' gezien, maar
gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie.
Voor ondersteunende horeca in winkels geldt in de binnenstad van Amsterdam het Mengformulebeleid (zie paragraaf 6.6.3).
Bestemmingen: bestaande horeca
Bestaande horeca is aangegeven op de digitale verbeelding van het bestemmingsplan
(de kaart) waarbij is verwezen naar de van toepassing zijnde horecacategorie.
Uitbreiding horeca
In het bestemmingsplan zijn de bestaande horecavestigingen opgenomen met een aanduiding.
Uitbreiding van bestaande horecavestigingen in de categorieën 1 (alcoholvrij en fastfood),
3 (café) en 4 (lunchroom, restaurant) tot een maximum bruto vloeroppervlak van 150
m2 , kunnen mogelijk worden gemaakt door middel van een omgevingsvergunning om af te
wijken van het bestemmingsplan. Aan nieuwe horecavestigingen wordt alleen meegewerkt
als het woon- en leefklimaat niet in het geding is en dit geen overmatige verkeersaantrekkende
werking tot gevolg heeft.
Horeca in hotels
Grote hotels (met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer) komen in aanmerking
voor zelfstandige horeca 4 met een maximum brutovloeroppervlak en onder bepaalde voorwaarden
(zie paragraaf 6.8.3).
Aantal hotels
De binnenstad telt circa 245 hotels waar ongeveer 3.700 mensen werken. In het plangebied
is 1 hotel gevestigd. het viersterren Aitana Hotel van de Spaanse hotelketen Room
Mate, met 284 kamers.
Het hotel in de jachthaven
Overnachtingsbeleid
De gemeente Amsterdam verleent geen medewerking aan nieuwe hotels in een groot deel van de stad. Het overnachtingsbeleid is per 1 januari 2017 van kracht. In een beperkt deel van de stad is het uitgangspunt ‘nee, tenzij…’ Aan de hand van een stappenplan beoordeelt de gemeente of een nieuw initiatief op medewerking kan rekenen.
Het beleid heeft betrekking op hotels. Een hotel is een service verlenend etablissement met een commercieel oogmerk waar iemand tegen betaling kan overnachten. Bij een hotel wordt gedacht aan accommodatie met slaapplaatsen voor logiesverstrekking in overwegend een- en tweepersoonskamers tegen boeking per nacht waar aanvullend maaltijden, kleine etenswaren en dranken kunnen worden verstrekt aan gasten en passanten.
Onder hotel wordt tevens pension, (jeugd-)herberg of hostel verstaan waar geen consumpties aan passanten worden verstrekt. Het beleid geldt ook voor logies- en extended stayvoorzieningen voor zover het appartementhotels betreft met een verblijfsduur van maximaal 12 maanden.
Uitgangspunten
Het IJdok ligt in het gebied waar geen nieuwe hotels zijn toegestaan. Uitbreiding van de hotelfunctie is daarom niet mogelijk.
Sinds 2006 nemen het aantal hotels en de werkgelegenheid in hotels toe. Algemene trend is schaalvergroting, ketenvorming en professionalisering (onderzoek Grontmij 2008 in opdracht van Stadsregio Amsterdam, Gids tot verblijf 'Wakker worden in de Metropool'). Er komen meer grotere hotels en meer dan de helft van alle hotels in Nederland heeft tegen- woordig een of andere vorm van ketenbinding. De behoefte aan kwaliteit in faciliteiten (culinair en Wellness, maar ook internet) en dienstverlening stijgt. Ook in de lagere segmenten is sprake van professionalisering en ketenvorming gekoppeld aan vernieuwing en design. Andere trend is een diversificatie in hotelformules door toetreding van nieuwe ketens, vergaande individualisering van de gast en de vermenging van hotels met andere functies. Voorbeelden van dit laatste zijn zorghotels (niet gekoppeld aan een zorginstel- ling), extended stay (appartementen), congreshotels en lifestyle- en designhotels.
In en buiten Europa hebben steeds meer hotels een 'green key', het milieubewuste keurmerk voor bedrijven in de toerisme- en recreatiebranche. Doel is het sparen van het milieu door minder gas, water en elektra te gebruiken en minder afval te produceren. Hiervoor moet (verplicht) een aantal milieumaatregelen worden genomen. Dit alles zonder dat dit ten koste gaat van het comfort en de kwaliteit. Opleiding van personeel is hierbij belangrijk. Voor het behalen van een green key moet naast de verplichte maatregelen ook een aantal keuzemaatregelen worden doorgevoerd. Deze bepalen het niveau van de green key: brons, zilver of goud.
Bestaande hotels
Het bestaande hotel is op de verbeelding aangegeven met een aanduiding binnen de bestemming 'Gemengd', namelijk met de functie-aanduiding 'horeca van categorie 5', en is hiermee toegestaan. In het plangebied is nieuwe hotelvestiging of uitbreiding van het bestaande hotel niet mogelijk
Bed & Breakfast
Bed & Breakfast- accommodaties worden niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het gaat hier om het aanbieden van overnachting voor ten hoogste vier personen in een zelf- standige woning, die wordt bewoond door de hoofdbewoner. Als aan deze (en aan andere) aan B&B verbonden voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van bewoning. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van een hotel.
In de binnenstad bevinden zich 2.702 bedrijven. De bedrijvensector bestaat uit:
Van oudsher waren in de directe omgeving het plangebied, vooral op de westelijke eilanden, scheepsbouwbedrijfjes gevestigd. Ook vervoer/opslag was een belangrijke sector op de eilanden, waar de resterende pakhuizen nog een overblijfsel van zijn.
In het plangebied zelf zijn geen bedrijven gevestigd. Het is algemeen beleid om startende
ondernemers (startersmilieus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad.
Bedrijven met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de
(kleinschalige) functiemenging.
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van milieuzonering. Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:
Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn een Richtafstandenlijst en twee VoorbeeldStaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen' en de 'VoorbeeldStaat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' (SvB 'functiemenging') is gebaseerd op de tweede VoorbeeldStaat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De SvB 'functiemenging' word gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid liggen tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de SvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebiedenwaar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de SvB 'functiemenging' toegepast. Zoals in de VNG-publicatie reeds is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar één of meer bedrijven aanwezig of gewenst zijn de SvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
In het plangebied zijn op het IJdok ondergrondse voorzieningen voor autoparkeren en fietsparkeren gerealiseerd.
Beleid
In 2012 is de nota bereikbare binnenstad vastgesteld door de deelraad Centrum. Hierin
is het beleid rondom het verkeer voor stadsdeel Centrum tot het jaar 2025 vastgelegd.
De unieke kwaliteit van de Amsterdamse binnenstad is dat alles te voet bereikbaar
is. Deze aantrekkelijke eigenschap wil het stadsdeel behouden en versterken. Daarom
ligt de prioriteit bij de voetganger – meer dan bij andere vormen van verkeer of vervoer.
Door meer ruimte te winnen voor de fiets en het OV, wordt de bereikbaarheid van de
binnenstad voor bezoekers en inwoners verbeterd. Zo verenigt het stadsdeel de ambities
bereikbaar en aantrekkelijk. De binnenstad blijft bereikbaar voor alle verkeer. In
het Eindbeeld 2025 wordt de wens om de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer
(OV) optimaal te faciliteren verenigd met een efficiëntere en hoogwaardiger inrichting
van straten en pleinen. Door een wijziging in de routering van het autoverkeer wordt
de druk op de ruimte in de binnenstad verminderd. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid
om verschillende drukke verkeersknopen in het centrum overzichtelijk, begrijpelijk
en mooi in te richten. Tevens wordt het eenvoudiger om drukke straten te herprofileren,
met voldoende ruimte voor bestemmingsverkeer van bewoners, bedrijven en bevoorradings-
en bouwverkeer. In straten met een smal profiel wordt onderzocht of auto en fiets
veilig kunnen worden gemengd. In dit kader is het belangrijk dat de intensiteit van
het gemotoriseerde verkeer wordt teruggebracht naar een aanvaardbaar niveau. Op deze
manier wordt de fietscapaciteit van deze wegen aanzienlijk vergroot en komt er meer
ruimte voor voetgangers. Deze visie draagt ook bij aan verbetering van de luchtkwaliteit
en verminderen van het aantal verkeersongevallen.
Het beleid op het gebied van inpandig parkeren is tevens vastgelegd in de Nota Parkeernormen Centrum 2013, vastgesteld op 29 oktober 2013. In de nota is de parkeernorm vastgelegd die geldt voor een A-locaties (zeer goed bereikbaar met het openbaar vervoer), bedrijven en woningen.
In maart 2013 heeft het dagelijks bestuur de Fietsparkeervisie 2013-2016 vastgesteld. Daarin wordt aangegeven dat een netwerk van ondergrondse en inpandige fietsenstallingen kan bijdragen aan het oplossen van het tekort aan parkeervoorzieningen in de openbare ruimte. Voor alle ondergrondse bouwwerken, dus ook voor ondergrondse fietsenstallingen en parkeervoorzieningen, gelden criteria ten aanzien van de grondwaterhuishouding en het waterkerend vermogen van waterkeringen.
Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe.
In 1990 bezat 75% van de binnenstadsbewoners een fiets, in 2006 is dit aandeel opgelopen
tot 85%. In 2008 is het aantal fietsen voor het eerst groter dan het aantal auto's.
In 2011 is sprake van een verdubbeling van het aantal fietsers ten opzichte van 1991.
De fiets in een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook
een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende
bestem- mingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende
fiets- parkeervoorzieningen zijn voor bewoners, zoals de dichtbevolkte Jordaan. In
totaal zijn er bijna 8000 plekken in fietsenstallingen in de binnenstad. Bij het Centraal
station zijn nog circa 2.700 plekken buiten de stallingen. Uit onderzoek blijkt dat
bijna tweederde van de fietsers het aantal fietsparkeervoorzieningen in de binnenstad
onvoldoende vindt.
Uitgangspunten inpandige fietsenstallingen
Inpandige fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan. Vanuit stedenbouwkundig
oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld
geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. In de eerste bouwlaag van gebouwen en
de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen is het toegestaan inpandige
fietsenstallingen te realiseren.
Het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen mag niet leiden tot een verslechtering van de stand en kwaliteit van het grondwater. Ook mag het waterkerend vermogen van een aanwezige waterkering niet worden verminderd of teniet worden gedaan. Toetsing van dit laatste gebeurt door het uitvoeren van een geo- hydrologisch onderzoek. Dit onderzoek wordt ter toetsing voorgelegd aan Waternet.
Voor werkzaamheden gelegen in de binnen- en buitenbeschermingszone dient ontheffing op de keur te worden verkregen van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
Onder overige functies valt een aantal soorten 'gebruik' waarmee een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat kan ontstaan. Nieuwvestiging of verdere uitbreiding van die functies is niet wenselijk.
Een eerste groep wordt gevormd door prostitutie en seksinrichtingen. Bij seksinrichtingen
gaat het om seksclubs, seksbioscopen, seksautomatenhallen, sekstheaters en sekswinkels.
Een darkroom valt hier niet onder. Een darkroom maakt deel uit van een horecagelegenheid
en wordt niet gezien als een zelfstandige functie.
De tweede groep bestaat uit: speelautomatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren
en smartshops.
Tot slot is er een derde groep functies die naar aanleiding van de ontwikkelingen
in postcodegebied 1012 ook onder de categorie 'overig' wordt geschaard. Dit zijn:
massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels en seed-, head-, en growshops.
Geen van bovengenoemde functies is op dit moment in het plangebied aanwezig.
Postcodegebied 1012
De gemeente Amsterdam en stadsdeel Centrum werken aan de transformatie van het post-
codegebied 1012. De ambitie is om overlastgevende en overdadig aanwezige functies
te verminderen, de criminele infrastructuur te doorbreken en het entreegebied van
Amsterdam op te waarderen. De aandacht is daarbij gericht op herstel van de sterk
verstoorde functie- balans. Met name het aantal massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels
is in de afgelopen jaren sterk toegenomen. Bestaande massagesalons, minisupermarkten
en souvenirwinkels worden daarom (conform al vastgestelde wijzigingsplannen voor het
post- codegebied 1012) met een aanduiding vastgelegd op de verbeelding (digitale plankaart).
Voor deze functies geldt een uitsterfregeling. Dat wil zeggen dat deze functies niet
mogen terugkeren indien zij zijn vervangen door een andere functie.
Om verdere uitbreiding te voorkomen wordt in het bestemmingsplan 1012 nieuwvestiging
van massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels uitgesloten.
Naast de massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels zijn seed-, head-, en growshops
in het plangebied prominent aanwezig. Seedshop zijn winkels waar in het bijzonder
zaden van planten met een psychoactieve werking worden verkocht. Vaak bestaat het
grootste deel van het assortiment uit cannabiszaden. Een growshop is een winkel waar
vooral artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis worden verkocht. Headshops
zijn winkels waar hoofdzakelijk artikelen worden verkocht voor het gebruik van drugs,
maar waar in principe geen psychoactieve stoffen worden verkocht.
Hoewel detailhandelvestigingen bijdragen aan de functiemenging, is een overmaat aan
gelijksoortige, eenzijdige functies niet wenselijk. Het woon- en leefklimaat kan hiermee
teveel onder druk komen te staan. In het bestemmingsplan 1012 zijn nieuwe seed-, head-,
en growshops niet toegestaan. Voor bestaande seed-, head-, en growshops die met een
aanduiding zijn opgenomen op de verbeelding, geldt dat exploitatie door kan gaan totdat
ze zijn vervangen door een andere toegelaten functie. Ze vallen dus onder de uitsterfregeling.
Plangebied IJdok
Nu vestiging van massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels in het postcode-
gebied 1012 niet meer mogelijk is, en ook de groei van het aantal seed- head en grow-
shops een halt wordt toegeroepen, is het niet wenselijk dat deze functies uitwaaieren
naar de omliggende buurten. Om het uitwaaieren van deze functies te voorkomen, zijn
in het plangebied IJdok geen nieuwe vestigingen mogelijk gemaakt.
Met het oog op het behoud van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat is nieuwvestiging
of uitbreiding van functies die een ongewenste druk kunnen geven, niet toegestaan.
Bij massagesalons, minisupermarkten, seed-, head- growshops en souvenirwinkels zijn
-in tegenstelling tot andere detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening-
mengformules niet toegestaan.
Keerklepregeling
In het bestemmingsplan is de 'wijzigingsbevoegdheid toegelaten functies' (keerklepregeling)
opgenomen. Wanneer de (functie)balans in een gebied onder druk komt te staan door
nieuwe ongewenste functies, kan door toepassing van de keerklepregeling de uitbereiding
van deze functies een halt worden toegeroepen.
Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn wanneer de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:
In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.
Een van de doelstellingen van de bestemmingsplannen voor stadsdeel Centrum is het opstellen van bestemmingsplannen zonder uitwerkingsplicht. Daarnaast is een uitgangs- punt bij het opstellen van de regels om zo weinig mogelijk weg te bestemmen. Indien en voor zover functies en/of bebouwing als ongewenst zijn aangemerkt, zijn hiervoor speciale regels opgenomen. Het overgrote deel van de functies is ondergebracht in gemengde bestemmingen. Hiermee wordt beoogd de dynamiek van de functies tot uitdrukking te brengen en die dynamiek te waarborgen. In paragraaf 7.4 worden de diverse bestemmingen toegelicht.
Met het bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande toestand in het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn afwijkingsbevoegdheden. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak. Een belangrijk algemeen criterium is dat de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken wordt verleend. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging.
Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Belanghebbenden kunnen nadat een beslissing op de aanvraag is genomen een zienswijze indienen.
Sinds 1 juli 2008 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.
Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.
Op de verbeelding komen tevens functieaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - parkeergarage ', hetgeen betekent dat een parkeergarage is toegestaan, daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt.
Naast functieaanduidingen zijn ook bouwaanduidingen op de verbeelding opgenomen. Een voorbeeld hiervan is 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'. Dit type specifieke bouwaan- duidingen geeft de architectonische waardering aan binnen de dubbelbestemming 'Waarde- cultuurhistorie' en is gebruikt ter vervanging van de waarderingskaart die voorheen als separate kaart onderdeel van de bestemmingsplanregels uitmaakte. Met de bouwaan- duidingen zijn de waarderingen in het bestemmingsplan geïntegreerd.
Deze bestemming is gegeven aan de bebouwde gronden op het IJdok. De bebouwing en het gebruik wijken dermate af van het merendeel van de bebouwing in het gebied dat voor dit gebied de bestemming 'Gemengd - 1' gerechtvaardigd is. Op gronden met deze bestemming zijn o.a. de volgende functies toegelaten: wonen, detailhandel, kantoren, galeries, bedrijven functiemenging'.
Deze bestemming is identiek aan de bestemming 'Gemengd - 1', met dien verstande dat wonen alleen mogelijk wordt gemaakt met een (binnenplanse) afwijkings mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden.
Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde.
De bestemming Water heeft betrekking op het gebied van de IJ en waterwegen rondom het IJdok. Hierin zijn in het bijzonder opgenomen bruggen en waterstaatkundige bouwwerken. Ook is er middels een functieaaanduiding een jachthaven, aanlandingsvoorziening voor bedrijfsvaartuigen, bedrijfsscheepvaart en politiehaven opgenomen.
Op basis van de archeologische verwachtingswaarden is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. Waarde - archeologie is gegeven aan gronden die als vaarweg in gebruik zijn of waren en-of die geen hoge arecheologische verwachtingswaarde hebben. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uit- voering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.
Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.
De dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.
Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In hoofdstuk 4 is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze dubbelbestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de dubbelbestemming.
Het bestemmingsplan beoogt de karakteristiek van het stadsgezicht te behouden, te herstellen en/of te versterken. De karakteristiek is in de verbeelding geïntegreerd door middel van specifieke bouwaanduidingen die de architectonische waardering weergeven. In de regels is het beleid ten aanzien van de diverse waarderingen neergelegd. De omgevingsvergunning, in het bijzonder artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (sloop binnen beschermd stadsgezicht), is het juridische handvat om afbraak te voorkomen. De regels die zijn gegeven over de wijze van herstel, materiaalgebruik, maatvoering, detaillering en dergelijke, gelden als toetsingskader bij aanvragen om omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bouwen van een bouwwerk).
In het plangebied zijn waterkeringen aanwezig. Zij hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat/Waterkering'. Dat betekent dat de bestemming geldt, naast de andere bestemmingen die aan de gronden zijn gegeven. De regels die gelden voor deze dubbelbestemming gaan voor die van de andere bestemmingen, met uitzondering van de regels voor de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie, die voorrang hebben op de regels voor 'Waterstaat-Waterkering'. Op en in de tot ' Waterstaat-Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding.
Bijna alle bestemmingen hebben wel een of meer functieaanduidingen of bouwaanduidingen. Bijvoorbeeld aanduidingen die aangeven in welke bouwlaag welk type horeca is toegestaan. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld bouwaanduidingen voor onderdoorgangen en voor de architectonische waardering. Belangrijk is ook de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' voor het tegengaan van het belemmeren van de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en vaardiepte.
Bij alle bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken 5 en 6. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.
De regeling voor goot- en bouwhoogten en de ligging van de achtergevelrooilijn is in hoofdstuk 5 toegelicht. Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 m. Deze bepaling geldt niet voor aan- en uit- bouwen en daar waar op de verbeelding een lagere bouwhoogte is aangeduid. Een belang- rijke bepaling is voorts de gegarandeerde ontsluiting van hogere bouwlagen. Het samen- voegen van gebouwen is niet toegestaan. Bij nieuwbouw moet de gebouwbreedte van de te slopen bebouwing worden gehandhaafd.
Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of ver- sterking van de karakteristiek van het stadsgezicht of in verband met de licht- en luchttoe- treding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouw- blokken kunnen voordoen.
Bij de diverse bestemmingen zijn de mogelijkheden van burgemeester en wethouders om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. De criteria zijn nader beschreven in de toelichting. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.
De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies zijn eveneens opge- nomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om maximale vloeroppervlaktematen van functies, of regels waaruit blijkt in welke bouwlaag functies zich mogen bevinden. Het bestemmings- plan beoogt het dynamische karakter van het plangebied te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven.
Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als bouwregel opge- nomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten. Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en elektronische communicatie- middelen. Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.
In de algemene regels is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.
Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod.
In Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) was niet voorzien in een algemeen gebruiksverbod om gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de daarvoor geldende regels. Deze algemene gebruiksverboden werden apart in elk bestemmingsplan opgenomen. Tussen 1 juli 2008, toen de Wet ruimtelijke ordening in werking trad, en 1 oktober 2010 was het algemene gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening van kracht. Genoemd artikel is met de inwerkingtreding van de Wabo vervallen.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.
Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestem- mingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan burgemeester en wethouders eenmalig kunnen afwijken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.
De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.
De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.
In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.
In het bestemmingsplan worden de bestaande functies bestemd en worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Gelet op het conserverende karakter van voorliggend plan is geen akoestisch onderzoek vereist.
Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energie- besparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.
Een neveneffect kan zijn dat de woonlasten dalen. Burgemeester en wethouders voeren een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is verankerd in de Agenda Duurzaamheid, die in 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld (zie hoofdstuk 2). Onder andere afspraken rond duurzaam bouwen tussen gemeente, ketenpartners, bouwsector en corporaties zijn onderdeel van de Agenda. Over de uitvoering van de Agenda wordt jaarlijks gerapporteerd in de “monitor uitvoeringsprogramma duurzaam Amsterdam”.
Met de Amsterdamse woningcorporaties zijn afspraken gemaakt over duurzaam bouwen in de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam (BWA). Deze afspraken gelden voor alle nieuw- bouwwoningen, waarbij de Amsterdamse corporaties of onderdelen van de gemeente Amsterdam betrokken zijn, dat wil zeggen alle huur- en koopwoningen die zij afzonderlijk of in een combinatieproject samen met particuliere opdrachtgevers tot stand brengen in heel Amsterdam.
In de BWA zijn onder andere afspraken gemaakt over strengere eisen aan de isolatie- waarden van de buitenschil van woningen, over het gebruik van hout met een duurzaam keurmerk en beperkt gebruik van zink en koper in verband met het uitlogen van deze materialen waardoor het oppervlaktewater ernstig verontreinigd raakt. De afspraken in het kader van de Basiskwaliteit zullen regelmatig aangepast worden, bijvoorbeeld als landelijke regelgeving wordt geactualiseerd.
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden.
De SvB 'functiemenging' hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid. Aan de hand van deze criteria zijn in dit bestemmingsplan de categorieën bepaald die binnen de bestemmingen zijn toegestaan. De criteria zijn hieronder uiteen gezet.
Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan . De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan of dat er andere bouwkundige voorzieningen getroffen zijn waardoor milieubelasting voorkomen wordt op vergelijkbare wijze als bij bouwkundige afscheiding.
Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.
Categorie C
Activiteiten zoals genoemd onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:
Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden.
Met betrekking tot emissies ten gevolge van het verkeer worden in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer voorschriften gegeven die grenswaarden bevatten voor zwaveldioxide, stik- stofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide, benzeen en benzoapyreen. De grenswaarde voor stikstofoxiden geldt alleen voor vegetatie. Deze grenswaarde geldt voor gebieden die zich op minstens vijf kilometer van wegen bevinden.
Grenswaarden vanaf 2010 voor de diverse stoffen
In de ministeriële regeling “Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit” (2007) zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen van projecten op de luchtkwaliteit moet worden berekend.
In stedelijke gebieden vormt het verkeer een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen. Conform de regeling dient langs wegen in een stedelijke omgeving de concentraties van de verschillende stoffen te worden berekend met behulp van standaard rekenmethodes. In de regeling is ook per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie van fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concen tratie fijn stof verkregen door het aantal berekende overschrijdingsdagen met zes dagen te verminderen.
Begrip 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM)
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de lucht- verontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' is. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Met de inwerkingtreding van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (tijdelijk) gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg /m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat een voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.
Amsterdam heeft de volgende doelstellingen op de kwaliteit van de lucht. De lucht in Amsterdam wordt gezond, met zo min mogelijk stikstofdioxide, fijnstof en roet.
De concentratie stikstofdioxide (NO2) is in 2025 maximaal 30 microgram/m3 op de zwaarst belaste locatie. Dat betekent dat het percentage in 2025 t.o.v. 2015 met 35 procent afneemt.
De hoogst gemeten concentratie roet (EC) is in 2025 30 procent lager dan in 2015.
Ten aanzien van de gezondheidsdoelstelling geldt dat door in te zetten op reductie NO2 en EC er automatisch ook wordt ingezet op de reductie van PM10.
Maatregelen die bijdragen aan het terugdringen voor NO2 en EC dragen ook effectief
bij aan het reduceren van PM10. Een doelstelling PM10 is daarom niet opgenomen.
Deze periode worden de vastgestelde maatregelen uit het Plan Schone Lucht voor Amsterdam
uitgevoerd:
Het bestemmingsplan IJdok en omgeving is hoofdzakelijk conserverend van aard, maar kent wat betreft de functies een zekere dynamiek. Het plangebied is gelegen in een centrumgebied. Dynamiek van functies hoort hierbij.
De belangrijkste functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn: woningen, kan- toren, voorzieningen, winkels en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, hotel, horeca en bedrijven. Deze dynamiek wordt echter begrensd door de juridische vertaling van het ruimtelijk beleid (zoals verwoord in hoofdstuk 7 van de toe- lichting) en door andere regelgeving.
Zo geldt voor horeca en hotels (functies die tot extra druk op de woon- en leefomgeving kunnen leiden) dat deze functies als zodanig bestemd zijn en niet, in elk geval niet zomaar, uit mogen breiden. Winkels en consumentverzorgende dienstverlening zijn niet overal toegestaan. Voor winkels en consumentverzorgende dienstverlening geldt dat deze alleen zijn toegestaan op de begane grond en in de kelder/het souterrain. Voor voorzieningen geldt een maximum maat van 1.000 m².
In die gevallen dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor uitbreiding van deze functies, dan is dat veelal alleen mogelijk door het verlenen van een afwijking of na toe- passing van een wijzigingsbevoegdheid. Eén van de toetsingscriteria in het bestemmings- plan is dan dat geen overmatige verkeersaantrekkende werking mag ontstaan.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtin- gen). het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buis- leidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.
Bij externe veiligheidsrisico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als recht- streeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbe- schermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan. met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.
Voor het GR geldt geen norm. burgemeester en wethouders moeten afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Burgemeester en wethouders dienen het groepsrisico te verantwoorden.
Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van risicobedrijven, wegtransport en hogedruk aardgasleidingen. Het plangebied ligt wel (voor een deel) binnen het invloeds- gebied van het spoor en het IJ.
Om voor dit bestemmingsplan de consequenties van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor in beeld te brengen is gebruik gemaakt van het onderzoeksrapport “Externe veiligheid spoor” dat door bureau AVIV voor het bestemmingsplan "Water" van het Stadsdeel Centrum is verricht (rapport AVIV 8 juli 2011, Project: 112046). Voor beide bestemmingsplannen is het spoortraject tussen km 197,5 (ten westen van het Centraal Station) tot 3,5 km (ten oosten van het Centraal Station) relevant. Het betreft hier baanvak 126 gelegen tussen Amsterdam Muiderpoort - Amsterdam Singelgracht.
Voorliggend bestemmingsplan creëert een planologisch regime, waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd. Ten opzichte van de bestaande situatie worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Plaatsgebonden risico spoor
Er is geen contour gevonden voor de grenswaarde van 1.0 10-6 r /jr. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor nieuwbouwplannen langs dit traject. Zoals aangegeven voegt voorliggend bestemmingsplan geen nieuw programma toe. Dat rechtvaardigt de conclusie dat het PR voor dit plangebied geen belemmeringen oplevert.
Groepsrisico spoor
Voor de hoogte van het risiconiveau is het van belang in hoeverre brandbaar gas (categorie A) en brandbare vloeistof (categorie C3) gezamenlijk worden vervoerd (een zogenoemde bonte trein) of dat het vervoer afzonderlijk plaatsvindt (een zogenoemde warme BLEVE vrije trein). Voor het groepsrisico (en dus ook de veiligheid) is het van groot belang dat gereden wordt met zogenoemde warme BLEVE vrije treinen. Bij brief van 24 maart 2011 heeft het ministerie van Infrastuctuur en & Milieu aangegeven dat op voorliggend traject met warme BLEVE vrije treinen gereden zal worden. Dit is ook vastgelegd in de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Er kan dus bij de risicobeoordeling worden uitgegaan van warme BLEVE vrije treinen.
Voorliggend bestemmingsplan voegt geen nieuw verblijfsprogramma toe. De bestaande situatie wordt vastgelegd en er worden geen nieuwe ontwikkelingen met verblijfsruimtes mogelijk gemaakt.
Het groepssisico ligt onder de oriëntatiewaarde en neemt tengevolge van dit bestemmingsplan niet toe. Dat wil zeggen dat de kans op een ongeval met tien of meer slachtoffers kleiner is dan 1.0 10-9 per jaar. Een verantwoording van het groepsrisico is aldus niet vereist. Dat rechtvaardigt de conclusie dat het groepsrisico voor dit plangebied geen knelpunten geeft.
Bij de vaststelling van het Basisnet spoor wordt een plasbrandaandachtsgebied voorgeschreven indien het aantal wagons met gevaarlijke stoffen minimaal 3500 per jaar bedraagt. Het vervoer van brandbare vloeistoffen op dit traject blijft hier in 2010 (40 wagons) en in 2020 (3450 wagons) onder. Ook dit aspect levert geen knelpunten op voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Om voor dit bestemmingsplan de consequenties van het transport van gevaarlijke stoffen over het IJ in beeld te brengen is gebruik gemaakt van het onderzoek “Risicoberekeningen vaarweg het IJ”dat in opdracht van de gemeente Amsterdam is uitgevoerd door bureau AVIV (rapport 1 mei 2013, Project 122209). In het onderzoek is het plaatsgebonden en het groepsrisico berekend.
Plaatsgebonden risico waterweg IJ
De 10-6 plaatsgebonden risicocontour is voor kwetsbare objecten een grenswaarde. Dit houdt in dat binnen de 10-6 contour geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Voor beperkt kwestbare objecten is de 10-6 contour een richtwaarde. Dit houdt in dat beperkt kwetsbare objecten alleen aanwezig mogen zijn mits dit door burgemeester en wethouders voloenden is gemotiveerd. De berekeningen voor het IJ hebben niet geleid tot een 10-6 en 10-7 plaatsgebonden risicocontour. Daarmee wordt voldaan aan de grens-en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, er is immers geen 10-6 contour.
Groepsrisico waterweg IJ
Het groepsrisico voor het transport van gevaarljke stoffen over het IJ is berekend voor twee situaties:
De berekeningen voor beide situaties hebben niet geleid tot een groepsrisico. Dat wil zeggen dat de kans op 10 of meer slachtoffers kleiner is dan 10-9 per jaar.
Voor het plaatsgebonden risico leiden zowel het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor als over het water van het IJ niet tot een contour voor de grenswaarde. Ook voor het groeps- risico leiden zowel het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor als over het water van het IJ niet tot een groepsrisico
Gevoegd bij het conserverende karakter van het bestemmingsplan IJdok en omgeving leidt dit tot de constatering dat noch het plaatsgebonden risico noch het groepsrisico een belemmering vormen voor dit bestemmingsplan.
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
Het Verdrag van Malta is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die sinds 1 september 2007 van kracht is. De wet schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
In dit kader heeft Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied IJdok en omgeving. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De waardestelling in het bureauonderzoek is gebaseerd op een historisch topografische inventarisatie van kaartmateriaal, publicaties en archiefbronnen, in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in en buiten het plangebied. De historische- en archeologische achtergronden en de archeologische verwachting van het plangebied zijn gekoppeld aan een beleidskaart waarmee wordt gespecificeerd of, en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.
Een samenvatting van het archeologisch bureauonderzoek is in de hierna volgende paragrafen opgenomen. Voor de volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlagen bij de toelichting.
Op basis van de historisch-topografische inventarisatie zijn binne het plangebied IJdok materiële overblijfselen te verwachten die smanehangen met de Amsterdamse scheepvaart en havenactiviteiten vanaf de 13de eeuw tot de 19de eeuw. Dit leidt tot een verwachtingskaart van de materiële neerslag voor het plangebied met drie zones.
Zone A heeft een lage verwachting. In de IJ-bodem kunnen overblijfselen aanwezig zijn die verband houden met scheepvaart vanaf de 13de eeuw of losse vondsten die in de waterbodem zijn verzonken.
Zone B en C hebben een negatieve verwachting. In zone B is het waarschijnlijk dat bij de aanleg van de vaargeul de oorspronkelijke IJ-bodem vergraven is en hierbij eventuele archeologische resten verloren zijn gegaan. Voor zone C geldt dat dit deel van de IJ-bodem vanaf de 19de eeuw in fases is gedempt. Eventuele archeologische resten in de oorspronkelijke waterbodem zijn aangetast onder het gewicht van het bovengelegen zand- en puinpakket, of voorafgaand aan de landwinningen vergraven.
De archeologische beleidskaart van het plangebied IJdok is bedoeld als een schematisch ruimtelijk overzicht van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgestreden bodemver- storingen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop twee zones met een bijbehorende specifieke beleidsmaatregel.
Beleidsvariant 9b
Voor deze zone geldt uitzondering van archeologisch vervolgonderzoek bij ingrepen
in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2.
Beleidsvariant 11
Voor deze zone geldt uitzondering van archeologisch vervolgonderzoek bij alle bodemingrepen.
Voor het hele plangebied geldt conform de Erfgoedwet de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat indien tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze van archeologische waarde zijn, dit wordt gemeld aan Monumenten en Archeologie, gemeente Amsterdam. In overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden getroffen over de documentatie en berging van de vondsten.
In het bestemmingsplan is de zone beleidsvariant 9b opgenomen met de bestemming Waarde archeologie.
Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Amsterdam 2016-2021.
Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het gronddeel van het IJdok binnen het plangebied maakt deel uit van de Keur AGV 2011. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling, de drinkwaterlevering en het nautisch toezicht in de Amsterdamse grachten.
Voor het waterdeel van het plangebied, het IJ, is Rijkswaterstaat de waterbeheerder. Rijkswaterstaat is beheerder (waterkwaliteit en waterkwantiteit) van het Noordzeekanaal en daarmee in open verbinding staande wateren.
Rijkswaterstraat West Noord Nederland is vaarwegbeheerder van de in en nabij het plangebied gelegen vaargeul van het afgesloten IJ. Dit water maak onderdeel uit van het hoofdvaarwegennet (hoofdtransportas) en is onderdeel van de zeehaventoegang. Het Centraal nautisch beheer (CNB) voert het nautisch beheer uit namens Rijkswaterstaat.
In het plangebied zijn geen grootschalige uitbreidingsmogelijkheden opgenomen voor be- bouwing. Het bebouwd oppervlak blijft per saldo vrijwel gelijk. De waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zullen derhalve niet aan veel veranderingen onderhevig zijn.
De Westerdoksdijk is onderdeel van de primaire waterkering, een kering die het gebied beschermt tegen buitenwater, zoals vastgelegd in de Waterwet.
Het in het plangebied gelegen gedeelte van de primaire waterkering is op de verbeelding aangegeven en als zodanig bestemd. De waterkerende functie mag niet worden verminderd of tenietgedaan. Werkzaamheden in en om deze kering zijn alleen mogelijk na het toestaan van een afwijking. Bovendien geldt dat alle activiteiten getoetst moeten worden aan de keur en beleidsregels van AGV.
Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater (geohydrologisch onderzoek). In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ook voor de definitieve nieuwe situatie dient dit door onderzoek inzichtelijk te worden gemaakt. De geohydrologische onderzoeken moeten ter toetsing aan Waternet worden voorgelegd.
Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwater- stand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 m onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 m. Door middel van een grondwaterstandsberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in de omliggende bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechtert. Ondergronds bouwen in de vorm van een parkeergarage of anderszins mag dan ook geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Wanneer blijkt dat niet aan de grondwaternorm voldaan kan worden, moeten maatregelen genomen worden, waarbij de voorkeursvolgorde uitgaat naar: aanpassen van het stedenbouwkundig grid, ophogen van het maaiveld, integrale grondverbetering, kruipruimteloos bouwen of ontwatering door nieuw te graven waterlopen. In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met de waterbeheerder nodig.
Binnen het gebied is een gescheiden rioolstelstel aanwezig. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat het hemelwater en vuilwatern gescheiden afgevoerd moeten worden. Eveneens dient er aandacht te zijn voor Rainproofmatregelen, waarbij maatregelen moeten worden genomen voor bestaande hemelwateroverlastlocaties en waarbij wordt voorkomen dat er nieuwe overlastlocaties ontstaan.
Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)- bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voor- komen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Bij het gebruik van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt, af te koppelen van het rioleringssysteem. Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.
Onder de Wet Natuurbescherming (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die deel uit- maken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in, of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren.
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffw) van kracht geworden. In 2005 is de wet met een Algemene Maatregel van Bestuur aangepast. In 2009 is, naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State de “Uitleg over de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet” uitgebracht.
Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde. Op grond van de Ffw zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, helen en andere voortplantings-, of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend “Besluit vrijstelling beschermd dier- en plantensoorten” kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.
Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal op grond van de Ffw rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten. Wat betreft de flora is de aandacht onder meer gericht op de flora van de kademuren. Als uit gegevens of onderzoek blijkt dat sprake is van één of meerder beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid/activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend. De ontheffing vindt plaats op grond van de Flora- en faunawet. Bij de beoordeling van een ontheffing of vrijstelling is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader. Op Rode lijsten staan soorten die om verschillende redenen sterk achteruitgaan. De kwetsbaarheid van een soort speelt een rol bij de beoordeling van een ontheffingsaanvraag Ffw. Voor een beschermde soort van de Rode lijst is de afweging diepgaander.
Beschermde soorten
Vleermuizen, broedvogels en amfibieën zijn door de Flora- en faunawet beschermde soorten. Voor de kleine watersalamander, bruine kikker en de gewone pad geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor de meeste broedvogels geldt dat er geen problemen met de Flora- en faunawet zijn als de broedperiode bij werkzaamheden wordt vermeden. Voor vleermuizen is een ontheffing nodig als verbodsartikelen overtreden worden.
Bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening (bomenverordening).
De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld. Met het werken volgens deze gedragscode kan het aanvragen van een ontheffing voor een aantal soorten worden voorkomen.
Zorgplicht
Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt bij voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden altijd de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan aanwezige plant- en diersoorten moet worden voorkomen. Dit kan door bij de planning en bij de uitvoering van werkzaamheden rekening te houden met de aanwezige soorten.
De Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Bij kwanti- tatieve of kwalitatieve aantasting van de EHS, dient volgens de in de Nota Ruimte vast- gelegde regels, gecompenseerd te worden.
In het structuurplan van de gemeente Amsterdam wordt een aantal groengebieden planologisch beschermd.
De gemeente Amsterdam heeft in maart 2017 een Quickscan Natuur uitgevoerd. In de Quickscan is onderzocht of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het bestemmingsplan. Voor het plangebied IJdok is vooral de Flora- en faunawet van toepassing.
De volledige tekst van de toets is opgenomen als bijlage 1 Quickscan natuur IJdok bij de toelichting op het bestemmingsplan. Een korte samenvatting is hieronder opgenomen.
Gebiedsbescherming
In de uitgevoerde Quickscan wordt geconstateerd dat het plangebied stenig van karakter is waardoor de natuurwaarden in het plangebied laag zijn. Het plangebied bevindt zich deels in de Hoofdgroenstructuur, namelijk in het gebied van het Stenen Hoofd. Indien ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden op het Stenen hoofd dient een adviesaanvraag te worden ingediend bij de TAC (Hoofdgroenstructuur). Het plangebied is niet aangesloten op een Ecologische Structuur.
Het onderzoeksgebied bevindt zich op ongeveer vijf kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000- gebied en het ligt niet in het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Consequenties zijn daarom niet aan de orde.
Soortenbescherming Wet Natuurbeheer
Hierbij is op 31 maart 2017 gekeken naar de (potentiele) aanwezigheid van relevante beschermde soorten en verblijfsplaatsen:
1. Nesten van jaarrond- en niet jaarrond beschermde vogelsoorten. Bij jaarrond beschermde vogelsoorten wordt in dit gebied vooral gedacht aan. gierzwaluw en de huismus. Bij niet jaarrond beschermde nesten (algemene vogelsoorten) wordt gedacht aan. ekster, merel.
2. Geschikte verblijfplaatsen van vleermuizen (kraam-, zomer-, paar- en winterverblijf) in de bebouwing.
De Quickscan geeft aan dat een deel van de bebouwing geschikt is als verblijfplaats voor de huismus. Voor de gierzwaluw lijkt de bebouwing niet toegankelijk.. Bomen en ander groen – waarin bijvoorbeeld een ekster kan broeden- komen beperkt voor in het plangebied. De bomen in de plantenbakken zijn daarvoor te klein. Het merendeel van de bebouwing in het plangebied is geschikt als verblijfsplaats voor vleermuizen. Overige soorten komen hier niet voor en worden hier niet verwacht omdat het aanwezige biotoop daarvoor niet geschikt is.
Wanneer gebouwgerelateerde ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden is vervolgonderzoek nodig naar verblijfplaatsen van vleermuizen en de huismus in bebouwing.
Flora
Hoewel muurplanten niet meer zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, acht de gemeente Amsterdam haar verticale natuurreservaat zeer waardevol. De groeilocatie van de schubvaren, steenbreekvaren en de blaasvaren op het Stenen hoofd dient daarom in tact te blijven.
Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelings- besluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouw- plannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.
In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het bestemmingsplangebied IJdok. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluidbelasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogel- aantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.
Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle bouwaanvragen in het plangebied moeten worden aangehouden. Die aanhoudingsplicht kan worden doorbroken met artikel 50.3 (m.b.t. bouwvergunning) van de Woningwet, voorzover de beperkingen van het LIB in acht worden genomen. Voor het gebied van het bestemmingsplan IJdok en omgeving geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 m. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.
Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan IJdok in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de verbeelding van het bestemmingsplan IJdok en omgeving.
Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veilig- heid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthaven- indelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied IJdok en omgeving, noch legt dit Luchthavenindelingsbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Alleen in die gevallen dat op grond van een bestemmingsplan bouwvergunning had kunnen worden verleend en bij de herziening van dat bestemmingsplan geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, blijft de vaststelling van een exploitatieplan buiten toepassing (Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van (onder meer) artikel 9.1.20. van de Invoeringswet ruimtelijke ordening, Staatsblad 2009, nr.297).
Het bevoegd gezag kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
Aan alle drie de voorwaarden moet worden voldaan.
Het bevoegd gezag moet bij het vaststellen van het ruimtelijk plan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen. Er bestaat de verplichting een kostenverhaalsafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde (bij actualiseringsplannen in ieder geval het opstellen van het bestemmingsplan en planschade), dan moet worden bezien of deze kosten anderszins verzekerd zijn. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst of wanneer sprake is van erfpacht.
Binnen het plangebied IJdok is alleen sprake van particulier bezit. Er is het volgende geïnventariseerd:
Voor geen van de adressen is hiervan sprake. Dit heeft de volgende oorzaak. Het nieuwe bestemmingsplan biedt voor de bestaande panden slechts beperkt uitbreidingsmogelijkheden. Wat betreft bouwvolume is ongeveer de huidige situatie vastgelegd, zowel in de bouwregels als op de verbeelding. Dit betekent dat geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro.
Voor het ontwerpbestemmingsplan is geen gemeentelijke inspraak van kracht, maar is gekozen om op 30 november 2016 een Buurtgesprek-bijeenkomst te houden in de Ateliers Westerdok aan Westerdok 318 te Amsterdam. Voorafgaand aan deze bijeenkomst heeft het voorontwerp bestemmingsplan vanaf 15 november 2016 ter inzage gelegen op de gemeentelijke website en ruimtelijkeplannen.nl. Vanaf dat moment was het voorontwerp bestemmingsplan dus ook digitaal te raadplegen.
De bijeenkomst is bezocht door diverse bewoners en anderen die bij het plangebied betrokken zijn. Tijdens de bijeenkomst hebben de opstellers van het bestemmingsplan aan de hand van plankaarten, vragen van bezoekers beantwoord.
De vragen en inpraakreacties hebben betrekking op uiteenlopende onderwerpen. Aan de orde zijn geweest: de functies en de functiemenging in het plangebied, verschillende bouwregels die in het plangebied gelden, de bestemmingsplanprocedure en de regelgeving voor horeca en hotels. Daarbij speelde de vraag in hoeverre uitbreiding van deze functies in het plangebied mogelijk of gewenst is.
Na afloop van de bijeenkomst is nog vier weken de gelegenheid geboden om schriftelijk te reageren op het verslag en/of een schriftelijke inspraakreactie in te dienen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt door Westerdokseiland C.V. In hun schriftelijke reactie verzoekt men de bestemming Gemengd 2 niet op te nemen omdat deze bestemming geen wonen mogelijk maakt op het IJdok. Abusievelijk is deze bestemming Gemengd 2 opgenomen in het voorontwerp bestemmingsplan IJdok. DIt zal in het ontwerp bestemmingsplan worden aangepast naar de bestemming Gemengd die overal binnen deze bestemming wonen mogelijk maakt.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan IJdok op 22 december 2016 voor commentaar verzonden naar de volgende instanties:
Er zijn reacties binnengekomen van Waternet, Provincie Noord-Holland, Bureau Monumenten en Archeologie Amsterdam en Port of Amsterdam. De reacties zijn met name beleidsmatig en tekstueel van aard, welke in grote lijnen zijn overgenomen in toelichting van het plan.
Het bestemmingsplan 'IJdok' met identificatienummer NL.IMRO.0363.A1605BPSTD-OW01 van de gemeente Amsterdam.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
boven of in het water aangebrachte of op het water drijvende constructie, voor het afmeren van een boot, waarna over de aanlegsteiger naar de wal kan worden gelopen.
horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend.
een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).
waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.
iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek.
de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
de hoogte van de bebouwing, met uitzondering van lift- en trappenhuizen, centrale verwarmings- en ventilatieinrichtingen, lichtkappen en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen.
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
kinderopvang verzorgd door een kindercentrum voor kinderen in de leeftijd dat ze naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd evenals gedurende vrije dagen of middagen en in schoolvakanties.
een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke.
een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt worden bergepen.
een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A).
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging.
een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren.
de zijde van een gebouw waar de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet mag overschrijden, dan wel waar een serre of loggia wordt gebouwd waardoor deze voorkeurswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt.
zone rond een industrieterrein als bedoeld in artikel 52 van de Wet geluidhinder.
het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg
de ligging van de goot wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak.
een detailhandelsvestiging waar in het bijzonder artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis worden verkocht.
een detailhandelsvestiging waar in het bijzonder artikelen worden verkocht voor het gebruik van drugs.
fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.
horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten.
horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's.
horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons.
een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen.
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte.
één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 m boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen.
onder kinderopvang wordt alle opvang verstaan, dat wil zeggen voor- en naschoolse opvang alsmede kinderdagopvang.
in een detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers.
het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend.
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer gebouwen.
een detailhandelsvestiging waar zaden van planten met een psychoactieve werking worden verkocht.
een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden.
het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden.
detailhandel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in psychotrope stoffen.
een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 m boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen.
een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen.
voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieninggen (openbare voorzieningen) en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap.
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.
Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan. Bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains.
Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze dat de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.
De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 m ten opzichte van de vloer van de eerste bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 m, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste verdieping onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 m gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 m, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
Burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van het stadsbeeld, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren.
Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Kantoren met baliefunctie zijn uitsluitend toegestaan op de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen.
Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1.000 m2 bedragen.
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad, de karakteristiek van het stadsbeeld niet in onevenredige mate aantasten of in onevenredige mate afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:
Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:
het bepaalde in artikel 3.5.5 voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1.000 m2.
Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.
Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan. bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains.
Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.
De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 m ten opzichte van de vloer van de eerste bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 m, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste verdieping onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 m gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 m, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
Burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van het stadsbeeld, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gestelde artikel 4.2.1 voor het verhogen van de bouwhoogte tot maximaal 25 m.
Op de tot "Gemengd - 2'' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Kantoren met baliefunctie zijn uitsluitend toegestaan op de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen.
Het brutovloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen.
Ondergrondse parkeervoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan onder de eerste bouwlaag gelegen gronden (kelder).
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad, de karakteristiek van het stadsbeeld niet in onevenredige mate aantasten of in onevenredige mate afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied.
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:
Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:
het bepaalde in artikel 4.5.5 voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1.000 m2.
Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels:
De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 m.
Voor zover kiosken, balkons, erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 5.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.
Het gebruik van de tot 'Verkeer' bestemde gronden ten behoeve van evenementen en daarbij behorende noodzakelijke bouwwerken, is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.
Het gebruik als ongebouwd terras van de tot 'Verkeer' bestemde gronden is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.
De op de verbeelding voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor Waarde - archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. De bestemming Waarde - archeologie is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
Aan de omgevingsvergunning onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
Bij omgevingsvergunning kunnen nadere eisen gesteld worden ten aanzien van de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden aangewezen voor Waarde - archeologie , indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden zoals bedoeld in lid 7.1 archeologische waarden.
De gronden aangewezen voor 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde monument verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. Het monumentale bouwwerk is op de verbeelding aangeduid met de specifieke 'bouwaanduiding orde 1'.
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing.
Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de ruimtelijke kwaliteit in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van regels van dit plan, voor:
Gebouwen voor de openbare dienst en electriciteitsvoorzieningen ten behoeve van de scheepvaart met een maximale bouwhoogte van 5 m en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.
Geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 m.
Het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.
Het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor, bordessen, buitentrappen, reclame en uitvalschermen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:
Overschrijding van de in het plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder mede begrepen de maximale bouw- en goothoogten, voor:
Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging wijzigen in die zin dat:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in 15.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 15.1 met maximaal 10%.
Artikel 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 15.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.