Schuytgraaf veegplan 2017, herziening velden 2a, 2b en 24    

Toelichting     

bij het bestemmingsplan

'Schuytgraaf veegplan 2017, herziening velden 2a, 2b en 24'

(plannummer: NL.IMRO.0202.941-0301

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doel     

Deze herziening van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017 heeft betrekking op de velden 2a, 2b en veld 24 in Schuytgraaf.

Het voornemen bestaat om deze te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw. Voor alle velden geldt dat de plannen voor woningbouw op onderdelen niet passen in de (uitwerkings)regels van het geldende bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017.

In lijn met de eerdere ontwikkelingen van de velden binnen Schuytgraaf is gekozen om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken via een herziening van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017.

1.2 Situering en begrenzing plangebied     

Veld 2

Veld 2 ligt in de noordrand van Schuytgraaf in het landschap van de uiterwaarden en rivier. Samen met de velden 1 en 3 vormt veld 2 de overgang tussen het stedelijke gebied van Schuytgraaf en het oude landschap met polderlinten. De Achterstraat, waar groene erven, fruitboomgaarden en weilanden te vinden zijn, vormt de fysieke grens tussen de velden en het omliggende landschap.

Veld 2 wordt in het zuiden en westen begrensd door stedelijk water. Aan de noordzijde grenst het veld aan de Achterstraat. Het veld wordt oostelijk door een groene zone ingekaderd.

Het zuidelijk deel wordt fysiek doorsneden door de Minervasingel.

Veld 24 

Veld 24 is één van de zuidelijke velden van Schuytgraaf. Aan de noordzijde wordt het begrensd door de Marasingel. Oostelijk wordt het begrensd door de droge ecozone. In het zuiden en westen vormt een watergang de begrenzing.

verplicht
afbeelding 1.1: Ligging van de velden in Schuytgraaf 

1.3 Opzet bestemmingsplan     

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

1.4 Geldende plannen     

Het bestemmingsplan 'Schuytgraaf veegplan 2017, herziening velden 2a, 2b en 24' is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Schuytgraaf, veegplan 2017'.

Hoofdstuk 2 Wettelijk- en beleidskader     

2.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

2.2 Ruimtelijk beleid     

2.2.1 Rijksbeleid     

2.2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De SVIR schetst het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

2.2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

2.2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

2.2.2 Provinciaal beleid     

2.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland     

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en nadien meerdere malen geactualiseerd.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking,
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Regio Arnhem Nijmegen

Regio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:

  • het grootste stedelijke netwerk van Oost-Nederland;
  • hoge kwaliteit van het voorzieningenniveau;
  • kennisinstellingen: universiteit en hogescholen;
  • de strategische ligging halverwege de Randstad en het Ruhrgebied;
  • economische kracht: brede basis en topsectoren;
  • goede bereikbaarheid over weg, water en spoor;
  • de combinatie van stedelijke kwaliteiten en een mooie natuurlijke omgeving.

De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.

De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

Innovatie en economische structuurversterking

- Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie;

- creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme;

- innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen.
Bereikbaar en verbonden

- een goed bereikbare regio;

- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;

- voorkomen, benutten, bouwen.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

- het belang van de bestaande woningvoorraad;

- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;

- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren.
Gebiedskwaliteiten benutten

- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het thema Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking van belang.

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

Er zijn nog veel nieuwe woningen nodig in de regio. In relatie tot versterking van de stedelijke structuur is het echter van groot belang welke bouwplannen als eerste gerealiseerd worden. Concentratie op de as Nijmegen-Arnhem (het stedelijk kerngebied), in relatie tot de OV-knooppunten, heeft hierbij voor de provincie prioriteit boven ontwikkeling op de flanken, omdat dat het beste bijdraagt aan versterking van de stedelijke structuur (met name afronding van Vinex-locaties in het middengebied).

Op het schaalniveau van wijken en kernen speelt het belang van voorzieningen, zowel commerciële als maatschappelijke voorzieningen. Voor de vitaliteit en leefbaarheid zijn goede en bereikbare voorzieningen van groot belang.

2.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in een intrekgebied (grondwaterwinning). Daarnaast maakt een deel van de groenstructuren onderdeel uit van de Groene Ontwikkelingszone (GO). Hierdoor zijn met name artikel 2.6.3.1 en 2.7.2 van belang. Hierna wordt op beide artikelen nader ingegaan.

Artikel 2.6.3.1 Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Artikel 2.7.2.1 Beschermingsregime GO

  1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:
    1. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
    2. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    3. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
    4. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2.7.1.1, derde tot en met zesde lid, en 2.7.1.3.
  2. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:
    1. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en
    2. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

2.2.3 Gemeentelijk beleid     

2.2.3.1 Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040 (vastgesteld door raad, december 2012)     

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.

In deze nieuwe structuurvisie wordt op de eerste plaats de bestaande ruimtelijke hoofdstructuur van de stad gekarakteriseerd, aansluitend wordt het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief aan de hand van een aantal principes benoemd. Het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief is uitgewerkt in een aantal thema's die van belang zijn voor de ruimtelijke koers van de stad en in bestaande ruimtelijke milieus en koersgebieden (ontwikkelingen). Het plangebied valt voor wat betreft ruimtelijk milieu binnen de 'Stad van Vinex', waarbij een meer stedelijke opzet wordt nagestreefd.

Schuytgraaf is in de structuurvisie opgenomen als een locatie voor woningbouw in de periode tot 2020 en na 2020. De essentie van het woningbouwbeleid van de structuurvisie is als volgt samengevat:

  • de bewoner centraal; zijn woonwensen en zijn mogelijkheden om daarin te kunnen kiezen op verschillende locaties in de stad zijn dominant bij het maken van woningbouwprogramma’s;
  • wijken met een gedifferentieerde woningvoorraad;
  • Arnhem wordt nog aantrekkelijker als woon- en werkstad.

2.2.4 Toetsing van het bestemmingsplan aan het ruimtelijk beleid     

Ten aanzien van het voornoemde ruimtelijk beleid wordt opgemerkt dat voorliggend bestemmingsplan overwegend conserverend is en geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt, enkel de huidige (planologische) situatie wordt opnieuw vastgelegd. Hierna wordt nader ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking en wordt er getoetst aan het provinciaal- en gemeentelijk beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de toelichting op artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt aangegeven dat in de toelichting van een ruimtelijk besluit het bieden van ruimte voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard gemotiveerd dient te worden.

Uit meerdere recente uitspraken van de Raad van State volgt dat niet getoetst hoeft te worden aan de Ladder, indien door de gemeenteraad een conserverend bestemmingsplan wordt vastgesteld dat enkel voorziet in een continuering van de bestaande planologische mogelijkheden, zonder aanvullende bebouwing.

Dit actualiserende bestemmingsplan is conserverend van aard en legt de huidige (planologische) situatie opnieuw vast. Hierbij worden ook de onbenutte bouw- en gebruiksmogelijkheden, zoals vastgelegd in de geldende bestemmings- en uitwerkingsplannen, opnieuw vastgelegd. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen die nog niet vervat zijn in een onherroepelijk ruimtelijk plan of waarvoor anderszins een planologische procedure is doorlopen worden niet mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan voorziet dan ook niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. De Ladder voor duurzame verstedelijking is in dit geval niet van toepassing.

Artikel 2.6.3.1 Grondwaterbescherming-intrekgebied

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de planologische kaders om binnen het plangebied fossiele energie te winnen. Voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 2.6.3.1, Omgevingsverordening Gelderland

Artikel 2.7.2.1 Beschermingsregime GO

Dit bestemmingsplan voorziet niet in planologische kaders voor nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen ter plaatse van gronden aangemerkt als Groene Ontwikkelingszone. De betreffende gronden zijn voorzien van bestemmingen primair gericht op behoud, herstel en versterking van natuur- en landschapswaarden. Hiermee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2.7.2.1. Omgevingsverordening Gelderland

Structuurvisie Arnhem 2020 -2040

Realisatie van Schuytgraaf is een belangrijk speerpunt van het gemeentelijk beleid. Het voorliggend bestemmingsplan vormt het nieuwe juridisch-planologisch kader voor de woonwijk. Hierbij wordt planologisch gezien niet voorzien in geheel nieuwe ontwikkelingen, maar wordt de huidige (planologische) situatie opnieuw vastgelegd teneinde over een één eenduidig, helder en actueel planologisch kader te beschikken. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.



Het nationaal-, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid vormen geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

2.3 Woonbeleid     

2.3.1 De Arnhemse Woonprincipes 2025     

Algemeen

De Arnhemse Woonprincipes 2025 (de Arnhemse woonvisie) is met een brede participatie uit de stad tot stand gekomen. Deze Woonprincipes vormen tezamen de actualisering van de Woonvisie 2015 en de strategische koers die er voor moet zorgen dat Arnhem ook in de toekomst een woonstad blijft waar het voor iedereen aantrekkelijk is om te wonen, te leren, te werken en te leven. Bij het opstellen van de Woonprincipes is rekening gehouden met wet- en regelgeving en beleidskaders van andere overheden.

Met instrumenten als het Volkshuisvestelijk kader, de Uitvoeringsagenda en het Procesplan (langer) Zelfstandig wonen, stuurt de gemeente in het woonprogramma op een kwalitatieve en gedifferentieerde woningvoorraad dat nu en in de toekomst kan voldoen aan de vraag en behoefte van alle woningzoekenden. Het fundament voor het Wonen in Arnhem ligt in de bestaande woningvoorraad, de transformatiemogelijkheden van gebouwen, en een aanvullende nieuwbouwopgave. Hiermee kan meer aanbod gecreëerd worden aan levensloopgeschikte woningen en woonvormen in verschillende prijsklassen, in koop en huur. Daarbij streven we met een gezonde mix aan diverse bevolkings-en inkomensgroepen naar prettige, veilige en toegankelijke woon-en leefomgevingen in wijken en buurten.

De nieuwe Arnhemse Woonprincipes 2025, zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2015 en vervangen de Arnhemse Woonvisie 2015 en bijbehorende Arnhemse Woonagenda 2011-2015.

De vier pijlers van de Woonprincipes zijn:

  1. Duurzaam betaalbaar; hierbij zorgen we dat er voor elk inkomen voldoende passende sociale en betaalbare woningen beschikbaar zijn. Daarbij sturen we niet alleen op aantallen, maar streven we ook naar een goede prijskwaliteit en op de duurzaamheid van woningen in de nieuwbouw en in de bestaande woningvoorraad.
  2. Levensloopgeschikt wonen; door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden in Arnhem.
  3. Aantrekkelijke woonstad; Arnhem heeft door zijn centrale ligging een bijzondere ruimtelijke en groene kwaliteit. Met de binnenstad, de Rijn en stadsparken in combinatie met wonen, leren, werken en verblijven maakt het de stad vitaler. Arnhem wil een aantrekkelijke woonstad zijn en blijven voor haar huidige inwoners, maar ook meer studenten en midden en hoge inkomens aan zich binden door het bieden van aantrekkelijke, levendige of bijzondere woonmilieus.
  4. Wijken met identiteit; Elke wijk heeft zijn eigen herkenbare identiteit die recht doet aan de beleving van haar inwoners. Met deze variëteit wil de stad inzetten op een duurzame woon- en leefomgeving waar bewoners trots zijn op hun wijk, waar ze zich thuis en ook zelf verantwoordelijk voor voelen. Dat palet van eigen identiteit en karakters van wijken draagt bij aan de aantrekkingskracht van Arnhem als woonstad.

Deze vier pijlers van de woonprincipes zijn onlosmakelijk verbonden aan het overkoepelde thema Duurzaamheid. Tezamen vormen ze de ruggengraat van de Arnhemse Woonprincipes 2025.

Wonen, Welzijn en Zorg versus Langer Zelfstandig Wonen

Er ligt op het gebied van Wonen, Welzijn en Zorg een stevige fysieke huisvestingsopgave. Door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen preventief aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden. Daarnaast ligt er de opgave om voor bijzondere doelgroepen en m.n. voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschalig aanbod aan woonvormen of (beschutte, beschermde) woonconcepten te realiseren. We faciliteren het (langer) zelfstandig wonen, door in de directe of nabije woonomgeving mogelijkheden te scheppen dat arrangementen van (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning of andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen kunnen worden geboden.

2.4 Welstandsbeleid     

2.4.1 Welstandsnota Arnhem 2015     

Op 13 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Arnhem de nieuwe welstandsnota vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daaraan bij. De gemeente wil dat zo houden.

De gemeente wil dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid passen in hun omgeving. De bestaande stad is dus het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn verder in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied (‘géén toets’, ‘lichte toets’ en ‘zware toets’) anders. Hierna is een kaart met de onderverdeling van de gebieden opgenomen en vervolgens worden de gebieden nader toegelicht.

verplicht
Afbeelding 3.1 Uitsnede welstandskaart 2015

Gebied met lichte welstandstoets

In gebieden die zich kenmerken door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – blijven we erop toezien dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.

Gebieden zonder welstandstoets

In wijken met veel variatie in bouwstijl, in type woningen, oriëntatie van gebouwen op de openbare ruimte en dergelijke, worden bouwaanvragen niet meer vooraf getoetst. Als de wetgeving zegt dat een vergunning nodig is voor (ver)bouw dan blijven altijd de regels gelden die in het bestemmingsplan staan, zoals regels over grootte, bouwhoogte e.d. Maar de keuze voor materiaal, vorm en kleur is in deze gebieden vrij. De verantwoordelijkheid voor de invulling ligt bij de bewoners en eigenaren.



Voor grootschalige (her)ontwikkelingen is een aparte werkwijze voor de totstandkoming van plannen opgenomen. Voor Schuytgraaf geldt dat vanwege de langdurige ontwikkeling het noodzakelijk is om de kwaliteit te blijven bewaken. Kwaliteitsteams zijn daarvoor een gewaardeerd middel.

2.4.2 Toetsing van het bestemmingsplan aan de Welstandsnota 2015     

Voor de wijk Schuytgraaf zijn diverse beeldkwaliteitsplannen vastgesteld door de gemeenteraad. Na realisatie van een veld gelden de criteria uit de welstandsnota. In voorliggend geval is het plangebied gelegen in een gebied waar een lichte welstandstoets geldt. Deze toets vindt plaats bij beoordeling van vergunningaanvragen voor bouwactiviteiten.

2.5 Verkeersbeleid     

2.5.1 Rijksbeleid     

Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De regio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.

2.5.2 Provinciaal beleid     

Een van de kerntaken van de provincie Gelderland is zorgen voor een goede regionale bereikbaarheid en een goed regionaal openbaar vervoer. Ondanks de bezuinigingen heeft de provincie extra financiële middelen ter beschikking gesteld voor mobiliteitsmaatregelen. Dit, omdat zij een goede bereikbaarheid belangrijk vindt, maar ook om de economische ontwikkeling in Gelderland te ondersteunen. De provincie geeft veel aandacht aan mobiliteitsbehoefte van inwoners en bedrijven in Gelderland en kijkt daarbij naar toekomstige ontwikkelingen als het digitale werken. Maar er is ook veel oog voor leefbaarheid en verkeersveiligheid.

Doelen bereikbaarheid

De provincie wil een goede bereikbaarheid voor wonen, werken en recreëren en de mobiliteit daarbij afstemmen op de economische ontwikkelingen. Daarom zet Gelderland in op het beter gebruik van (internationale) corridors. Daarnaast wordt samen met de andere wegbeheerders in de stedelijke gebieden aan een beter gebruik van de infrastructuur gewerkt om files te voorkomen en de doorstroming te bevorderen. De toegang tot bedrijventerreinen is ook een speerpunt van het provinciale beleid. Een andere ontwikkeling is de verschuiving van mobiliteitsvragen in het landelijk gebied door krimp en vergrijzing. Hier moet de aansluiting met de stedelijke gebieden gewaarborgd blijven.

Omgevingsvisie

De provincie heeft in juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld (geconsolideerde versie, juli 2015). Deze visie integreert en vervangt zeven beleidsplannen, waaronder het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan 2 uit 2004. De omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar om wil gaan met de ontwikkelingen en initiatieven ronde economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid, maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is een andere wijze van werken; minder vastleggen wat wel of niet mag. De omgevingsvisie stelt kaders voor toekomstige activiteiten.

2.5.3 Gemeentelijk beleid     

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

In mei 2013 is een beleidsnota fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de inzet voor versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen. Uitgangspunten voor deze beleidsnota zijn:

  1. nadruk op utilitair fietsgebruik (de ritten naar werk, school en voorzieningen);
  2. inzetten op de nieuwe fietser, dat is de fietser die nu nog in de auto zit;
  3. aanleggen van kortsluitende verbindingen;
  4. aanleggen van hoogwaardige doorgaande verbindingen (snelfietsroutes);
  5. hoogwaardige stallingsvoorzieningen (belangrijk bij ketenverplaatsingen).



De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.

In juni 2013 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:

  • een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk;
  • de reiziger centraal stellen;
  • een mobiliteit bieden voor iedereen;
  • een emissieloos openbaar vervoer.

Voor het onderdeel parkeren gelden de voor Schuytgraaf vastgestelde parkeernormen, zoals die zijn opgenomen in bijlage 2 van de regels van het bestemmingsplan Schuytgraaf Veegplan 2017 

2.5.4 Toetsing van het bestemmingsplan aan het verkeersbeleid     

Dit bestemmingsplan voorziet vanuit planologisch oogpunt niet in nieuwe fysieke ontwikkelingen die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de verkeerskundige situatie.

2.6 Milieu- en omgevingsbeleid     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de van belangzijnde thema's, waaronder geluid, hinder, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

In hoofdstuk Milieu- en omgevingsaspecten worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk milieu- en omgevingsbeleid en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

2.6.1 Geluid     

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in een woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere waarde).

Voor het verlenen van een hogere waarde is de nota 'uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde' van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In augustus 2008 is het beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

2.6.2 Luchtkwaliteit     

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
    2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
    2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term 'in betekenende mate (IBM)' geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit de Wet Milieubeheer te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2010 - 2014.

2.6.3 Hinder     

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Geurhinder van industriële bedrijven

In 2010 is het beleidsplan geur voor industriële bedrijven vastgesteld. Door het vaststellen van een toetsingskader voor geurrelevante industriële bedrijven kan voor de burgers van de gemeente Arnhem een acceptabel geurhinderniveau worden gegarandeerd.

Trillingen vanwege railverkeer 

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen 100 meter van het spoor, wordt voor de beoordeling van trillingen op het aspect trillinghinder de SBR-richtlijn "Meet-en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B Hinder voor personen in gebouwen" aangehouden. Deze richtlijn heeft geen wettelijke status, maar heeft mede door jurisprudentie een ruim draagvlak opgebouwd en wordt geïnterpreteerd als de meest recente stand der inzichten.

De richtlijn hanteert afhankelijk van de functie streefwaarden voor trillingen ter voorkoming van hinder.

2.6.4 Externe veiligheid     

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).

Het PR (Plaatsgebonden Risico) is het risico op een bepaalde plaats. Het PR is de kans dat een persoon, die zich permanent en onbeschermd op die plaats zou bevinden, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het PR is de 10-6/jr PR contour.

Het GR (GroepsRisico) is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het GR is een oriënterende waarde.

Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Basisnet spoor 

Op 1 april 2015 is de regeling 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' in werking getreden. Het Basisnet geldt voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, spoor en het water. Per traject geeft Basisnet een risicoplafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risicoplafond wordt enerzijds bepaald door het aantal transporten dat Arnhem per jaar passeert en anderzijds door het aantal aanwezige personen (volgens het bestemmingsplan) in de omgeving van het spoor. Met het Basisnet ligt de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en de veiligheidszone voor de ruimtelijke ordening vast.

Gemeentelijk beleid

Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid vastgesteld dat op 9 maart 2015 wederom met 4 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

2.6.5 Groen en ecologie     

Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

De Wet natuurbescherming vervangt het huidige wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, als neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, door één integraal en vereenvoudigd kader. De wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd.

De wet gaat over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden en het tegengaan van biodiversiteitsverlies.

De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.

Bescherming van gebieden

De wet stelt specifieke kaders voor de instandhouding van gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitat-richtlijn (Natura 2000-gebieden). Voor de Natura 2000-gebieden gelden de instandhoudingsdoelstellingen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel.

De vergunningplicht voor projecten is aan de orde als het project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Voor activiteiten zonder mogelijke significante gevolgen is er geen vergunningplicht.

Bescherming van soorten

De wet sluiten aan bij het specifieke beschermingsregime uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de natuurbeschermings-verdragen, zoals het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn. Er wordt voorzien in concrete verboden ten aanzien van onder meer het vangen en doden van in die bronnen genoemde diersoorten, de verstoring van deze soorten en aantasting van hun rust- en voortplantingsplaatsen, alsmede in een verbod op het plukken en vernielen van bepaalde planten. Voorts wordt voorzien in limitatief opgesomde gronden voor ontheffing van deze verboden. Anders dan in de oude Flora- en faunawet 2002 zijn enkel opzettelijk verrichte handelingen strafbaar. Bij vogels zijn bovendien verstoringen niet strafbaar als de staat van instandhouding van die vogelsoorten niet in gevaar komt. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als voldaan is aan de voorwaarden in artikel 3.3 lid 4 en artikel 3.8 lid 5.

Daarnaast geldt als beschermingsregime voor (nationale) soorten:

  1. een zorgplicht die van toepassing is op alle natuurwaarden in Nederland;
  2. een verbod op het opzettelijk doden van de in de bijlage van de wet genoemde dieren, met een ontheffingsregime dat ruimer is dan dat voor internationaal en europees beschermde soorten (zoogdieren, reptielen, amfibieën en thans op een rode lijst staande vissen, dagvlinders, libellen en kevers) (82 soorten);
  3. een verbod op het vangen van dieren genoemd in de bijlage en het opzettelijk beschadigen van hun vaste voortplantings-plaatsen of rustplaatsen (zoals de dassenburcht); en
  4. een verbod op het plukken of opzettelijk vernielen van in de bijlage genoemde vaatplanten (63 soorten, waaronder orchideeën).

Er wordt voorzien in ruimere ontheffingsmogelijkheden, dan voor de strikt beschermde soorten gelden (artikel 3.10 lid 2).

Voorts wordt het aantal bejaagbare soorten uitgebreid, worden door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplannen sturend bij de schadebestrijding, populatiebeheer en jacht en komt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het stelsel van soortenbescherming, met inbegrip van de taken van het (op te heffen) Faunafonds, bij de provincies te liggen.



Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040

In paragraaf 2.2.3 wordt ingegaan op de ruimtelijke aspecten van de Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040 maar in de Structuurvisie wordt ook expliciet ingegaan op groen en ecologie.Hierin wordt het groen-blauwe raamwerk beschreven. Het landschappelijk belang, de specifieke ecologische waarden en de aandachts- en knelpunten van de verschillende landschappelijke zones die de stad kent worden toegelicht, alsook van de Ecologische hoofdstructuur en de bomenstructuur.



Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

De Groenvisie gaat over het Groen-blauw raamwerk, de stedelijke hoofdgroenstructuur, vertaald in doelen, ambities en ontwikkelopgaven. Dit Groen-blauw raamwerk van de stad bepaalt het gezicht van de stad en de aantrekkelijkheid van uiteenlopende woon- en recreatiemilieus. Het gaat daarbij om de waarden vanuit landschap, cultuurhistorie, ecologie, water en recreatief gebruik op gemeente en op particuliere terreinen.

Aan groen wordt de laatste jaren steeds meer waarden en kwaliteiten toegekend. Zo ook aan het Arnhemse groen. Dit zijn gezondheid, klimaat (verminderen van hitte en van wateroverlast), milieu (verbeteren luchtkwaliteit), stadslandbouw, dierenwelzijn, toerisme en sport en bewegen. Het groen biedt ruimte voor een gezonde, leefbare, aantrekkelijke en daarmee ook toekomstbestendige woon- en werkomgeving. De Groenvisie is daarvoor verdeeld in 5 thema's met bijbehorende doelen:

- de herkenbare stad: zichtbaarheid en beleefbaarheid van landschap en cultuurhistorie

- de natuurvriendelijke stad: biodiversiteit in en om de stad en de natuurinclusieve stad

- de groene gezonde stad: leefbaarheid, klimaat en gezondheid

- de duurzaam beheerde stad: beheer afgestemd op eindbeeld en gebruik

- de samenwerkende stad: maatschappelijke betrokkenheid en promotie van groen

De Groenvisie legt niet alleen het Groen-blauw raamwerk vast, dus de stedelijke hoofdgroenstructuur. De Groenvisie geeft ook richting aan het belang van groen in de wijken, zodat initiatieven de waarden van het groen (landschap, biodiversiteit, gezondheid, waterbuffering, koelte) niet aantasten maar versterken.

De Groenvisie is daarmee een basis voor de vertaling naar de (planologische) bescherming van waardevolle gebieden en waardevolle bomen in de bestemmingsplannen en het latere Omgevingsplan.

Groenbalans en -compensatie

Het provinciale beleid ten aanzien van groencompensatie is gewijzigd. Per 1 januari 2017 is er de wet Natuurbescherming. De provinciale compensatie is sindsdien alleen geldig op bos binnen het Gelderse Natuurnetwerk. In de Groenvisie staan nu de actuele Arnhemse regels groencompensatie 2017. Uitgangspunt is dat de totale groenbalans in de stad neutraal blijft of toeneemt. Moet er toch groen verdwijnen (planologisch of feitelijk), dan wordt dat gecompenseerd. Allereerst kwantitatief, dan kwalitatief en als laatste financieel. Bij financiële compensatie wordt de waarde van het groen en de bomen gestort in het Groenfonds.

Daar waar de provinciale compensatie regels gelden treden de gemeentelijke terug.

2.6.6 Water     

Water

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water een onderwerp. Het gaat om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Verder is klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, met water als belangrijk aspect, een belangrijk onderwerp.

In 2011 hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Met het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie is door de overheden afgesproken om vanaf 2020 ruimtelijke adaptatie een integraal onderdeel uit te laten maken van het beleid. Om uiteindelijk in 2050 een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting te hebben.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau zijn alle beleidsplannen geïntegreerd in één plan: de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014). Water is opgenomen in twee centrale doelstellingen, te weten het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze doelstellingen betekent onder meer:

  • ontwikkelen met kwaliteit met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Verder is de provincie het aanspreekpunt voor drie watergerelateerde zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

De verantwoordelijkheid voor het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Zuid, inclusief het in stand houden van de waterkering, ligt bij het Waterschap Rivierenland. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 "Koers houden, kansen benutten" en de keur en de legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen:

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018), vastgesteld op 2 november 2015; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied.
  • Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft in 2009 het waterplan vastgesteld. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
    1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
    2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
    3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
    4. Bewustwording.
  • Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (2015). Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien. Daarom zal over elk plan een waterscan worden gelegd. Tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte worden ruimtelijke maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken.



Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling;
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein;
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan;
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast;
  • ontwikkelingen en herinrichtingen moeten klimaatbestendig en waterrobuust ingericht worden.

2.6.7 Bodem     

Voor dit conserverende bestemmingsplan is met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied die van invloed kunnen zijn op dit bestemmingsplan. Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft is er alleen gefocust op de grotere gevallen van ernstige bodemverontreiniging die een beperking en/of randvoorwaarde kunnen vormen bij het huidige gebruik/ de huidige functie van het gebied.

Als toetsingskader wordt gebruik gemaakt van onderstaande bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming;
  • Beleidsnota bodem 2012, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 1 december 2012;
  • Besluit Bodemkwaliteit;
  • Nota Bodembeheer, september 2011, aanpassing 2017

2.6.8 Cultuurhistorie en archeologie     

Rijksbeleid

Erfgoedwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten beschermd moeten worden. Per juli 2016 maakt de Monumentenwet 1988 deel uit van de Erfgoedwet, dat hiermee het belangrijkste beschermingsinstrument voor het cultuurhistorisch én archeologisch erfgoed in Nederland is.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde BRO (art 3.1.6) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan (zie paragraaf 4.9)

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988 (tegenwoordig Erfgoedwet).

Provinciaal beleid

Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017 - 2020

In juli 2016 is het Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017 - 2020 'Beleef het mee!' vastgesteld. In dit programma ligt het accent op de beleving van mensen. Daarnaast zoekt de provincie de balans tussen de maatschappelijke, economische en intrinsieke waarde van cultuur en erfgoed. Cultureel ondernemerschap blijft onverminderd van belang en komt terug in de economische waarde van cultuur en erfgoed. Voor wat betreft erfgoed krijgt vooral het functioneel gebruik ervan aandacht. Daarnaast zoekt de provincie nieuwe manieren van samenwerking waardoor de uitvoeringskwaliteit van restauraties en archeologie wordt vergroot.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2.000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (2012) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

2.6.9 Energie en duurzaam bouwen     

Rijksbeleid

Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw van woningen aangescherpt tot 0,4. Voor overige gebouwen is de EPC afhankelijk van de functie.

Vanaf 1 januari 2021 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. Voor overheidsgebouwen geldt dat zij vanaf 1 januari 2019 voldoen aan de BENG eisen.



Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaam Bouwen is vastgelegd in het Programmaplan New energy made in Arnhem 2015-2020 (2015) en in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (2012).

2.6.10 Stadsklimaat     

In de Structuurvisie 2020-2040 (december 2012) is de gemeentelijke ambitie verwoord om Arnhem klimaatbestendig te maken onder alle weersomstandigheden. Gestreefd wordt naar prettig toeven binnen- en buitenshuis en in elk geval het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico's. Dit laatste geldt vooral voor de kwetsbare groepen, zoals ouderen, in Arnhem. Opwarming van de stad tijdens warme dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. Inmiddels is deze ambitie aangescherpt door te bepalen dat hitteplekken moeten worden bestreden door een effectieve inzet van groen op daken en gevels van gebouwen, maar ook op de grond als (bijvoorbeeld) bomen.

Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven (zie afbeelding 3.2). Versteende, dicht bebouwde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming en daarmee het ontstaan van stedelijke hitte-eilanden, wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden kan hebben.

Het plangebied omvat een deel van Arnhem waar sprake is van grote verschillen in de mate van opwarming tijdens langdurige perioden van hitte. Het omvat zowel gebieden die (in beperkte mate) opwarmen (oranje gekleurde gebieden), gebieden waar sprake is van een goed stadsklimaat (geel gekleurd) als gebieden die positief bijdragen aan het bovenlokale stadsklimaat (groen gekleurd). Dit komt omdat het plangebied zowel (sterk) stedelijke woongebieden omvat als meer ruimere en groen vormgegeven woongebieden. Dit betekent dat ook de ambities met betrekking tot het stadsklimaat verschillen. Binnen het plangebied streeft de gemeente bij gebiedsontwikkelingen:

  • In de oranje gekleurde gebieden naar anticiperende maatregelen om het stadsklimaat ter plekke te verbeteren.
  • In de geel gekleurde gebieden naar het behoud van de huidige situatie; de gunstige verhouding tussen bebouwd en onbebouwd dient in die gebieden gehandhaafd te blijven.
  • In de groen gekleurde gebieden te allen tijde naar het voorkomen van maatregelen die kunnen zorgen tot een vermindering van het positieve effect op het bovenlokale stadsklimaat. Dit betekent concreet het behoud van het huidige groene karakter.
verplicht verplicht
Afbeelding 3.2 Links: Hittekaart van Arnhem 2010 Rechts: Detail Hittekaart 2012

2.6.11 Besluit milieueffectrapportage     

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.



In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Toetsing vindt plaats via een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In paragraaf 4.12 van deze toelichting is deze beoordeling opgenomen.

2.7 Economisch beleid     

Algemeen

De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder worden uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & vormgeving. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.

Toetsing van het bestemmingsplan aan het economisch beleid

Dit bestemmingsplan voorziet planologisch gezien niet in nieuwe bedrijvigheid (m.u.v. nutsvoorziening) of commerciële functies binnen het plangebied. Dit bestemmingsplan biedt, net als de geldende bestemmingsplannen, de mogelijkheid om een gedeelte van een woning in gebruik te nemen ten behoeve van een beroep aan huis, waaronder mede begrepen bed and breakfast. Aan dit gebruik zijn wel diverse voorwaarden gekoppeld, zo moet het de bewoner zijn die het beroep uitoefent en mag de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning. Daarnaast mag het gebruik niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en klimaat of parkeerdruk ter plaatse.

Functies als detailhandel (internetverkoop hiervan uitgezonderd), horeca en prostitutie zijn niet toegestaan. Met de hiervoor genoemde mogelijkheden die worden geboden wordt er een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het economisch beleid.

2.8 Sport-, recreatie- en spelen beleid     

2.8.1 De Sportvisie (2011-2021)     

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad 'De Sportvisie' 2011-2021 vastgesteld. De nieuwe sportvisie is opgesteld om onder andere in te spelen op belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, zoals vergrijzing (meer aandacht voor bewegen en een andere manier van sporten), ander type sporter, andere sportbehoefte, overgewicht jeugd, ander type vrijwilliger en Nederland Sportland 2016.

De ambitie van het nieuwe sportbeleid is: 75% van de Arnhemmers sport of beweegt in 2016. Hoewel bepaalde groepen in Arnhem intensief sporten, ligt de gemiddelde sportdeelname (in 2012 64%) van de Arnhemse bevolking net iets onder het gemiddelde van andere grote steden. Ruim 35% van de Arnhemmers sport/ beweegt niet of zeer weinig. Lagere percentages sporters/ bewegers vindt men vooral onder gehandicapten, jongeren van 12 tot 18 jaar, 25 t/m 34-jarigen, 65-plussers en mensen met een lage sociaal economische status. Deze mensen moeten extra worden geactiveerd om te gaan bewegen en sporten.

2.8.2 Nota Ruimte voor de Jeugd (Spelennota) (2010 – 2020)     

De nota Ruimte voor de Jeugd uit 2009 geeft een overall visie op spelen en ontmoeten. De gemeente Arnhem onderstreept de noodzaak van speelruimte omdat spelen van groot belang is voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen van 0 – 25 jaar. De gemeente streeft er naar, volgens de richtlijnen van de NUSO, per hectare netto woongebied 300m2 (= 3%) te reserveren voor speelruimte (formeel en informeel).

Kinderen spelen niet alleen op formele ruimtes met toestellen, maar ook op informele ruimtes als trottoirs, pleinen, tuinen en parken. Met name natuurlijke speelruimtes zijn plekken die vaak veel uitdagender zijn om te spelen. Verder is er aandacht voor voorzieningen die voldoen aan de wensen van jongeren vanaf 13 jaar. In deze leeftijdscategorie is er niet zozeer sprake van 'spelen', maar gaat het vooral om ontmoeting en sport.

2.8.3 Toetsing van het bestemmingsplan aan het Sport-, Recreatie- en Spelen beleid     

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van nieuwe sportparken of andere recreatieve voorzieningen. Bestaande sportcomplexen en recreatieve voorzieningen zijn overeenkomstig de geldende planologische kaders toegestaan, met uitzondering van locaties waar geen ontwikkelingen meer zullen plaatsvinden. Aan die betreffende locaties is een passende (groen)bestemming toegekend.

2.9 Overige beleidsuitgangspunten     

2.9.1 Coffeeshopbeleid     

Algemeen

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.

Toetsing van het bestemmingsplan aan het coffeeshopbeleid

Dit bestemmingsplan laat binnen het plangebied geen coffeeshops toe.

2.9.2 Prostitutiebeleid     

Algemeen

In de nota 'Van Rood naar Groen, Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie' (2000) is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.

Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:

  • concentratie van de raamprostitutie op één plek;
  • het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
  • het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
  • concentratie van de tippelprostitutie.

 

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat (eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.

Toetsing van het bestemmingsplan aan het prostitutiebeleid

In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. In Arnhem zijn op dit moment 5 seksinrichtingen. Dat betekent dat er nog theoretisch ruimte is voor één seksinrichting binnen het telgebied. Dit bestemmingsplan laat een seksinrichting niet toe maar het plan bevat wel een afwijkingsmogelijkheid voor het college om een seksinrichting toe te staan. In artikel 40, lid 1, onderdeel 5 van de regels van het bestemmingsplan 'Schuytgraaf, Veegplan 2017' zijn de voorwaarden hiervoor opgenomen. Eén van de voorwaarden is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en dat er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen     

3.1 Inleiding     

De reeds gerealiseerde velden in Schuytgraaf hebben weliswaar een eigen identiteit, maar die identiteit is in weinig gevallen afgeleid van de specifieke locatie. Voor de nog niet gerealiseerde velden wordt meer teruggegrepen op de specifieke kenmerken van de locatie. Op deze wijze kan Schuytgraaf, naast de wijk zelf, een differentiatie van woon-/werkmilieus bieden in het grotere geheel van Arnhem en de regio.

3.2 Ruimtelijke opzet en structuur     

3.2.1 Algemeen     

Dorpjes in het groen

Het stedenbouwkundig concept van Schuytgraaf gaat uit van het principe van dorpjes in de Betuwe, die zijn ingebed in het bestaande landschap. Al die buurtjes samen vormen de wijk Schuytgraaf.

Anders dan bij andere nieuwbouwwijken ligt de wijk niet aan de rand van het landschap, maar er juist midden in. Door de wijk loopt een robuuste hoofdgroenstructuur die bestaat uit water, groen en landschappelijke lijnen tussen de dorpjes en de woonvelden.

Tussen uiterwaarden en polderlandschap

De hoofdgroenstructuur in Schuytgraaf kent grote aaneengesloten natte en droge gebieden. Deze zones verbinden de uiterwaarden van de Nederrijn met het Betuwse polderlandschap. Begroeide watergangen, weiden en boomgaarden vormen de dwarsverbanden. Vanuit de woonvelden heb je via de zichtlijnen van de hoofdgroenstructuur zicht op het landschap.

Eigen karakter

Ieder woonveld in Schuytgraaf heeft een eigen karakter. Dit wordt bereikt door verschillen in grootte, dichtheid, architectuur en inrichting van de openbare ruimte. Ook de ligging is hierin bepalend.

3.2.2 Veld 2     

Context

Ook voor veld 2 geldt het principe van dorpjes in de Betuwe die ingebed zijn in het bestaande landschap. Hier is dat het landschap van de uiterwaarden. Het veld maakt de overgang tussen de wijk Schuytgraaf en het buitengebied.

verplicht
Figuur 2: Ligging veld 2

Veld 2 raakt aan alle kanten de hoofdgroenstructuur van Schuytgraaf. Aan de west- en zuidzijde is een brede watergang gesitueerd, aan de noordzijde het uiterwaardenlandschap en aan de oostkant een robuuste groenzone. Deze relatie met de landschappelijke omgeving bepaalt de woonkwaliteit van het veld. Door een noord-zuid georiënteerde groene zone in het veld wordt de groenstructuur en de relatie met de uiterwaarden verder versterkt.

De Achterstraat is een karakteristieke landelijke weg met daaraan verspreid boerenhoeves en vrijstaande woningen. Het landelijke karakter van deze weg is het uitgangspunt bij de nieuwbouw die aan deze weg zal komen te liggen. Dit betekent duidelijke voorkanten naar de weg, een ruime en ontspannen verkavelingsopzet met vrijstaande woningen en een verspringing van de rooilijn. Aan de Achterstaat ligt een bestaande hoeve. De daarbij horende gronden worden ingepast in het veld.

verplicht
Figuur 3: Achterstraat

Veld 2a

Ruimtelijke invulling

Het groene raamwerk is bepalend voor de ruimtelijke structuur van veld 2

Midden door veld 2a, het noordelijke deel van veld 2, loopt in noord-zuidelijke richting een groene zone die duidelijk richting geeft aan het veld. Daar waar deze knikt is er een groene as gelegen in oost-westelijke richting. Het veld wordt hierdoor opgedeeld in 4 kwadranten die worden gescheiden door een groene zone.

In de noordwest hoek is een bestaande hoeve gelegen. De gronden die hierbij horen worden ontwikkeld in relatie met hoeve. Ze krijgen de uitstraling en opzet van een boerenerf.

Veld 2b

Context

Veld 2b is het zuidelijke deel van veld 2. Omdat veld 2 door de Minvervasingel wordt doorsneden heeft het zuidelijk deel een eigen karakter. Dit op zichzelf staande karakter wordt versterkt doordat veld 2b aan alle zijden wordt begrensd door onderdelen van het landschappelijk raamwerk van Schuytgraaf. Aan de noord- en oostzijde door de Minervasingel die een belangrijke groen, blauwe landschappelijke drager is. Een brede plas, die onderdeel van het stedelijk watersysteem van Schuytgraaf is, begrenst de zuid- en westzijde van veld 2b.

Hierdoor is meer ruimte om het veld en kan op afstand het omliggende landschap worden gevolg met zichtlijnen op de Drielse dijk, spoorbrug en de stuwwal.

Ruimtelijke invulling

De wijk Schuytgraaf bestaat voor een belangrijk deel uit grondgebonden woningen. Appartementen zijn in veel mindere mate aanwezig. Daarbij bevinden de al gebouwde appartementen zich vaak bij het centrum van Schuytgraaf. Appartementen in een groene setting zijn lastig te vinden in Schuytgraaf. Veld 2b voorziet in de ontwikkeling van twee woongebouwen.

Bij het ontwerp voor veld 2b wordt gebruik gemaakt van de positie in het landschappelijk raamwerk van Schuytgraaf. De landschappelijke kwaliteit en karakteristieken worden doorgetrokken bij de inrichting van dit veld. Het groen dat veld 2b omringt wordt, waar mogelijk, het veld binnen gehaald. Aan de zuidzijde gaat de natuurlijke oever van de plas een spel aan met de twee gebouwen. Door gebruik te maken van niveauverschillen moet de relatie van de woongebouwen met het oeverlandschap en de plas worden versterkt. Hierdoor ontstaat een inrichting die de groene hoofdstructuur van Schuytgraaf verder ondersteunt.

De bebouwing op veld 2b wordt subtiel gepositioneerd in het landschap en sluit aan op de hoofdstructuur van de grienden aan de oostzijde van het plangebied. Twee langgerekte bouwmassa's volgen de diagonale hoofdrichting van de grienden. Dor de positionering, afstand en vorm van de gebouwen is het beeld vanuit verschillende standpunten steeds weer anders.

Ontsluiting en parkeren

Veld 2a heeft een centrale as voor de ontsluiting die aansluit op de verbinding met veld 1 en veld 3. De ruimtelijke opzet van het veld wordt grotendeels bepaald door de landschappelijke onderlegger. Hierdoor is de positie van de meeste straten vastgelegd. Om de verkeershoofdstructuur goed herkenbaar te laten zijn wordt deze begeleid door bebouwing aan de ene zijde en door een groene zone aan de andere zijde.

Bij de uitwerking van de verschillende bouwvelden, moet het aantal parkeerplaatsen per bouwveld voldoen aan de voor Schuytgraaf geldende parkeernorm. Het is niet de bedoeling dat eventuele parkeerproblemen naar toekomstige fases worden doorgeschoven. Dit betekent dat per bouwveld het benodigd aantal parkeerplekken binnen het bouwveld zelf zal moeten worden gerealiseerd, en niet aan de overkant van de straat. De assen van de weg vormen in principe de scheiding tussen twee 'parkeereenheden'. Uitzonderingen zijn bouwvelden waar aan de overzijde van de straat geen bebouwing is voorzien.

Veld 2b wordt aan de noordoostzijde ontsloten vanaf de Minervasingel. Om onderling contact te maken met omliggende velden is een verbinding voor langzaam verkeer richting het noordelijke deel van veld 2 (veld 2a) en richting het zuiden door het groen gewenst.

Vanwege het programma zal het parkeren een groot deel van de ruimtevraag bepalen. De parkeervoorzieningen bestaan uit twee clusters met ca. 35 - 45 parkeerplaatsen gekoppeld aan de twee gebouwen. Parkeren vindt plaatst op het maaiveld. Daarom is de positionering en de landschappelijke inpassing van de parkeerclusters belangrijk. De parkeerplaatsen worden achter de twee bouwvolumes gepositioneerd zodat ze vanaf de plaszijde minimaal worden beleefd. De richting van de parkeerplaatsen volgt die van de grienden aan de oostzijde van de Minervasingel.

3.2.3 Veld 24     

Context

Veld 24 is gelegen in de overgangszone tussen het woongebied van Schuytgraaf en het landschap van Park Lingezegen. Hier wordt een kwalitatief hoogwaardige overgangszone gerealiseerd waar wijk en park op een optimale manier samen komen.

verplicht
Figuur 6: Ligging veld 24

Daar waarin andere delen van Schuytgraaf wordt gekozen voor tamelijk compacte woonvelden met het groen geconcentreerd in de omliggende hoofdgroenstructuur, geldt voor veld 24 (samen met de andere zuidelijke velden) dat deze worden ontwikkeld tot woonlandschappen.

In veld 24 is groen altijd om de hoek. Zo gaat het veld in het oosten over in de grote ecozone, de lange weide, die centraal door heel Schuytgraaf loopt.

Ruimtelijke invulling

Bij het ontwerp voor veld 24 wordt ingezet op het creëren van een aantrekkelijk woonlandschap. Dit betekent een ruimtelijk concept waar rood en groen in samenhang ontwikkeld wordt. Gezien het beoogde programma voor veld 24 zit deze samenhang voor een groot deel in oriëntatie van het veld op het aangrenzend groen en de keuze hoe hiermee wordt omgegaan.

Het veld krijgt een groene omzoming, wat zorgt voor een landschappelijke uitstraling en groene beleving. Door het veld lopen zicht-assen die georiënteerd zijn op De Park en de zuidelijk gelegen watergang. In het veld worden 2 groene assen gerealiseerd die zowel zorgen voor groen in het veld als een aanhaking met de omgeving.

Ontsluiting en parkeren

Het ontsluitingsprincipe voor gemotoriseerd verkeer bestaat uit een parallelle weg aan de Marasingel met daarop aangesloten lussen die de woonstraten ontsluiten. Door het oude eikenlaantje wordt het veld fysiek onderverdeeld in 2 delen.

De parkeerplaatsen worden op een subtiele wijze meegenomen bij de inrichting van de openbare ruimte. In principe wordt overal uitgegaan van langsparkeren. Op een aantal plekken in de groenstructuur is ruimte voor een parkeerstrook.

Het veld is opgedeeld in 3 zones. Het benodigd aantal parkeerplekken zal binnen iedere zone zelf gerealiseerd worden.

3.3 Woonprogramma     

Veld 2 in Schuytgraaf is op dit moment globaal bestemd. Volgens de geldende bestemming voor dit gebied, Wonen - Uit te werken, mogen hier maximaal 45 woningen per hectare worden gerealiseerd. Nu ligt er een plan voor om op deze vlek circa 300 woningen te realiseren.

Bij veld 24 is er eveneens sprake van een globale bestemming. Volgens de daar geldende bestemming (Wonen - Uit te werken), mag het totaal te realiseren woningen niet meer bedragen dan 231. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie daarvan.



Zowel veld 2 en 24 in Schuytgraaf vallen binnen het stedelijk naoorlogs grondgebonden woonmilieu.

Doelgroepen

Het woonmilieu zoals hierboven genoemd is voor verschillende leeftijdsgroepen, oude en nieuwe bewoners, huurders en kopers. De locatie is met name geschikt voor (jonge) stellen, alleenstaanden en senioren. Met name bewoners met een leefstijl die is gericht op rust en een goed voorzieningenniveau zullen zich tot het gebied aangetrokken voelen.

Wonen, welzijn en zorg

De woningen dienen bij voorkeur te voldoen aan de eisen met betrekking tot levensloopbestendig bouwen, die de gemeente Arnhem stelt. De gemeente gaat daarbij uit van de eisen genoemd in de bijlage criteria voor levensloopbestendige nieuwbouw. De woningen zijn daarmee geschikt voor alle leeftijdsgroepen, inclusief zelfstandig wonende ouderen.

3.4 Toetsing van de ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking     

In deze paragraaf volgt de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de toets wordt allereerst ingegaan op de vraag of en waarom er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarna volgt de toetsing of de ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en wordt gekeken of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. De laatste paragraaf bevat een conclusie als gevolg van de toets aan de Ladder.

3.4.1 Algemeen     

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Bro (artikel 3.1.6, lid 2 Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

3.4.2 Stedelijke ontwikkeling     

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in art. 1.1.1 Bro als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling die het voorliggende plan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, moet een vergelijking worden gemaakt tussen het nu geldende bestemmingsplan en de voorliggende herziening van dat plan. In het bestemmingsplan 'Schuytgraaf, veegplan 2017' hebben twee van de drie locaties, namelijk veld 2 (2a en 2b) en veld 24, een nog uit te werken bestemming. In de voorliggende herziening worden deze nog onbenutte uit te werken ontwikkelingsmogelijkheden uit het geldende bestemmingsplan bij recht mogelijk gemaakt. Hierbij wordt de maximale mogelijkheden die in de uitwerkingsregels zowel qua functie als qua kwantiteit zijn begrensd, ruim gerespecteerd. Onder deze omstandigheden is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in art. 1.1.1 Bro, zoals ook herhaaldelijk is bevestigd in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:489) en 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1155).

Bij de herziening van het plan met betrekking tot veld 3a is de ontwikkeling van woningen ter plaatse reeds bij recht mogelijk. De herziening beperkt zelfs de bouwmogelijkheden, zodat er ook voor dit onderdeel van de herziening geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling

Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet noodzakelijk.

Wel is het van belang dat er bij de herziening van het plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarvoor moet vaststaan dat plan voorziet in een behoefte. In het onderstaande wordt hierop ingegaan

Behoefte

De provincie Gelderland stuurt op een gezonde regionale woningbouwprogrammering. Hierbij is de provincie opgebouwd in regio's. Arnhem valt binnen de regio Arnhem-Nijmegen en deze regio vormt ook het verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkelingen in Arnhem. Er zijn afspraken gemaakt met de Regio Arnhem Nijmegen over de groei van de woningvoorraad (dus: aantallen nieuwbouw) en over de 'kwaliteiten', zoals het aandeel huur- en betaalbare woningen. Dit is vertaald naar subregio's.

Kwantitatieve woningbouwbehoefte

De 'Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027' is in 2018 vastgesteld door het college van Arnhem en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Gemeenten die binnen de subregio Arnhem en omgeving vallen zijn Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden en Rozendaal.

Kwantitatief is afgesproken dat als horizon de komende 10 jaar (2017-2027) op basis van de meest recente Primos-prognose wordt gehanteerd. De provinciale huishoudens- en bevolkingsprognose wordt gehanteerd als spiegel (om de twee jaar update), niet als hard maximum. Daarnaast is de ambitie om het woningtekort in te lopen (mede gebaseerd op de meest recente regionale woningmarktanalyse (Companen, met gebruik van het Socratesmodel van ABF). Kwantitatief streven de gemeenten in de subregio Arnhem in de periode 2017-2027 naar een netto toevoeging van circa 13.500 te realiseren woningen.

Uit onderzoek van ABF blijkt dat er zowel in de regio Arnhem-Nijmegen als in de subregio Arnhem met name in de grote steden nog veel behoefte is aan nieuwe woningen. Uitgegaan wordt van een netto uitbreidingsbehoefte van 6.180 woningen in Arnhem over de periode van 2015 tot en met 2025.

De voorliggende herziening maakt in totaal circa 520 woningen mogelijk. Dit aantal past binnen de harde plancapaciteit, zoals binnen de subregio is afgestemd. Onder deze omstandigheden kan worden aangenomen dat er sprake is van voldoende behoefte aan deze woningen.

3.4.3 Conclusie     

Het voorgaande voert tot de conclusie dat er behoefte bestaat aan de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten     

4.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

4.2 Geluid     

4.2.1 Inleiding     

Ten behoeve van de velden 2a, 2b en 24, heeft adviesbureau DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. akoestisch onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn opgenomen als bijlage 1, Akoestisch onderzoek veld 2 en bijlage 2, Akoestisch onderzoek veld 24 van de toelichting. Zij gaan in op de geluidsbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai op de toekomstige geluidsgevoelige bestemmingen. De geluidsbelastingen worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijk beleid.

4.2.2 Veld 2     

Akoestisch onderzoek wegverkeer

Uit de rekenresultaten blijkt dat op de randen van veld 2 de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder overschreden wordt vanwege het wegverkeer op de Minervasingel. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 58 dB na aftrek van 5 dB conform de Wet geluidhinder.

Aan de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder van 63 dB wordt voldaan. Ook wordt voldaan aan het gemeentelijke ambitieniveau van 58 dB voor een stadswijk.

Geluid beperkende maatregelen zijn onderzocht om te voldoen aan de 48 dB-voorkeurswaarde (bronmaatregel dunne deklaag B en schermplaatsing) maar kunnen (deels) stuiten op bezwaren.

Akoestisch onderzoek railverkeer

Uit de rekenresultaten van het spoor blijkt dat ter plaatse van de gehele oostzijde van het veld 2 de

voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder overschreden wordt. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 57 dB.

Aan de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder van 68 dB wordt voldaan. Ook wordt voldaan aan de gemeentelijke incidentele waarde van 58 dB voor een stadswijk. De incidentele waarde mag worden toegepast op de randen van het veld vanwege de afschermende werking van de 1e lijns bebouwing.

Geluidbeperkende maatregelen zoals betonnen dwarsliggers en raildempers zijn onderzocht maar kunnen stuiten op bezwaren. Het plaatsen van een scherm is wel een reële optie zeker als het gaat om een duurzaam scherm met zonnepanelen.

Resultaten schermplaatsing langs het spoor

De gemeente Arnhem is voornemens een scherm te plaatsen langs dit veld. Een scherm langs het spoor met een hoogte van 1 meter ten opzichte van bovenkant spoorstaaf (+BS) zal voldoende zijn om te voldoen aan de voorkeurswaarden zoals gesteld in de Wet geluidhinder en het Arnhemse Beleidsplan Geluid.

Het geluid veroorzaakt door het weg- en railverkeer voldoet aan de plafond- en incidentele toegestane waarden uit het geluidbeleid van de gemeente Arnhem. De invulling van het veld is alleen mogelijk als door het bevoegd gezag, de ODRA, hogere waarden vastgesteld worden vanwege het wegverkeer. Bij de plaatsing van een scherm langs het spoor zijn geen hogere waarden ten opzichte van de spoorlijn benodigd.

Goede ruimtelijke ordening

Het geluid van de nieuw aan te leggen (30 km/uur) wegen in het veld is in dit akoestisch onderzoek niet opgenomen. Bij een nadere uitwerking van het veld zal dit wel onderzocht moeten worden (30 km/uur en 50 km/uur wegen).

In dit stadium is het exacte aantal geluidgevoelige objecten en de exacte ligging van de objecten nog niet bekend. Dit zal nader uitgewerkt worden in de aanvraag hogere waarden.

4.2.3 Veld 24     

Resultaten

De geluidsbelasting van de zoneplichtige weg Marasingel op de randen van veld 24 is maximaal

58 dB na aftrek van 5 dB conform artikel 110g Wet geluidhinder. Een scherm plaatsen en de

afstand vergroten tussen de weg en de woningen stuiten op bezwaren. Daarbij kan de

geluidsbelasting met toepassing van bron- en schermmaatregelen niet worden verlaagd tot onder

de voorkeurswaarde.

Geadviseerd wordt om de eerstelijns bebouwing aan de Marasingel robuust uit te voeren, zodat het

achterliggende gebied in veld 24 (goed) wordt afgeschermd.

Conclusie

De toekomstige geluidsbelastingen overschrijden de voorkeurswaarde van 48 dB. De overschrijdingen worden veroorzaakt door het verkeer op de Marasingel. Nergens wordt de maximaal te verkrijgen hogere grenswaarde voor dit gebied van 58 dB overschreden. Om het oprichten van geluidgevoelige bebouwing toch mogelijk te maken is het verkrijgen van een hogere waarde noodzakelijk.

In dit stadium is het exacte aantal geluidgevoelige objecten en de exacte ligging van de objecten nog niet bekent. Dit zal nader uitgewerkt worden in de aanvraag hogere waarden.

4.2.4 Hogere waarden     

Bij de uitwerking van de hogere waarden ten behoeve van de ontwikkeling in beide velden zullen de volgende aspecten in acht genomen moeten worden:

  • indien mogelijk bronmaatregelen (bijvoorbeeld stillere asfalttypen) treffen;
  • indien mogelijk de afstand tussen de geluidsbron en de nieuwe woning(en) vergroten;
  • het stedenbouwkundig ontwerp vorm geven waarbij zoveel mogelijk afscherming voor het achterliggende gebied ontstaat;
  • indien mogelijk in het overdrachtsgebied een afscherming realiseren;
  • geluidsaspecten worden vanaf eerste ontwerpstadium bij de ontwikkeling betrokken;

Ook worden er bij de aanvraag van de hogere waarden worden op grond van het geluidsbeleid van de gemeente Arnhem onder andere indelingseisen gesteld aan nieuwe woningen met een geluidbelasting boven de 53 dB. Deze eisen zijn:

  • er wordt minimaal een verblijfsruimte aan de geluidsluwe zijde gerealiseerd;
  • bij woningen/appartementen wordt er minimaal 1 geluidsluwe buitenruimte gecreëerd (tuin of balkon).

In het kader van het Bouwbesluit zal vervolgens aangetoond moeten worden dat wordt voldaan aan de minimale vereiste gevelwering.

Wanneer voldoende duidelijk wordt dat de maatregel niet doeltreffend is of de uitvoering om

redenen van stedenbouwkundige, landschappelijk of financiële aard niet aan de voornoemde

criteria kan worden voldaan, kan een hogere waarde worden toegekend. Hierbij wordt de Regeling doelmatigheid toegepast.

4.3 Luchtkwaliteit     

De projecten valt binnen de niet in betekende mate regeling uit de Wet Milieubeheer. In een overkoepelend luchtonderzoek uitgevoerd door het adviesbureau Goudappel Coffeng met het kenmerk GSB036/Kpe/0083 d.d. 16 februari 2009 is ook al gebleken dat het gehele plangebied voldoet aan alle gestelde grenswaarden voor zowel stikstofdioxide als fijn stof.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit heeft geen gevolgen voor het plan.

4.4 Hinder     

Hinder door bedrijven

Binnen de velden 2 en 24 is de bestemming wonen.

Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering 2009 geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast een drukke weg, hoofdinfrastructuur). De velden 2 en 24 worden getypeerd als woongebied.

Veld 2

In de directe omgeving van veld 2 bevindt zich, bij het woonhuis op het perceel Achterstraat 16, een propaantank. Op basis van het Activiteitenbesluit betekent dit, afhankelijk van het aantal vullingen van de propaantank per jaar, een minimale afstand van 10 meter ten opzichte van kwetsbare objecten (woningen). De bestemming wonen ligt binnen de 10 meter waarbij de geprojecteerde woning (verblijfsruimte) buiten de 10 meter ligt. De woonbestemming binnen 10 meter is alleen bedoeld voor tuinen en niet voor een verblijfsruimte.

Dit betekent dat er aan de veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan.

In het bestemmingsplan is een zone opgenomen die woningen binnen een afstand van 10 meter tot de propaantank uitsluit.

Veld 24

In de directe omgeving van veld 24 ligt een golfbaan, sportcomplex en een benzinetankstation. Op basis van de activiteiten zoals genoemd in de VNG brochure is een golfbaan een inrichting in milieucategorie 1, een sportcomplex een inrichting in milieucategorie 3.1 en een benzinetankstation een inrichting in milieucategorie 2. Veld 24 betreft een woongebied. Dit bekent dat er ten opzichte van woningen rekening moet worden gehouden met een richtafstand van 10 meter (milieucategorie 1), 30 meter (milieucategorie 2) of 50 meter (milieucategorie 3.1). Aan de richtafstand ten opzichte van woningen voor de golfbaan en benzinetankstation wordt voldaan.

Het sportcomplex bevindt zich op minder dan 50 meter van de geprojecteerde woningen. Daarom is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Op basis van het Arnhemse gebiedsgerichte geluidbeleid, zoals opgenomen in de Structuurvisie, hebben we te maken met een stadswijk, een rustig gebied met overwegend een woonfunctie en voorzieningen op wijk- en buurtniveau. Hierbij hoort een ambitie (etmaal)waarde van 45 dB. De incidenteel toegestane waarde binnen het gebiedstype stadswijk is 50 dB. Deze incidenteel toegestane waarde is onder andere van toepassing op de eerstelijns bebouwing in het geval een woonwijk aan een drukke weg ligt.

Uit het akoestisch onderzoek, opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting blijkt dat de geluidbelasting van het sportcomplex op de eerstelijns bebouwing tijdens trainings- en wedstrijddagen maximaal 50 dB etmaalwaarde bedraagt.

Tijdens de toernooidagen (voetbal) is de geluidbelasting op de eerstelijns bebouwing gedurende de dag- en avondperiode hoger dan de etmaalwaarde van 50 dB. Gedurende de dagperiode wordt dit veroorzaakt door het muziekgeluid en gedurende de avondperiode door het stemgeluid van de voetballers en toeschouwers.

Met stemgeluid wordt ikv het Activiteitenbesluit geen rekening gehouden, in het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing wel.

Jaarlijks zal er een aantal voetbaltoernooien plaatsvinden. De organisator van het voetbaltoernooi zal zich, zo veel als mogelijk moeten inspannen om er voor te zorgen dat er, gedurende de avondperiode, geen geluidsoverlast door stemgeluid bij de nieuw te bouwen woningen wordt veroorzaakt.

Voor wat betreft de hogere geluidbelasting, door muziekgeluid gedurende de dagperiode tijdens voetbaltoernooien, sluiten we aan bij de nota Limburg (Evenementen met een luidruchtig karakter, 1996, inspectie Limburg). Een evenement en een voetbaltoernooi zijn voor wat betreft het incidentele karakter en muziekgeluid met elkaar te vergelijken. De nota geeft tijdens evenementen een geluidnorm bij woningen van maximaal 70 dB. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat bij de nieuw te bouwen woningen (veld 24) aan deze norm kan worden voldaan.

Op het sportpark is het Activiteitenbesluit, met een geluidnorm van 50 dB, van toepassing. Dit betekent dat er voor het sportpark maatwerkvoorschriften moeten worden opgesteld, in verband met incidenteel organiseren van voetbaltoernooien.

Hierbij wordt voor de dagperiode in verband met muziekgeluid een hoger norm vastgelegd.

4.5 Externe veiligheid     

De velden 2a, 2b en 24 liggen niet binnen het invloedsgebied van het spoor waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Veld 24 ligt binnen het invloedsgebied van een ondergrondse aardgasleiding. In 2011 is er op basis van het bestemmingsplan Schuygraaf voor heel Arnhem een groepsrisicoberekening uitgevoerd, "rapport Externe veiligheid buisleidingen,SAVE, november 2011". Hierbij is voor veld 24 reeds rekening gehouden met woningbouw. Uit deze groepsrisicoberekening volgt dat het groepsrisico ruim onder de orienterende waarde ligt.

Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.6 Groen en ecologie     

4.6.1 Inleiding     

Schuytgraaf is een nieuwbouwwijk, die wordt gebouwd in het poldergebied tussen Arnhem en Driel. De gronden hadden veelal een agrarische bestemming. Er lagen en liggen boerderijen en akkers, gescheiden door poldersloten. Verspreid lagen twee bosgebieden, lanen, houtwallen en erfbeplanting. Ter hoogte van 'De Hamse Boomgaard' ligt een oude rijstrang.

Van oost naar west stroomt de Eldense Zeeg waaraan een fietspad en een singelbeplanting was gelegen.Door de nieuwe inrichting wordt het leefgebied van de beschermde soorten gewijzigd. Er is echter wel een dusdanig samenhangend netwerk aan groen en water in het gebied, dat er voor de verschillende soorten een vernieuwde habitat ontstaat en hervestiging mogelijk is. Voor de toekomstige wijk was uitgangspunt het realiseren van een samenhangende robuuste groenstructuur, waarin de kenmerken van de bodemkundige en landschappelijke karakteristiek van de Betuwe in het nieuwe stadsdeel de identiteit van de groenstructuur vormen. Behoud en ontwikkelen van de oorspronkelijke landschappelijke-, cultuurhistorische en ecologische waarden en het integreren daarvan in het stedenbouwkundig ontwerp is daarbij randvoorwaarde geweest. In het plan is voorzien in het realiseren van een gevarieerde beplantingsopbouw, bloemrijke graslanden, bos, singels, moeraszones en water met oevervegetaties. De variatie aan toekomstige beplantingen zal voor vogels, kleine zoogdieren, amfibieën en insecten op termijn een leefgebied bieden. Niet alle bestaande groen elementen konden behouden blijven. Het bestaande bosgebied bij 't Vlot moest verdwijnen voor een zandwinplas. Het bos is conform de toen geldende Boswet elders in Schuytgraaf door nieuw bos gecompenseerd.

verplicht
Figuur 4: Ligging van de velden in de hoofdgroenstructuur

Water vormt een belangrijke drager in de landschappelijke en natuurkwaliteit van de wijk. Voor het ontwerp van het watersysteem is een waterstroming ontwikkeld die recht doet aan een zonering in waterkwaliteit. De mogelijkheden voor de bestaande en nieuwe waternatuur worden daarmee versterkt. Voor de inrichting van de watergangen is het bevorderen en ontwikkelen van de waternatuur en de oevervegetatie uitgangspunt. De situering van de droge ecologische verbindingszone in het oostelijk deel en de natte ecologische verbindingszone in het westelijk deel vormen samen met de bos- en waterstructuur en het lineaire park ook in het nieuwe bestemmingsplan het groene raamwerk. De groenstructuur sluit aan op het omringende landschap. Er zijn ecologische kerngebieden en natuurzones op stadsniveau gerealiseerd die aansluiten op het natuurnetwerk elders in Arnhem.

Deze groenstructuur vormt samen met de bestaande spoorzone Arnhem Nijmegen noord- zuid georiënteerde groenstructuren die aansluiten op het Gelders Natuurnetwerk van de Nederrijn ter hoogte van het uiterwaardenpark Meinerswijk en het toekomstige park Over Betuwe aan de zuidzijde en het westelijk en zuidelijk te realiseren Gelders Natuurnetwerk. Het groene netwerk van Schuytgraaf biedt de wijk een stedelijke uitloopgebied dat aansluit op de grotere natuurstructuren in de omgeving.

Het behoud van het ecologisch netwerk als schakel tussen het Gelders Natuurnetwerk van de Rijn en het regionale Gelders Natuurnetwerk, waarin ook de compensatiemaatregelen voor amfibieën zijn voorzien, zijn kaderstellend geweest bij de zoekopdracht naar aanvullende bebouwingsruimte. Het groene netwerk van Schuytgraaf biedt de wijk een stedelijk uitloopgebied dat aansluit op de grotere natuurstructuren in de omgeving.

De toevoeging van 10 ha bebouwd gebied is gevonden aan de zuidzijde van de bestaande planstructuur waardoor de bestaande bebouwingslijn wordt uitgebreid. Het samenhangende groen- blauwe netwerk blijft daardoor behouden en zal planologisch ook als zodanig worden bestemd.

Voor de droge en natte ecologische zones is een balans gevonden tussen het recreatief medegebruik en de natuurwaarden. Te denken valt aan struinroutes en speelaanleidingen in een natuurlijke omgeving. En in de natte ecologische zone is een bestaande oude schuur met voormalige gierkelder ook geschikt gemaakt als vleermuiskelder en kerkuilverblijf. Verder zijn er diverse locaties met steenuilkasten en vleermuiskasten.

Gelders Natuurnetwerk

De west- en noordzijde van Schuytgraaf zijn deels benoemd als Gelders Natuurnetwerk en deels als Groene Ontwikkelzone (GO). De wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied mogen niet significant worden aangetast.

De gebieden die benoemd zijn als Ecologische Verbindingszone zijn ingericht / worden ontwikkeld als:

  • natte ecologische zone;
  • een zandwinplas;
  • bosgebied ten noorden en ten zuiden van de natte ecologische zone;
  • een bosgebied en een deel van het watersysteem in het noordoosten.

Het agrarische gebied tussen de Achterstraat en de dijk blijft behouden.

Opgemerkt wordt dat op dit moment de provinciale begrenzing niet overal juist is. Dit bestemmingsplan vormt het kader op basis waarvan de begrenzing zal worden aangepast.

Wet Natuurbescherming - Natura 2000-gebieden

Het gebied ligt ongeveer 1 km ten zuiden van het (toekomstig) Natura 2000-gebied Veluwe. In Schuytgraaf komen geen soorten of habitattypen voor die zijn beschermd conform deze wetgeving.

Wet Natuurbescherming - Soorten

Voor de oorspronkelijke planopzet van Schuytgraaf zijn de bestaande natuurwaarden geïnventariseerd en ingebracht in het ontwerpproces. In het gebied Schuytgraaf en de spoorzone Elderveld en de Laar komen verschillende diersoorten voor, beschermde volgens de wet Natuurbescherming. Er zijn een aantal soorten beschermd volgens Habitatrichtlijn, namelijk bosvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis, kamsalamander, poelkikker, rugstreeppad. Voorts zijn er een aantal nationaal beschermde soorten, namelijk waterspitsmuis, grote modderkruiper, steenmarter.

Verder zijn er nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Gelderland een algehele vrijstelling geldt. Dit zijn soorten als bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, bunzing, haas, woelrat en egel.

De plantensoorten aardaker, grasklokje, grote kaardebol, rapunzelklokje en zwanebloem zijn niet meer beschermd. Dit geldt ook voor bittervoorn, bermpje en kleine modderkruiper

In Schuytgraaf komen 58 broedvogelsoorten voor, waarvan 2 soorten van de lijst van beschermde vogels met jaarronde beschermde nesten. Dit zijn de grote bonte specht en de kerkuil. Nesten van de kerkuil zijn het gehele seizoen beschermd. De kerkuil broed elk broedseizoen op dezelfde plek en is daarin honkvast of afhankelijk van bebouwing. De nesten van de grote bonte specht zijn niet het hele jaar door beschermd. De vogel keert weliswaar vaak terug naar het oude nest, maar is voldoende flexibel om zich elders te vestigen.

Ontheffing

Schuytgraaf is nog niet klaar. Er moeten nog woningen worden gebouwd. Voor de uitvoering is een ontheffing artikel 75c van de Flora- en faunawet verleend (FF/75C/2011/0188A) voor de periode 15 juli 2016 - 14 juli 2021. De ontheffing is verkregen omdat er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten en er geen andere bevredigende oplossing bestaat.

De ontheffing geeft voorwaarden waaraan moet worden voldaan door de initiatiefnemer. Met name gaat het hier om compenserende en mitigerende maatregelen. Er zijn adviezen opgesteld door extern ter zake kundigen, waarin oplossingsrichtingen en uitvoeringsvoorwaarden staan benoemd voor verschillende streng beschermde soorten.

Wet Natuurbescherming - Houtopstanden

De hoofdplanstructuur, met name de ecologische zones en het bos, ligt buiten de bebouwde kom Houtopstanden (voorheen Boswet). Daarom is 'Melding voorgenomen velling' in het kader van de wet van toepassing. De twee bosgebieden in het voormalige poldergebied vallen onder de Compensatierichtlijn Bos en Natuur van de provincie Gelderland. Eén van de bosgebieden blijft behouden, het andere wordt gecompenseerd. Daarbij gaat het om compensatie van 6 ha en 20 % kwaliteitstoeslag, zijnde totaal 7,2 ha.

Groenvisie 2017 - 2035

De groencompensatieregels zijn niet van toepassing voor Schuytgraaf. Hier was de grondexploitatie voor 2 oktober 2006 al vastgesteld. Wel was voor de toekomstige wijk het realiseren van een samenhangende robuuste groenstructuur het uitgangspunt. Behoud en ontwikkelen van de oorspronkelijke landschappelijke-, cultuurhistorische en ecologische waarden en het integreren daarvan in het stedenbouwkundig ontwerp is daarbij randvoorwaarde geweest.

Het voormalige agrarische gebied is voor een deel ingericht als een natte en droge ecologische zone. Verder zijn er bestaande en nieuwe bosgebieden en is er een parkstructuur door het plangebied. Hierdoor wordt het landschappelijke, recreatieve en met name het ecologische netwerk versterkt.

4.6.2 Veld 2     

Veld 2 raakt aan alle kanten de hoofdgroenstructuur van Schuytgraaf. Veld 2a is aan de west- en zuidzijde een brede watergang gesitueerd, aan de noordzijde het rivierenlandschap en aan de oostkant een robuuste groenzone. Veld 2 is gedeeltelijk een grazige vegetatie en ruigte, deels tijdelijk in gebruik als akker.

Centraal in veld 2 is een bestaande waterloop gelegen die wordt behouden als structurerend elementen voor de ruimtelijke opzet van het veld. Door deze noord-zuid georiënteerde groene zone wordt de groenstructuur en de relatie met de uiterwaarden verder versterkt.

Om het mogelijk te maken om deze waterloop als landschappelijk karakter te behouden is de veldgrens iets opgerekt richting het oosten. Hier wordt de brede groenzone iets versmald zonder verlies van het landschappelijke karakter. Het oppervlakte aan groen waarmee deze zone wordt verminderd wordt binnen het veld gecompenseerd. Daarnaast wordt de structurerende bomenlaan langs de Minervasingel in dit bestemmingsplan planologisch verankerd.

Groenbalans

verplicht

Huidige

situatie
Toekomstige

situatie
Toename
Groen (Landschap en Park) 19.500 m² 21.120 m² 1.620 m²

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen. Voordat met werkzaamheden wordt aangevangen, zal eerst worden gecontroleerd op aanwezige beschermde soorten door een ter zake kundige.

4.6.3 Veld 24     

Veld 24 is gedeeltelijk een grazige vegetatie en ruigte, deels tijdelijk in gebruik als akker. Het veld wordt omzoomd door structurerende groenelementen, zoals bosplantsoen en een bomenlaan met onderbeplanting.

Aan de oostzijde wordt veld 24 begrensd door de droge ecozone. Deze open ruimte is ingericht als bloemrijk grasland met enkele poelen. Aan de randen bevinden zich enkele bomen.

De zuidrand van veld 24 ligt aan het water.

Veld 24 wordt doorsneden door het oude eikenlaantje. Dit vormt een verbinding tussen de velden 22, 24 en het park.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen. Voordat met werkzaamheden wordt aangevangen, zal eerst worden gecontroleerd op aanwezige beschermde soorten door een ter zake kundige.

4.7 Water     

4.7.1 Velden 2a en 2b     

Beschrijving van de watersystemen in het plangebied

De huidige situatie

Oppervlaktewater

Veld 2 wordt aan de westzijde begrenst door het stedelijk watersysteem. In het plangebied zelf liggen nog een paar (delen van) voormalige landbouwsloten. De watergangen maken onderdeel uit van het stedelijk watersysteem en hebben een peil van gemiddeld 7,2 m. + N.A.P. In het voorjaar wordt dit peil opgezet met maximaal 15 cm. om de verdamping in de zomer gedeeltelijk te compenseren.

Grondwater

De bodem van het plangebied bestaat uit klei en is daarmee redelijk slecht doorlatend. Het gebied is als voorbereiding op de stedelijke ontwikkelingen al grotendeels opgehoogd.

Het gebied staat beperkt onder invloed staan van kwel, zowel diepe kwel vanuit de Veluwe, als ondiepe kwel vanuit de rivier. De kwel lijkt, mede door de kleiige bodemopbouw, echter maar beperkt effect te hebben op de waterhuishouding in het gebied.

Afvalwatersysteem

In het gebied is geen afvalwatersysteem aanwezig. De woning Achterstraat 20 heeft een tijdelijke ontheffing van de provincie gekregen om het afvalwater nog op bestaand oppervlaktewater te mogen blijven lozen. In de landbouwkundige periode werd het hemelwater met greppels en kavelsloten afgevoerd naar hoofdwatergangen die weer in verbinding stonden met de Linge. De laatste jaren zijn de kavelsloten gedempt en wordt hemelwater uiteindelijk afgevoerd naar de watergang van het stedelijk oppervlaktewatersysteem.



Watersystemen in de toekomstige situatie

Oppervlaktewater

In de nieuwe situatie wordt aan de noordzijde van het plangebied nog een watergang aangelegd. Deze watergang maakt onderdeel uit van het stedelijk watersysteem.

De watercompensatie voor de te realiseren verharding is al opgenomen in het totale stedelijk watersysteem van Schuytgraaf.

Grondwater

Het plangebied wordt opgehoogd tot een gemiddeld niveau van 8,90 m. + N.A.P. neemt de ontwatering ten opzicht van de landbouwkundige situatie in ieder geval toe. Verwacht mag worden dat met het ophogen met een zandpakket niet alleen de ontwatering toeneemt, ook de doorlatendheid van de bodem zal verbeteren. Belangrijk aandachtspunt is de bestaande kavel aan de Achterstraat. Deze is niet opgehoogd en zal dus lager liggen dan de rest van het Veld.

Afvalwatersysteem

Het plangebied krijgt een geïntegreerd rioolstelsel; dat wil zeggen dat alleen voor de afvoer van het huishoudelijke afvalwater een riool wordt aangelegd en dat het hemelwater in de openbare ruimte bovengronds wordt afgevoerd. Voor de afvoer van het afvalwater wordt aan de zuidoostzijde van het plangebied een rioolgemaal aangelegd. (Gecombineerd met Veld 3). Bij de realisatie moet ook de woning aan de Achterstraat 20 op het rioolsysteem aangesloten worden.

In Schuytgraaf wordt voor de afvoer van hemelwater standaard gebruik gemaakt van grijsgoten en bodempassages. De functies van de bodempassages is naast de afvoer ook het zuiveren van het hemelwater voordat het op het oppervlaktewater geloosd mag worden. In enkele gevallen kan, met toestemming van het waterschap, ook het groene schouwpad als bodempassage fungeren. In Veld 2 wordt een oude noord-zuid gelegen kavelsloot aangepast tot een brede groenstructuur die als centrale bodempassage functioneert. Voor een goed functioneren van de bovengrondse afvoersysteem moet in het stedenbouwkundigplan rekening worden gehouden met de richting en lengtes van het af te voeren hemelwater. Door een goed ontwerp en door de robuuste capaciteit van het oppervlakkige systeem wordt voorkomen dat hemelwater in het plangebied voor problemen kan zorgen. Dit vraagt om afstemming tussen gewenste uitstraling en waterrobuustheid. Zelfs bij zeer hevige buien moet het water naar het omliggende groengebieden of oppervlaktewater afstromen zonder wateroverlast te creëren.

Uit de berekeningen die gemaakt zijn op basis van het Ruimtelijk raamwerk voor Veld 2 levert het afvoeren van het hemelwater richting het oppervlaktewater of de omliggende groengebieden geen problemen op.

Conclusie:

De huidige fase van de velden 2a en 2b voldoet nu aan de watertoets. In het vervolgproces moet bij een verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan ook een verdere detaillering van de verschillende wateronderdelen plaatsvinden.

4.7.2 Veld 24     

Beschrijving van de watersystemen in het plangebied

De huidige situatie

Oppervlaktewater

Veld 24 wordt aan de zuid- en westzijde begrenst door een watergang. De watergang maakt onderdeel uit van het stedelijk watersysteem en heeft een peil van gemiddeld 7,2 m. + N.A.P. In het voorjaar wordt dit peil opgezet met maximaal 15 cm. om de verdamping in de zomer gedeeltelijk te compenseren.

In het plangebied zelf ligt nog één relict uit de agrarische periode; het Eikenlaantje. Deze bestaat uit een wandelpad met aan weerszijden een bomenrij en een kavelsloot.

Grondwater

De bodem van het plangebied bestaat uit klei en is daarmee slecht doorlatend. Het gebied wordt, met uitzondering van het Eikenlaantje, voor de stedelijke ontwikkelingen opgehoogd. In de agrarische periode zijn alleen gegevens bekend van een meetpunt nabij de Eldensche zeeg. De grondwaterstand bevond zich in die periode tussen de 7,1 en 7,6 m. + N.A.P. Dat past goed bij de toenmalige waterstand van ongeveer 7,2 m. + N.A.P. in de Eldensche Zeeg. Het originele maaiveld zal ongeveer een meter hoger hebben gelegen; dus ongeveer 8 m. + N.A.P. In de afgelopen jaren bedroeg de grondwaterstand ca. 7,5 m. + N.A.P.

Afvalwatersysteem

In het gebied is geen afvalwatersysteem aanwezig.

Watersystemen in de toekomstige situatie

Oppervlaktewater

In de nieuwe situatie wordt de watergang langs het plangebied nog aangepast aan de standaard afmetingen en vorm van Schuytgraaf. Deze watergang maakt onderdeel uit van het stedelijk watersysteem. De benodigde watercompensatie voor de te realiseren verharding van o.a. Veld 24 is opgenomen in het stedelijk watersysteem van Schuytgraaf.

Grondwater

Het plangebied wordt opgehoogd zodat een maaiveld ontstaat tussen de 8,8 en 9,4 m. + N.A.P., met een gemiddeld niveau van 9,0 m. + N.A.P. Ten opzichte van de agrarische situatie neemt de ontwatering in ieder geval toe. Verwacht mag worden dat met het ophogen met een zandpakket niet alleen de ontwatering toeneemt, ook de doorlatendheid van de bodem zal verbeteren.

Afvalwatersysteem

Het plangebied krijgt een geïntegreerd rioolstelsel; dat wil zeggen dat alleen voor de afvoer van het huishoudelijke afvalwater een riool wordt aangelegd en dat het hemelwater in de openbare ruimte bovengronds wordt afgevoerd. Voor de afvoer van het afvalwater wordt nog een rioolgemaal aangelegd. Dit gemaal verpompt het afvalwater richting veld 24.

In Schuytgraaf wordt voor de afvoer van hemelwater standaard gebruik gemaakt van grijsgoten en bodempassages. De functies van de bodempassages is naast de afvoer ook het zuiveren van het hemelwater voordat het op het oppervlaktewater geloosd mag worden. In enkele gevallen kan, met toestemming van het waterschap, ook het groene schouwpad als bodempassage fungeren.

Voor een goed functioneren van de bovengrondse afvoersysteem moet in het stedenbouwkundigplan rekening worden gehouden met de richting en lengtes van het af te voeren hemelwater. Door een goed ontwerp en door de robuuste capaciteit van het oppervlakkige systeem wordt voorkomen dat hemelwater in het plangebied voor problemen kan zorgen. Dit vraagt om afstemming tussen gewenste uitstraling en waterrobuustheid. Zelfs bij zeer hevige buien moet het water naar de omliggende groene gebieden afstromen zonder wateroverlast te creëren.

Uit de berekeningen die gemaakt zijn op basis van het Ruimtelijk raamwerk voor Veld 24 levert het afvoeren van het hemelwater richting het oppervlaktewater of de omliggende groengebieden geen problemen op.

Conclusie:

De huidige fase van veld 24 voldoet nu aan de watertoets. In het vervolgproces moet bij een verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan ook een verdere detaillering van de verschillende wateronderdelen plaatsvinden.

4.8 Bodem     

Voor het bestemmingsplan is een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied.Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn bodemrapporten/-documenten geraadpleegd.

Uit deze inventarisatie is gebleken dat in het bestemmingsplangebied de geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn. Direct aangrenzend aan het bestemmingsplangebied liggen geen grondwaterverontreinigingen.

Op basis van bodemonderzoeken en de bodemkwaliteitskaart is licht tot matig verontreinigde grond te verwachten.Er zijn geen sanerende maatregelen nodig om de locaties geschikt te maken voor de beoogde functie. Verdere informatie over de bodemkwaliteit in Arnhem kunt u vinden op de internetsite www.arnhem.nl/bodem.

Conclusie

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Direct aangrenzend aan het plangebied liggen geen grondwaterverontreinigingen.Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen gevaar voor de volksgezondheid bij de aanwezige bestemmingen/functies in het ontwikkelgebied.

4.9 Cultuurhistorie     

Hoewel er geen monumenten in Schuytgraaf staan, hebben vele boerderijen wel een cultuurhistorische waarde. Het betreft hier veelal karakteristieke boerderijen van het zogenaamde hallehuistype met langsdeel. Het oudste gebouw dateert van rond de eeuwwisseling: de boerderij Engeleveld (Achterstraat 16). Een recenter gebouw met een cultuurhistorische waarde is de boerderij De Laar; een complex dat zowel uit architectonisch (vertegenwoordiging van bouwwerk uit de jaren '50), constructief als landbouwkundig opzicht van groot belang is. Deze is inmiddels opgeknapt en heet nu De Buitenplaats. Een kleinere variant van een jaren '50 bouwwerk is boerderij De Kroon.

Daarnaast bevinden zich in het plangebied:

  • een groenstrook met water die teruggaat op een oude historische route, het 'oude eikenlaantje' (in het zuidelijk deel van het plangebied tussen de Metamorfosenallee en de Marasingel);
  • de Eldensche Zeeg, een oude watergang
  • een oud bosperceel ( in het noorden van het plangebied), dat de oorspronkelijke parcellering weergeeft.

Deze structuren en elementen hebben cultuurhistorische waarde en zijn voorzien van een passende bestemming.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie     

Aardwetenschappelijk

Het plangebied ligt in Arnhem-Zuid en daarmee in het rivierengebied van Oost-Nederland. Diep in de ondergrond bevinden zich hier afzettingen van Rijn en Maas uit de ijstijd. Deze kenmerken zich door grof zand en grind. Aan het einde van de ijstijd, tijdens een periode van extreme kou, waaide zand op uit droge rivierbeddingen. Dit zand werd elders evenwijdig aan beddingen als duinen afgezet. Een dergelijk duin bevindt zich in Schuytgraaf ter hoogte van de hieronder te bespreken vindplaats 9. Ter hoogte van de eveneens hieronder te bespreken vindplaats 10 bevindt zich ook een zandopduiking uit de ijstijd, alleen ontstond deze niet door windafzetting, maar onder invloed van stromend water.

Ongeveer 10.000 jaar geleden ving het Holoceen aan. Gedurende deze tussenijstijd verbeterde het klimaat zich. Rivieren kregen minder sediment vanuit het achterland te verwerken en namen binnen het brede rivierdal uit de ijstijd een rustiger en meanderend karakter aan. De voorloper van de Rijn sneed zich in de oudere afzettingen en dekte deze af met zand en klei. Tegelijkertijd, maar vooral vanaf circa 7000 v.Chr., werd door wateropvulling van het Noordzeebekken rivierwater stroomopwaarts gestuwd. Dit 'opstuwingspunt' passeerde Arnhem rond 3800 v.Chr. Het oude rivierdal raakte steeds meer opgevuld en vanaf circa 1300 v.Chr. verlegden zijgeulen van de Rijn zich buiten het dal om rivierwater af te kunnen voeren. Tijdens perioden van hoogwater werd door deze geulen op oevers zand afgezet. Na verloop van tijd ontstonden hierdoor oeverwallen, flauwe verhogingen evenwijdig aan de rivierbedding. Het geheel van rivierbedding en oeverwal wordt aangeduid als stroomgordel. Verder weg van de rivier zette de rivier de zwaardere kleideeltjes af. Hier ontstonden de zogeheten komgebieden, lager gelegen en nattere zones tussen oeverwallen. In Schuytgraaf waren twee stroomgordels aanwezig. Op de meest oostelijke, de Snodenhoek-stroomgordel, zijn bewoningssporen gevonden. Ook op het rivierduin zijn bewoningssporen aangetroffen.

verplicht
Afbeelding 4.2 Nog aanwezige vindplaatsen. Vindplaats 5 bleek niet behoudenswaard, vindplaats

9 is volledig onderzocht. Bouwveld 1 is geselecteerd voor een archeologische begeleiding indien daar

grondwerkzaamheden plaatsvinden. Noord: verwachtingen tussen Achterstraat en Drielsedijk.

Vindplaats 10: archeologisch rijksmonument.

Archeologie

In verband met de ontwikkeling van Schuytgraaf is op verschillende momenten archeologisch onderzoek verricht. Vanaf het midden van de jaren '90 van de vorige eeuw zijn voor het destijds op te stellen bestemmingsplan karterende en waarderende boringen geplaatst. Hierbij zijn 11 vindplaatsen aan het licht gekomen die vervolgens nader zijn onderzocht.

De vindplaatsen zijn waar mogelijk behouden door inpassing in de planvorming. Daar waar dit niet mogelijk was en archeologische waarden door nieuwbouwwerkzaamheden verloren zouden gaan, vonden opgravingen plaats.



Het uiterst noordelijke deel van Schuytgraaf, de zone tussen de Drielsedijk en Achterstraat, is destijds niet meegenomen in de archeologische onderzoeken van de Schuytgraaf. Voor het westelijke deel geldt een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Dit vanwege mogelijke bewoning op oeverafzettingen. Daarnaast kan de limes, de noordelijke grens van het Romeinse Rijk, door dit gebied lopen. Het oostelijke deel heeft voor wat betreft de eerste 1,5 m-huidig maaiveld een lage archeologische verwachting. Hier worden komgronden verwacht die een extensief gebruik kenden. Vanaf 1,5 meter geldt echter een middelhoge archeologische verwachting. De komgronden dekken een ouder landschap af. Op zandruggen, net zoals op vindplaats 9-10, kunnen zich bewoningssporen bevinden.

Conclusie

Er gelden geen verwachtingen meer op het gebied van archeologie. Vertaling naar plankaart en regels van het bestemmingsplan is niet noodzakelijk. Mochten er toch archeologische vondsten worden gedaan, dan dienen deze gemeld te worden conform de Erfgoedwet. In de praktijk zal in dit geval een archeoloog van de gemeente Arnhem worden ingeschakeld.

4.11 Stadsklimaat     

De klimaatbestendigheidsambitie is voor wat betreft hitte in de stad vertaald naar aanbevelingen voor specifieke gebieden. Volgens de Hitte-attentiekaart (afbeelding 4.4) ligt het plangebied in overwegend twee klimatologische eenheden: de gele en de blauwe.

Voor die delen van het plangebied die zijn gelegen in de gele klimatologische eenheid op de Hitte-attentiekaart betekent dit:

  1. behoud van het huidige relatief goede stadsklimaat door het behoud van de verhouding tussen bebouwing en open groene ruimte.
  2. het benutten van kansen tot het zoveel mogelijk vergroenen van de openbare ruimte.
  3. het benutten van kansen om gebouwen te voorzien van verticaal groen en dakgroen ter voorkoming opwarming van het gebouw zelf en uitstraling warmte naar omgeving. Dakgroen is daarbij vooral effectief voor een beter binnenklimaat (en daarmee de energievraag).
  4. gebruik maken van de juiste materialen voor gebouwen waarmee de opwarming van de gebouwen en de omgeving kan worden verminderd.



Voor die delen van het plangebied die zijn gelegen in de blauwe klimatologische eenheid betekent dit:

  1. Behoud en bescherming van de huidige (klimatologische) situatie;
  2. Voorkomen dat door inbreiding, (her)ontwikkeling e.d. de verhouding tussen bebouwing en groen/blauw verslechterd;
  3. Voor locaties met kwetsbare groepen en lokale panden die toch problemen hebben autonoom actie ondernemen om tot een acceptabele situatie te komen.
verplicht
Afbeelding 4.4 Hitte-attentiekaart van Arnhem

4.12 M.e.r. - beoordeling     

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van in totaal circa 520 woningen verdeeld over twee velden. Een dergelijk bouwproject kan worden gezien als stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De omvang van het project ligt echter ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waarbij er sprake is van m.e.r.-beoordelingsplicht.

Deze drempelwaarde is echter indicatief. Dit houdt concreet in dat het bevoegd gezag op grond van artikel 2, lid 5 van het Besluit m.e.r. dient na te gaan of de beoogde activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Indien dit niet kan worden uitgesloten, is het alsnog nodig een milieuffectrapport op te stellen.

De toets of er, ondanks het feit dat de omvang onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. blijft, sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen wordt aangeduid als een 'm.e.r.-beoordeling' of m.e.r.-toets.

Op basis van deze beoordeling dient het bevoegd gezag, het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad expliciet te besluiten of er al dan niet een m.e.r.-procedure wordt gevolgd.

De voorliggende paragraaf betreft deze m.e.r.-beoordeling.

Bij de m.e.r.-beoordeling worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling (richtlijn 85/337/EEG).

Deze criteria hebben, samengevat, betrekking op:

  • de kenmerken van het voornemen (onder meer omvang, kans op hinder, mogelijke cumulatie met effecten van andere activiteiten);
  • de plaats (onder meer ligging ten opzichte van gevoelige gebieden);
  • de kenmerken van de effecten, mede gelet op de aard van het voornemen en de plaats.



Criteria 

De criteria in Bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling zijn als uitgangspunt genomen. De hoofdcriteria zijn reeds genoemd. Hieronder volgt een overzicht van de criteria.

1.Kenmerken van de projecten

Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

de omvang van het project;

de cumulatie met andere projecten;

het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

de productie van afvalstoffen;

verontreiniging en hinder;

risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

2. Plaats van de projecten

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

het bestaande grondgebruik;

de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;

het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:

  • wetlands,
  • kustgebieden,
  • berg- en bosgebieden
  • reservaten- en natuurparken,
  • gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszonen door de lidstaten aangewezen op grond van de Vogel-en/of habitatrichtlijn,
  • gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden,
  • gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid,
  • landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.



3. Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:

het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);

het grensoverschrijdende karakter van het effect;

de orde van grootte en de complexiteit van het effect;

de waarschijnlijkheid van het effect;

de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.



Beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebaseerd op de beschrijving van het plan en de ten behoeve van de ontwikkeling uitgevoerde onderzoeken.

  1. Kenmerken van het project

    Het project betreft de realisering van twee gebieden met respectievelijk circa 290 en 180 woningen.

    De omvang van het project is niet van zodanige aard dat reeds daarom sprake is van een bijzondere effecten op de omgeving. Ook zal er, gelet op de aard van de ontwikkeling geen bijzonder beroep gedaan worden op natuurlijke hulpbronnen, noch is het de verwachting dat er, in vergelijking met de omgeving, een disproportionele hoeveelheid afvalstoffen of verontreiniging ontstaan. Een bijzonder risico op ongevallen is eveneens niet aanwezig. De locatie maakt onderdeel uit van woningbouwontwikkeling in de wijk Schuytgraaf, waarvan de overige nog te realiseren delen (velden) in de periode na 2020 tot ontwikkeling worden gebracht. Hoewel er in deze zin wel sprake is van cumulatie met nog geplande ontwikkelingen, zijn deze, gelet op het feit dat de wijk Schuytgraaf reeds meer dan 15 jaar in ontwikkeling is en het karakter van de ontwikkeling als woningbouwproject, niet van zodanige impact op de omgeving dat reeds hierom een m.e.r.-plicht zou gelden.

  2. Plaats van het project

    De plaats van het project betreft een stedelijke omgeving in het centrum van Arnhem. Het beoogde grondgebruik als woonfunctie is passend in de omgeving. Er zijn geen bijzonder relaties met gevoelige gebieden.

  3. Effecten van het project

    De te realiseren functies zijn grotendeels geluidgevoelig van aard, waarbij inkomend geluid van de omgeving zoals wegverkeerslawaai en railverkeer wel van invloed is. Voor een gedeelte van de te realiseren woningen aan de Minervasingel en de Marasingel wordt een ontheffing van de voorkeurswaarde voor geluid van wege vwegverkeer aangevraagd, aangezien deze woningen geen beperking vormen voor de realisatie van de plannen. Voor railverkeersgeluid zal geen ontheffing worden gevraagd omdat een geluidsscherm langs het trace Arnhem-Nijmegen zal worden aangelegd, waardoor railverkeersgeluid beneden de voorkeurswaarde zal blijven.

    Voorts worden op basis van de beoogde functies geen geen belangrijke negatieve effecten op de omgeving (overige woon- en groengebieden) verwacht.

  4. Luchtkwaliteit

    Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat de normen voor luchtkwaliteit nergens in het plangebied worden overschreden. Wel heeft de beoogde ontwikkeling verkeersaantrekkende werking, die van invloed kan zijn op de luchtkwaliteit. Uit de 'niet in betekenende mate-toets' blijkt dat de bijdrage van het project aan verslechtering van de luchtkwaliteit niet in betekende mate en dus zeer gering is. Vanuit dit aspect zijn er dus geen bijzonder nadelige gevolgen voor de omgeving te verwachten.

  5. Bodem

    Uit bodemkundige inventarisatie van het bestemmingsplangebied is gebleken dat er geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig zijn. Direct aangrenzend aan het bestemmingsplangebied liggen geen grondwaterverontreinigingen.

    Op basis van bodemonderzoeken en de bodemkwaliteitskaart is licht tot matig verontreinigde grond te verwachten.Er zijn geen sanerende maatregelen nodig om de locaties geschikt te maken voor de beoogde functie. De voorgenomen woningbouwontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de bodemkwaliteit en de e locatie is geschikt voor het beoogde gebruik.

    Eventuele effecten blijven beperkt tot het plangebied.

  6. Water

    In het plangebied behoort lokaal infiltreren van het hemelwater in een gedeelte van het plangebied tot de mogelijkheden. Voor het overige zal het water bovengronds worden afgevoerd.

    Het plan voldoet verder aan de gangbare voorwaarden om invloed op de waterhuishouding en de waterkwaliteit tegen te gaan. Er worden geen belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu verwacht.

    Er zijn voorts geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten

  7. Archeologie

    Voor het plangebied gelden geen archeologische verwachtingen meer. Er wordt dan ook geen effect verwacht op eventuele archeologische waarden in de omgeving.

  8. Natuur

    Het gebied bevat geen bijzondere ecologische waarden, noch worden er als gevolg van de ontwikkeling bijzondere gevolgen voor de omgeving verwacht.

    Het noordelijke deel van de plangebieden ligt op een afstand van circa 1 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de Veluwe ten noorden van het plangebied. Significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied zijn gezien de tussenliggende reeds verstorende elementen, ingreep en afstand niet te verwachten. Bovendien zijn de functies reeds beoogd in het geldende bestemmingsplan.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan op zich en in samenhang met andere plannen geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf, voor de directe omgeving en voor gevoelige gebieden in de omgeving. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet noodzakelijk.

4.13 Niet Gesprongen Explosieven (NGE)     

In het gebied van Schuytgraaf en vooral in de buurt van het spoor is in de Tweede Wereldoorlog veel gevochten, waardoor er rekening moet worden gehouden met munitieresten uit die tijd. Inmiddels is het plangebied nagenoeg volledig munitievrij verklaard. Wat nog niet munitievrij is verklaard zijn een deel van de zandwinplas en de particuliere erven die binnen het grondgebied van Schuytgraaf vallen. Bij ontwikkelingen in nog niet-onderzochte gebieden geldt dat er eerst onderzoek en eventuele ruiming van explosieven plaats moet vinden alvorens er gebouwd mag worden.

4.14 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn de volgende planologisch relevante verbindingen/leidingen/paden aanwezig:

  • hoogspanningsverbindingen (boven- en ondergronds);
  • straalpad;
  • gasleiding;
  • riool- en waterleiding.

De boven- en ondergrondse hoogspanningsleiding is in eigendom bij TenneT. De leiding loopt voor een groot deel ondergronds, uitsluitend tussen de Nederrijn tot ter hoogte van de Achterstraat is de verbinding bovengronds. Vanaf de Nederrijn loopt de leiding in zuidelijke richting parallel langs de spoorlijn en vervolgens parallel langs de Marasingel. Deze leiding loopt niet door het plangebied van deze herziening.

Boven het plangebied zijn geen straalpaden ten behoeve van de telecommunicatie aanwezig.

Wat betreft de gasleiding wordt opgemerkt dat het gaat om de leiding die langs de zuidelijke plangrens loopt (Pottenbakkersveste). Dit raakt niet aan het plangebied van deze herziening.

Tot slot zijn er binnen het plangebied een belangrijke riool- en waterleiding aanwezig. Beide leidingen lopen parallel langs de spoorlijn. De rioolleiding kent een aftakking naar het westen toe, tussen veld 4 en 5 door.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving en -verantwoording     

5.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid, de ruimtelijke en programmatische aspecten van de ontwikkeling en de milieu- en omgevingsaspecten.

De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

Het betreft in dit geval een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Veegplan Schuytgraaf 2017' (het 'moederplan'). Deze herziening kent een ietwat afwijkende structuur dan zoals hierboven aangegeven. Voor wat betreft de regels waar niets aan is gewijzigd door deze herziening is volstaan met een verwijzing naar het oorspronkelijke artikel in het bestemmingsplan Veegplan Schuytgraaf 2017.

5.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen

    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen. Aan dit begrippenkader uit het moederplan zijn in het kader van deze herziening de begrippen 'dwarskap' en 'langskap' toegevoegd.

5.2.2 Bestemmingsregels     

In Hoofdstuk 2 van de regels zijn de te wijzigen artikelen inclusief de wijzigingen opgenomen. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving:

    Hierin is de omschrijving opgenomen van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
  • Bouwregels:

    In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels:

    Hierin staat aangegeven onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels:

    In de specifieke gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.

In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

5.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. In dit hoofdstuk zijn twee artikelen opgenomen Artikel 36 Anti-dubbeltelregel en Artikel 39 Algemene aanduidingsregels

De anti-dubbeltelbepaling regelt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend. Deze regel moet verplicht in elk bestemmingsplan worden opgenomen, zo ook in deze herziening.

De algemene aanduidingsregels in Artikel 39 worden in verband met de splitsing van veld 2 in veld 2a en 2b (39.4) aangepast.

Voorts is hier de bovengenoemde centrale groenvoorziening voor veld 2a opgenomen (sub lid 39.6.1 onderdeel b.)

Tot slot is veiligheidszone van 10 meter rondom een aan veld 2 grenzende propaantank opgenomen in (lid 39.7). Binnen deze zone mogen kwetsbare objecten zoals woningen worden gebouwd. Deze zone kan met een afwijking van het bestemmingsplan worden verkleind tot 3 meter als een brandwerende scheiding, zoals een muur wordt gerealiseerd tussen de tank en te realiseren woningen.

Voor het overige, zoals ook hierboven aangegeven, blijven de algemene regels van het bestemmingsplan Schuytgraaf, Veegplan 2017 van toepassing.

5.2.4 Overgangs- en slotbepalingen     

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

5.3 Verantwoording van de regels     

5.3.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In de volgende subparagrafen wordt een beschrijving van de bestemmingen gegeven die in het kader van deze herziening worden aangepast. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

5.3.2 Groen - Landschap en park     

Deze bestemming is in artikel 14 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017 opgenomen.

Ten behoeve van de ontwikkeling van de velden 2a en 2b wordt in deze bestemming langs de Minervasingel een aanduiding 'bomenrij' opgenomen. Deze is bedoeld om de langs de Minervasingel tussen de velden 2a en 2b voorkomende laanbeplanting te beschermen.

Voorts aanduiding is de 'verkeer' opgenomen langs de oostelijke grens met de woonbestemming van veld 2a. Hier mag een langzaamverkeervoorziening ten behoeve van de te ontwikkelen woonbuurt in veld 2a worden gerealiseerd. Deze voorziening is uitsluitend bedoeld voor voetgangers en (brom)fietsen.

5.3.3 Water     

Langs de westgrens met woonbestemming van veld 2a is in deze bestemming een aanduiding 'oever' opgenomen. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om steigers en vlonders ten behoeve van de aangrenzende woonpercelen te realiseren van maximaal 8 meter breed per bouwperceel. Expliciet is hierbij bepaald dat er geen oppervlakteverharding (anders dan vlonders of steigers) mag worden aangebracht.

5.3.4 Wonen     

Aan de bestemming wonen worden twee onderdelen toegevoegd ten behoeve van de ontwikkeling van de velden 2a en 2b en 24. Hierin worden bouwregels voor deze velden togevoegd.

Voor veld 2a worden vooral voor de aan de Achterstraat grenzende delen gedetailleerde regels gegeven met betrekking tot bouw- en goothoogten, vorm van de dakkappen en dergelijke.

Voor het andere deel van veld 2a, evenals voor veld 24 zijn de bouwregels ten behoeve van wonen, zoals die gebruikelijk in Schuytgraaf zijn voor de ontwikkeling van woonvelden van toepassing.

In veld 2a is voorts een aanduiding 'centrale groenvoorziening' opgenomen, waarmee bereikt wordt dat het hart van het veld groen wordt ingericht. Voorts geldt deze als compensatie voor de aanpassing van het bestemmingsvlak Groen - Landschap en park' 'ten oosten van dit veld.

In veld 2b zijn twee appartementengebouwen voorzien met een hoogte van maximaal 18 meter en tot een maximaal grondoppervlak van 1.400 m2. Daarnaast is eveneens een verplichte oriëntering van dezer gebouwen opgenomen voor hun lange zijden namelijk zuidwest-noordoost zodat er ook na realisering nog zichtlijnen resteren.

5.3.5 Wonen - Uit te werken     

In deze bestemming worden de regels met betrekking tot de velden 2 en 24 geschrapt, omdat deze velden met de onderhavige herziening als eindbestemming worden geregeld.

5.4 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota 'beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen' zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.



Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota 'Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014'. De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is onder meer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking treden van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg en ook privaatrechtelijk (burgers-bedrijven onderling). De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

5.5 Exploitatie     

Voor de ontwikkeling van Schuytgraaf is een grondexploitatie vastgesteld. De huidige ontwikkeling is opgenomen in de grondexploitatie. Daarnaast is voor Schuytgraaf een exploitatieplan vastgesteld. Met dit bestemmingsplan wordt tevens een herziening van het exploitatieplan behorend bij deze ontwikkeling vastgesteld (dit betreft de 10e herziening exploitatieplan Schuytgraaf 2011).

Hoofdstuk 6 Procedure     

6.1 Vooroverleg     

Artikel 3.1.1 Bro overleg en bewonersoverleg

Het concept-bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro naar het Waterschap Rivierenland gezonden. Het waterschap heeft te kennen gegevengeen opmerkingen op het plan te hebben.

Voorts is het plan besproken met vertegenwoordigers van de gemeente Overbetuwe.

Voorts iet in dit kader ook overleg over de ontwikkeling van veld 24 gevoerd met vertegenwoordigers van de gemeente Overbetuwe. Naar aanleiding hiervan is het ruimtelijke raamwerk ten behoeve van de ontwikkeling van veld 24 op enkele onderdelen aangepast.

Voorts is in dit kader is ook overleg over de ontwikkeling van veld 24 gevoerd met de gemeente Overbetuwe. Naar aanleiding hiervan is het ruimtelijk raamwerk ten behoeve van de ontwikkeling van veld 24 op enkele onderdelen aangepast

6.2 Terinzagelegging ontwerp-bestemmingsplan     

Het ontwerpbestemmingsplan 'Schuytgraaf veegplan 2017, herziening velden 2a, 2b en 24' heeft conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening met ingang van 7 december 2018 gedurende een termijn van 6 weken ter inzage gelgen. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn 13 zienswijzen ingediend. Twee van deze zienswijzen zijn buiten de indieningstermijn zijn ingediend (deze zijn buiten behandeling gelaten).

De overige zienswijzen zijn grotendeels gelijkluidend en hebben betrekking op de maximale bouwhoogte in veld 2b. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. In het zienswijzenrapport (bijlage bij het raadsvoorstel) is een samenvatting van de zienswijzen opgenomen en de beantwoording van de gemeente.

6.3 Vaststelling     

Het bestemmingsplan 'Schuytgraaf veegplan 2017, herziening velden 2a, 2b en 24' is op 17 april 2019 door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld.

Regels     

van het bestemmingsplan

Schuytgraaf veegplan 2017, herziening velden 2a, 2b en 24

(plannummer: NL.IMRO.0202.941-201

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

De regels van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017 van de gemeente Arnhem, zoals dat is vastgesteld bij het besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, met IMRO-nummer NL.IMRO.0202.919-0301 blijven gelden met dien verstande dat de tekst van:

  1. artikel 1, Begrippen, onder vernummering van de overige begripsbepalingen wordt aangevuld met de begripsbepalingen 'dwarskap' en 'langskap',

  2. artikel 12, Groen - Landschap en park, lid 12.1, wordt aangevuld met de onderdelen
    1. h, luidend: het behoud, herstel en versterking van de ter plaatse van de aanduiding 'bomenrij' voorkomende bomen die onderdeel vormen van een structurerende bomenlaan;
    2. q, luidend: langzaam verkeer ter plaatse van de aanduiding 'verkeer'

  3. artikel 20 Water,
    1. lid 20.2, wordt aangevuld met een onderdeel d;
    2. lid 20.4, wordt aangevuld met een onderdeel b;
  4. artikel 22 Wonen,
    1. subleden 22.2.4 tot en met 22.2.12 wordt vernummerd tot 22.2.5 tot en met 22.2.13;
    2. een nieuw sublid 22.2.4, Veld 2 wordt toegevoegd;
    3. een nieuw sublid 22.2.13, Veld 24 wordt toegevoegd;
    4. lid 22.3, onderdeel a wordt aangevuld met de velden 2a, 2b en 24;
    5. lid 22.4, onderdeel e, onder 1. wordt aangevuld met de velden 2a, 2b en 24;
  5. artikel 24, Wonen - Uit te werken, lid 24.2;
    1. onderdeel b3, aanhef aangepast door het schrappen van de tekst 'overige zone: veld 2';
    2. onderdeel b3 sub c wordt geschrapt;
    3. onderdeel b6. wordt geschrapt onder vernummering van onderdeel b7 (oud) naar b6;

  6. 39, Algemene aanduidingsregels,
    1. lid 39.6, Overige zone - centrale groenvoorziening wordt aangevuld ;
    2. een nieuw lid 39.8, Veiligheidszone - LPG wordt toegevoegd;

zoals in de artikelen van Hoofdstuk 1 en 2 van deze regels is opgenomen.

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Schuytgraaf veegplan 2017, herziening velden 2a, 2b en 24 met identificatienummer NL.IMRO.0202.941-201 van de gemeente Arnhem.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aaneengebouwde woning     

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdmassa aan elkaar gebouwd / verbonden is;

1.6 Agrarisch bedrijf     

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. In het kader van dit bestemmingsplan worden onderscheiden:

  • niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: agrarische bedrijfsvoering die in hoofdzaak is gericht op het houden, fokken of mesten van dieren in bedrijfsgebouwen, waarbij de grond als productiemiddel van ondergeschikte betekenis is;
  • grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: agrarische bedrijvigheid die in hoofdzaak van de grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is;
  • een intensieve veehouderij zijnde een agrarisch bedrijf of een deel daarvan dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren 'biologisch' worden gehouden en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;

1.7 Agrarische bedrijfswoning     

een woning op of bij een agrarisch bedrijf behorende grond en uitsluitend dienend voor de huisvesting van een huishouden waarvan de huisvesting ter plaatse, gelet op de agrarische bedrijfsvoering, noodzakelijk is;

1.8 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bebouwingspercentage     

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.10 Bed and breakfast     

Overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.

1.11 Bedrijf     

Een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.

1.12 Bedrijfswoning / dienstwoning     

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is.

1.13 Beroep aan huis     

Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.

1.14 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.15 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 Bijzondere woonvorm     

Een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.

1.18 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.19 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.20 Bouwlaag     

Een geheel van voor personen toegankelijke ruimten, waarbinnen de vloerhoogte niet meer dan 1,20 meter varieert, met uitsluiting van onderbouw en zolder of vliering casu quo kapruimte.

1.21 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelsgrens     

Een grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.25 Brutovloeroppervlak:     

De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 meter, niet worden meegerekend.

1.26 Cultuur en ontspanning     

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning;

zoals bijvoorbeeld een atelier, bioscoop, bowlingbaan, casino, congrescentrum, creativiteitscentrum, dansschool, evenementterrein, kinderboerderij, museum, muziekschool, muziektheater, speeltuin en theater, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie, dierentuinen en attractieparken]

1.27 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf en internetverkoop wordt hieronder niet begrepen.

1.28 Dienstverlenend bedrijf     

Een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, kapsalon, kopieerservicebedrijf, een autorijschool en dergelijke. Detailhandel en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen.

1.29 Dug-out:     

Overdekte en eventueel uitgegraven ruimte langs een speelveld die dienst doet als beschutting voor coach, trainer, reservespelers en hun kleding en materialen;

1.30 Dunning     

Velling welke uitsluitend is bedoeld als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende bo(o)m(en), bos of houtopstand.

1.31 Dwarskap     

Een kap loodrecht op de voorgevel (naar de straat gekeerde gevel);

1.32 Garage     

Een ruimte welke is bestemd voor het stallen van auto's.;

1.33 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 Gezondheids- en welzijnszorg     

  • geneeskundige verzorging en verpleging zoals ziekenhuizen;
  • medische, tandheelkundige en paramedische praktijken;
  • apotheken;
  • verpleeg- en verzorgingshuizen;
  • dag- en nachtvoorzieningen voor gehandicapten, psychiatrische patiënten, jongeren en maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling inclusief overnachting;
  • maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting: dienstverlening gericht op ouderen en gehandicapten, kinderopvang en buitenschoolse opvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk en dergelijke.

1.35 Grondgebonden woning     

Een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat.

1.36 Hoeksituatie     

Een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een weg of elkaar kruisende wegen;

1.37 Horecabedrijf     

Een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.

1.38 Horeca - a     

Een horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.

1.39 Horeca - b     

horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.

1.40 Horeca - c     

horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, niet zijnde discotheken en nachtclubs.

1.41 Horeca - d     

horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse, ook tussen 02.00 en 0.6.00 uur, zoals nachtclubs.

1.42 Horeca - e     

horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels, pensions en bed en breakfast -bedrijven met meer dan vier slaapplaatsen.

1.43 Hoofdgebouw     

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.44 Internetverkoop     

Detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet en andere media verloopt.

1.45 Kantoor     

Een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, die bestemd zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of dienstverlening.

1.46 Land-art     

beeldende kunst waarbij kunstzinnig bedoelde ingrepen in het landschap zijn aangebracht;

1.47 Landmark     

bouwwerk of landschapselement dat oriëntatiepunt is in de omgeving.

1.48 Langskap     

Een kap evenwijdig aan de voorgevel (naar de straat gekeerde kap);

1.49 Niet-zelfredzame personen     

Personen met een zodanige fysieke en geestelijke gesteldheid dat zij niet zelfstandig gevaar kunnen duiden dan wel dat zij niet in staat zijn om zelfstandig voldoende snel te kunnen vluchten;

1.50 Normaal onderhoud, gebruik en beheer     

Gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen

1.51 Nutsbedrijven     

Bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op

  1. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
  2. de verzorging van telecommunicatie;
  3. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.52 Onderbouw     

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.53 Onderwijs     

Georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden zoals primair en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en educatie, tertiair onderwijs en overig onderwijs en bij onderwijs behorende sportvoorzieningen.

1.54 Openbare dienstverlening     

  • openbaar bestuur en overheidsdiensten zoals een politiebureau, gemeentehuis, gerechtsgebouw, brandweerkazerne, bibliotheek en penitentiaire inrichting;
  • uitvaartverzorging, crematoria en begraafplaatsen.

1.55 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.56 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.57 Peil     

  1. voor een gebouw , waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
  4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.)

1.58 Productiegebonden detailhandel     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.59 Prostitutie     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.60 Prostitué(e)     

Degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.61 Raamprostitutie     

Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.62 Rietzone     

Een naar het openbaar water gerichte, bij een bouwperceel behorende, zone, gekenmerkt door rietbegroeiing;

1.63 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.64 Speelaanleidingen     

Elementen in het openbaar gebied, welke kinderen aanleiding bieden om een spel te spelen of te verblijven, zonder dat er direct een speeltoestel is geplaatst. De speelaanleidingen dienen te voldoen aan het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen;

1.65 Standplaats     

Een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.66 Straatmeubilair     

Onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.67 Struinroutes     

Een netwerk van paden ten behoeve van extensieve recreatie waaraan speelaanleidingen kunnen liggen;

1.68 Thuisprostitutie     

Vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).

1.69 Vestigingsbeleid     

Het beleid neergelegd in de nota 'van Rood naar Groen' (vastgesteld 26 juni 2000).

1.70 Taludzone     

Het onder een helling aflopende gedeelte (talud) van het bouwperceel, met een minimale diepte van 3 meter, gelegen tussen en direct grenzend aan het horizontale deel van het perceel en de lager gelegen rietzone;

1.71 Volumineuze detailhandel     

Detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstraling, zoals de verkoop van tuininrichtingsartikelen, meubelen, keukens, sanitair, (elektrische) fietsen, bromfietsen en scooters.

1.72 Werken, werkzaamheden van geringe omvang     

Werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben.

1.73 Werkplek     

Een plaats, waar één prostitué(e) zijn of haar werk verricht.

1.74 Werkunit     

Een ruimte waarin een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf wordt uitgeoefend dat niet gekoppeld hoeft te zijn aan een woning;

1.75 Wijk     

Wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

1.76 Winkel     

Een ruimte of bij elkaar behorende ruimten, die bestemd zijn voor de uitoefening van detailhandel, met inbegrip van bijbehorende magazijnruimte of werkruimte.

1.77 Wonen     

Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen mede geval begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;

1.78 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.

1.79 Woonwagen     

Voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.80 Zelfredzame personen     

Personen met een zodanige fysieke en geestelijke gesteldheid dat zij zelfstandig gevaar kunnen duiden en zelfstandig voldoende snel kunnen vluchten;

Artikel 2 Wijze van meten     

Zie artikel 2 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden     

Zie artikel 3 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 4 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg     

Zie artikel 4 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening     

Zie artikel 5 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 6 Bos     

Zie artikel 6 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 7 Centrum     

Zie artikel 8 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 8 Gemengd - 1     

Zie artikel 8 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 9 Gemengd - 2     

Zie artikel 9 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 10 Gemengd - 3     

Zie artikel 10 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 11 Groen     

Zie artikel 11 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 12 Groen - Landschap en park (artikel 14)     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen - Landschap en park (artikel 14) aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. park- en groenvoorzieningen, waaronder recreatieve- en speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  2. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding waaronder bodempassages, duikers en schouwpaden;
  3. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, cultuurhistorische, ecologische- en natuurwaarden;
  4. fiets- en wandelpaden en straatmeubilair;
  5. bruggen;
  6. geluidsafschermende voorzieningen;
  7. parkeervoorzieningen;

en tevens voor:

  1. buurtontsluitingswegen, met dien verstande dat (buurt)ontsluitingswegen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de zijde van het veld waar de 'figuur - relatie' is weergegeven en met dien verstande dat de buurtontsluitingswegen uitsluitend mogen worden gerealiseerd binnen een afstand van maximaal 50 meter van de 'figuur -relatie';
  2. een tunnel voor langzaam verkeer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ''tunnel';
  3. een monument (Wiltshire Regiment) met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - 1';
  4. voorzieningen voor energieopwekking, zoals windturbines, zonnepanelen en zonnecollectoren, alsmede voorzieningen voor energieopslag en-distributie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'overige zone: veld 3a';
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 1', een botenhuis met bijbehorende voorzieningen;
  6. volkstuinen, uitsluitend ter plaatse de aanduiding 'volkstuin';
  7. land-art.
  8. ter plaatse van de aanduiding 'baggerspeciedepot' een baggerdepot, inclusief de daarbij behorende passende bouwwerken, voorzieningen groenvoorzieningen, en benodigde wegverharding;
  9. het behoud, herstel en versterking van de ter plaatse van de aanduiding 'bomenrij' voorkomende bomen die onderdeel vormen van een structurerende bomenlaan.
  10. langzaam verkeer ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming ter plaatse van de aanduiding 'verkeer'

12.2 Bouwregels     

Zie artikel 12, lid 12.2 van bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

12.3 Afwijken van de bouwregels     

Zie artikel 12, lid 12.3 van bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

12.4 Specifieke gebruiksregels     

Zie artikel 12, lid 12.4 van bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Zie artikel 12, lid 12.5 van bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

12.5.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Zie artikel 12, sublid 12.5.1 van bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

12.5.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Zie artikel 12, sublid 12.5.1 van bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

Artikel 13 Maatschappelijk     

Zie artikel 12 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 14 Natuur     

Zie artikel 13 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 15 Recreatie     

Zie artikel 14 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 16 Sport     

Zie artikel 15 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 17 Verkeer - Railverkeer     

Zie artikel 16 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 18 Verkeer - Verblijfsgebied     

Zie artikel 17 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 19 Verkeer - Wegverkeer     

Zie artikel 18 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 20 Water     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

Zie artikel 20, lid 20.1 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

20.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van 150 m2 en met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  2. Bruggen en duikers mogen op deze gronden worden gebouwd voor zover:
    1. de doorstroom- en waterbergende functie van de watergang niet wordt belemmerd;
    2. de mogelijkheden tot extensief medegebruik niet worden belemmerd;
    3. rekening gehouden wordt met de ecologische passeerbaarheid van bruggen en duikers.
  3. Op de gronden mogen gemalen met een oppervlakte van maximaal 100 m2 per bouwwerk en een bouwhoogte van maximaal 5 meter worden gebouwd.
  4. Ter plaatse van de aanduiding 'oever' mogen in aanvulling op het bepaalde onder a. van dit lid, steigers of vlonders worden gebouwd met een breedte van maximaal 8 meter per bouwperceel.

20.3 Afwijken van de bouwregels     

Zie artikel 20, lid 20.3 van bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

20.4 Specifieke gebruiksregels     

  1. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden als ligplaats voor (woon)schepen.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'oever' is geen oppervlakteverharding toegestaan.

Artikel 21 Water - 1     

Zie artikel 21 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 22 Wonen     

22.1 Bestemmingsomschrijving     

Zie artikel 22, lid 22.1 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

22.2 Bouwregels     

22.2.1 Algemeen     

Zie artikel 22, sublid 22.2.1 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

22.2.2 Specifieke vorm van wonen - 1     

Zie artikel 22, sublid 22.2.2 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

22.2.3 Specifieke vorm van wonen - 2     

Zie artikel 22, sublid 22.2.3 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

22.2.4 Velden 2a en 2b     

In aanvulling op het bepaalde in sublid 22.2.1 gelden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone: veld 2a' en 'overige zone: veld 2b' de volgende regels:

  1. het bebouwd oppervlak mag maximaal 60 % van het totale oppervlak van het bouwperceel bedragen;
  2. de bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal 12 meter, tenzij op de kaart een hogere bouwhoogte is opgenomen;
  3. de bouwhoogten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 meter bedragen;
  4. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 8 ' op de verbeelding geldt een aangepaste maatvoering alsmede een minimum- respectievelijk maximumaantal wooneenheden zoals op de verbeelding met daartoe strekkende aanduidingen is opgenomen;
  5. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding 8' op de verbeelding mag hoofdbebouwing uitsluitend worden gebouwd voor zover deze is voorzien van een langskap of dwarskap;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand'' op de verbeelding mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
  7. ter plaatse van de bouwaanduiding 'gestapeld' mag in totaal 1.400 m² van het bestemmingsvlak worden bebouwd in de vorm van maximaal twee afzonderlijke gebouwen, waarbij de maximumbouwhoogte, in afwijking van het bepaalde in onderdeel b. van dit sublid maximaal 18 meter mag bedragen;
  8. de langste zijden van de onder g. genoemde gebouwen dienen zich in zuidwestelijk-noordoostelijke richting te oriënteren.
22.2.5 Veld 3a     

Zie artikel 22, sublid 22.2.5 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.2.6 Veld 4     

Zie artikel 22, sublid 22.2.6 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.2.7 Veld 7     

Zie artikel 22, sublid 22.2.7 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.2.8 Veld 8     

Zie artikel 22, sublid 22.2.8 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.2.9 Veld 13     

Zie artikel 22, sublid 22.2.9 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.2.10 Veld 15e     

Zie artikel 22, sublid 22.2.10 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.2.11 Velden 17b1 en 17b2     

Zie artikel 22, sublid 22.2.11 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.2.12 Veld 22b     

Zie artikel 22, sublid 22.2.12 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.2.13 Veld 24     

In aanvulling op het gesteld in sublid 22.2.1 gelden ter plaatste van de aanduiding 'overige zone: veld 24' de volgende regels:

  1. Het bebouwde oppervlak mag maximaal 60 % van het totale oppervlak van het bouwperceel bedragen;
  2. De bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt maximaal 12 meter;
  3. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen ten hoogste het aangegeven aantal bedragen;

22.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 22.2 ten behoeve van het verhogen van het toegestane bebouwd oppervlak ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone veld 2', 'overige zone veld 3a', 'overige zone: veld 13', 'overige zone: veld 22b', en 'overige zone, veld 24' met dien verstande dat het bebouwd oppervlak maximaal 75 % van het totale oppervlak van het bouwperceel mag bedragen;

b. t/m i.

Zie artikel 22, lid 22.3, onderdelen b. tot en met i. van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.4 Specifieke gebruiksregels     

a. t/m d.

Zie artikel 22, lid 22.4, onderdelen a. tot en met d. van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017.

e.Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' is:

  1. maximaal één ontsluitingsweg toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone: veld 2a', 'overige zone: veld 2b', 'overige zone: veld 3a' en 'overige zone: veld 24';
  2. maximaal twee ontsluitingswegen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone: veld 22b';

f. Zie artikel 22, lid 22.4, onderdeel f. van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017.

22.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Zie artikel 22, lid 22.5 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Zie artikel 22, lid 22.6 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.6.1 Uitzondering omgevingsvergunningsplicht     

Zie artikel 22, sublid 22.6.1 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.6.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Zie artikel 22, sublid 22.6.2 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

22.7 Wijzigingsbevoegdheid     

Zie artikel 22, lid 22.7 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017

Artikel 23 Centrum - Uit te werken     

Zie artikel 22 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 24 Wonen - Uit te werken     

24.1 Bestemmingsomschrijving     

Zie artikel 24, lid 1 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017.

24.2 Uitwerkingsregels     

  1. Algemene regels

Zie artikel 24, lid 2, onder a. van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017.

  1. Specifieke regels

Burgemeester en wethouders werken de in lid 23.124.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:

1. 2., 4. en 5.,

Zie artikel 24, lid 24.2, onder b. onderdelen 1. en 2., 4. en 5. van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017.

3. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone: veld 3':

  1. geldt een maximum aantal te bouwen woningen van 45 woningen per hectare;
  2. bedraagt de bouwhoogte maximaal 15 meter;

6. de totale bruto vloeroppervlakte voor maatschappelijke voorzieningen, waaronder scholen, bedraagt maximaal 25.000 m2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ''overige zone: veld 23', 'overige zone: veld 26' en 'overige zone veld 27' maatschappelijke functies zijn uitgesloten.

  1. Afwijkingsbevoegdheden

Zie artikel 24, lid 24.2, onder c. van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017.

24.3 Bouwregels     

Zie artikel 24,lid24.3 . van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017.

Artikel 25 Leiding - Gas     

Zie artikel 24 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 26 Leiding - Hoogspanning     

Zie artikel 25 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 27 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

Zie artikel 26 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 28 Leiding - Riool     

Zie artikel 27 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 29 Leiding - Water     

Zie artikel 28 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 30 Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)     

Zie artikel 29 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 31 Waarde - Archeologie (hoge verwachting)     

Zie artikel 30 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 32 Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)     

Zie artikel 31 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 33 Waarde - Archeologie (lage verwachting)     

Zie artikel 32 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 34 Waarde - Landschap     

Zie artikel 33 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 35 Waterstaat - Waterkering     

Zie artikel 34 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 36 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 37 Algemene bouwregels     

Zie artikel 37 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 38 Algemene gebruiksregels     

Zie artikel 38 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 39 Algemene aanduidingsregels     

39.1 Wro -zone - wijzigingsgebied     

39.1.1 Wijzigingsbevoegdheid     

Zie artikel 39, sublid 39.1.1 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.2 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1     

39.2.1 Aanduidingomschrijving     

Zie artikel 39, sublid 39.2.1 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.2.2 Bouwregels     

Zie artikel 39, sublid 39.2.2 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.3 Milieuzone - geurzone     

39.3.1 Aanduidingomschrijving     

Zie artikel 39, sublid 39.3.1 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.3.2 Bouwregels     

Zie artikel 39, sublid 39.3.2 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.3.3 Afwijking van de bouwregels     

Zie artikel 39, sublid 39.3.3 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.4 Overige zone: Veld 1 tot en met overige zone: veld 27     

39.4.1 Aanduidingomschrijving     

De gronden ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone: veld 1' tot en met 'overige zone: veld 27', waaronder begrepen de aanduidingen 'overige zone: veld 2a en 'overige zone: veld 2b, zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de plaatsbepaling van de ligging van deze gronden, ten behoeve de regels van dit plan.

39.5 Overige zone - zichtlijn     

39.5.1 Aanduidingsomschrijving     

Zie artikel 39, sublid 39.5.1 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.5.2 Bouwregels     

Zie artikel 39,sublid 39.5.2 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.5.3 Afwijking van de bouwregels     

Zie artikel 39,sublid 39.5.3 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.6 Overige zone - centrale groenvoorziening     

39.6.1 Aanduidingsomschrijving     
  1. Veld 22b
    1. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - centrale groenvoorziening', voorzover gelegen in veld 22b zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het realiseren en handhaven van een groenstrook, alsmede voor voorzieningen ten behoeve van de waterberging.
    2. De breedte van deze groenstrook bedraagt minimaal 4 meter, met een minimumoppervlak van 3900 m2.
  2. Veld 2a
    1. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - centrale groenvoorziening' , voor zover gelegen in veld 2a zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het realiseren en handhaven van een groenstrook, alsmede voor voorzieningen ten behoeve van de waterberging.
    2. Deze groenstrook heeft een minimumoppervlak van 3.370 m2.
    3. Voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden is het bepaalde in lid 12.5 van artikel 12 van toepassing.
39.6.2 Bouwregels     

Zie artikel 39,sublid 39.6.2 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.6.3 Specifieke gebruikregels     

Zie artikel 39,sublid 39.6.3 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

39.7 Veiligheidszone - LPG     

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - LPG' zijn in verband met de aanwezigheid van een propaantank kwetsbare objecten, zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) niet toegestaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in onderdeel 1 van dit lid voor het bouwen van kwetsbare objecten binnen de in onderdeel 1 van dit lid genoemde aanduiding tot een afstand van 3 meter van het hart van de aanduiding, mits tussen deze kwetsbare objecten en de in onderdeel 1 genoemde propaantank een brandwerende afscheiding is gerealiseerd en met inachtneming van de overigens gestelde bepalingen in deze regels.
  3. Burgemeester en wethouders verlenen de in onderdeel 2 genoemde omgevingsvergunning niet dan nadat door hen advies van de Veiligheidsregio Gelderland Midden is ingewonnen over de kwaliteit en de afschermende werking van de brandwerende afscheiding .
  4. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in onderdeel 1 en de bouw van kwetsbare objecten toestaan indien feitelijk is aangetoond dat de in dat onderdeel genoemde propaantank is verwijderd, dan wel permanent gebruiksonklaar is gemaakt en met inachtneming van de overigens gestelde bepalingen in deze regels

Artikel 40 Algemene afwijkingsregels     

Zie artikel 40 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 41 Algemene wijzigingsregels     

Zie artikel 41 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Artikel 42 Overige regels     

Zie artikel 42 van het bestemmingsplan Schuytgraaf, veegplan 2017, zoals dat is vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 5 maart 2018, onder nummer NL.IMRO.0202.919-0301.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 43 Overgangsrecht     

43.1 Overgangsrecht bouwwerken     

43.1.1 Overgangsbepaling     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
43.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 43.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 43.1.1 met maximaal 10%.

43.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het bepaalde in lid 43.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

43.2 Overgangsrecht gebruik     

43.2.1 Overgangsbepaling     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

43.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 43.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

43.2.3 Verbod hervatten strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 43.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

43.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Het bepaalde in lid 43.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 44 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Schuytgraaf veegplan 2017, herziening velden 2a, 2b en 24.