Heijenoordseweg 7    

Toelichting     

bij het bestemmingsplan

'Heijenoordseweg 7'

(plannummer: NL.IMRO.0202.904-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De gemeente is al langere tijd op zoek naar een duurzame huisvestingsoplossing voor het speciaal onderwijs in Arnhem. Hiervoor heeft het college onlangs ingestemd met het aangepast huisvestingsplan 'De Koers 2.0'.

Het Prisma is een school voor voortgezet speciaal onderwijs voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben vanwege een beperkter cognitief vermogen of meervoudige beperking. De school is momenteel gevestigd aan de Heijenoordseweg 5A te Arnhem. Het huidige pand voldoet niet meer aan de gestelde huisvestingseisen. Het pand is zodanig verouderd dat renovatie niet opweegt tegen nieuwbouw.

Het plan is om een nieuw schoolgebouw te realiseren op het perceel aan de Heijenoordseweg 7. De ter plaatse aanwezige gebouwen die niet meer in gebruik zijn door Klimmendaal, zullen worden gesloopt. In het nieuwe schoolgebouw wordt naast de onderwijslokalen/-ruimten een tweetal gymzalen gerealiseerd. De nieuwbouw zal een totale omvang krijgen van circa 4.000 m² BVO. Het omliggende terrein wordt heringericht met een buitenterrein, parkeer- en verkeersvoorzieningen (opstelplaatsen taxibusjes) en groen.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Heijenoord-Het Dorp", waardoor een partiële herziening noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Situering en begrenzing plangebied     

Het plangebied omvat het perceel Heijenoordseweg 7 en is gelegen in de buurt Het Dorp / Mariëndaal (wijk Klingelbeek e.o.). Het plangebied wordt globaal begrensd door een voormalig schoolgebouw (Heijenoordseweg 9) aan de noordzijde, de Heijenoordseweg aan de oost- en zuidzijde en een groensingel aan de westzijde. In afbeelding 1.1 is de situering van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven. Opgemerkt wordt dat de begrenzing van het plangebied indicatief van aard is. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

verplicht
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving

1.3 Opzet bestemmingsplan     

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP (Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen) 2012. Het SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Erfgoedwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.

1.4 Geldende plannen     

De locatie is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Heijenoord-Het Dorp". Dit bestemmingsplan is op 25 februari 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin indicatief aangegeven het plangebied.

verplicht
Afbeelding 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Heijenoord-Het Dorp"

Op basis van het bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied bestemd als 'Maatschappelijke Doeleinden' en 'Park'. Binnen de maatschappelijke bestemming is een maatvoeringsaanduiding (maximale bouwhoogte) opgenomen.

De voor 'Maatschappelijke Doeleinden' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor onderwijs, welzijn, therapeutische doeleinden, cultuur en sport. Op basis van de bouwregels mogen op deze gronden, met inachtneming van de aangegeven maximale bouwhoogte, uitsluitend de in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

Gronden met de bestemming 'Park' zijn onder meer bestemd voor parken en de daarbij behorende voorzieningen, het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden, fiets- en wandelpaden, bestaande wegen ten behoeve van bestemmingsverkeer en parkeren (uitsluitend ter plaatse van de aanduiding). Op basis van de bouwregels mogen ter plaatse van het plangebied geen bouwwerken worden gebouwd.

De huidige bebouwingsmogelijkheden beperken zich tot het bouwvlak welke in het geldende bestemmingsplan vrij strak om de bestaande bebouwing is gelegd. Het realiseren van de beoogde nieuwbouw past dan ook niet binnen de bouwgrenzen en is dan ook niet in overeenstemming met de geldende bouwregels. De hoeveelheid bebouwing zal niet toenemen.

Daarnaast zijn de gronden welke in de toekomstige situatie als parkeervoorziening zal worden ingericht, niet voorzien van de aanduiding 'parkeren'. Het realiseren van een parkeervoorziening ter plaatse is op van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders op basis waarvan de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. In deze toelichting zal aangetoond worden dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.5 Leeswijzer     

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie in het plangebied beschreven.

In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Arnhem beschreven.

Hoofdstuk 4 omvat de ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen.

In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.

In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de procedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie     

2.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de huidige ruimtelijke en functionele structuur in en om het plangebied. Vervolgens wordt ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren, monumenten en archeologie, groenstructuur en tot slot water.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur     

Het plangebied, aan de Heijenoordseweg 7, is gelegen op het terrein van Klimmendaal.

Klimmendaal

Het terrein van Klimmendaal is onderdeel van de westelijke stadsrand, grenzend aan de

regionale en nationale hoofdgroenstructuur, het Centraal Veluws Natuurgebied. Door het reliëf

en de bosbeplanting speelt het gebied een belangrijke rol in de stedelijke groenstructuur,

zowel voor natuurwaarden als recreatief. De werking van het landschap ('de onderlegger') in

het stadsbeeld van Arnhem geldt als één van de belangrijkste elementen van de ruimtelijke

kwaliteit en identiteit en is hier heel goed zichtbaar.

Op het terrein is een belangrijke functie gevestigd ten behoeve van revalidatie- en

gezondheidszorg. Tezamen met Het Dorp en andere instellingen vertegenwoordigt dit gebied

één van de pijlers van de stedelijke identiteit en economie van Arnhem. De bouwwijze van

deze instellingen is in de vorm van laagbouw. De grote hoeveelheid verhardingen en

parkeervakken hebben de landschappelijke kwaliteit van het terrein in de loop van de tijd meer

en meer aangetast.

Plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door een voormalig schoolgebouw (Heijenoordseweg 9) aan de noordzijde, de Heijenoordseweg aan de oost- en zuidzijde en een groensingel aan de westzijde. In afbeelding 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie in het plangebied opgenomen.

verplicht
Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie in het plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie voor een groot deel bebouwd (circa 4.750 m²). Binnen het plangebied zijn gebouwen van Klimmendaal met bijbehorende voorzieningen aanwezig. De gebouwen zijn sterk verouderd en staan momenteel leeg. Op het zij- en achterterrein zijn parkeer- en verkeersvoorzieningen (brengen en halen) aanwezig.

In afbeelding 2.2 en 2.3 zijn foto's van de huidige situatie in het plangebied opgenomen.

verplicht
Afbeelding 2.2: Bestaande bebouwing in het plangebied

verplicht

verplicht
Afbeelding 2.3: Foto's bestaande situatie

2.3 Verkeer en parkeren     

Het plangebied wordt via de Heijenoordseweg ontsloten. Via deze weg wordt ontsloten op de Amsterdamseweg (N224) en de Noordelijke Parallelweg en zijn de overige delen van de stad Arnhem te bereiken. Op de Amsterdamseweg geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. Op de overige wegen in de directe omgeving, waaronder de Heijenoordseweg, geldt een 30 km/uur regiem.

De parkeer- en verkeersvoorzieningen (brengen en halen) zijn in de huidige situatie gesitueerd op het zij- en achterterrein.

2.4 Monumenten en archeologie     

De bestaande bebouwing in het plangebied is niet aangemerkt als rijks- of gemeentelijke monumenten en zijn niet karakteristiek of anderszins beschermingswaardig. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 5.9. Op basis van de gemeentelijke beleidskaart geldt ter plaatse van het plangebied een middelhoge archeologische verwachting. In paragraaf 5.10 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

2.5 Groenstructuur     

Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door een forse groensingel. Deze groensingel maakt onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

De bomen aanwezig binnen het plangebied, waaronder de bomenrij langs de Heijenoordseweg, zijn niet aangemerkt als waardevolle bomen. Voor het overige is het plangebied wat betreft groen ingericht met lage struikgewassen en gazon.

2.6 Water     

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er zijn geen watergangen gelegen in de directe nabijheid van het plangebied.



Grondwater

De globale stromingsrichting van het diepe grondwater is noord-zuid, vanaf de Veluwe richting

de Rijn. Het gebied is gelegen in de rand van de stuwwal. Gevolg van deze ligging is dat er in

de bodemopbouw grote variatie kan voorkomen met gestuwde leem- en of grindlagen. De

richting van de grondwaterstroom en de grondwaterstanden kunnen lokaal dan ook variëren.

Het diepe grondwater bevindt zich ongeveer tussen de 11 en 15 meter boven N.A.P. Het plangebied is gelegen op een hoogte tussen 66 en 68 meter boven N.A.P., waarmee het grondwater op een diep niveau bevindt. Van grondwateroverlast is op dit moment geen sprake en de waterhuishoudkundige situatie biedt mogelijkheden voor het infiltreren van hemelwater in de bodem.



Afvalwatersysteem en hemelwater

Nabij het plangebied, de Heienoordseweg, ligt een vuilwaterriool. Hemelwater wordt binnen het eigen terrein van Het Dorp geinfiltreerd. Voor wat betreft de wijze van afvoer van afval- en hemelwater in de nieuwe situatie wordt verwezen naar paragraaf 5.7.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid en regelgeving     

3.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en waar nodig doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid     

3.2.1 Rijksbeleid     

3.2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

De SVIR schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

3.2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

3.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid     

De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Het voornemen raakt dan ook geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR. In paragraaf 4.6 wordt de ontwikkeling getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Hier wordt geconcludeerd dat het project in overeenstemming is met de ladder.

3.2.2 Provinciaal beleid     

3.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland     

Algemeen

De provincie Gelderland heeft een nieuwe integraal provinciaal beleidsplan, de Omgevingsvisie Gelderland. Provinciale Staten van Gelderland heeft de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld.

In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:

  • een duurzame economische structuurversterking,
  • het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van onze leefomgeving.

Regio Arnhem Nijmegen

Regio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:

  • het grootste stedelijke netwerk van Oost-Nederland;
  • hoge kwaliteit van het voorzieningenniveau;
  • kennisinstellingen: universiteit en hogescholen;
  • de strategische ligging halverwege de Randstad en het Ruhrgebied;
  • economische kracht: brede basis en topsectoren;
  • goede bereikbaarheid over weg, water en spoor;
  • de combinatie van stedelijke kwaliteiten en een mooie natuurlijke omgeving.

De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.

De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:

Innovatie en economische structuurversterking

- Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie;

- creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme;

- innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen.
Bereikbaar en verbonden

- een goed bereikbare regio;

- verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor;

- voorkomen, benutten, bouwen.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

- het belang van de bestaande woningvoorraad;

- het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk;

- voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren.
Gebiedskwaliteiten benutten

- kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het thema Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking van belang alsmede de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'. Hierna wordt op de desbetreffende onderdelen nader ingegaan.

Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking

Op het schaalniveau van wijken en kernen speelt het belang van voorzieningen, zowel commerciële als maatschappelijke voorzieningen. Voor de vitaliteit en leefbaarheid zijn goede en bereikbare voorzieningen van groot belang. Digitale ontwikkelingen, waaronder breedband/glasvezel, maken het mogelijk steeds meer zaken op afstand te regelen. Dat kan deels het wegvallen van fysieke voorzieningen compenseren.

Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik

De provincie heeft de rijksladder verbijzonderd voor Gelders gebruik. Dit betekent vooral dat de keuzes explicieter zijn gemaakt die de rijksladder al in zich heeft. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd om bestaande gebouwen mee te wegen in een zorgvuldige afweging, in stedelijk gebied, in de randen rond het stedelijk gebied en erbuiten.

Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied voorziet in de realisatie van een nieuw schoolgebouw met sportvoorzieningen. Met het plan wordt bijgedragen aan het verbeteren van de kwaliteit van bebouwing ten behoeve van maatschappelijke functies. Wat betreft de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt opgemerkt dat sprake is van een binnenstedelijke locatie. Het behouden van bestaande gebouwen vormde een belangrijk uitgangspunt bij de planvorming het streven tot samenvoegen schoollocaties. Geconstateerd is echter dat de bestaande leegstaande bebouwing op het terrein niet voldoet aan de huisvestingseisen. Gekozen is dan ook voor het slopen van de leegstaande bebouwing en het realiseren van nieuwbouw die aan alle normen voldoet. Per saldo is sprake van een afname van bebouwing. De voorgenomen ontwikkeling is dan ook in lijn met het doel van de Gelderse ladder. Voor de toetsing van de ontwikkeling aan de ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid wordt verwezen naar paragraaf 4.6. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Het plangebied is gelegen in een intrekgebied (grondwaterwinning). Hierdoor is met name artikel 2.6.3.1 van belang.

Artikel 2.6.3.1 Intrekgebied

In een bestemmingsplan krijgen intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.6.3.1

Dit bestemmingsplan voorziet niet in de planologische kaders om binnen het plangebied fossiele energie te winnen. Voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 2.6.3.1.

3.2.3 Gemeentelijk beleid     

3.2.3.1 Structuurvisie Arnhem 2020 (vastgesteld door raad, december 2012)     

Algemeen

Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'. Het plangebied is gelegen in het ruimtelijk milieu 'Verspreide gebouwen in het groen', maar is niet opgenomen in een koersgebied.

Ruimtelijk milieu: 'Verspreide gebouwen in het groen'

Ten noorden van de stad Arnhem hebben zich op het Veluws plateau een aantal instellingen gevestigd die enerzijds profiteren van de nabijheid van de stad en anderzijds van de ruimte en vrije groene ligging in het buitengebied. Het gaat om militaire complexen, zorginstellingen, toeristische attracties, sportvoorzieningen en een enkel bedrijfsterrein. Al deze instelling hebben de ruimtelijke structuur van een campus: losse en verspreide bebouwing te midden van de Veluwse bossen en heide.

Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Arnhem 2020

Met het voornemen wordt invulling gegeven aan het gemeentelijke huisvestingsplan om te komen tot een duurzame huisvestingsoplossing voor het speciale onderwijs in Arnhem. Door de realisatie van een nieuw schoolgebouw (VSO-MG) met sportvoorzieningen wordt de bouwkundige staat van onderwijsgebouwen kwalitatief verbeterd, hetgeen een positief effect heeft op de algehele kwaliteit van de voorziening. Met het inrichten van het plangebied is nadrukkelijk rekening gehouden met de onderdelen buitenruimte, groen, verkeer en parkeren. Voor een nadere toelichting op het voornemen en de bijbehorende aspecten wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat het project in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Arnhem 2020'.

3.3 Welstandsbeleid     

3.3.1 Welstandsnota Arnhem 2015     

Op 13 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Arnhem de nieuwe welstandsnota vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden.

De gemeente wil dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid passen in hun omgeving. De bestaande stad is dus het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn verder in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied (‘géén toets’, ‘lichte toets’ en ‘zware toets’) anders. Het plangebied valt in het gebied 'lichte welstandstoets'.



Gebieden met een lichte welstandstoets

In wijken die zich kenmerken door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – blijven we erop toezien dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.

3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota Arnhem 2015     

Het plangebied is gelegen in een gebied met een lichte welstandstoets. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal het ontwerp worden getoetst aan de geldende welstandscriteria.

3.4 Verkeersbeleid     

3.4.1 Rijksbeleid     

Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De regio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.

3.4.2 Provinciaal beleid     

Een van de kerntaken van de provincie Gelderland is zorgen voor een goede regionale bereikbaarheid en een goed regionaal openbaar vervoer. Ondanks de bezuinigingen heeft de provincie extra financiële middelen ter beschikking gesteld voor mobiliteitsmaatregelen. Dit is, omdat zij een goede bereikbaarheid belangrijk vindt, maar ook om de economische ontwikkeling in Gelderland te ondersteunen. De provincie geeft veel aandacht aan mobiliteitsbehoefte van inwoners en bedrijven in Gelderland en kijkt daarbij naar toekomstige ontwikkelingen als het digitale werken. Maar er is ook veel oog voor leefbaarheid en verkeersveiligheid.

Doelen bereikbaarheid

De provincie wil een goede bereikbaarheid voor wonen, werken en recreëren en de mobiliteit daarbij afstemmen op de economische ontwikkelingen. Daarom zet Gelderland in op het beter gebruik van (internationale) corridors. Daarnaast wordt samen met de andere wegbeheerders in de stedelijke gebieden aan een beter gebruik van de infrastructuur gewerkt om files te voorkomen en de doorstroming te bevorderen. De toegang tot bedrijventerreinen is ook een speerpunt van het provinciale beleid. Een andere ontwikkeling is de verschuiving van mobiliteitsvragen in het landelijk gebied door krimp en vergrijzing. Hier moet de aansluiting met de stedelijke gebieden gewaarborgd blijven.

Omgevingsvisie

De provincie heeft in juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld (geconsolideerde versie, juli 2015). Deze visie integreert en vervangt zeven beleidsplannen, waaronder het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan 2 uit 2004. De omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar om wil gaan met de ontwikkelingen en initiatieven ronde economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid, maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is een andere wijze van werken; minder vastleggen wat wel of niet mag. De omgevingsvisie stelt kaders voor toekomstige activiteiten.

3.4.3 Gemeentelijk beleid     

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

In mei 2013 is een beleidsnota fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de inzet voor versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen. Uitgangspunten voor deze beleidsnota zijn:

  1. nadruk op utilitair fietsgebruik (de ritten naar werk, school en voorzieningen);
  2. inzetten op de nieuwe fietser, dat is de fietser die nu nog in de auto zit;
  3. aanleggen van kortsluitende verbindingen;
  4. aanleggen van hoogwaardige doorgaande verbindingen (snelfietsroutes);
  5. hoogwaardige stallingsvoorzieningen (belangrijk bij ketenverplaatsingen).



De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.

In juni 2013 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:

  • een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk;
  • de reiziger centraal stellen;
  • een mobiliteit bieden voor iedereen;
  • een emissieloos openbaar vervoer.

Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003', in december 2011 door het college vastgesteld.

3.4.4 Toetsing van het initiatief aan het Verkeersbeleid     

Wat betreft de toetsing van de aspecten verkeer en parkeren wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.5. Hier wordt geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk verkeersbeleid.

3.5 Milieu- en omgevingsbeleid     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde thema's, waaronder geluid, hinder, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk milieu- en omgevingsbeleid en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.5.1 Geluid     

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.

De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

In augustus 2008 is het beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.

3.5.2 Luchtkwaliteit     

Wet Luchtkwaliteit 2007

De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
    2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
    2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.

Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit

Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit de Wet Milieubeheer te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit.

3.5.3 Hinder     

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Geurhinder van industriële bedrijven

Het beleidsplan Geur uit 2010 gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.

3.5.4 Externe veiligheid     

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).



Landelijk beleid

Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.

Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Gemeentelijk beleid

Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid vastgesteld dat op 9 maart 2015 wederom met 4 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

3.5.5 Groen en ecologie     

Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

De Wet natuurbescherming vervangt het huidige wettelijke stelsel voor de natuurbescherming, als neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, door één integraal en vereenvoudigd kader. De wet neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd.



De wet gaat over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden en het tegengaan van biodiversiteitsverlies.

De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.

Bescherming van gebieden

De wet stelt specifieke kaders voor de instandhouding van gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitat-richtlijn (Natura 2000-gebieden). Voor de Natura 2000-gebieden gelden de instandhoudingsdoelstellingen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden in Arnhem zijn: Veluwe, Gelderse Poort en IJssel.



De vergunningplicht voor projecten is aan de orde als het project significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.Voor activiteiten zonder mogelijke significante gevolgen is er geen vergunningplicht.

Bescherming van soorten

De wet sluit aan bij het specifieke beschermingsregime uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de natuurbeschermings-verdragen, zoals het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn. Er wordt voorzien in concrete verboden ten aanzien van onder meer het vangen en doden van in die bronnen genoemde diersoorten, de verstoring van deze soorten en aantasting van hun rust- en voortplantingsplaatsen, alsmede in een verbod op het plukken en vernielen van bepaalde planten. Voorts wordt voorzien in limitatief opgesomde gronden voor ontheffing van deze verboden. Anders dan in de oude Flora- en faunawet 2002 zijn enkel opzettelijk verrichte handelingen strafbaar. Bij vogels zijn bovendien verstoringen niet strafbaar als de staat van instandhouding van die vogelsoorten niet in gevaar komt. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als voldaan is aan de voorwaarden in artikel 3.3 lid 4 en artikel 3.8 lid lid 5.

Daarnaast geldt als beschermingsregime voor (nationale) soorten:

  1. een zorgplicht die van toepassing is op alle natuurwaarden in Nederland;
  2. een verbod op het opzettelijk doden van de in de bijlage van de wet genoemde dieren, met een ontheffingsregime dat ruimer is dan dat voor internationaal en europees beschermde soorten (zoogdieren, reptielen, amfibieën en thans op een rode lijst staande vissen, dagvlinders, libellen en kevers) (82 soorten);
  3. een verbod op het vangen van dieren genoemd in de bijlage en het opzettelijk beschadigen van hun vaste voortplantings-plaatsen of rustplaatsen (zoals de dassenburcht); en
  4. een verbod op het plukken of opzettelijk vernielen van in de bijlage genoemde vaatplanten (63 soorten, waaronder orchideeën).

Er wordt voorzien in ruimere ontheffingsmogelijkheden, dan voor de strikt beschermde soorten gelden (artikel 3.10 lid 2).

Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015

Met het groenplan 2004-2007/2015 streeft de gemeente Arnhem ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.

Ecologie

Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel. Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn: Alleen inzetten op natuur daar waar deze kansrijk is, waarbij cultuurlijk en natuurlijk beeld en gebruik op elkaar afgestemd zijn; Barrières van de stedelijke druk opheffen of zoneren.



Voor het plangebied gelden samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd, met daaraan gekoppeld doelsoorten. Voor het plangebied geldt: "Overig groen en De Stenen stad" en voor het bos 'Natuurzone Stapsteen'. Met als doel bomen, struiken en kruiden die extra natuurwaarden toevoegen (eiken en beuken). En als doelsoorten: zwarte specht. huiszwaluw, huismus, gierzwaluw, zwarte roodstaart, vleermuizen, dagpauwoog en muurplanten.



Het behoud en versterken van de natuurdoeltypen en de bijbehorende doelsoorten is uitgangspunt bij plannen en ingrepen.

Groenbalans en -compensatie

De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarden voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan moet een groenbalans worden opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels worden toegepast.

3.5.6 Water     

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021. Deze is vanaf 17 december 2015 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen hebben in dit plan een plek gekregen, net zoals enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie.

Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011). De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.

In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau maakt het waterbeheer onderdeel uit van de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014).

Water maakt onderdeel uit van tweede centrale doelstelling namelijk het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Het aspect Water heeft, net als andere beleidsvelden, geen autonoom beleidsplan meer, maar maakt onderdeel uit van de totale leefomgeving; het is nu verweven met aspecten waar het in de praktijk ook mee samenhangt. Realisatie van de doelstelling betekent onder meer:

  • ontwikkelen met kwaliteit, met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.



Daarnaast is de provincie nog aanspreekpunt voor drie zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2016-2021) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018), vastgesteld op 2 november 2015.

    Dit plan richt zich vooral op het herstellen dan wel vervangen van slechte riolen en geeft invulling van de gemeentelijke zorgtaken voor grondwater en hemelwater
  • Waterplan Arnhem (2009-2015), vastgesteld op 19 oktober 2009.

    Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit TweedeWaterplan Arnhem opgesteld. Op 26 februari 2010 hebben gemeente en de beide waterschappen de intentieovereenkomst ondertekend. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
  1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
  2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
  3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
  4. Bewustwording.

Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (vastgesteld 2 november 2015)

Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien. Daarom zal over elk plan een waterscan worden gelegd. Tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte worden ruimtelijke maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken.

Resumé 

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen.
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de afvalwaterriolering.
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan.
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast.

3.5.7 Bodem     

Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Als toetsingskader wordt gebruik gemaakt van onderstaande bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming;
  • Beleidsnota bodem 2012, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 1 december 2012;
  • Besluit Bodemkwaliteit;
  • Nota Bodembeheer, september 2011.

3.5.8 Cultuurhistorie en archeologie     

Rijksbeleid

Erfgoedwet 

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten beschermd moeten worden. Vanaf 1 juli 2016 maakt de Monumentenwet 1988 deel uit van de Erfgoedwet, dat hiermee het belangrijkste beschermingsinstrument voor het cultuurhistorisch én archeologisch erfgoed in Nederland is.

Bro

Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde BRO (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.



Provinciaal beleid

'Beleef het mee!' (2017-2020)

In juli 2016 is het Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017 - 2020 'Beleef het mee!' vastgesteld. In dit programma ligt het accent op de beleving van mensen. Daarnaast zoekt de provincie de balans tussen de maatschappelijke, economische en intrinsieke waarde van cultuur en erfgoed. Cultureel ondernemerschap blijft onverminderd van belang en komt terug in de economische waarde van cultuur en erfgoed. Voor wat betreft erfgoed krijgt vooral het functioneel gebruik ervan aandacht. Daarnaast zoekt de provincie nieuwe manieren van samenwerking waardoor de uitvoeringskwaliteit van restauraties en archeologie wordt vergroot.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.



Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2.000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

3.5.9 Energie en duurzaam bouwen     

Rijksbeleid

Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatie-coëfficiënt (EPC) voor nieuwbouw van woningen aangescherpt tot 0,4. Voor utiliteitsbouw is de EPC-eis afhankelijk van de functie.

Nieuwe overheidsgebouwen moeten vanaf eind 2018 bijna energieneutraal (BENG) gebouwd worden. Voor alle overige nieuwe gebouwen (ook woningen) geldt deze BENG-eis vanaf eind 2020.

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een gebruiksoppervlak groter dan 100 m2 moet een milieuprestatieberekening worden bijgevoegd.



Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaam Bouwen is vastgelegd in het Programmaplan New energy made in Arnhem 2015-2020 (2015) en in de Structuurvisie 2020-2040 (2012).

De gemeente Arnhem hanteert de volgende voorkeursvolgorde inzake de ambities voor nieuwbouw:

  1. Energieneutraal,
  2. Bijna energieneutraal (BENG),
  3. Conform eisen bouwbesluit.

- Energievisie

De gemeente eist bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Energieneutraliteit is hierbij het streven.



Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. De energievisie brengt verschillende energieopties voor het plangebied in beeld en beschrijft de consequenties daarvan. De visie kan uitgebreid worden tot een duurzaamheidsvisie door bijvoorbeeld ook thema's als duurzaam bouwen, afval, groen, water, mobiliteit en openbare ruimte mee te nemen.

- GPR - Gemeentelijke Praktijk Richtlijn

Om een bredere duurzaamheidsafweging te maken waarbij naast energie ook thema's als milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde worden beschouwd, is GPR een bruikbare tool. GPR wordt als tool beschikbaar gesteld door de gemeente Arnhem en is zowel te gebruiken voor gebouwen als voor gebiedsontwikkeling.

3.5.10 Stadsklimaat     

De gemeentelijke ambitie om Arnhem klimaatbestendig te maken is verwoord in de Structuurvisie 2020-2040 (december 2012). Voor nu en in de toekomst, onder invloed van de klimaatverandering, wordt tenminste gestreefd naar prettig toeven binnen- en buitenshuis en het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico’s. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige uitgangssituatie van de stad met de natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een relatief goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad draagt daaraan in grote mate bij. Het huidige stadsbestuur heeft de ambitie aangescherpt (coalitieakkoord 2014-2019) door te bepalen dat hitteplekken moeten worden bestreden door een effectieve inzet van groen op daken en gevels van gebouwen maar ook op de grond als (bv) bomen.

Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven. Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming (stedelijke hitte-eilanden), wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden kan hebben. Andere meer open en groene delen dragen hebben juist een verkoelend effect.

Het plangebied zelf ligt in een gebied waar sprake is van een beperkte opwarming tijdens warme perioden; zie hiervoor (afbeelding 3.1). De gemeente Arnhem streeft bij gebiedsontwikkelingen in de oranje/geel gekleurde gebieden naar maatregelen om het huidige lokaal goede stadsklimaat te behouden.

verplicht verplicht
Afbeelding 3.1 Hittekaart van Arnhem (groen is koel, rood is warm)

3.5.11 Besluit milieueffectrapportage     

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.



In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

3.6 Sportbeleid     

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad 'De Sportvisie 2011-2021' vastgesteld. De nieuwe sportvisie is opgesteld om onder andere in te spelen op belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen, zoals vergrijzing (meer aandacht voor bewegen en een andere manier van sporten), ander type sporter, andere sportbehoefte, overgewicht jeugd, ander type vrijwilligeren de kandidatuur Olympische Spelen 2028 en Nederland Sportland 2016.

De ambitie van het nieuwe sportbeleid is: 75% van de Arnhemmers sport of beweegt in 2016. Hoewel bepaalde groepen in Arnhem intensief sporten, ligt de gemiddelde sportdeelname (in 2012 64%) van de Arnhemse bevolking net iets onder het gemiddelde van andere grote steden. Ruim 35% van de Arnhemmers sport/ beweegt niet of zeer weinig. Lagere percentages sporters/ bewegers vindt men vooral onder gehandicapten, jongeren van 12 tot18 jaar, 25 t/m 34-jarigen, 65-plussers en mensen met een lage sociaal economische status. Deze mensen moeten extra worden geactiveerd om te gaan bewegen en sporten.

De uitgangspunten van 'De Sportvisie' zijn:

  • Meer samenwerking tussen onderwijs, welzijn, zorg, veiligheid, wijk, corporaties, commerciële sportaanbieders en verenigingen. Verenigingen die hierin een voortrekkersrol (willen) spelen, maatschappelijk verantwoord bezig willen zijn, worden door middel van subsidies die in de tarieven worden verrekend gefaciliteerd.
  • Succes van 'Meedoen Alle Jeugd door Sport' (MAJdS) voortzetten en structureel inbedden bij verenigingen.
  • Stimuleren van vernieuwende initiatieven en van het activeren van 'moeilijke' doelgroepen.
  • Investeringen voor jeugd op het huidige niveau houden.
  • Meer investeren in bewegen en sporten in de openbare ruimte: flexibel, passend bij verschillende doelgroepen.
  • Inventarisatie van alle beweeg- en sportinitiatieven, projecten, acties in de wijken: betere afstemming, strakke regie, keuzes maken (ook iets niet doen).
  • Samenwerking verstevigen tussen de gemeente, CTO Papendal Arnhem en het NOC*NSF.
  • Keuze maken voor drie tot vijf Arnhemse kernsporten (incl. G-sport). De betreffende sportbonden uitnodigen om een meerjarig plan 'verbinding breedtesport- talentontwikkeling/topsport' (aangevuld met G-sport) op te stellen.
  • Het financieren van een dienstenpakket voor ambitieuze sporters en verenigingen binnen de kernsporten.
  • Topsportevenementen steviger verankeren in het beleid voor evenementen en citymarketing.



Een goede sportinfrastructuur is een harde voorwaarde om de beleidsdoelen voor sport en bewegen te realiseren. Hoewel er afgelopen jaren flink geïnvesteerd is in kunstgrasvelden voor buitensporten, in nieuwe sportaccommodaties en in multifunctionele centra, blijven er binnen de Arnhemse sport nog veel wensen over voor de sportaccommodaties. Om uiteindelijk te kunnen bepalen wat er wordt gedaan voor en met sportaccommodaties moet er een kader worden vastgesteld waarbinnen keuzes gemaakt kunnen worden. 'De Sportvisie' biedt dit kader. De gemeente Arnhem wil een nieuwe sportkoers gaan varen en onder andere met behulp van tarieven en subsidies zal worden gestuurd op gewenste ontwikkelingen.

Toetsing van het initiatief aan sport-, recreatie- en spelen beleid

Onderdeel van het voornemen betreft de realisatie van een tweetal sportzalen en een buitenruimte. De sportzalen zullen in gebruik worden genomen door de onderwijsinstelling. Geconcludeerd wordt dat het voornemen bijdraagt aan het voorzien in voldoende sportvoorzieningen.

3.7 Overige beleidsuitgangspunten     

3.7.1 Coffeeshopbeleid     

Algemeen

De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.



Toetsing van het initiatief aan het coffeeshopbeleid

Dit bestemmingsplan laat binnen het plangebied geen coffeeshops toe.

3.7.2 Prostitutiebeleid     

Algemeen

In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.

Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid. Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:

  • concentratie van de raamprostitutie op één plek;
  • het aan een maximum binden van het aantal ramen en werkplekken (120 en dat is een halvering van het aantal ramen en werkplekken ten opzichte van de voormalige raamprostitutielocatie in het Spijkerkwartier);
  • het aan een maximum binden van het aantal overige seksinrichtingen op 8 in heel Arnhem, waarbij – overgangsrechtelijke situaties uitgezonderd - in elke wijk ( CBS- wijkindeling) maximaal 1 seksinrichting gevestigd mag zijn, ook worden hierbij beperkingen toegepast;
  • concentratie van de tippelprostitutie.

 

Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.

Toetsing van het initiatief aan het prostitutiebeleid

Dit bestemmingsplan laat binnen het plangebied geen seksinrichtingen toe.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen     

4.1 Inleiding     

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling binnen het plangebied en de uitgangspunten die naar aanleiding van de analyse zijn opgesteld.

4.2 Ruimtelijke opzet en structuur     

Het programma voor deze locatie bestaat uit een complex met nieuwe, geïntegreerde huisvesting voor:

  • de school voor voortgezet speciaal onderwijs Het Prisma (VSO-MG);
  • twee gymzalen;
  • een buitenterrein, parkeer- en verkeersvoorzieningen (opstelplaatsen taxibusjes) en groen.

De school biedt huisvesting aan totaal 200 leerlingen. Het aantal leerlingen is gebaseerd op het aantal van voorgaande jaren en verwachte ontwikkeling (onderzoek door Pronexus) en de verwachting van De Onderwijsspecialisten ten aanzien van het effect van 'Passend Onderwijs'. Het hiervoor genoemde aantal leerlingen en de uitgangspunten/eisen die worden gesteld aan het speciaal onderwijs brengt onderstaande ruimtevraag wat betreft bebouwing en buitenterrein met zich mee.

Functie Aantal m2 BVO
Schoolgebouw 3.000
Gymzalen 900
Parkeren en halen/brengen (excl. wegen) 1.200
Verkeer-/parkeervoorzieningen, buitenruimte en groen (minimaal) 3.200
Totaal 7.100

Het perceel Heijenoordseweg 7 bedraagt 9.665 m2 en is hiermee van voldoende omvang om de gewenste opzet te kunnen realiseren. Er wordt gestreefd naar een efficiënt en interessant gebouw met veel aandacht voor duurzaamheid, de uitgangspunten van frisse scholen en een groene omgeving.

Van belang is dat de toekomstige bebouwing zich voegt in de ruimtelijke structuur van de omgeving. Inhoudende dat het moet passen binnen de campus-uitstraling; losse en verspreide bebouwing in het groen. Daarnaast dient het gebouw aan te sluiten bij de bouwwijze van de overige instellingen (laagbouw). Vanwege de hoogteverschillen binnen het plangebied is de maximale bouwhoogte in de regels gekoppeld aan het Normaal Amsterdams Peil (NAP). De bebouwing mag niet hoger zijn dan 77 meter boven NAP. Inhoudende dat de bebouwing zelf, afhankelijk van de plek, tussen de 9,5 en 13 meter hoog mag worden.

De twee verschillende doelgroepen, taak-/activiteitengericht en arbeidsgericht, zullen in het gebouw een eigen zone hebben, waarbij praktijkruimtes, zorgruimtes en een aula als 'kloppend hart' in de school worden gedeeld. Door slim gebruik te maken van hoogteverschillen in het terrein kan er voor beide doelgroepen een eigen entree op maaiveld worden gerealiseerd, welke goed bereikbaar is vanaf de zone waar het halen en brengen (taxibusjes) plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat zowel het parkeerterrein als overige onbebouwde gronden op een adequate wijze landschappelijk worden ingepast en een groen karakter krijgen.

Van belang is dat de toekomstige bebouwing zich voegt in de ruimtelijke structuur. Dit wil zeggen dat het moet passen binnen de bestaande losse en verspreide bebouwing in het groen. Uitgangspunt bij het opstellen van het plan is de openheid en het groen van het gebied verder te versterken. Door het bestaande zuidoostelijk gebouw te slopen ontstaat een grote voorruimte voor het nieuwe westelijk geprojecteerde schoolgebouw. De voorruimte is bestemd voor een deel parkeren van het personeel en een deel voor taxibusjes die gedurende een groot deel van de dag niet aanwezig zijn. De zone waar de taxibusjes bij het halen en brengen parkeren, kan (extra) gebruikt worden voor schoolactiviteiten

De bebouwingsgrenzen zijn zodanig geprojecteerd dat de bos-/groenrand aan de randen van het perceel niet aangetast wordt. Deze groene zone heeft ook een Groen - Landschap en park bestemming gekregen om het groen en de bomen zo goed mogelijk te beschermen. Gestreefd is naar een zo compact mogelijk gebouw in een groene omgeving. Bomen zullen dan ook het parkeerterrein aan kleden zodat het gebouw zich voegt in het groen. Het parkeerterrein heeft naast de maatschappelijke bestemming ook een dubbelbestemming Waarde - Landschap. Hiermee kan worden gestuurd op een groen invulling.

Vanwege de hoogteverschillen binnen het plangebied is de maximale bouwhoogte in de regels gekoppeld aan het Normaal Amsterdams Peil (NAP). De bebouwing mag niet hoger zijn dan 77 meter boven NAP. Inhoudende dat de bebouwing zelf, afhankelijk van de plek, tussen de 9,5 en 13 meter hoog mag worden.

Het toekomstig ontwerp van de nieuwe school is ten tijden van de procedure van dit bestemmingsplan niet bekend. Er is nog geen architect en dus ook nog geen bouwplan. Het bestemmingsplan moet voldoende flexibiliteit bieden om de toekomstig architect ontwerpruimte te bieden. De inpassing van een school op deze plek is door de specifieke eisen vanwege doelgroep en de locatie een complexe opgave. Om ontwerpvrijheid te houden bij de architectonische uitwerking is op twee manieren gezocht naar flexibiliteit:

  1. Ruim bouwvlak met bebouwingspercentage. Dit geeft schuifruimte voor het gebouw. Er kan dus geschoven worden met de locatie van het gebouw en het parkeren. Er moet wel worden voldaan aan de parkeernorm zoals opgenomen in de regels van het bestemmingsplan (zie: artikel 12.1).
  2. Mogelijkheid tot overschrijding van de maxmumbouwhoogte. Het bestemmingsplan biedt met een binnenplanse afwijking ook de mogelijkheid om voor een bepaalde deel het gebouw 5 meter hoger te maken. Hierdoor kan een sterker geleed gebouw gerealiseerd worden met een compactere footprint. Dit kan de ruimtelijke kwaliteit verbeteren. Er kan door deze flexibiliteit sterker worden ingespeeld op de verschillende hoogten van het terrein en de waardevolle bomen die hierdoor gespaard kunnen worden. Voorwaarde voor het gebruik van de binnenplanse afwijking is dat de footprint van het gebouw dan kleiner moet zijn (bebouwingspercentage van 80% in plaats van 90%).

Door het bieden van deze flexibileit wordt er vrijheid geboden bij de uitwerking van het bouwplan. De kaders zijn door onder andere de bouwgrenzen en het bebouwingspercentage wel hard vastgelegd zodat de ruimtelijke kwaliteit is geborgd.

4.3 Programma     

De gemeente Arnhem heeft met de schoolbesturen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs een programma opgesteld voor de verbetering van de huisvesting van de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in Arnhem. Veel schoolgebouwen zijn bouwkundig en technisch verouderd. Bovendien voldoen ze niet meer aan de veranderde eisen die aan dit onderwijs worden gesteld. Enkele scholen zijn ook verspreid over meerdere gebouwen. Dit is geen optimale situatie.

(Voortgezet) speciaal onderwijs richt zich op leerlingen die door hun lichamelijke, verstandelijke of meervoudige beperking of gedragsproblemen behoefte hebben aan specialistische ondersteuning. Anders dan in het verleden wordt van scholen onder andere verwacht dat ze hun leerlingen voorbereiden op het volwaardig deel kunnen nemen in de maatschappij in wonen, werken, vrije tijd en burgerschap. Dat heeft gevolgen voor de inhoud van het onderwijs, maar ook voor de huisvesting. Om leerlingen voor te bereiden op het behalen van een startkwalificatie voor vervolgonderwijs of arbeidsmarkt, of te laten leren door praktijkervaring op te doen zijn ruimten voor theorie- en praktijklessen en voor arbeidssimulatie nodig. Specifieke ruimten zijn ook vereist voor het ontwikkelen van zelfstandigheid in wonen en vrije tijd en het leren omgaan met de beperking zodat deze geen handicap wordt.

In Arnhem volgen ongeveer 2.000 leerlingen een vorm van (voortgezet) speciaal onderwijs. Ze zijn deels afkomstig uit de stad en deels uit regiogemeenten met een brede spreiding. De gemeente en de schoolbesturen hebben in 2009 in het rapport "Passend onderwijs, passende huisvesting", toekomstvisie huisvesting speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in Arnhem, geconstateerd dat concentratie en vernieuwing van schoolgebouwen noodzakelijk is. Onder de titel "De Koers 2.0" is vervolgens een programma ontwikkeld dat ondermeer voorziet in de bouw van drie nieuwe schoolcomplexen ter vervanging van bestaande gebouwen.

Op 1 augustus 2014 is de wet Passend Onderwijs ingegaan. Passend Onderwijs moet ervoor zorgen dat iedere leerling een passende onderwijsplek krijgt. Of dat nu binnen het regulier onderwijs is of binnen het speciaal onderwijs. Om passend onderwijs voor iedere leerling te organiseren, werken alle scholen in dezelfde regio met elkaar samen in een samenwerkingsverband. Samen hebben zij de zorgplicht voor alle leerlingen in de regio. Zij zijn samen verantwoordelijk voor het bieden van een passend onderwijsaanbod aan deze leerlingen, ongeacht hun beperking of ondersteuningsbehoefte. Dat kan leiden tot een andere verdeling van zorgleerlingen over regulier en speciaal onderwijs en tot een andere spreiding van leerlingen die specifieke ondersteuning nodig hebben over de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs. In het vernieuwingsprogramma voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en bij het uitwerken van de afzonderlijke projecten is/wordt rekening gehouden met deze ontwikkeling door onder andere een terughoudende inschatting van het aantal leerlingen.

Nadien is - rekening houdend met de wet Passend Onderwijs - een haalbaarheidsonderzoek uitgevoerd waarbij de toekomstvisie 'De Koers 2.0' tegen het licht is gehouden. Uit dit onderzoek is gebleken dat het bestaande schoolgebouw van Het Prisma sterk verouderd is en niet meer voldoet aan de gestelde eisen. Renovatie van het bestaande schoolpand weegt niet op tegen nieuwbouw. Uit een afweging van locaties is het perceel Heijenoordseweg 7 als meest wenselijke nieuwbouwlocatie naar voren gekomen.

Zoals reeds beschreven in paragraaf 4.2 bestaat het programma uit:

  • een nieuw schoolgebouw voor Het Prisma (VSO-MG);
  • twee gymzalen;
  • een buitenterrein, parkeer- en verkeersvoorzieningen (opstelplaatsen taxibusjes) en groen.

Het Prisma

Het Prisma biedt praktijkgericht onderwijs aan leerlingen van 12 tot 20 jaar met een verstandelijke beperking, langdurige ziekte of een meervoudige beperking. De leerlingen van Het Prisma hebben een zorg-indicatie bestaande uit verschillende ontwikkelingsproblemen. De leerlingen hebben gemeenschappelijk, dat ze ter voorbereiding op een actieve deelname aan de maatschappij, zijn aangewezen op speciale begeleiding en speciale leermethoden.

Het onderwijs van Het Prisma gaat zoveel mogelijk uit van de zelfstandigheid van leerlingen en biedt waar nodig ondersteuning. Voor de school is het belangrijk dat de leerlingen een reëel en waardig zelfbeeld ontwikkelen, hun eigen mogelijkheden leren te benutten en op zichzelf kunnen vertrouwen. Belangrijk is ook dat ze weten waar hun grenzen liggen en dat ze leren om hulp te vragen als dat nodig is. Het gebouw dient deze visie te onderstrepen en uit te dragen.

Op Het Prisma worden leerlingen opgedeeld in twee doelgroepen:

  • Taak en/of activiteitengericht
  • Arbeidsgericht

Vanuit het haalbaarheidsonderzoek dat De Onderwijsspecialisten in samenwerking met Gemeente Arnhem heeft uitgevoerd is de locatie Heijenoordseweg 7 als beste scenario beoordeeld.

De directe samenwerking tussen Het Prisma en Klimmendaal maakt het noodzakelijk de nabijheid tussen de school en het revalidatiecentrum te behouden. Het terrein biedt beschutting en mogelijkheid tot het realiseren van een diversiteit aan (eigen) buitenruimten, hetgeen voor de doelgroep leerlingen zeer belangrijk is. Daarnaast is er op het terrein ruimte voor praktijkonderwijs (groen). Hiermee voldoet de locatie Heijenoordseweg 7 aan de uitgangspunten/eisen die worden gesteld aan huisvestingslocaties voor het speciaal onderwijs.

Er is ook onderzocht of herbouw op de bestaande locatie haalbaar zal zijn. Hier is vanwege de volgende redenen niet voorgekozen:

  1. Het huidige perceel (Heijenoordseweg 5A) is qua oppervlak en verkeersafwikkeling niet toereikend om een flexibel en toekomstgericht gebouw met bijbehorende voorzieningen te bouwen.
  2. Om nieuwbouw op de huidige locatie mogelijk te maken, is tijdelijke huisvesting voor de school noodzakelijk. Dergelijke tijdelijke huisvesting (minimaal 2 schooljaren) is kostbaar en ongewenst. De doelgroep leerlingen van Het Prisma is een kwetsbare groep, welke kostbare eisen stelt, ook aan tijdelijke huisvesting. De investeringen die hiermee gemoeid zijn, dragen niet bij aan de kwaliteit van de uiteindelijke huisvesting. Dit is onwenselijk wanneer er andere mogelijkheden zijn waarbij tijdelijke huisvesting niet noodzakelijk is.
  3. De doelgroep leerlingen van Het Primsa is een kwetsbare groep leerlingen. De impact die een verhuizing op deze leerlingen heeft is zeer groot en wordt gezien als een zeer groot obstakel. Reeds tijdens de uitvoering van het haalbaarheidsonderzoek is dit door De Onderwijsspecialisten aangegeven. Voor de kinderen van Het Prisma is maximaal één keer verhuizen een harde randvoorwaarde.

4.4 Groen en water     

Groen

De bomenrij langs de Heijenoordseweg en de groensingel aan de westzijde van het plangebied (aan de zijde van Mariëndaal) zullen worden gehandhaafd. Het terrein wordt heringericht waarbij er nieuw groen aangelegd zal worden (heesterbeplanting en minimaal vijf bomen op het parkeerterrein). Op het terrein staan een aantal kwalitatief hoogwaardige eiken, die zich nog prima lenen voor herplant.

Bij de verdere uitwerking van de benodigde parkeervoorzieningen geldt als uitgangspunt dat deze landschappelijk ingepast zullen worden en dat er hierbij rekening moet worden gehouden met de aanwezige waardevolle bomen. Door ook op de parkeerplaats zelf bomen in te passen, wordt voorkomen dat er een groot monotoon parkeerterrein ontstaat.

Water

Binnen het plangebied wordt geen oppervlaktewater gerealiseerd. Het afvalwater wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. In de nabije omgeving van het plangebied is geen watergang aanwezig. Het hemelwater zal via het hemelwaterriool worden afgevoerd. Gelet op het feit dat de te slopen bebouwing hierop aangesloten is en er sprake zal zijn van een afname van verharding/bebouwing, worden geen belemmeringen ten aanzien van de hemelwaterafvoer verwacht. Ondanks de grote diepte van het grondwater dient bij het ontwerpen/realiseren van de nieuwe bebouwing rekening te worden gehouden met de mogelijkheid op schijngrondwaterstanden, als gevolg van leemlagen.

4.5 Verkeer en parkeren     

4.5.1 Verkeer (ontsluiting)     

De bestaande entree tot het plangebied vanaf de Heijenoordseweg zal worden behouden.

Gelet op het feit dat het gaat om een verplaatsing van een school, van een nabijgelegen locatie naar het plangebied, is van een toename van het aantal verkeersbewegingen geen sprake. De Heijenoordseweg en de omliggende wegen (Amsterdamseweg) zijn in voldoende mate ingericht om het toekomstige aantal verkeersbewegingen veilig en eenvoudig af te kunnen wikkelen. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Het aantal verkeersbewegingen is ten opzichte van de afgelopen jaren sterk afgenomen door de verhuizing van de school Mariendael, die gevestigd was op Heijenoordseweg 9. Mariendael komt niet terug naar de Heijenoordseweg en daarmee blijft het aantal verkeersbewegingen beperkt tot die voor de school Het Prisma.

4.5.2 Parkeren     

De opstelplaatsen van de taxibusjes worden gerealiseerd door elders beproefde methoden van dubbelgebruik van het schoolplein. Buiten de breng- en haaltijden is er sprake van een open pleinstructuur, waarbij veel aandacht wordt geschonken aan een groene omgeving. In de huidige situatie is er behoefte aan 25 opstelplaatsen voor taxi- busjes, voor het halen en brengen van de leerlingen. Voor personeel en bezoekers is er behoefte aan 44 parkeerplekken. Deze parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de vorm van een centrale parkeervoorziening. Bij de school zal een stallingsvoorziening voor fietsen van voldoende omvang worden gerealiseerd. In de regels is vastgelegd dat voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden, waarbij voor wat betreft normen uitgegaan dient te worden van de Arnhemse beleidsregels voor parkeren. Hiermee is naar de toekomst toe gewaarborgd dat sprake zal zijn van voldoende parkeergelegenheid.

4.6 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Bro)     

4.6.1 Algemeen     

De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Bro. Overheden moeten op grond van het Bro alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren aan de hand van de drie treden van de Ladder. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is verankerd in het Bro in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6. De tekst uit het Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.'
verplicht
Afbeelding 4.2: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 4.2 genoemde begrippen 'regionale behoefte' en 'bestaand stedelijk gebied'.

4.6.1.1 Regionale behoefte     

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

4.6.1.2 Bestaand stedelijk gebied.     

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.

In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De provincie Gelderland hanteert in haar Omgevingsverordening dezelfde definitie. De betreffende definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

4.6.2 Toetsing van het initiatief aan de Ladder voor duurzame verstedelijking     

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd: stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In voorliggend geval is sprake van het herontwikkelen van een binnenstedelijke locatie ten behoeve van een maatschappelijke voorziening. Hierna worden de treden van de ladder doorlopen.

Trede 1:  

'Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte'.



Volgens trede 1 van de Ladder moet iedere stedelijke ontwikkeling binnen het plan óf kwantitatief óf kwalitatief voorzien in een actuele regionale behoefte. Idealiter voorziet een nieuwe stedelijke ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief in een actuele regionale behoefte. Hierna wordt per functie de actuele regionale behoefte onderbouwd.

Scholen (speciaal (voortgezet) onderwijs)

Zoals in paragraaf 4.3 is beschreven is er regionale behoefte aan scholen voor speciaal onderwijs. Dit blijkt onder andere uit het aantal leerlingen en de wettelijke noodzaak voor speciaal onderwijs (de wet Passend Onderwijs). Daarnaast wordt opgemerkt dat het gaat om een vervangende schoollocatie en is van volledige nieuwvestiging van een school geen sprake. Gesteld wordt dan ook dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in zowel de kwantitatieve (behoud van voldoende scholen) als kwalitatieve (goede onderwijslocaties voor speciaal onderwijs) behoefte.

Trede 2:

'Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins'.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied: de locatie wordt nagenoeg volledig omsloten door het bestaand bebouwd gebied, is gelegen binnen de bebouwde kom van Arnhem, maakt onderdeel uit van een bestemmingsplan voor het stedelijk gebied en is in de huidige situatie reeds bestemd ten behoeve van stedelijke functies (maatschappelijke voorzieningen).

Bij het behandelen van trede 2 dient tevens aandacht geschonken te worden aan het aspect leegstand. In voorliggend geval zal het bestaande verouderde onderwijs gebouw worden gesloopt, waarna er nieuwbouw zal plaatsvinden. De nieuwbouw zal van beperkte omvang zijn, hetgeen met zich mee brengt dat er sprake is van een vermindering van leegstand.

Trede 3:

'Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld'.

Vanwege het feit dat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en hiermee is voldaan aan trede 2, hoeft er niet getoetst te worden aan trede 3. Wel wordt opgemerkt dat de leerlingen van de scholen woonachtig zijn in de regio en dat de locatie goed bereikbaar is per fiets en voor personenauto's/taxibusjes (Amsterdamseweg/Noordelijke Parallelweg).

4.6.3 Conclusie     

Gezien het vorenstaande wordt gesteld dat wordt voldaan aan de 'Ladder van duurzame verstedelijking'.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

5.2 Geluid     

Een schoolgebouw wordt op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als een 'ander geluidsgevoelig object'. Hierna wordt ingegaan op de aspecten wegverkeers- en spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai.

Een schoolgebouw wordt op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als een 'ander geluidsgevoelig object'. Hierna wordt ingegaan op de aspecten wegverkeers- en spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai.

Wegverkeerslawaai

DGMR heeft een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd naar de geluidsbelasting

als gevolg van de Amsterdamseweg (zoneplichtig) en als gevolg van de omliggende 30 km/uur-wegen (niet zoneplichtig) op de gevels van het schoolgebouw. De resultaten zijn getoetst aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidsbeleid. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van de Amsterdamseweg en de omliggende 30 km/uur-wegen voldoet aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. De berekende waarden voldoen ook aan de ambitiewaarde uit het geluidsbeleid van de gemeente. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Alle invoergegevens en resultaten zijn terug te vinden in het bijgevoegd rapport van DGMR met als kenmerk M.2017.0173.00.B001 (zie bijlage 1);

Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de school wordt verwezen naar paragraaf 5.4 (milieuzonering). Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.



Spoorwegverkeerslawaai

In de nabijheid van het plangebied ligt een spoorlijnverbinding. Deze spoorlijnverbinding heeft een wettelijke geluidszone van 300 meter aan weerszijden van het spoor. Het plangebied is gelegen op een afstand van meer dan 500 meter vanaf het spoor en is hiermee buiten de wettelijke geluidszone gelegen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek spoorwegverkeerslawaai is in voorliggend geval niet noodzakelijk.

5.3 Luchtkwaliteit     

Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier – op basis van in te voeren verkeersgegevens - worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Het omslagpunt waarbij een project eventueel een bijdrage van betekenis kan leveren ligt bij circa 1250 vervoersbewegingen (auto's) per etmaal. Gelet op het feit dat het gaat om een verplaatsing van een school wordt in beginsel geen toename van het aantal verkeersbewegingen verwacht, waarmee het project NIBM is.

Een schoolgebouw wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. In het besluit zijn onderzoekszones opgenomen. Bij het realiseren van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk. De zones bedragen aan weerszijde 300 meter bij rijkswegen en 50 meter bij provinciale wegen. Het schoolgebouw is buiten de onderzoekszones gesitueerd. Daarnaast is de verkeersintensiteit op de Heijenoordseweg relatief beperkt. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is in voorliggend geval niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Hinder     

Hinder

Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van milieugevoelige objecten (bijv. woningen en scholen). Een richtafstand gaat uit van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd.

Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering ligt de locatie in een gemengd gebied en betreft een school een milieucategorie 2 inrichting met een richtafstand van 10 meter ten opzichte van woningen. Binnen 10 meter van het plangebied bevinden zich geen woningen. Omgekeerd bevinden zich in de omgeving uitsluitend maatschappelijke voorzieningen, waarvoor tevens een maximale richtafstand van 10 meter geldt. De afstand tussen omliggende maatschappelijke voorzieningen en het nieuwe schoolgebouw bedraagt meer dan 10 meter, waarmee een goed leefklimaat ter plaatse van het schoolgebouw te verwachten is.



Geur

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven waarbij geur een rol speelt.

In de omgeving van het plangebied is een agrarisch bedrijf aanwezig. Het betreft een grondgebonden veehouderij waarvoor op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een vaste afstand geldt van 100 meter (geurgevoelig object binnen bebouwde kom). In voorliggend geval bedraagt de onderlinge afstand meer dan 500 meter en wordt hiermee ruimschoots voldaan aan de vaste afstand. Omgekeerd levert de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering op voor de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf.

5.5 Externe veiligheid     

Vanuit externe veiligheid zijn er geen voorwaarden omdat het plangebied niet voorziet in nieuwe risicovolle activiteiten. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.

5.6 Groen en ecologie     

Gebiedsbescherming

Het Natura 2000 gebied Veluwe ligt op 100 meter van het plangebied. Door de kleinschalige ontwikkeling en door de functie dat het plangebied reeds heeft, is er geen effect tijdens de aanleg- en de gebruiksfase.



Soortbescherming

In maart 2017 is een Quickscan Natuurwaarden uitgevoerd door Ekoza (zie bijlage 2). Het gebouwencomplex is op veel plekken geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger). Ook bomen in en langs het plangebied zouden verblijfplaatsen kunnen bevatten. Om vast te stellen of dit ook daadwerkelijk het geval is, dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd.

Tijdens het bezoek zijn glanskop, merel, roodborst, kauw, vink, gaai, boomklever, grote bonte specht en spreeuw waargenomen nabij het plangebied. Het groen moet verwijdert worden buiten het broedseizoen.Hazelworm kan jaarrond voorkomen in de beukenstrook ten westen van het plangebied en daarmee ook tussen de vegetatie van het plangebied aan de westkant. Omdat het aangrenzende groene tuingedeelte zeker op de schop gaat is het noodzakelijk een nader onderzoek naar de aanwezigheid van de hazelworm uit te voeren.

Groenbalans

Voor de groenbalans is het belangrijk om een vergelijking te maken tussen:

  • de bestaande feitelijke situatie;
  • de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan 'Heijenoord - Het Dorp' biedt;
  • en de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt.

In bijlage 3 zijn de oppervlakten van deze situaties weergegeven. Hieronder de conclusies van deze vergelijkingen.

Vergelijking geldende bestemmingsplan 'Heijenoord - Het Dorp' ten opzichte van bestemmingsplan 'Heijenoordseweg 7'

In het geldende bestemmingsplan 'Heijenoord - Het Dorp' is voor Groot Klimmendaal geanticipeerd op de "Visie Groot Klimmendaal" van maart 2003. Het plan van Groot Klimmendaal was destijds om de diverse bebouwingen allemaal te slopen en te concentreren in een nieuw, compact en hoger gebouw.

Het idee was dat de ontwikkelingen in fases zal worden aangepakt. In de eerste fase zal een deel van de bestaande bebouwing worden gesloopt en een nieuw gebouw worden gerealiseerd. In de tweede fase zal nog een groot deel van de bestaande bebouwing van Groot Klimmendaal worden gesloopt en worden gehuisvest in een tweede fase van de nieuwbouw.

Deze eerste twee fases zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Heijenoord - Het Dorp'. De nieuwbouw is juridisch mogelijk gemaakt en veel bestaande bebouwing is wegbestemd. Vanwege verschillende oorzaken (o.a. nieuwe inzichten in de zorg en de financiële crisis) is uiteindelijk alleen de eerste fase van het project uitgevoerd. Dat betekent dat het bestemmingsplan niet overeenkomt met de bestaande feitelijke situatie. In het bestemmingsplan is bebouwing en verharding (parkeerplaatsen) wegbestemd terwijl deze bebouwing en verharding nog feitelijk aanwezig is. Deze gronden hebben een parkbestemming (deels met een functieaanduiding 'parkeren toegestaan').

De vergelijking tussen het geldende bestemmingsplan en het voorliggende bestemmingsplan geeft hierdoor een vertekend beeld. In het geldende bestemmingsplan is 6.610 m2 van het plangebied als 'Park' bestemd waarvan 885 m2 met een functieaanduiding 'parkeren'. In het nieuwe bestemmingsplan is 3.299 m2 als Groen - Landschap en park bestemd. Deze vergelijking levert vanwege de bovengenoemde redenen een negatieve groenbalans op.

Vergelijking bestaande feitelijke situatie ten opzichte van bestemmingsplan 'Heijenoordseweg 7'

In bijlage 3 is ook het feitelijke grondgebruik uitgerekend. Hieruit volgt dat in de bestaande situatie 3.121 m2 als groen in gebruik is. In het nieuwe bestemmingsplan is 3.299 m2 als Groen - Landschap en park bestemd. Dat betekent dat deze groenbalans positief is. In de gemeentelijke regels voor groencompensatie wordt uitgegaan van deze vergelijking.

Naast deze positieve groenbalans beschermd dit bestemmingsplan het bestaande groen nog op de volgende wijzen:

  • de bomen aan de rand van het plangebied zijn ingemeten. De situering van de bestemmingen is zo gekozen dat deze bomen vallen binnen de bestemming Groen - Landschap en park. Verder is het bouwvlak zo gekozen dat de toekomstige bebouwing voldoend afstand tot de kroon van de bomen heeft zodat de bomen ook in de toekomst behouden blijven en er tijdens de bouw ook voldoende ruimte is om de bomen niet te beschadigen;
  • op de maatschappelijke bestemming ligt een dubbelbestemming Waarde - Landschap. Hiermee zijn deze gronden zijn mede bestemd voor behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en ecologische waarden. Het college van burgemeerster en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de bijvoorbeeld de situering van de parkeerplaatsen en bomen en houtgewassen kunnen niet zonder omgevingsvergunning worden gekapt.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling, doordat het bestaande groen en bomen adequaat zijn beschermd en wordt voldaan aan de regels groencompesatie. Verder gelenden nog een aantal voorwaarden voor de uitwerking:

  • Het groen wordt verwijdert buiten broedseizoen.
  • Er nader onderzoek wordt uitgevoerd naar hazelworm en vleermuizen. Er mag redelijkerwijs worden verwacht dat een ontheffing voor de soorten te verkrijgen is.

5.7 Water     

Hierna wordt een beschrijving gegeven het toekomstige watersystemen in het plangebied. De beschrijving van het huidige watersysteem is terug te lezen in paragraaf 2.6.

Oppervlaktewater

Binnen het plangebied wordt geen nieuw oppervlaktewater aangelegd.

Grondwater

Uit het uitgevoerde geo-hydrologisch onderzoek (zie bijlage Asfaltonderzoek, Milieukundig bodemonderzoek en infiltratieonderzoek) blijkt dat in de ondiepe ondergrond geen leemlagen voorkomen. Voor het grondwater betekent dat dan ook dat bebouwing tot aan deze diepte geen gevolgen heeft voor het grondwaterstanden of -stormingen. Bij werkzaamheden dieper dan 5 meter beneden maaiveld (ook funderingswerkzaamheden) is aanvullend onderzoek nodig.

Afvalwatersysteem en hemelwater

Het afvalwater van de gebouwen wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden. Uit het uitgevoerde geo-hydrologisch onderzoek blijkt dat binnen de eerste 5 meter vanaf het maaiveld geen leemlagen voorkomen. Uit de infiltratiemetingen vlat ook af te leiden dat infiltratie van hemelwater mogelijk is, maar dat de doorlatendheid voor dit gebied zeker niet groot is. Bij de keuze van infiltraitie is de locatei zeker een aandachtspunt.

Bij het afvoer van hemelwater van of over parkeerplaatsen, is het verstandig om rekening te houden met de waterkwaliteit voordat het eventueel wordt verwerkt in de bodem.

Conclusie 

Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Bodem     

Voor het bestemmingsplan Heijenoordseweg 7 is een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied. Daarnaast is een inventarisatie uitgevoerd naar alle beschikbare bodemkwaliteitgegevens en historische gegevens in het plangebied. Daarbij is gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Arnhem en zijn bodemrapporten/-documenten geraadpleegd.

Uit deze inventarisatie is gebleken dat in het bestemmingsplangebied geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend zijn. Direct aangrenzend aan het bestemmingsplangebied zijn ook geen grondwaterverontreinigingen bekend.

De bodem ter plaatse bestaat tot 5 meter beneden maaiveld uit zand met in de ondergrond plaatselijk grindkeien. In het opgeboorde materiaal zijn in baksteenresten en roesthoudend materiaal aangetroffen. Analytisch zijn er licht verhoogde gehalten kwik, lood en minerale olie in de bovengrond aangetroffen. In de ondergrond is plaatselijk sprake van een licht verhoogd gehalte kobalt.

Er zijn geen sanerende maatregelen nodig om locatie geschikt te maken voor de beoogde functie.

Op of nabij de locatie is geen grondwaterverontreiniging bekend.

Verder is op basis van bodemonderzoek en/of de bodemkwaliteitskaart licht verontreinigde grond (klasse landbouw/natuur) te verwachten.

Bij functiewijziging of bij nieuwbouwplannen kan voor aanpassing van het bestemmingsplan en/of aanvraag van een (bouw)vergunning om een recenter en/of uitgebreider bodemonderzoek worden gevraagd.

Conclusie

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven wel voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Direct aangrenzend aan het plangebied zijn geen grondwaterverontreinigingen bekend. Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen gevaar voor de volksgezondheid bij de aanwezige bestemmingen/functies in het ontwikkelgebied.

De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling op de ontwikkellocatie en voor de financiële uitvoerbaarheid daarvan.

5.9 Cultuurhistorie     

In voorliggend geval zijn er in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Uit de Gelderse Cultuurhistorische Atlas en de gemeentelijke monumentenviewer blijkt dat er - afgezien van landgoederen complex Mariënborn - in de omgeving van het plangebied eveneens geen sprake is van cultuurhistorische waarden die van belang zijn in het kader van dit bestemmingsplan. Wat betreft landgoederencomplex wordt opgemerkt dat de voorgenomen ontwikkeling hier geen invloed op heeft, de bestaande groensingel, die de huidige scheiding vormt zal worden gehandhaafd.

Cultuurhistorische waarden vormen geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.10 Archeologie     

Het plangebied ligt in het Midden-Nederlandse zandgebied, op een hoog deel van de Zuidoost-Veluwe stuwwal. De stuwwal ontstond in het Saalien, ca. 150.000 jaar geleden. Grindrijke rivierafzettingen werden toen door landijs komend vanuit het noorden opgestuwd. In de laatste ijstijd bereikte het landijs Nederland niet meer. Hellingen waren permanent bevroren en door afgeleidend smeltwater werden (droge) dalen uitgesleten. Door het ontbreken van vegetatie werd in de droge en zeer koude periode van de laatste ijstijd sediment door de wind verplaatst en elders afgezet (dekzand). Gedurende het holoceen was het klimaat milder. Door toenemende vegetatie kwam er een eind aan de zandverstuivingen en raakten dekzandruggen en gestuwde afzettingen gefixeerd. Wel kon door boskap sediment afschuiven en verstuiven. Hierdoor ontstond aan de voet van de stuwwal een puinwaaier (colluvium).

Kaartmateriaal uit omstreeks 1830 laat zien dat het plangebied (nog) onbebouwd was. Het was in gebruik als heide- en bosgebied. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het plangebied gedurende operatie Market Garden bezet door Duitse Troepen. Zij groeven zich in en in de buurt bevonden zich stellingen. Aan de Heijenoordseweg kwam het tussen de geallieerden en Duitse troepen tot gevechtshandelingen.

Aan de situatie van heide- en bosgebied kwam omstreeks 1950 een einde met de komst van de huidige bebouwing in het plangebied. Deze bebouwing heeft de bodem varierend verstoord, van zeer diep (5,5 m in verband met de aanleg van een zwembad) tot ondiep (37 cm, fundering van een noodgebouw).

In het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. In een straal van 500 m rondom het plangebied is echter prehistorisch aardewerk gevonden, waaronder twee urnen in een grafheuvel uit de Klokbekerperiode (2500-2000 v.Chr.). Op de archeologische verwachtingskaart heeft het plangebied een grotendeels middelhoge verwachtingskans gezien het feit dat bewoning mogelijk is nabij sprengen en beeklopen.

Advies

Voor het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek opgesteld (zie bijlage 5). Hieruit is bovengenoemde informatie afgeleid. Het verwachtingsmodel is nader gespecificeerd: zones met diepe verstoring hebben een lage verwachting, zones met ondiepere verstoring een lage tot middelhoge of middelhoge tot hoge verwachting (zie afbeelding 5.1). Zones met een lage verwachting behoeven geen dubbelbestemming. Eventueel aanwezige archeologische resten zijn hier door vergravingen verdwenen. Voor de zones met een lage tot middelhoge en middelhoge tot hoge verwachting geldt een verwachting op archeologische waarden uit de prehistorie en Tweede Wereldoorlog. Deze zones dienen een archeologische dubbelbestemming te krijgen. Omgang hiermee wordt vertaald naar de regels van het bestemmingsplan. De zones met hun specifieke verwachting zijn hieronder afgebeeld.

verplicht
Afbeelding 5.1 Archeologsiche verwachtingskaart

5.11 Stadsklimaat     

De klimaatbestendigheidsambitie is voor wat betreft hitte in de stad vertaald naar aanbevelingen voor specifieke gebieden. Op de Hitte-attentiekaart (zie afbeelding 5.2) ligt het plangebied in een als geel aangegeven klimatologische eenheid. De gemeente Arnhem streeft bij gebiedsontwikkelingen in de geel gekleurde gebieden op de Hittekaart naar behoud van de bestaande situatie. Voor het plangebied betekent dit specifiek:

  1. behoud van het huidige relatief goede stadsklimaat door het behoud van de verhouding tussen bebouwing en open groene ruimte.
  2. het benutten van kansen tot het zoveel mogelijk vergroenen van de openbare ruimte.
  3. het benutten van kansen om gebouwen te voorzien van verticaal groen en dakgroen ter voorkoming opwarming van het gebouw zelf en uitstraling warmte naar omgeving. Dakgroen is daarbij vooral effectief voor een beter binnenklimaat (en daarmee de energievraag).
  4. gebruik maken van de juiste materialen voor gebouwen waarmee de opwarming van de gebouwen en de omgeving kan worden verminderd.

Van een toename van bebouwing/verharding ten opzichte van de huidige situatie is geen sprake. Bij het uitwerken van de buitenruimte worden mogelijkheden voor vergroening als aandachtspunt meegenomen.

verplicht
Afbeelding 5.2: Hitte-attentiekaart van Arnhem

5.12 Duurzaamheid     

Wat betreft duurzaamheid wordt opgemerkt dat de gebouwen worden gebouwd conform de principes van het 'Programma van Eisen - Frisse Scholen' van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Het uiteindelijke doel van dit document is een zo gezond, comfortabel en energiezuinig mogelijke school binnen het beschikbare budget.

Het Programma van Eisen - Frisse Scholen gaat in op vijf thema's:

  1. energie,
  2. lucht: binnenluchtkwaliteit,
  3. temperatuur: thermisch comfort,
  4. licht: visueel comfort,
  5. geluid: akoestisch comfort.

Voor ieder thema zijn drie ambitieniveaus vastgesteld:

  • klasse C (acceptabel),
  • klasse B (goed) en
  • klasse A (zeer goed).



Daaraan zijn (prestatie)eisen gekoppeld. Klasse C is het basisniveau; gebaseerd op geldende wet- en regelgeving, zoals deze in het Bouwbesluit tot 2012 van kracht waren. De eisen zijn zo geformuleerd dat alle eisen die bij C staan ook voor B en A gelden, tenzij daar een zwaardere eis is opgenomen. In 2012 en 2015 zijn de eisen in het Bouwbesluit voor nieuwbouw zodanig verzwaard, dat ook bij nieuwbouw voor de thema's energie en lucht minimaal klasse B moet realiseren.

De nieuwe bebouwing zal worden gerealiseerd worden conform klasse B en voldoen aan het bepaalde in het Bouwbesluit.

Conclusie

De nieuwe bebouwing zal voldoen aan de duurzaamheidseisen opgenomen in het Bouwbesluit en het PvE.

5.13 Besluit milieueffectrapportage     

5.13.1 Besluit milieueffectrapportage     

5.13.1.1 Situatie plangebied     

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het gebied 'Veluwe', is gelegen op een afstand van circa 150 meter van het plangebied. Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming voor wat betreft het binnen het plangebied geplande schoolgebouw en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Er is daarom in elk geval geen sprake van een direct m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien de drempelwaarden (100 hectare of meer) kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien de mogelijkheden van dit plan (circa 3.931 m² bebouwing) worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.13.1.2 Conclusie     

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.14 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden gelegen waarmee in het kader van dit bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden. Wel is ten westen van het plangebied een hoogspanningsverbinding aanwezig.

Hoogspanningsverbinding

In november 2005 en 2008 hebben alle betrokkenen (gemeenten, provincie) een brief van het ministerie van (destijds) VROM gehad met hierin een advies met betrekking tot hoogspanningslijnen. Voor een 150 kV hoogspanningslijn geldt een indicatieve zone van 2 maal 80 meter (vanuit het hart van de lijnen). Indien een nieuwe ontwikkeling binnen de indicatieve zone ligt moet er naar de specifieke zone worden gekeken. De specifieke zone van een 150 kV hoogspanningslijn is 2 maal 35 meter. Voor nieuwe ontwikkelingen (na 1 januari 2006) wordt geadviseerd om geen gevoelige bestemmingen zoals woningen, kinderdagverblijven binnen deze specifieke zone te situeren.

Het plangebied is buiten de hiervoor genoemde zones gelegen.

Hoofdstuk 6 Ruimtelijke en programmatische afweging     

Dit bestemmingsplan maakt het realiseren van een nieuw schoolgebouw op het perceel aan de Heijenoordseweg 7 mogelijk. In deze paragraaf wordt een beleidsmatige/ruimtelijke afweging gemaakt.

De in deze ruimtelijke onderbouwing besloten ontwikkeling is getoetst aan rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid (zie hoofdstuk 3). Uit deze toetsing zijn geen belemmeringen naar voren gekomen die ervan weerhouden om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Met het plan wordt invulling gegeven aan het aangepast huisvestingsplan 'De Koers 2.0' en een schoolinstelling een duurzame huisvestingsoplossing geboden.

Uit hoofdstuk 5 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de gestelde voorwaarden/eisen voortkomend uit de milieu- en omgevingsaspecten.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Heijenoord-Het Dorp", waardoor een partiële herziening noodzakelijk is. In het bestemmingsplan 'Heijenoord-Het Dorp' is de 'Visie Groot Klimmendaal' (maart 2003) juridisch vertaald. Van belang hierbij om te vermelden is dat uitgangspunt van deze visie was om onder meer de bestaande bebouwing binnen het plangebied (in visie aangemerkt als gebouw C (west) en D (oost)) volledig te slopen en alle betreffende functies te concentreren in een nieuw, compact en hoger gebouw met als doel de oorspronkelijke landschappelijke kenmerken en kwaliteit te verbeteren. Met het vrijkomen van de locaties ter plaatse van de gebouwen C en D zou er ruimte beschikbaar komen voor het realiseren van een nieuw schoolgebouw ten behoeve van het speciaal onderwijs. De gebouwen zijn tot op heden niet gesloopt. Gebouw C is in het geldende bestemmingsplan nog positief bestemd middels een maatschappelijke bestemming met een bouwvlak. Gebouw D is wegbestemd door het toekennen van een groenbestemming zonder bouwmogelijkheden. Dit houdt in dat het huidige aanwezige gebouw onder het overgangsrecht valt. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om het nieuwe schoolgebouw te realiseren.

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving en de van toepassing zijnde beleidsdocumenten. In voorliggend geval is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving en -verantwoording     

7.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

7.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. Artikel 1 Begrippen

    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. Artikel 2 Wijze van meten

    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de planverbeelding zijn bouwhoogten aangegeven. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil (in dit geval vanaf NAP) tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

7.2.2 Bestemmingsregels     

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de planverbeelding is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 7.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

7.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  2. Artikel 9 Algemene bouwregels

    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  3. Artikel 10 Algemene gebruiksregels

    In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  4. Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

    In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
  5. Artikel 12 Overige regels

    In dit artikel is de standaardregeling ten aanzien van het parkeren en het laden en lossen opgenomen.

7.2.4 Overgangs- en slotbepalingen     

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

7.3 Verantwoording van de regels     

7.3.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

7.3.2 Afzonderlijke bestemmingen     

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.

7.3.3 Groen - Landschap en Park     

In het Groenplan (zie paragraaf 5.6) is voor de groenvoorzieningen een onderscheid gemaakt tussen structureel groen en snippergroen. De groenstroken die structuurbepalend zijn op wijkniveau, zijn bestemd als 'Groen'.

De grotere groengebieden die een landschappelijke, ecologische of recreatieve functie hebben, zijn bestemd als 'Groen - Landschap en park'. Dit is een zwaardere bestemming dan groen omdat hieraan een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen.

Binnen de bestemming 'Groen - Landschap en park' is geen bebouwing toegestaan.

De gronden die niet ten behoeve van de schoollocatie worden ingericht zijn, vanwege het groene karakter van het plangebied en de omgeving, voorzien van de bestemming 'Groen - Landschap en park'.

Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan

Het beschermingsregime opgenomen in deze bestemming is grotendeels ook aanwezig in het geldende bestemmingsplan (Groen - Park). Wel is de groenbestemming toegekend op basis van de nieuwe situatie en wijkt daarme af van de groenbestemming zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan.

7.3.4 Maatschappelijk     

De bestemming 'Maatschappelijk' (Artikel 4) is bedoeld voor functies ten behoeve van onderwijs, welzijn, zorginstellingen, cultuur, religie, openbare dienstverlening en therapeutische functies. Voorbeelden hiervan zijn scholen, ziekenhuizen en kerken. Aan de hoofdfunctie ondergeschikte horeca (kantine) is eveneens toegestaan.

Vergelijking met het vigerend bestemmingsplan

De maatschappelijke bestemming wordt grotendeels overeenkomstig het geldende bestemmingsplan gehandhaafd, wel is het bouwvlak uitgebreid om zodoende de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Dit is vooral gedaan om het parkeren ook binnen de maatschappelijke bestemming te kunnen oplossen.

7.3.5 Verkeer-verblijfsgebied     

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (artikel 5) geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd. In dit bestemmingsplan is een klein deel van de Heijenoordseweg bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied.

7.3.6 Dubbelbestemmingen     

De SVBP geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn twee dubbelbestemming opgenomen, te weten:

- Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting) (Artikel 6);

- Waarde - Landschap (Artikel 7).

Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)

Deze dubbelbestemming geldt voor de zone in het gebied waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt. Dit artikel bevat een aantal naast de andere bestemmingsbepalingen geldende beschermende bouwvoorschriften en nadere eisen. De zone waarbinnen sprake is van een middelhoge archeologische verwachting is op de planverbeelding nader aangeduid.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In het vigerende bestemmingsplan is nagenoeg dezelfde dubbelbestemming opgenomen. In dit bestemmingsplan is echter aangesloten op de gemeentelijk archeologiebeleid, namelijk een onderzoeksgrens van 500 m² en bodemingrepen dieper dan 40 cm bij gebieden met een middelhoge archeologische waarde.

Waarde - Landschap

Over de maatschappelijke bestemming ligt de dubbelbestemming "Waarde - Landschap". Door deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunningstelsel van kracht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is gekoppeld. Dat betekent dat binnen de bestemming een omgevingsvergunning noodzakelijk is om bepaalde werkzaamheden uit te voeren zoals het aanleggen van verharding en het kappen van bomen. Aantasting van het gebied wordt op deze wijze zoveel mogelijk tegen gegaan.

Vergelijking met de vigerende bestemmingsplannen

In het vigerende bestemmingsplan is geen dubbelbestemming 'Waarde - landschap' opgenomen. De maatschappelijke bestemming was in het geldende bestemmingsplan ook kleiner.

7.4 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

7.5 Exploitatie     

Grondexploitatie

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren waarmee niet gecontracteerd is. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5. van het Bro) zoals grondverwervingskosten, plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen verhaald worden door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan, wijzigingsplan of projectbesluit moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van één of meer woningen, bouw van één of meer hoofdgebouwen, bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2).

Het bestemmingsplan voorziet in mogelijkheid tot realisatie van een nieuw schoolgebouw binnen het plangebied. Deze ontwikkeling maakt daarmee bouwplannen mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk. In voorliggend geval is de gemeente in het kader van dit bestemmingsplan initiatiefnemer. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten anderszins verzekerd en is het maken van een exploitatieplan op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro niet nodig.



Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is geen eigenaar van het perceel Heijenoordseweg 7. Bij uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan gaat de gemeente over tot aankoop van de grond van Klimmendaal; Klimmendaal levert bouwrijpe grond. Voor aankoop van de grond en uitvoering van het bouwpoject is een Meerjaren Investerings Planning als onderdeel van de Meerjaren Programma Begroting (MJPB) van de gemeente opgesteld. Voorliggend plan maakt onderdeel uit van de totale financiële kaderstelling, waarbij de kosten zijn gedekt door bijdragen van de gemeente en het schoolbestuur. Geconstateerd is dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 8 Procedure     

8.1 Vooroverleg     

Communicatie 

De omliggende eigenaren zijn actief geinformeerd over de plannen voor deze locatie. Dit zijn: Klimmendaal, Johanna Kinderfonds, Siza, De Onderwijsspecialisten en het Team Leefomgeving.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een ontwikkeling worden gepubliceerd. Aan deze verplichting is voldaan met het publiceren van de kennisgeving van het bestemmingsplan in de Staatscourant, in het digitaal gemeenteblad en op de gemeentelijke website.



Artikel 3.1.1 Bro overleg

Het concept-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro naar Waterschap Rijn en IJssel toegezonden. Het waterschap heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de inhoud van het bestemmingsplan.

8.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)     

Het ontwerpbestemmingsplan 'Heijenoordseweg 7' heeft vanaf 13 juni 2017 zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijzen ingediend door JKF Kinderfonds (voorheen Johanna Kinderfonds). JKF Kinderfonds heeft eigendommen ten noorden en zuiden van het plangebied en zij is bang dat de bouw van de nieuwe school nadelig voor eigen plannen is. In het zienswijzerapport (bijlage 1 bij het raadsvoorstel) is een samenvatting van de zienswijze en een reactie van de gemeente opgenomen.

Het bestemmingsplan is op 25 september 2017 door de gemeenteraad ongewijzigd vastgesteld.

Regels     

van het bestemmingsplan

Heijenoordseweg 7

(plannummer: NL.IMRO.0202.904-0301)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Heijenoordseweg 7 met identificatienummer NL.IMRO.0202.904-0301 van de gemeente Arnhem.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.6 Bebouwingspercentage     

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.7 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.8 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.9 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.10 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.11 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.12 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceelgrens.

1.13 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.14 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.15 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf en internetverkoop wordt hieronder niet begrepen.

1.16 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 Geluidsgevoelig object     

een woning of ander geluidsgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 1 Wet geluidhinder;

1.18 Gezondheids- en welzijnszorg     

  • geneeskundige verzorging en verpleging zoals ziekenhuizen;
  • medische, tandheelkundige en paramedische praktijken;
  • apotheken;
  • verpleeg- en verzorgingshuizen;
  • dag- en nachtvoorzieningen voor gehandicapten, psychiatrische patiënten, jongeren en maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling inclusief overnachting;
  • maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting: dienstverlening gericht op ouderen en gehandicapten, kinderopvang en buitenschoolse opvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk en dergelijke.

1.19 Horecabedrijf     

Een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.

1.20 normaal onderhoud, gebruik en beheer     

Gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen

1.21 Onderbouw     

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.22 Peil     

  1. voor een gebouw , waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
  4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.)

1.23 Onderwijs     

Georganiseerde communicatie van niet-incidentele aard met als doel overdracht van kennis, vermeerdering van inzicht en/of aanleren van vaardigheden zoals primair en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar (beroeps)onderwijs en educatie, tertiair onderwijs en overig onderwijs en bij onderwijs behorende sportvoorzieningen.

1.24 Openbare dienstverlening     

  • openbaar bestuur en overheidsdiensten zoals een politiebureau, gemeentehuis, gerechtsgebouw, brandweerkazerne, bibliotheek en penitentiaire inrichting;
  • uitvaartverzorging, crematoria en begraafplaatsen.

1.25 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.27 Prostitutie     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.28 Prostitué(e)     

Degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.29 Raamprostitutie     

Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.30 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.31 Straatmeubilair     

Onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.32 Thuisprostitutie     

Vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).

1.33 Werken, werkzaamheden van geringe omvang     

Werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben.

1.34 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen - Landschap en park     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen - Landschap en park aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. park- en groenvoorzieningen, waaronder recreatieve- en speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  2. fiets- en wandelpaden, straatmeubilair en speelvoorzieningen;
  3. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  4. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, cultuurhistorische, ecologische- en natuurwaarden.

3.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

  1. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
    1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
    2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
    3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.
  2. De in dit lid onder a. genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voorzover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of andere apparatuur;
  3. het aanleggen of aanbrengen van beschoeiingen en puinstortingen;
  4. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van greppels, sloten, vijvers, beken en andere watergangen;
  5. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  6. het ophogen van gronden;
  7. het aanleggen, verbreden of verharden van voet- en rijwielpaden.
  8. het aanbrengen van oppervlakte verharding groter dan 25 m2;
3.4.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 3.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  1. werken of werkzaamheden ter realisering van de bestemming, zoals aangegeven in lid 3.1;
  2. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  3. werken of werkzaamheden die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen.
3.4.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

Artikel 4 Maatschappelijk     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. onderwijs en zaalsport;
  2. gezondheids- en welzijnszorg;
  3. levensbeschouwelijke functies;
  4. politieke-, belangen- en ideële organisaties/verenigingen en hobbyclubs;
  5. openbare dienstverlening:

en ondergeschikt voor:

  1. voorzieningen ten behoeve van het verkeer, groen- en speelvoorzieningen en straatmeubilair;
  2. ondergeschikte horeca en detailhandel, uitsluitend ten dienste van bovengenoemde bestemmingsomschrijvingen;
  3. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding;

4.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de aangegeven maximumbouwhoogten en het bebouwingspercentage, uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van het overschrijden van de maximumbouwhoogte met dien verstande dat dit slechts is toegestaan voor maximaal 30% van het bebouwbaar oppervlak tot een hoogte van maximaal 82 meter boven NAP met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid het bebouwingspercentage in afwijking van het bepaalde op de verbeelding in totaal niet meer mag bedragen dan 80%.
  2. het bepaalde in lid 9.1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties;
  2. groen- en watervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd
  2. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals entrees tot parkeergarages en straatmeubilair mag ten hoogste 5 meter bedragen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

6.2 Bouwregels     

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 500 m2 bedraagt.
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst

6.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 6.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in lid 6.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in lid 6.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 6.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
6.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in lid 6.4.1, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 500 m2 of een omvang van 500 m1;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (middelhoge verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. wel aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Artikel 7 Waarde - Landschap     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke en ecologische waarden.

7.2 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van de situering van bouwwerken die mogen worden gebouwd op grond van de andere bestemming(en) nadere eisen stellen ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden.

7.3 Specifieke gebruiksregels     

Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:

  1. het aanbrengen van recreatievoorzieningen, dan wel als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
  2. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  3. het opslaan, lozen c.q. storten, als dan niet ten verkoop van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen beplantingen;
  3. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  4. het afgraven of verlagen van de bodem;
  5. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het het aanleggen van wegen t.b.v. bestemmingsverkeer;
  6. het gebruik van groeistoffen, stoorstoffen of kunstmest;
  7. het aanbrengen, verbreden of verharden van voetpaden, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
  8. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
  9. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken en andere waterpartijen;
  10. aanleggen van reservoirs;
  11. grootschalig verwijderen van bosstrooisel of mos;
  12. aanbrengen van rasters.
7.4.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

De in lid 7.4 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
7.4.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemmingen zijn toegekend en
  2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden en kwaliteiten van de gronden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Bouwen binnen bouwvlak     

  1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens andersluidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen.
  3. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de in de geldende Arnhemse beleidsregels voor parkeren opgenomen normen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de in deze regels opgenomen bebouwingsregels, voor zover betreffende de maximum bouwhoogte, het maximumoppervlak en de maximuminhoud, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% van de in de regels vastgelegde maten en de afwijking van de maximum bouwhoogte niet meer bedraagt dan 1 meter.
  2. de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak, zoals bedoeld in lid 9.1 mits:
    1. de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan twee meter en het de bouw betreft van erkers, luifels, balkons, keldergaten (koekoeken) of galerijen;
    2. het de bouw van volledig beneden peil gelegen bouwwerken betreft, mits:
      • een diepte van 6 meter niet wordt overschreden;
      • het maaiveld wordt afgewerkt op een wijze die past binnen de bestemming;
      • geen onevenredige toename van de parkeerdruk plaatsvindt;
      • de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
  3. de bestemmingsbepalingen voor het oprichten van:
    1. kunstobjecten en niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorstations, rioolgemalen, schakelhuisjes, telefooncellen voorzover met een inhoud groter dan 3 m3, en haltes van vervoersdiensten, alle met een inhoud van maximaal 75 m3;
    2. sirenemasten met een hoogte van maximaal 18 meter;
    3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van (tele)communicatie:
      • voorzover vrijstaand, met een hoogte van maximaal 20 meter;
      • voorzover op of aan een ander bouwwerk te plaatsen, met een hoogte van maximaal 8 meter boven de aangegeven maximumbouwhoogte;
    4. geluidwerende voorzieningen voor zover deze noodzakelijk zijn ingevolge de bepalingen van de Wet geluidhinder.
  4. de in deze regels opgenomen bepalingen omtrent de maximum bouwhoogte voor het oprichten van hekwerken ten behoeve van het gebruik van platte daken als dakterras tot een maximum van 1 meter boven de maximaal toegestane bouwhoogte mits:
    1. dit passend is in het bebouwingsbeeld van de omringende bebouwing en
    2. de belangen van omwonenden met betrekking tot privacy, uitzicht en bezonning niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Overige regels     

12.1 Parkeren     

  1. Indien de omvang of bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  2. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
  3. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Arnhemse beleidsregels voor parkeren daartoe opgenomen normen.

    Voor zover deze regels gedurende de planperiode worden gewijzigd, gelden deze wijzigingen vanaf het tijdstip van bekendmaking.

12.2 Laden of lossen     

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

12.3 Afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 12.1 en 12.2:

  1. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien of
  2. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

13.1.1 Overgangsbepaling     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 13.1.1 met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het bepaalde in lid 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor

geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

13.2.1 Overgangsbepaling     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Verbod hervatten strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Het bepaalde in lid 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Heijenoordseweg 7.