Geesteren, Hutten    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

1.1 AANLEIDING     

In Geesteren is dringend behoefte aan uitbreiding van de woningvoorraad. Om in deze behoefte te voorzien zijn gronden aangekocht en is de verplaatsing van een melkveebedrijf mogelijk gemaakt. De volgende stap om tot uitvoering van de woningbouwplannen te komen is het vastleggen van een nieuw planologisch kader. Hiervoor dient dit bestemmingsplan.

1.2 LIGGING EN BEGRENZING PLANGEBIED     

Het plangebied ligt aan de noordkant van Geesteren en wordt globaal begrensd door de Langeveenseweg aan de oostkant en de Vermolenweg aan de zuidkant. Ten noorden van de beoogde woningbouwlocatie staat een bedrijfspand van Ten Cate dat eveneens onderdeel uitmaakt van het plangebied. De onderstaande afbeelding toont globaal de ligging ervan.

verplicht
Globale ligging en begrenzing plangebied

1.3 VIGEREND BESTEMMINGSPLAN     

Het plangebied maakt overwegend onderdeel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" dat op 6 juni 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad van Tubbergen en op 23 januari 2007 (grotendeels) is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Overijssel. Het plangebied heeft hierin overwegend een agrarische bestemming ten behoeve van het melkveebedrijf van Maatschap Hutten.

Een gedeelte van het plangebied valt in het bestemmingsplan "Industrieterrein 'Ten Cate' Geesteren", dat is vastgesteld op 27 juni 1996. Het perceel is hierin voornamelijk bestemd tot 'katoenweverij' en gedeeltelijk tot 'Groen - beplantingsstrook'. Op deze locatie is een vestiging van het bedrijf Ten Cate aanwezig.

verplicht

Uitsnede vigerende bestemmingsplannen

1.4 LEESWIJZER     

In het volgende hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het van belang geachte Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 bevat een toets aan relevante wet- en regelgeving op het gebied van bodem, water, milieuzonering, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, ecologie en archeologie. In hoofdstuk 5 komt de juridische opzet van het bestemmingsplan aan bod. In het laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, maatschappelijke aanvaardbaarheid en het vooroverleg.

Hoofdstuk 2 GEBIEDS- EN PLANBESCHRIJVING     

2.1 BESCHRIJVING PLANGEBIED     

In de huidige situatie is het plangebied grotendeels in gebruik als agrarisch gebied. Er ligt ook een agrarisch bedrijfsperceel binnen. Dit bedrijf (Maatschap Hutten) had ter plaatse geen toekomstmogelijkheden meer en verplaatst zijn activiteiten naar een nieuwe locatie aan de Huyerensebroekweg. Om deze verplaatsing mogelijk te maken was een wijziging van het bestemmingsplan nodig voor deze nieuwe locatie. Deze wijziging is inmiddels onherroepelijk.

verplicht

Zicht op het plangebied en het te verplaatsen bedrijf.

De woonbebouwing die op de voorgaande foto zichtbaar is ligt net buiten het plangebied en blijft behouden.

Binnen het plangebied is ook een bedrijfspand van Ten Cate aanwezig, waar opslag plaatsvindt. Deze bedrijfsactiviteiten worden ongewijzigd voortgezet.

Tot slot wordt de bestaande woning (met inwoning) aan de Vermolenweg opgenomen in het plangebied.

2.2 PLANBESCHRIJVING     

Binnen het plangebied wordt ruimte geboden aan de bouw van circa 38, maximaal 44 woningen. Daarnaast worden met daarvoor passende bestemmingen mogelijkheden geboden voor de aanleg van wegen, voetpaden, groenvoorzieningen, speeltuinen en andere zaken die thuishoren in een (nieuwe) woonwijk.

verplicht

Indicatieve invulling van het plangebied

Het plangebied zal grotendeels worden ingevuld met vrijstaande en dubbele woningen. Een deel van de woningen wordt uitgegeven ten behoeve van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Hiervoor geldt dat naast vrijstaande en dubbele woningen ook rijwoningen tot de mogelijkheden behoren.

In het hart van de wijk wordt een speelvoorziening aangelegd. Deze is in de voorgaande afbeelding met een 'S' aangeduid.

Naast parkeerplaatsen op eigen terrein worden om aan de parkeerbehoefte te voldoen ook parkeerplaatsen in het openbaar gebied gerealiseerd.

Ontsluiting

Het plangebied ligt ten noorden van de bestaande woonbebouwing. De ontsluiting wordt gevormd door een drietal wegen die vanuit het midden van het plangebied naar de omliggende wegen lopen. In het zuiden is dit de Vermolenweg en in het westen en noorden een nieuwe ontsluitingsweg. Deze nieuwe weg start parallel aan de bestaande Heetkampweg en buigt af tussen de nieuwe woonbebouwing en Ten Cate door, naar de Langeveenseweg.

verplicht

Vermolenweg, met rechts daarvan de bestaande woonbebouwing.

Een deel van het plangebied krijgt een agrarische bestemming, net zoals het in de bestaande situatie ook heeft. Dit geldt voor het deel ten westen van de nieuwe ontsluitingsweg. Reden hiervoor is dat deze gronden wel in beeld zijn voor een eventuele toekomstige uitbreiding van Geesteren, maar dat het onzeker is of dit binnen de planperiode van 10 jaar gerealiseerd zal worden. Daarom is ervoor gekozen om dit gebied niet nu al een woonbestemming te geven.

verplicht

Zicht op het deel van het plangebied dat grotendeels de agrarische bestemming behoudt

Ook de locatie van het bedrijf Ten Cate, dat ten noorden van de beoogde nieuwe woonwijk aanwezig is, wordt opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit bedrijf krijgt een bestemming die past bij de huidige bedrijfsactiviteiten, namelijk opslag. De ruimtelijke uitstraling hiervan is kleiner dan de uitstraling die het bedrijf voorheen had. Tot 2005 vond hier namelijk ook nog productie plaats.

verplicht

Bestaande groensingel/houtwal met daarachter het bedrijfspand van Ten Cate.

De bestaande woning aan de Vermolenweg lag in het bestemmingsplan voor het buitengebied. Door deze ontwikkeling komt de woning in de bebouwde kom te liggen. Daarom wordt de woning opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan, waarbij voor de woning een passende regeling wordt opgenomen. Bij deze woning is een beperkte uitbreiding aan bijbehorende bouwwerken mogelijk van circa 80 m2. Ook wordt een strook grond, die aan de eigenaar van dit pand is verkocht, toegevoegd aan het woonperceel.

2.3 BEELDKWALITEITSPLAN     

Om de gewenste kwaliteit te waarborgen is door CZT Ruimtelijk Advies & Procesmanagement een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze vormt het toetsingskader voor de welstandsbeoordeling van de later aan te vragen omgevingsvergunningen. Dit beeldkwaliteitsplan is als bijlage 4 bij deze plantoelichting gevoegd.

verplicht

Afbeelding uit het beeldkwaliteitsplan m.b.t. oriëntatie, nokrichting en goothoogte

In het beeldkwaliteitsplan worden eisen gesteld aan de bouwstijl, kleur- en materiaalgebruik, waarbij verschillende gebieden worden onderscheiden. Daarnaast wordt richting gegeven aan de inrichting van de openbare ruimte en aan duurzaamheidsaspecten.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER     

3.1 RIJKSBELEID     

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak welke ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het van kracht zijnd ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. Door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en de door het tegelijkertijd plaatsvinden van groei, stagnatie en krimp toenemende regionale verschillen, zijn de beleidsnota's op het gebied van zowel ruimte als mobiliteit gedateerd. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is zo de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR is vastgesteld op 13 maart 2012.

  • De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals:
  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de structuurvisie voor de Snelwegomgeving;
  • de agenda Landschap;
  • de agenda Vitaal Platteland;
  • Pieken in de Delta.

In SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

Met dit plan wordt woningbouw mogelijk gemaakt ten behoeve van een dorp in het landelijk gebied. Hiermee zijn geen belangen gemoeid waarop het SVIR betrekking heeft.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De hiervoor behandelde structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van deze en andere structuurvisies te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. Deze zijn opgenomen in het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro). Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.

Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het betreft de volgende thema's:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Dit bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen waarop het Barro betrekking heeft.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Sinds 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van deze ladder is te waarborgen dat in ruimtelijke plannen tot een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden wordt gekomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is in het Bro als motiveringseis opgenomen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en sluit aan bij het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. De ladder stelt de volgende eisen aan de plantoelichting:

  1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Beoordeling

  1. De voorgenomen uitbreiding van Geesteren past binnen de woonvisie en het woningbouwprogramma van de gemeente Tubbergen. Deze plannen zijn regionaal afgestemd en maken dus onderdeel uit van de regionale behoefte. In paragraaf 3.3 wordt hier verder op ingegaan.
  2. Binnen het bestaand stedelijke gebied van Geesteren zijn geen lege plekken en herstructureringslocaties aanwezig waar de woningbehoefte ingevuld kan worden. Daarom is voor een locatie direct grenzend aan de bestaande kern gekozen.
  3. Door de ligging direct tegen de kern is de planlocatie goed bereikbaar. Ook de afstand tot het centrum is beperkt. Het plangebied wordt daarnaast goed ontsloten, waarmee een goede bereikbaarheid is gegarandeerd.

Gezien het voorgaande sluit het uitbreidingsplan voor Geesteren goed aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.2 PROVINCIAAL BELEID     

Omgevingsvisie

Het provinciaal beleid staat omschreven in de Omgevingsvisie Overijssel. Dit beleid is sinds 1 juli 2009 van kracht en op 3 juli 2013 geactualiseerd. De Omgevingsvisie geeft het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving voor de lange termijn weer. De Omgevingsvisie beschrijft de ontwikkelingsperspectieven die zich beperken tot de hoofdlijnen zoals relevant voor de provinciale schaal.


Generieke beleidskeuzes

De provincie Overijssel heeft een aantal generieke beleidskeuzes geformuleerd, waarvan met name zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door de zogenaamde ‘SER-ladder’ van toepassing is. Deze methode gaat ervan uit dat je eerst het gebruik van de ruimte optimaliseert, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik onderzoekt en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden bekijkt.

Hoewel de SER-ladder en de ladder duurzame verstedelijking, die in de voorgaande paragraaf m.b.t. het Rijksbeleid beschreven is, niet geheel overeenkomen gaat hiervan wel hetzelfde principe uit. Zoals aangegeven wordt met dit woningbouwplan in een concrete behoefte voorzien en zijn er geen inbreidingslocaties voorhanden waarin dezelfde behoefte opgelost kan worden. Tevens wordt er met dit bestemmingsplan voor gewaakt dat de ruimteclaim niet groter is dan voor de 'korte' termijn noodzakelijk is. Een gedeelte van het plangebied krijgt namelijk een agrarische bestemming, ondanks dat hier op de langere termijn woningbouw is voorzien. Dit betekent dat de gronden in de tussenliggende periode hun agrarische functie kunnen behouden en dat, wanneer de volgende fase niet nodig blijkt te zijn, de agrarische functie ook op langere termijn behouden kan blijven. Met andere woorden: We leggen alleen een woonbestemming op die gronden die we binnen de planperiode van 10 jaar concreet nodig hebben.

Aangezien de planlocatie op dit moment nog onderdeel uitmaakt van het buitengebied verdienen daarnaast de generieke beleidskeuzes ten aanzien van de bescherming van landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur aandacht.

De beoogde woningbouwlocatie aan de noordzijde van Geesteren maakt het geen onderdeel uit van de EHS of een Natura2000-gebied. Tevens zijn er geen effecten te verwachten op de aangewezen Natura2000-gebieden. Een klein gedeelte van het plangebied ligt wel in het landbouwontwikkelingsgebied. Dit betreft het gedeelte van het plangebied dat de agrarische bestemming behoudt en waarvoor pas na de planperiode van 10 jaar woningbouw wordt voorzien. Dit gedeelte is overigens vanwege de nabijheid van de bestaande woonkern feitelijk niet geschikt voor de vestiging van intensieve veehouderijen.

Ontwikkelingsperspectieven

Binnen de Omgevingsvisie zijn zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de Groene en Stedelijke omgeving. Deze geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. De ontwikkelingsperspectieven zijn in tegenstelling tot de generieke beleidskeuzes niet normstellend, maar richtinggevend.

Het plangebied is voor wat betreft het gedeelte waar woonbestemmingen worden vastgelegd gelegen in het Mixlandschap. Het Mixlandschap is een gebied waar verschillende stedelijke en landelijke functies samenkomen, zoals landbouw, natuur, vrije tijd en wonen. Hiermee is het een gebied die een nieuwe stedelijke ontwikkeling wel kan verdragen.

verplicht

Uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven

Het gedeelte waar op termijn woningbouw wordt voorzien ligt in het landbouwontwikkelingsgebied. Vooralsnog houdt dit gebied de agrarische bestemming. Het terrein van Ten Cate is overeenkomstig de feitelijke situatie aangeduid als bestaand bedrijfsterrein.

Gebiedskenmerken
De gebiedskenmerken worden in de Omgevingsvisie beschreven aan de hand van 4 lagen:

  • Natuurlijke laag
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap
  • Stedelijke laag
  • Lust- en leisurelaag

Uit de kaart van de natuurlijke laag blijkt dat het plangebied gekenmerkt wordt als 'dekzandvlakte en ruggen'. De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.

Op de schaal van het plangebied zijn deze hoogteverschillen niet waarneembaar. Daarbij zijn de gronden als agrarische cultuurgrond in gebruik geweest. Met het plan worden de bestaande landschapsstructuren overigens in stand gelaten.

verplicht

Uitsnede natuurlijke laag

Binnen de laag van het agrarisch cultuurlandschap is het gebied gedeeltelijk aangeduid als essenlandschap. Van een echte es is binnen dit plangebied echter geen sprake. Voor het overige is het plangebied aangeduid als jonge heide- en broekontginningenlandschap. Dit zijn nattere delen van het landschap die zijn ontgonnen en/of vergaand ontwaterd, waarmee een nieuw landschap is ontstaan. Het beeld van het landschap wordt bepaald door de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende grote ruimtematen bepalen.

Hoewel het landschap zal veranderen met de geplande woningbouw, wordt met de opzet van het plan rekening gehouden met de gebiedskenmerken. Zo wordt de bestaande structuur als basis gebruikt als nieuwe hoofdstructuur en blijven beeldbepalende elementen, zoals houtwalleen en bomenrijen zoveel mogelijk in stand.

verplicht

Uitsnede laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de stedelijke laag is alleen het bedrijfsterrein Ten Cate aangeduid. In de huidige situatie zijn er binnen het plangebied dan ook geen stedelijke functies aanwezig.

verplicht

Uitsnede stedelijke laag

Op de kaart van de lust- en leisurelaag is een recreatieve route weergegeven de langs de zuidgrens van het plangebied loopt. Ook na uitvoering van het plan zal deze recreatieve route behouden kunnen blijven.

verplicht

Uitsnede lus- en leisurelaag

Gezien het voorgaande leent het plangebied zich goed voor de geplande uitbreiding en wordt bij de invulling hiervan rekening gehouden met de bestaande gebiedskenmerken. Bovendien wordt zorgvuldig omgegaan met het ruimtegebruik, door eerst te richten op woningbouw tussen de bestaande woonwijk en het bedrijfsperceel van Ten Cate en een eventuele verdere uitbreiding nog niet concreet te bestemmen.

3.3 GEMEENTELIJK BELEID     

In 2010 is de "Woonvisie 2010-2014; goed wonen voor alle doelgroepen" vastgesteld. Vanwege grote veranderingen in de woningmarkt is deze visie in 2012 geactualiseerd.

Naast de meer algemene visie op het wonen in Tubbergen, en een analyse van de ontwikkelingen op de woningmarkt, is per kern de omvang van de benodigde woningbouw voor de periode 2012-2019 bepaald. Tevens is bekend welke plancapaciteit beschikbaar of in voorbereiding is.

Voor de kern Geesteren heeft dit geleid tot de volgende aandachts- en actiepunten:

  • In Geesteren zijn in de jaren 2010 en 2011 relatief weinig woningen gebouwd, als gevolg van het ontbreken van een uitbreidingsplan. De lokale woningbehoefte voor de periode 2012-2019 bedraagt nog bijna 150 woningen. De gemeente is op zoek naar een geschikte uitbreidingslocatie.
  • Voor Geesteren is een plan ontwikkeld voor de realisatie van een woonzorgcomplex in het Centrum met 28 woningen, dat qua capaciteit nog valt binnen de afspraken met de provincie voor de periode tot 2010.
  • De kwaliteit van het woningbezit van Woningstichting Tubbergen is redelijk tot goed en er bestaan geen plannen tot grootschalige herstructurering.
  • Voorts bestaan er plannen om een complex met verpleeghuisplaatsen te realiseren.

Met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan het eerste actiepunt. Het plan voorziet in een dringende behoefte aan woningbouwkavels in Geesteren.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN     

4.1 BODEM     

De voorgestane ontwikkeling in het plangebied vereist dat inzicht verkregen wordt in de milieukundige gesteldheid van de bodem. In verband hiermee is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij deze plantoelichting gevoegd.

Doel van het onderzoek is om de bodemkwaliteit vast te stellen om zodoende inzicht te krijgen in de aanwezigheid van eventuele bodemverontreinigingen en eventuele belemmeringen voor het voorgenomen gebruik.

Vooronderzoek

Om te beginnen is historisch onderzoek gedaan naar het voormalige en huidige gebruik en de aanwezigheid van eventuele eerdere bodemonderzoeken. Voor de planlocatie is niet eerder onderzoek uitgevoerd. Wel waren er enkele andere onderzoeken voorhanden voor locaties in de nabije omgeving.

De verzamelde informatie gaf geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten op het terrein, ook niet in het verleden. Ook is het niet de verwachting dat op omliggende terreinen activiteiten worden of werden uitgevoerd die op de bodemkwaliteit van het plangebied van invloed zijn. Op basis van dit vooronderzoek is voor de onderzoekslocatie gekozen voor de onderzoeksstrategie voor een 'grootschalige onverdachte locatie'.

Veldonderzoek

Verspreid over de onderzoekslocatie zijn 34 boringen uitgevoerd van verschillende diepte, waarvan 7 boringen met peilbuis. Tijdens de terreininspectie en bij het uitvoeren van de boringen is daarnaast aandacht geschonken aan de aanwezigheid van asbestverdachte materialen en ander bodemvreemd materiaal, zoals puin en kolengruis.

Conclusies

Zowel in de mengmonsters van de bovengrond als die van de ondergrond is voor geen van de geanalyseerde componenten een gehalte aangetoond dat de limiet overschrijdt.

In het grondwater is ter plaatse van twee van de peilbuizen een matig verhoogd gehalte aan nikkel en een licht verhoogd gehalte aan koper aangetroffen. Daarnaast is over de gehele locatie een licht verhoogd gehalte aan barium gemeten. Deze zijn waarschijnlijk het gevolg van bodemprocessen, waardoor zware metalen worden gemobiliseerd. Dit kan zowel het gevolg zijn van natuurlijke processen als van menselijk handelen of een combinatie van beide, maar een duidelijk aanwijsbare bron ontbreekt. Nader onderzoek wordt niet zinvol geacht en de resultaten van het onderzoek vormen geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 MILIEUZONERING     

Binnen het plangebied moet met de milieuzoneringen van nabijgelegen bedrijven rekening worden gehouden. Dat is van belang om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. In de nabijheid van het plangebied vinden enkele activiteiten plaats, waarvan een milieuzone uitgaat.

Ten Cate

Voor het bepalen van de milieuzoneringen wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. In deze lijst wordt per bedrijfscategorie aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid, gevaar) hiervan uit kan gaan en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht genomen moet worden.

Al sinds 2005 wordt er op deze bedrijfslocatie niet meer geproduceerd. Er vindt uitsluitend nog opslag plaats. Door dit ook planologisch vast te leggen wordt de zone op basis van geluid teruggebracht tot 30 meter.

Maatschap Ophof

Maatschap Ophof is een intensieve veehouderij die gevestigd is aan de Schotboersweg 10/10A. Hiervoor geldt geen vast afstandsmaat. Daarom is een berekening uitgevoerd om de geurcontour te bepalen.

Tennisvereniging De Bekkelweide

Aan de Vinckenweg 12 is Tennisvereniging De Bekkelweide gevestigd. Vanwege eventuele geluidhinder geldt hiervoor een minimale afstand van 50 meter ten opzichte van woningen.

 

Beoordeling

Alle geldende milieucontouren zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.

verplicht

Nabijgelegen inrichtingen en hun milieucontouren

Bij de invulling van het plangebied is rekening gehouden met de hiervoor genoemde contouren. Er zijn geen gevoelige functies bestemd binnen de geadviseerde minimale afstanden.

4.3 EXTERNE VEILIGHEID     

Om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken zijn normen en kwaliteitseisen vastgelegd in wetgeving. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) schrijft voor dat het met betrekking tot de externe veiligheid in het kader van het bestemmingsplan noodzakelijk is inzicht te hebben in de risico's die veroorzaakt worden door productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), met de bijbehorende regeling, regelt de externe veiligheid rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb sluit zoveel mogelijk aan bij het Bevi.

Transport

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg geldt sinds 1 april 2015 het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Bevt is het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoerstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.

Toelichting begrippen
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.

Kwetsbaar object

Woningen en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.

Beperkt kwetsbaar object

Verspreid liggende woningen, bedrijfsgebouwen, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren.

Beoordeling

Plaatsgebonden risico

Binnen het plangebied bevinden zich geen Bevi-inrichtingen. Ook zijn er binnen het plangebied geen kwetsbare objecten aanwezig en liggen er over het gebied geen PR risicocontouren van inrichtingen die buiten het plangebied liggen.

In het plangebied en in de nabijheid hiervan zijn geen buisleidingen aanwezig waarvan de contour voor de PR grenswaarde over het gebied ligt.

In het plangebied en in de nabijheid hiervan zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig waarvan de contour voor de PR grenswaarde over het gebied ligt.

verplicht

Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Groepsrisico

Uitvoering van dit bestemmingsplan leidt tot een aanzienlijke toename van kwetsbare objecten. De beoogde nieuwe woonwijk ligt echter niet binnen het invloedsgebied van een risicobron.

Conclusie

Het aspect Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 LUCHTKWALITEIT     

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn regels ten aanzien van luchtkwaliteit vastgelegd. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In het Besluit NIBM is bepaald dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3, bijdraagt aan de concentraties luchtvervuiling.

In de Regeling NIBM staan de getalsmatige grenzen van projecten die ´niet in betekenende mate´ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een woningbouwlocatie draagt op grond van deze regeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit indien de locatie niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat. In casu is sprake van de toevoeging van circa 40 woningen.

Conclusie

Er is geen sprake van een ontwikkeling die in betekenende mate bijdraagt aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit ter plaatse. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.5 GELUID     

In de Wet geluidhinder zijn onder meer regels opgenomen ten aanzien van de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies, zoals woningen. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting op de gevels van woningen bedraagt 48dB.

Binnen het plangebied is de hoogste geluidsbelasting te verwachten op de woningen die het dichtst aan de nog te realiseren ontsluitingsweg aan de noordzijde van het plangebied staan. De bouwvlakken liggen hier op een afstand van 25 meter uit de as van de weg.

Beoordeling

Omdat het een nog aan te leggen weg betreft zijn er geen verkeersgegevens bekend. Voor de berekening is daarom uitgegaan van een intensiteit vergelijkbaar met die op de Langeveenseweg (vanaf Ten Cate naar Langeveen). Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer maximaal 48dB bedraagt, waarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

4.6 ECOLOGIE     

Ter bescherming van ecologische waarden moet er bij ruimtelijke ingrepen een afweging worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet geeft regels ten aanzien van beschermde natuurgebieden. De Flora- en faunawet heeft betrekking op bescherming van dier- en plantensoorten.

Om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van dit plan is een natuurtoets uitgevoerd. Deze is als bijlage 2 bij deze plantoelichting gevoegd. De natuurtoets bestond uit bureauonderzoek en een veldonderzoek.

Gebiedsbescherming

Het plangebied grenst niet aan gebied dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en het plangebied heeft geen ecologische relatie met EHS-gebieden in de omgeving. Van aantasting van de EHS is dan ook geen sprake.

Ook zijn er binnen 3 kilometer van het plangebied geen Natura 2000-gebieden gelegen. Directe negatieve effecten zijn daarom uit te sluiten.

Het Natura 2000-gebied Springenbeek en Dal van de Mosbeek ligt op ongeveer 6 kilometer afstand van het plangebied. Dit gebied ligt op de stuwwal van Ootmarsum. Het gebied dankt zijn grote verscheidenheid voor een groot deel aan het aanwezige reliëf met opgestuwde heuvelruggen, waarin een aantal erosiedalen is uitgeschuurd. In het Springendal, het dal van de Mosbeek en Hazelbekke komen natte schraalgraslanden (waaronder kalkmoeras en trilveenvegetaties), bronnetjesbos, jeneverbesstruweel, droge en vochtige heiden en heischrale graslanden voor. De graslanden en heiden worden afgewisseld met bos, struweel en houtwallen.

Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling en de ruime afstand tot het gebied kunnen negatieve effecten op habitattypen of kwalificerende soorten in het Springendal en Dal van de Mosbeek worden uitgesloten.

Soortenbescherming

In het plangebied kunnen enkele zwaarder beschermde soorten (Tabel 2 en 3) aanwezig zijn die de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling wezenlijk kunnen beïnvloeden. Het betreffen jaarrond beschermde vogelnesten, vleermuizen en de hazelworm. Tevens dient rekening gehouden te worden met broedvogels (in het broedseizoen).


Jaarrond beschermde nesten en verblijfplaatsen vleermuizen

Deels hangt de noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek samen met het al dan niet uitvoeren van (kap)werkzaamheden in de houtwal. Wanneer hier werkzaamheden in uitgevoerd worden is nader onderzoek naar het voorkomen van jaarrond beschermde vogelnesten en verblijfplaatsen van vleermuizen noodzakelijk. Als de houtwal niet wordt aangetast door de werkzaamheden zijn deze aanvullende onderzoeken niet nodig.


Foerageergebied vleermuizen

Nader onderzoek naar het gebruik van het plangebied als foerageergebied/vliegroute door vleermuizen is noodzakelijk. Onbekend is of en in welke mate er vleermuizen langs de houtwal foerageren. Negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden en de gebruiksfase (lichtuitstraling door woningen en straatverlichting op foerageergebied/vliegroutes) kunnen niet worden uitgesloten.


Hazelworm

Ook dient nader onderzoek naar het voorkomen van de zwaar beschermde hazelworm te worden uitgevoerd. Deze soort wordt in de omgeving aangetroffen en het plangebied is geschikt biotoop voor deze soort. Negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden zijn niet uitgesloten.


Broedvogels

Met broedvogels kan in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door eventuele kapwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (globaal halverwege maart tot en met juli) indien concreet broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden ingezet, maar doorlopen tot in het broedseizoen dan kan het verstoren van vogels voorkomen worden door continu door te werken en werkzaamheden niet langer dan enkele dagen stil leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat vogels tot broeden komen in het gebied waar gewerkt wordt.

Resultaat Quickscan

Er is nader onderzoek nodig om uit te wijzen of het plan effecten heeft op een foerageergebied van vleermuizen en om te bepalen of de hazelworm voorkomt in het plangebied.

Afhankelijk van de werkzaamheden die uitgevoerd worden aan de houtwal is tevens nader onderzoek nodig naar het voorkomen van jaarrond beschermde nesten en om te bepalen of hier vleermuizen hun verblijfplaats hebben.

Beoordeling

Momenteel vindt nader onderzoek plaats. met de resultaten van dit onderzoek zal bij de uitvoering van het plan rekening worden gehouden. De verwachting is niet dat dit aan de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg zal staan. Wel wordt er rekening mee gehouden dat voor de uitvoering van bepaalde werkzaamheden mogelijk een ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd zal moeten worden en/of dat er bepaalde maatregelen getroffen moeten worden.

4.7 ARCHEOLOGIE EN CULTUURHISTORIE     

In Nederland zijn archeologische waarden veelal onzichtbaar. Ze liggen grotendeels verborgen in de bodem, waardoor ze niet eenvoudig te karteren zijn. Slechts een deel van de archeologische rijkdom is zichtbaar aan het oppervlak.

In oktober 2009 zijn een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij deze plantoelichting gevoegd.

Op basis van de resultaten van veldonderzoek wordt geadviseerd om het gebied vrij te geven ten aanzien van archeologie en dit advies is door de regioarcheoloog overgenomen. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat de archeologische verwachtingswaarde van het gebied laag is.

In en rond het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig waarop dit bestemmingsplan effect kan hebben.

4.8 VERKEER EN PARKEREN     

Vanuit het hart van de wijk lopen drie wegen door het plangebied. Eén gaat in zuidelijke richting. De andere twee takken aan op de (nieuwe) ontsluitingsweg die langs de west- en noordzijde van het plangebied loopt. Met het tracé van deze ontsluitingsweg is rekening gehouden met een mogelijke toekomstige randweg voor Geesteren.

De wegenstructuur van de nieuwe wijk doorsnijdt onder andere de bestaande Vermolenweg, waardoor bestaande verkeersverbindingen zullen wijzigen. Reden voor deze doorsnijding is gelegen in het voorkomen van onnodig verkeer door het plangebied. Verkeer dat vanuit het buitengebied via de Vermolenweg of de Vinckenweg richting het plangebied rijdt, zal eerst via de randwegstructuur moeten rijden. Fietsverkeer zal via de Heetkampsweg en de Vinckenweg richting het plangebied en de overige bebouwde kom van Geesteren rijden. Om het plangebied en de wijk Peuverhoek te bereiken, kan ter hoogte van de sportaccommodatie van Stevo gebruik gemaakt worden van een veilige oversteekplaats voor fietsers. Ook op een gedeelte van de randwegstructuur zijn fietsvoorzieningen aanwezig, waarvan fietsers richting het centrum van Geesteren gebruik kunnen maken.

In de voorlopige verkaveling wordt rekening gehouden met de aanleg van 59 parkeerplaatsen in openbaar gebied. Daarnaast krijgen de meeste woningen ook één of meer parkeerplaatsen op eigen terrein. Bij de definitieve verkaveling wordt het gemeentelijk parkeerbeleid opnieuw betrokken, zodat er voldoende parkeergelegenheid is. Er zijn dan ook geen problemen ten aanzien van parkeren te verwachten.

4.9 WATER     

Door Geofox-Lexmond bv is een waterhuishoudingplan opgesteld dat als bijlage 5 bij deze plantoelichting is gevoegd. Doel van dit waterhuishoudingsplan was ‘Het ontwerpen van een duurzaam afvalwater- en hemelwaterstelsel, dat aan de vigerende normen en uitgangspunten voldoet en in goede samenhang met andere functies van het gebied kan worden aangelegd’. Het plan geeft aan hoe om wordt gegaan met de afvoer van afvalwater, het bergen, vasthouden en het (vertraagd) afvoeren van hemelwater en overtollig grondwater uit het plangebied. In het waterhuishoudingsplan is tevens het ontwerp van het rioolstelsel en het hemelwatersysteem opgenomen.

Huidige situatie

Maaiveld

Het maaiveldniveau van het plangebied varieert van +14,5 tot +14,9 m NAP. Er is geen duidelijke hellingsrichting in het plangebied aanwezig.


Bodem

De bodem bestaat in de bovenste meters uit matig fijn tot zeer fijn zand, soms met grindige bijmengingen. Infiltratietesten hebben uitgewezen dat de doorlatendheid in de onverzadigde zone (circa 0 – 1 m –mv) varieert van 0,1 tot 2,7 m/dag. Deze doorlatendheid is voldoende om te kiezen voor wadi’s als berging/infiltratie van hemelwater.


Grondwater

De grondwaterstand op de planlocatie fluctueert op basis van TNO-meetreeksen tussen 0,7 en 1,7 m –mv. In de zomerperiode van 2014 (juli – september) zijn op de locatie grondwaterstanden gemeten tussen 0,5 en 1,2 m –mv.


Oppervlaktewater

Ten zuiden van de planlocatie ligt de Bragersveldbeek. Op de planlocatie zelf is detailontwatering aanwezig (greppel en sloten).


Toekomstige situatie


Straat- en vloerpeilen en grondwater

Grondwateroverlast wordt verwacht indien de grondwaterstand zich boven de gewenste ontwateringsdiepte bevindt. In de huidige situatie is de ontwateringsdiepte (zeker in natte perioden) niet voldoende. Om robuust en grondwaterneutraal te bouwen zal het huidige maaiveld opgehoogd moeten worden, zodat er 1,0 m ontwateringsdiepte aanwezig is ter plaatse van de toekomstige woningen en 0,7 m ontwateringsdiepte ter plaatse van de toekomstige straten. Voor groenstroken en tuinen is een ontwateringsdiepte van 50 cm voldoende. Bij het ophogen moet het bestaande maaiveld verwijderd of gefreesd worden om verdichting van het oude maaiveld te voorkomen. De aanleg van drainage is hier niet gewenst, omdat de grondwaterstand dan structureel verlaagd wordt.


Waterberging en hemelwaterafvoer

In de toekomstige situatie zal het verhard oppervlak toenemen met circa 1,0 ha. Ter compensatie zal er gezorgd moeten worden voor voldoende waterberging om de neerslag die op het verharde oppervlak valt op te kunnen vangen. Alle verharde oppervlak zal worden afgekoppeld, zodat het hemelwater ten goede komt aan het lokale grond- en oppervlaktewatersysteem. Ten aanzien van de benodigde waterberging gelden de volgende uitgangspunten:

  1. De bergingsopgave bedraagt 40 mm
  2. De afvoer uit het gebied bedraagt maximaal 2,4 l/s/ha.

Op 7 indicatieve locaties is waterberging (wadi’s) geprojecteerd in het plangebied. De daken van de woningen wateren af naar de wegen met behulp van een greppel. De wegen wateren af door een goot in het midden (omgekeerd dakprofiel) richting de wadi’s. De wadi’s worden aangelegd in de groene zones, waar tevens een noodoverloop aanwezig is naar het oppervlaktewater (Bragersveldbeek).


Afwatering rondom perceel Vermolenweg 2/2A

Omdat de gronden ter plaatse van de nieuwbouw worden opgehoogd is het mogelijk dat de afstroming van hemelwater van de percelen rondom het plangebied wordt belemmerd. Dit is met name een punt van aandacht bij de woning Vermolenweg 2/2A.

De huidige afvoersloot aan de oostzijde wordt gedempt en verlegd in oostelijke richting, vanwege de particuliere aankoop van een strook grond. Deze nieuwe afvoersloot heeft als functie het afvoeren van overtollig water uit de bergingsvoorzieningen en uit de aan te leggen drainage die rondom de woning wordt aangebracht.


Afwalwater (DWA)

De hoogteligging van het plangebied ten opzichte van het ten zuiden gelegen Peuverhoek is zodanig dat niet onder vrij verval aangesloten kan worden op het vuilwaterriool in die wijk. De DWA-riolering in het plangebied voert daarom af naar een nieuw te realiseren gemaal aan de westzijde van de uitbreiding. Dit gemaal verpompt het afvalwater naar het persriool dat aan de westzijde van de Heetkampweg ligt, vanwaar het wordt afgevoerd richting de RWZI.

4.10 DUURZAAMHEID     

Bij de verkaveling is zoveel mogelijk rekening gehouden met de mogelijkheid om gebruik te maken van zonne-energie. De meeste kavels bieden de mogelijkheid om de woning zodanig te situeren dat zonnepanelen geplaatst kunnen worden.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING     

5.1 RUIMTELIJKE STANDAARDEN     

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Daarom zijn eisen gesteld waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Dit bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met de geldende ruimtelijke standaarden, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

5.2 OPBOUW REGELS     

De regels zijn onderverdeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

De inleidende regels vormen hoofdstuk 1 en bevatten de begrippen en de wijze van meten. Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. Hierin zijn de regels bij de in het plan voorkomende bestemmingen opgenomen. Onder algemene regels, hoofdstuk 3 zijn regels opgenomen die niet beperkt zijn tot een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele plangebied, zoals de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels. Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de overgangsregels en de slotregel opgenomen.

5.3 TOELICHTING BIJ DE REGELS     

Artikel 1 Begrippen

In de SVBP2012 is een aantal begrippen voorgeschreven. Voor zover deze voorkomen in dit bestemmingsplan zijn deze begrippen overgenomen. De lijst is verder aangevuld met een aantal begrippen die voor een goede interpretatie en toepassing van de bestemmingsregels nodig zijn.

Artikel 2 Wijze van meten

Ook voor de wijze van meten geldt dat deze deels is overgenomen uit de SVBP2012 en is aangevuld voor zover dit voor een goede toepassing van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

Artikel 3 Agrarisch met waarden

Een gedeelte van het plangebied krijgt de bestemming Agrarisch met Waarden. Deze gronden zijn bedoeld voor agrarische activiteiten, boom- en sierteelt en het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke waarden. Het oprichten van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen is hier niet toegestaan, waardoor hier geen zelfstandig bedrijf gerealiseerd kan worden.

Ter bescherming van de landschappelijke waarden is een aantal activiteiten geformuleerd waarvoor een afzonderlijke vergunning vereist is, zoals ophogen, afgraven en de aanleg van verharding.

Artikel 4 Bedrijf - Opslag

De bedrijfsbestemming heeft betrekking op het perceel van Ten Cate. De bouw- en gebruiksregels sluiten aan bij de bestaande situatie op het perceel, waardoor er geen sprake is van strijdigheden met het (nieuwe) bestemmingsplan en het bedrijf niet gehinderd wordt in de bedrijfsvoering.

Artikel 5 Groen

Binnen deze bestemming wordt primair het openbaar groen gerealiseerd. Daarnaast is ook de realisatie van wandel- en fietspaden, lichtmasten en verkeersborden, parkeer- en speelvoorzieningen, kunstwerken, water(lopen), waterberging en uitritten toegestaan.

De bestemming Groen biedt geen mogelijkheid om gebouwen op te richten, maar wel overige bouwwerken, zoals speelvoorzieningen en lichtmasten. De maximale hoogte hiervan varieert, afhankelijk van het type bouwwerk, van 4 tot maximaal 8 meter.

Artikel 6 Verkeer

De bestemming Verkeer is opgenomen voor de gronden die bedoeld zijn als ontsluitingsweg van het plangebied en doorgaand verkeer. Naast de aanleg van wegen, fiets- en wandelpaden en de bijbehorende waterlopen, bermen en uitritten is het binnen deze bestemming mogelijk om bijbehorende voorzieningen te realiseren, zoals verkeersborden. De maximale hoogte van bijbehorende voorzieningen varieert van 3 tot maximaal 8 meter.

Artikel 7 Verkeer - Verblijf

Binnen deze bestemming zijn wegen, wandel- en fietspaden, water(lopen), parkeer-, groen- en speelvoorzieningen toegestaan. Deze specifieke verkeersbestemming is gericht op verblijf en op verkeer ten behoeve van aangrenzende en nabijgelegen bestemmingen. Er zijn geen gebouwen toegestaan, wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwhoogte hiervan varieert van maximaal 3 tot maximaal 8 meter.

Artikel 8 Wonen

De bouw van woningen is mogelijk binnen de bestemming 'Wonen' en binnen de daarin aangegeven bouwstroken. Er is gekozen voor een systeem, waarbij zoveel mogelijk met bouwstroken wordt gewerkt in plaats van individuele bouwvlakken, om flexibiliteit te betrachten bij de kaveluitgifte.

De hoofdregel is dat vrijstaande en dubbele woningen gebouwd mogen worden. Enkele bouwstroken, met name langs de buitenrand van het plangebied, hebben echter de aanduiding 'vrijstaand' gekregen, wat inhoudt dat hier uitsluitend vrijstaande woningen gebouwd mogen worden. Een andere uitzondering geldt voor een bouwstrook waarvoor de aanduiding 'aaneengebouwd' is opgenomen. Hiervoor geldt dat naast vrijstaande en dubbele woningen ook rijwoningen zijn toegestaan. Dit betreft het CPO-blok.

Per bouwstrook is op de verbeelding een maximale goot- en nokhoogte benoemd. Daarnaast zijn in de regels onder andere bepalingen opgenomen ten aanzien van de dakhelling (minimaal 30 en maximaal 70 graden) en de minimale breedte van een hoofdgebouw (5 meter).

Voor bijbehorende bouwwerken geldt o.a. dat de maximale oppervlakte hiervan maximaal 50 m2 bedraagt, mits dit niet tot gevolg heeft dat, buiten het bouwvlak, meer dan 50% van het bouwperceel is bebouwd.

In de regels zijn diverse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Bijvoorbeeld voor erkers, afdaken, balkons, entreeportalen en veranda's. Hiervoor kan onder voorwaarden een overschrijding van de bouwregels worden toegestaan. Ook kan een groter oppervlak worden toegestaan aan bijbehorende bouwwerken (max. 80 m2) ten behoeve van een aan huis gebonden of vrij beroep.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

De formulering van de anti-dubbeltelregel is bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met deze regel wordt voorkomen dat bepaalde gronden meerdere keren worden gebruikt om de toegestane oppervlakte van verschillende gebouwen te bepalen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Gronden mogen in beginsel alleen worden gebruikt in overeenstemming met de ter plaatse geldende bestemming. Aanvullend daarop is in de algemene gebruiksregels geformuleerd welk gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan moet worden aangemerkt.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Aanvullend op de bij de afzonderlijke bestemmingen geformuleerde afwijkingsregels, is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze maken het mogelijk om bij uitvoering van bouwplannen beperkt af te wijken van de regels in het bestemmingsplan. Aan het toepassen van de afwijkingsbevoegdheden zijn voorwaarden verbonden.

Artikel 12 Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met het overgangsrecht wordt beoogd dat bouwwerken en gebruik, die wel in overeenstemming zijn met het oude bestemmingsplan, maar niet met het nieuwe, kunnen voortduren. Volledige herbouw van een dergelijk bouwwerk is niet toegestaan, tenzij het teniet gaat als gevolg van een calamiteit. Voor het strijdige gebruik geldt dat als dit langer dan een jaar is onderbroken, niet meer hervat mag worden.

Artikel 13 Slotregel

In de slotregel is de aanhalingstitel van de regels vastgelegd.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID     

6.1 ECONOMISCHE HAALBAARHEID     

Initiatiefnemer voor dit plan is de gemeente Tubbergen en alle kosten voor de planvorming komen voor rekening van de gemeente. De gronden zijn (met uitzondering van het bedrijventerrein ten Cate en de bestaande woningen aan de Vermolenweg) eveneens in eigendom van de gemeente, die tevens zorg draagt voor het bouw- en woonrijp maken.

De gronden worden uitgegeven volgens een stedenbouwkundig plan, waarna de nieuwe eigenaren, woningbouwplannen kunnen maken, conform het bestemmingsplan. Het plan is economisch uitvoerbaar.

6.2 MAATSCHAPPELIJKE AANVAARDBAARHEID     

6.2.1 Vooroverleg     

Provincie

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg toegezonden aan de Provincie Overijssel. Deze heeft in een reactie aangegeven dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid en dat er vanuit het provinciaal belang geen beletselen zijn om de procedure te vervolgen.

Waterschap

In het kader van het opstellen van het waterhuishoudingsplan is overleg gevoerd met het Waterschap Vechtstromen over de uitgangspunten. Op deze wijze is het Waterschap betrokken bij de voorbereiding van het plan. Daarnaast is het voorontwerp van het bestemmingsplan toegezonden aan het Waterschap. Deze heeft hierin geen aanleiding gezien opmerkingen te maken.

6.2.2 Inspraak     

Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van 10 december 2014 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Geesteren, Hutten met identificatienummer NL.IMRO.0183.1405142-vg01 van de gemeente Tubbergen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aanduidingsvlak:     

een op de verbeelding aangegeven vlak waarop een aanduiding betrekking heeft.

1.6 Aan huis gebonden beroep:     

een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.7 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bebouwingspercentage:     

een in de regels aangegeven percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.9 Bedrijf:     

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.10 Bestaand:     

  1. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
    1. bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan;
    2. aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouwvergunning;
  2. ten aanzien van het overige gebruik:1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan.

1.11 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 Bevoegd gezag:     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.14 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak. Een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is tevens bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is tevens functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw.

1.15 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.17 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een zolder en vliering.

1.18 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 Bouwperceelgrens:     

een grens van een bouwperceel.

1.20 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 Bouwwerk van openbaar nut:     

een gebouw ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het meten van de luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.

1.23 Carport:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bedoeld als stallingsgelegenheid voor motorvoertuigen met ten minste een dak en niet of maximaal aan twee zijden voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen meegerekend.

1.24 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 Gevellijn:     

aanduiding op de verbeelding, waaraan in de planregels voorwaarden zijn verbonden met betrekking tot de situering van een hoofdgebouw.

1.26 Hoofdgebouw:     

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 Overige bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.28 Pand:     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.29 Praktijkruimte:     

een ruimte, zijnde (een zelfstandige eenheid van) een gebouw of indien onderdeel uitmakende van een woning dan zijnde een ondergeschikt deel van de woning, dat dient voor de uitoefening van een vrij beroep dan wel voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep.

1.30 Prostitutiebedrijf:     

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd, dan wel in gebruik voor het daar uitoefenen van prostitutie.

1.31 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub, (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.32 Verbeelding:     

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.33 Voorgevel:     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.34 Voorgevelrooilijn:     

de bouwgrens die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.35 Vrij beroep:     

een professionele dienstverlening, voornamelijk bestaande uit hoofdarbeid, waarbij gebruik wordt gemaakt van verworvenheden verkregen door een academische of hogere beroepsopleiding. Het vrije beroep dient te worden uitgeoefend door de gebruiker van de woning.

1.36 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De afstand tot de zijdelingse perceelgrens:     

de afstand tussen de zijdelingse perceelgrenzen en het punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw waar die afstand het kortst is.

2.7 Ondergeschikte bouwdelen:     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, liftkokers, lichtkappen, zonnepanelen en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.8 Maatvoering:     

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch met waarden     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  2. boom- en sierteelt;
  3. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke waarden, zoals deze met name tot uitdrukking komen in het verkavelingspatroon, reliëf (waaronder steilranden en essen), beplanting en in het onverharde wegenpatroon;
  4. de waterhuishouding, waaronder begrepen watergangen en voorzieningen voor het beheersen van water;
  5. recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden.

met daarbij behorende bebouwing, voorzieningen, wegen en paden, met dien verstande dat de landschappelijke waarden zijn in beginsel nevengeschikt aan de overige functies.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Bijbehorende bouwwerken     

Op de voor 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 2m bedraagt.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Onder gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik of laten gebruiken:

  1. van gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens en het gebruik van gebouwen voor de opslag van kampeermiddelen en voor recreatief nachtverblijf;
  2. van gronden als stort- of opslagplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  3. van gronden voor het langdurig stallen van voertuigen, machines en/of ander materieel;
  4. van gronden en opstallen, voor doeleinden van handel en/of andere dan het agrarische bedrijf.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.4.1 Verboden werkzaamheden zonder vergunning     

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de navolgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets-, en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100m² met uitzondering van:
    1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van de bouwvlakken;
    2. het aanbrengen van kuilvoerplaten en sleufsilo's in een directe ruimtelijke relatie met een agrarisch bouwvlak;
    3. het aanbrengen van koe- en kavelpaden;
  2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, met uitzondering van gronden ten behoeve van kavelaansluitingen tot een maximale breedte van de kavelaansluiting van 5 meter met dien verstande dat hoogteverschillen van ten hoogste 0,30 meter gewijzigd mogen worden, een en ander voor zover niet reeds geregeld in de Ontgrondingenwet;
  3. het zaaien en aanplanten, indien een oppervlakte groter dan 0,5 hectare wordt gezaaid/geplant, en het vellen en rooien van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in de gemeentelijke kapverordening of de Boswet is geregeld.
3.4.2 Uitzonderingen     

Het bepaalde in artikel 3.4.1 is niet van toepassing indien het normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden of werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden betreft die:

  1. in uitvoering zijn op het tijdstip van het van rechtskracht worden van het plan;
  2. dienen ter realisering van het Natuurgebiedsplan Noordoost-Twente.
3.4.3 Voorwaarden     

De werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als genoemd in artikel 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de agrarische waarde en functie en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Bedrijf - Opslag     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf - Opslag' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van opslag, niet zijnde opslag van explosiegevaarlijke stoffen, met bijbehorende kantoorruimten;

met daaraan ondergeschikt:

  1. wegen en paden;
  2. water;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. andere bouwwerken.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen en overkappingen     

Voor het bouwen van de in 4.1 onder a genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. per bestemmingsvlak zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van één bedrijf toegestaan;
  2. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte’ aangegeven hoogte.
4.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken bedraagt 2 meter.
  2. de maximale bouwhoogte van bedrijfsinstallaties en lichtmasten bedraagt maximaal 10 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van de gronden wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan genoemd in 4.1.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels     

4.4.1 Gelijkwaardige bedrijvigheid     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.3.1 onder a, in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor bedrijven, welke naar de aard en de invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in 4.1 onder a genoemde bedrijfsactiviteiten, mits:

  1. het niet betreft detailhandelsbedrijven, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  2. bij voorkeur een vermindering van de milieubelasting optreedt ten opzichte van de voorafgaande bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat de milieubelasting ten hoogste gelijk mag zijn aan de milieubelasting van de voorafgaande bedrijfsactiviteit;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Groen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, plantsoenen, groenstroken en overige aanplanten;
  2. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
  3. fiets- en/of voetpaden;
  4. parkeer- en speelvoorzieningen;
  5. kunstwerken;
  6. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende overige bouwwerken en verhardingen.

5.2 Bouwregels     

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de volgende regels:

  1. Uitsluitend overige bouwwerken zijn toegestaan, waarbij de volgende maximale bouwhoogtes gelden:
    1. voor speelvoorzieningen: 4 m;
    2. voor lichtmasten en verkeersborden: 8 m;
    3. in overige gevallen: 4m.

Artikel 6 Verkeer     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en wandel- en fietspaden ten behoeve van doorgaand en overig verkeer, met bijbehorende overige bouwwerken, bermen, uitritten, waterlopen, nutsvoorzieningen en overige (on)bebouwde gronden.

6.2 Bouwregels     

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de volgende regels:

  1. Uitsluitend overige bouwwerken zijn toegestaan, waarbij de volgende maximale bouwhoogtes gelden:
    1. voor lichtmasten en verkeersborden: 8 m;
    2. in overige gevallen: 3 m.

Artikel 7 Verkeer - Verblijf     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten en pleinen;
  2. fiets- en/of voetpaden;
  3. parkeer-, groen-, en speelvoorzieningen;
  4. water en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  5. nutsvoorzieningen;

met bijbehorende overige bouwwerken en verhardingen.

7.2 Bouwregels     

Op de voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de volgende regels:

  1. Uitsluitend overige bouwwerken zijn toegestaan, waarbij de volgende maximale bouwhoogtes gelden:
    1. voor speelvoorzieningen: 4 m;
    2. voor lichtmasten en verkeersborden: 8 m;
    3. in overige gevallen: 3 m.

Artikel 8 Wonen     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;
  2. aan huis gebonden beroepen en vrije beroepen, met dien verstande dat:
    1. de oppervlakte die voor het vrije beroep mag worden gebruikt maximaal 30% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning bedraagt;
    2. woning en/of bijgebouw blijven voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit;
    3. geen opslag dan wel bedrijfsactiviteiten buiten de aangegeven ruimte plaatsvinden;
    4. het vrije beroep plaatsvindt in de woning en/of het bijgebouw waarin een verblijfsfunctie is toegestaan;

met bijbehorende bebouwing, tuinen en erven en verhardingen.

8.2 Bouwregels     

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en met inachtneming van de volgende regels:

  1. Voor woningen geldt dat:
    1. deze uitsluitend binnen de bouwvlakken mogen worden gebouwd;
    2. deze vrijstaand en twee-aaneen mogen worden gebouwd;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
    4. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' tevens rijwoningen zijn toegestaan;
    5. het totale aantal nieuwe woningen maximaal 44 bedraagt;
    6. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' (1), maximaal 1 woning, eventueel met inwoning door een tweede huishouden, is toegestaan;
    7. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn', hoofdgebouwen in de aangrenzende bouwgrens dienen te worden gebouwd;
    8. in afwijking van het gestelde onder 7 geldt, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gevellijn 2' dat hoofdgebouwen de als 'gevellijn' aangeduide bouwgrens dienen te raken, maar niet geheel in deze lijn hoeven te worden gebouwd;
    9. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5 m bedragen;
    10. de goothoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte’ aangegeven hoogte bedraagt;
    11. de bouwhoogte maximaal de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum hoogte’ aangegeven hoogte bedraagt;
    12. de afstand van een woning of woningblok tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3 m dient te bedragen, met dien verstande dat deze afstand 0 m mag bedragen aan die zijde waar dat noodzakelijk is voor aaneengebouwde of twee-aaneen gebouwde woningen;
    13. de dakhelling minimaal 30o en maximaal 70o bedraagt;
    14. in afwijking van het hiervoor gestelde mag het bouwvlak worden overschreden ten behoeve van erkers, afdaken, balkons, entreeportalen en veranda’s, met dien verstande dat :
      • de overschrijding van de voorgevelrooilijn maximaal 1 m bedraagt;
      • de bouwhoogte van erkers, afdaken, entreeportalen en veranda’s maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedraagt;
      • de breedte van erkers, afdaken, balkons, entreeportalen en veranda’s maximaal 2/3 deel van de breedte van de betreffende gevel van de woning bedraagt;
      • de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 2 m bedraagt, tenzij het aaneengebouwde woningen betreft;
  2. Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per woning, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, maximaal 50 m2 mag bedragen, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
    2. in afwijking van het gestelde onder 1, ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouwen' (180), de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, maximaal 180 m2 mag bedragen;
    3. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte van een aan-, uit- of een aangebouwd bijgebouw mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,30 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
    4. de bouwhoogte minimaal 1 meter lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    5. zowel een plat dak als een kap is toegestaan;
    6. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 1 m bedraagt, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
    7. de afstand tot de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan minimaal 3 m bedraagt, met dien verstande dat deze afstand, wanneer het een carport betreft, minimaal 1 m bedraagt;
  3. Voor overige bouwwerken gelden de volgende maximale bouwhoogtes:
    1. indien de overige bouwwerken vóór de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd: 1 m;
    2. indien erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van de woning en het verlengde daarvan worden gebouwd: 2 m;
    3. in overige gevallen: 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

8.3.1 Afwijkingsmogelijkheden     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2:

  1. onder b sub 1 ten behoeve van een praktijkruimte voor een aan huis gebonden beroep of een vrij beroep, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak maximaal 80 m2 mag bedragen, mits:
    1. het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
    2. het gebouw daadwerkelijk als praktijkruimte wordt gebruikt.
8.3.2 Voorwaarden     

Het bevoegd gezag maakt uitsluitend gebruik van de bevoegdheid tot afwijken, zoals bedoeld in lid 8.3.1:

  1. onder a mits:
    1. het bebouwingspercentage niet meer dan 50% bedraagt;
    2. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Dat wil zeggen dat maximaal 30% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning ten behoeve van praktijkruimte wordt aangewend;
    3. de extra toegestane oppervlakte aantoonbaar wordt ingezet ten behoeve van de praktijkruimte;
    4. het aan huis gebonden beroep door een bewoner van de woning wordt uitgeoefend;
    5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
    6. parkeren plaatsvindt op eigen terrein.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van de onbebouwde grond als stort- en opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als tijdelijke opslag ten behoeve van het normale gebruik en onderhoud;
  2. de stalling en/of opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, een erotisch getinte vermaaksfunctie en/of prostitutiebedrijf;
  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

11.1 Algemeen     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.

11.2 Meetverschil     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

11.3 Profiel weg     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van de wegen of de aansluiting van de wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking niet meer dan 2,5 m bedraagt.

11.4 Afwegingskader     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in die zin dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  2. de bouwhoogte van informatiezuilen mag worden vergroot tot 5 m;
  3. de bouwhoogte van kunstobjecten mag worden vergroot tot 8 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag worden vergroot tot 10 m;
  5. de bouwhoogte van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten mag worden vergroot tot ten hoogste 40 m, mits:
    1. de noodzaak tot plaatsing wordt aangetoond;
    2. de te plaatsen mast (deels) door bomen gecamoufleerd wordt dan wel dat bij de plaatsing wordt aangesloten bij bestaande gebouwen en andere verticale elementen;
    3. door middel van een landschapsplan aansluiting wordt gezocht bij de omliggende omgeving en/of landschapselementen;
    4. het principe van site-sharing wordt toegepast;
    5. door de plaatsing de beeldkwaliteit van de omgeving niet wordt verstoord;
    6. er afstemming plaatsvindt met de Nota GSM-UMTS installaties.

11.5 Bouwwerken van openbaar nut     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van bouwwerken van openbaar nut voor zover deze, indien het gebouwtjes betreft, geen grotere inhoud hebben dan 50 m3 en geen grotere bouwhoogte dan 4 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwen     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gedaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Geesteren, Hutten.