direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Joure - Bedrijventerrein De Ekers 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente De Fryske Marren wil het bedrijventerrein De Ekers in oostelijke richting uitbreiden. Met dit bestemmingsplan wordt dit juridisch-planologisch geregeld. Het plangebied van dit bestemmingsplan is in het volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0001.jpg" De ligging van het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt ten oosten van Joure direct ten noorden van de A7. Het volgende hoofdstuk gaat nader in op de huidige situatie. Dit bestemmingsplan vervangt de volgende bestemmingsplan gedeeltelijk:

  • bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017;
  • bestemmingsplan Joure - Bedrijventerrein De Ekers.

Het Paraplubestemmingsplan parkeernormen (dat op 27 juni 2018 is vastgesteld) is in dit bestemmingsplan verwerkt.

1.2 Leeswijzer

De toelichting bij het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 beschrijft kort de bestaande situatie van het plangebied;
  • hoofdstuk 3 vat de relevante beleidsstukken samen en geeft zo nodig aan welke consequenties dit heeft voor het plangebied;
  • hoofdstuk 4 staat stil bij de relevante milieu- en omgevingsaspecten;
  • hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de gehanteerde bestemmingen met de uitgangspunten hiervoor;
  • hoofdstuk 6 bevat tenslotte een korte beschrijving van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige en nieuwe situatie

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten oosten van Joure en sluit aan bij de eerdere fase van De Ekers . De gronden die beoogd zijn voor de uitbreiding van het bedrijventerrein zijn in de huidige situatie voornamelijk in gebruik voor agrarische doeleinden en bestaan dan ook voornamelijk uit agrarische gronden. In de volgende figuur is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving ervan opgenomen. In het noordwesten van het plangebied bevindt zich een tijdelijk gronddepot.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0002.jpg"

Luchtfoto huidige situatie plangebied

Ten oosten van het plangebied is de weg De Flueskamp aanwezig, waaraan zich een woning en een agrarisch bedrijf bevindt. De Flueskamp is een kenmerkende door een bomenrij begeleide weg die behoudenswaardig is. Ten zuiden van het plangebied ligt de A7 met daaronder agrarische gronden. Ook ten noorden van het plangebied zijn agrarische gronden aanwezig.

2.2 Nieuwe situatie

Uitgangspunten bedrijventerrein

De voorgenomen situatie bestaat uit de realisatie van maximaal 10 hectare netto bedrijventerrein. 4,1 hectare wordt direct (bij recht) mogelijk gemaakt aansluitend op het bestaande bedrijventerrein, de tweede fase met 5,9 hectare wordt met een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan geregeld waarbij de huidige agrarische bestemming (deels) omgezet kan worden naar bedrijventerrein. De uitwerking gaat uit van adaptief programmeren. De beoogde inrichting van het gehele plangebied als bedrijventerrein is voor beide fasen in de volgende figuren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0003.png"

Beoogde inrichting plangebied fase 1

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0004.png"

Beoogde inrichting plangebied fase 2

De invulling van het bedrijventerrein sluit aan bij het bestaande bedrijventerrein en gaat uit van de volgende basisprincipes:

  • bedrijven uit maximaal categorie 4 bij recht (niet zijnde geluidzoneringsplichtige of risicovolle inrichtingen);
  • de bouwhoogte is tussen de 6 en de 8 meter bij recht, 15 meter onder voorwaarden bij afwijking;
  • een maximaal bebouwingspercentage van 75%;
  • aan de zijde van de A7 is sprake van een representatieve zone.

De Ekers 3 wordt als duurzaam bedrijventerrein ontwikkeld. Dit houdt in dat het gasloos wordt ontwikkeld en dat er ruimte is voor zonnepanelen, kleine windturbines en windturbines op daken.

Openbare ruimte en landschappelijke inpassing

De invulling van de openbare ruimte in het plangebied wordt gevormd door de infrastructuur, het groen en het water. De wegenstructuur sluit aan op het bestaande bedrijventerrein en gaat uit van een primaire binnenringstructuur die wordt begeleid door groen. Afhankelijk van de verkaveling, is ook de realisatie van secundaire wegen mogelijk die aansluiten op de binnenring.

De aankleding van het plangebied zelf en de inpassing van het plangebied in de omgeving wordt voor een belangrijk deel gevormd door de (aanwezige) groen- en de waterstructuur. Aan de noord- en zuidzijde van het plangebied worden grote waterpartijen aangelegd, die van belang zijn voor de inpassing en aankleding van het plangebied en de waterhuishouding en aansluiten op het bestaande water. Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met de bestaande structuren die kenmerkend zijn voor het gebied, zoals omschreven in paragraaf 3.2. De landschappelijke inrichting aan de oostzijde krijgt bij afronding van de eerste fase nog bijzondere aandacht bijvoorbeeld met een waterpartij.

Net als in de eerdere fase van De Ekers, is aan de zijde van de A7 sprake van de representatieve zone die extra eisen stelt aan de invulling van de kavels ten opzichte van de daar achtergelegen kavels. Hiervoor zijn welstandsontwikkelingscriteria opgesteld, die zijn opgenomen in bijlage 1. Deze welstandsontwikkelingscriteria vormen een samenhangend geheel met het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn het grondgebruik en de bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. De in het welstandsontwikkelingscriteria opgenomen richtlijnen vormen zowel het kader voor de ontwikkeling van het gebied, als het kader voor de welstandsbeoordeling van de bouwplannen. De welstandsontwikkelingscriteria zijn gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure gebracht en als onderdeel van het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Het op deze wijze vastgestelde beleid is vervolgens onderdeel van de welstandsnota.

Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van een bestemmingsplan waarin een nieuwe ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht worden besteed aan de verkeersafwikkeling en de parkeerbehoefte.

Sinds de reconstructie van het knooppunt Joure is de aansluiting van De Ekers met het hoofdwegennet verbeterd en hoeft geen gebruik meer worden gemaakt van de Sewei. Er is via de weg De Ekers en de Haskerveldweg / Jousterweg nu sprake van een directe aansluiting op de A7 via het nieuwe knooppunt. De ontsluiting van De Ekers 3 maakt hier gebruik van. De beoogde ontwikkeling leidt tot een wijziging van het aantal verkeersbewegingen. In de toekomstige situatie bedraagt de verkeersgeneratie 2.267 mvt/etmaal op basis van een gemiddelde werkdag voor beide fasen gezamenlijk. Voor de 4,1 hectare die in de eerste fase die bij recht wordt geregeld is dit 656 mvt/etmaal. De ontsluitingswegen beschikken over voldoende capaciteit om het verkeer op een veilige manier af te wikkelen, waarbij op de ontsluitingswegen sprake is van vrijliggende fietspaden. Op deze route zijn geen (bedrijfs)woningen aanwezig die hinder kunnen ondervinden van het verkeer.

Voor het parkeren wordt uitgegaan dat dit op de bedrijfspercelen zelf plaatsvindt en dat hier voldoende ruimte voor wordt gereserveerd. In de juridische regeling van het bestemmingsplan is hiervoor een regeling opgenomen die dit waarborgt (zie hiervoor artikel 12.1 van de regels).

Ten aanzien van verkeer en parkeren gelden er geen belemmeringen voor het bestemmingplan.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau tot 2040 en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid.

Geen van de in het SVIR opgenomen nationale belangen is relevant voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 7 december 2011), ook bekend onder de naam 'AMvB Ruimte'. In het Barro zijn de 14 nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Voor dit plangebied geeft het Barro geen direct bindende regels.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en op 1 juli 2017 gewijzigd. In het Bro (artikel 3.1.6) is opgenomen dat een ruimtelijk plan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.

De Laddertoets houdt (per 1 juli 2017) in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro als volgt gedefinieerd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'

In dit ruimtelijk plan is sprake van een stedelijke ontwikkeling, omdat er een nieuw bedrijventerrein wordt aangelegd, ter uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein De Ekers.

Op grond van artikel 3.1.6 lid 3 Bro kan de beschrijving van de behoefte en de motivering van de locatiekeuze ten aanzien van ontwikkelingen die zijn opgenomen in een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht worden uitgesteld tot het opstellen van het desbetreffende wijzigings- of uitwerkingsplan. Voor onderhavig plan geldt dat er 10 hectare (netto) bedrijventerrein in de toekomst kan worden ontwikkeld doordat daarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. De beschrijving van de behoefte en de motivering van de locatie ten aanzien van dat toekomstige deel van het bedrijventerrein dient meegenomen te worden in het te zijner tijd op te stellen wijzigingsplan. Dit is een logische keuze, omdat op het moment van vaststellen van dit bestemmingsplan nog niet duidelijk is of en wanneer er behoefte is aan het geheel of gedeeltelijk ontwikkelen van dat deel van het bedrijventerrein.

Voor de ontwikkeling van de 4,1 hectare (netto) bedrijventerrein die rechtstreeks mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking hieronder stapsgewijs doorlopen.

1. Omschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling

Binnen de regio Zuidwest Fryslân (zoals in bijlage 2 is aangegeven) is onderzoek gedaan naar de hoeveelheid te ontwikkelen bedrijventerrein. In de regio zijn hier tussen de gemeenten Súdwest-Fryslân en De Fryske Marren afspraken over gemaakt, waar provincie Fryslân mee in heeft gestemd. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de prognose van de ruimtevraag in relatie tot de regionale afspraken. Ook hebben zich bedrijven bij de gemeente gemeld die zich graag in het plangebied willen vestigen. Zowel vanuit de inschattingen als vanuit de markt is er behoefte aan deze ontwikkeling.

2.Is de locatie gelegen binnen bestaand stedelijk gebied?

De beoogde locatie voor het bedrijventerrein is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied maar sluit hier wel bij aan. In bestaand stedelijk gebied is geen ruimte om de beoogde behoefte op te vangen. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 3.2.

3. Motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in deze behoefte kan worden voorzien.

Het bedrijventerrein is specifiek bedoeld voor bedrijven waar binnen het bestaand stedelijk gebied in de regio geen ruimte voor is. De aanleg van het bedrijventerrein is opgesplitst in twee fasen, zodat er niet méér gronden worden ontwikkeld dan waar daadwerkelijk vraag naar is. De beoogde locatie is goed ontsloten via de A7 en ligt op ruime afstand van woningen of andere gevoelige functies. In het plan wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.

Conclusie Ladder duurzame verstedelijking

Uit het voorgaande blijkt dat voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', dat is vastgesteld op 13 december 2006.

Bij de ruimtelijke inpassing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. De provincie kiest voor een concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke bundelingsgebieden. Joure (dat is aangemerkt als regionaal centrum) is samen met Heerenveen één van de bundelingsgebieden die door de provincie te onderscheiden is. Hier bestaat ruimte voor uitbreiding van bedrijventerreinen. Tevens is (zoals in paragraaf 2.2 en onder het kopje 'Grutsk op 'e Romte; hierna is beschreven) sprake van een goede landschappelijke inpassing. De ontwikkeling past hiermee binnen het beleid van het streekplan. Het beleid is vertaald naar regels voor ruimtelijke ontwikkelingen in de Verordening Romte Fryslân.

Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014 en gewijzigd vastgesteld op 21 februari 2018) stelt regels aan ruimtelijke plannen en projecten. Door middel van deze verordening stelt Provincie Fryslân concrete regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (onder meer uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Bundeling

In de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk, dan kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. In de verordening is onder andere de begrenzing van het bestaand bebouwd gebied aangegeven, zie hiervoor het volgende figuur. De rode arcering geeft het bestaand bebouwd gebied weer. Het plangebied ligt ten oosten van bestaande deel van De Ekers en valt dus buiten het bestaand bebouwd gebied, maar sluit hier wel bij aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0005.jpg"

Begrenzing bestaand bebouwd gebied (PVR2014)

Een uitbreidingslocatie op deze locatie is dus in overeenstemming met het artikel. Wel moet dan rekening worden gehouden met de verordening, dat ingaat op het aspect 'ruimtelijke kwaliteit'.

Ruimtelijke kwaliteit

Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit is bepaald dat een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf omvat, waarin voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte.

Op de genoemde aspecten is in deze toelichting ingegaan.

Programmering bedrijventerreinen

Op grond van de verordening kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk maken, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In paragraaf 3.1 en bijlage 2 is aangegeven dat hieraan wordt voldaan.

Werkfuncties per type kern

In de verordening is Joure aangeduid als een 'regionaal centrum'. Hiervoor gelden de volgende mogelijkheden:

  • een bedrijf tot en met milieucategorie 4;
  • een bedrijf met een kavelomvang groter dan 10.000 m2;
  • een kantoor met een grotere vloeroppervlakte dan 1.200 m2;
  • een voorziening met een bovenregionaal verzorgingsgebied.

De (bij recht) geboden mogelijkheden zijn hiermee in overeenstemming waarbij er geen mogelijkheden gelden voor zelfstandige kantoren. De verordening biedt daarnaast een mogelijkheid om ten behoeve van een incidenteel bedrijf van de voorgaande opsomming af te wijken afgeweken, mits is onderbouwd dat aard en schaal van de functie aansluiten bij de aard en schaal van de het regionaal centrum. Dit is als criterium bij de afwijkingsmogelijkheid voor een bedrijf naar een hogere categorie opgenomen en een grotere kavelomvang opgenomen, waarmee op dit punt wordt voldaan aan de provinciale verordening.

Archeologie

In de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra ('Famke'). Paragraaf 4.7.1 gaat hier nader op in.

Conclusie 

Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân.

Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in een veenpolder in het deelgebied 'Laagveengebied'. Voor het gebied is een aantal kernkwaliteiten c.q. provinciale belangen bepaald. Voor het plangebied geldt onder andere dat de lineaire bebouwing in samenhang met een sterke gerichtheid van de verkaveling (regelmatig opstrekkend) kenmerkt is waarbij er sprake is van een in het laagveengebied totaal watersysteem van beeklopen, meren, vaarten, ringsloten en ringvaarten. Bij nieuwe ontwikkelingen is de begrenzing van de veenpolders en de richting van de verkaveling (opstrekkend en soms in waaiervormig patroon aangelegd) leidend en deze dient zichtbaar te blijven. De opstrekkende verkaveling is het vertrekpunt bij ruimtelijke inrichting. Verdere verdichting of verbossing in de veenweidegebieden en de veenpolders is niet gewenst, de langgerekte ontginningsrichting dient zichtbaar te blijven.

Bij de indeling en toekomstige inrichting van het plangebied worden deze kernkwaliteiten gerespecteerd, zoals in paragraaf 2.2 is omschreven en is gevisualiseerd. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan de beleidsuitgangspunten van Grutsk op 'e Romte.

3.3 (Inter)gemeentelijk beleid

Integrale visie Heerenveen/Skarsterlân 2005

De zone Heerenveen - Joure is als bundelingszone benoemd. Hiervoor is in 2005 de Integrale visie Heerenveen-Skarsterlân (2005-2030) ontwikkeld die een richting geeft hoe om te gaan met de ruimtelijke invulling van dit gebied.


afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0006.png"

Uitsnede structuurvisiekaart 2030


Voor Joure is net als voor Heerenveen voorzien in een compacte en evenwichtige ruimtelijke ontwikkeling, waarbij er voor het plangebied uitbreidingsruimte is gereserveerd zoals aangegeven op het vorige figuur. Op 3 oktober 2012 is de nieuwe fasering van de Integrale Visie Heerenveen/Skarsterlân samen met het Raamwerk Joure vastgesteld als ontwikkelingsrichting tot 2021. Het volgende figuur geeft hiervan de fasering voor Joure weer (deze is inmiddels achterhaald).

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0007.png"
Fasering integrale visie Heerenveen/Skarsterlân


In het regionaal beleid is uitgegaan van de uitbreiding van De Ekers. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan zijn hiermee in overeenstemming.

Raamwerk Joure 2011 - 2021

Het Raamwerk Joure (vastgesteld in 2012) biedt inzicht in de huidige ruimtelijke kwaliteiten van Joure. Joure is allereerst geanalyseerd op de huidige ruimtelijke kwaliteiten. Het analyseboekwerk 'Van standaard naar maatwerk' omschrijft de ruimtelijke karakteristiek (dragers) en de kernkwaliteiten van Joure. De analyse is een naslagwerk, de kenmerkende landschappelijke en stedenbouwkundige dragers van Joure zijn daarin in beeld gebracht. Raamwerk Joure biedt een toekomstbeeld van Joure beredeneert vanuit deze analyse.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0008.png"

Fasering nieuwbouw Raamwerk Joure

De Ekers 3 maakt deel uit van de nieuwbouwplannen van de gemeente.

Regionale afspraak bedrijventerreinen Zuidwest Fryslân

Voor de regio Zuidwest Fryslân geldt dat de toenmalige vier gemeenten in 2011 afspraken hebben gemaakt tussen over bedrijventerreinen voor de periode 2010 t/m 2020, opgenomen in het 'Bedrijventerreinenplan regio Zuidwest Fryslân'. Dat bedrijventerreinenplan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. In dat plan is de uitbreiding van De Ekers 3 opgenomen.

Eind 2017 zijn nieuwe afspraken gemaakt voor de periode 2017-2025/2030 in het document 'Regionale afspraak bedrijventerreinen Zuidwest Fryslân' (zie bijlage 2). Vanwege de gemeentelijke herindeling is deze afspraak gemaakt tussen de twee gemeenten De Fryske Marren en Súdwest-Fryslân. Zoals in de bijlage is te lezen en in paragraaf 3.1 is aangegeven, past de programmering aan bedrijventerrein in het plangebied binnen de gemaakte afspraken.

Welstandsnota De Friese Meren

De gemeente heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota (april 2015).


Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Door deze gebiedsgerichte aanpak wil de gemeente de belangrijke karakteristieken van de bebouwing beschermen en zorgen dat nieuwe ontwikkelingen daarop voortbouwen.

In de welstandsnota zijn geen welstandscriteria voor het gebied als bedrijventerrein opgenomen, aangezien het in gebruik is als agrarisch gebied. Om deze reden zijn voor het plangebied specifieke welstandsontwikkelingscriteria opgesteld (zie bijlage 1) die na de vaststelling van het bestemmingsplan van toepassing worden. Bouwaanvragen moeten hieraan voldoen. De welstandsonwikkelingscriteria zijn bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 15 april 2020 tevens vastgesteld.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de in en rond het plangebied voorkomende relevante milieu- en omgevingsaspecten. Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid om de agrarische bestemming te wijzigen naar de bedrijventerreinbestemming. dient een aparte toetsing plaats te vinden aan de milieu- en omgevingsaspecten. Op voorhand zijn er in zoverre geen belemmeringen ten aanzien van de uitvoerbaarheid hiervan te verwachten.

4.1 Milieuzonering

Ten behoeve van de milieuzonering is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem 'Bedrijven en milieuzonering' ontwikkeld, in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 tot en met 6, met bijbehorende richtafstanden tot een “rustige woonwijk / rustig buitengebied” of een “gemengd gebied”.

Voor de milieuzoneringafstand is de woning aan de Flueskamp 5 te Haskerhorne bepalend. Deze woning is gezien de ligging aan de A7 en nabij een agrarisch bedrijf gelegen in een 'gemengd gebied'. Bij milieucategorie 4.2 geldt hier een aan te houden afstand voor van 200 meter. Het deel van het plangebied dat bij recht is geregeld door middel van de bestemming 'Bedrijventerrein' voldoet hier aan. Voor het deel van het bedrijventerrein dat met een wijzigingsbevoegdheid kan worden ontwikkeld geldt dit niet. Dit houdt in dat bij de toepassing hiervan een milieucategorisering moet worden gehanteerd met oplopende milieucategorieën vanuit de Flueskamp 5 of dat aangetoond wordt dat aan een goed woon- en leefklimaat wordt voldaan bij een hogere categorie. Om dit te waarborgen, is dit als criterium in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Zie hiervoor ook paragraaf 5.2.2.

Vanuit milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. In en rondom het plangebied zijn geen spoorwegen en geluidzones voor industrie aanwezig.

In de Wgh is bepaald dat met uitzondering van 30 km/uur-wegen elke weg een geluidzone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Dit bestemmingsplan maakt geen geluidgevoelige objecten (zoals bedrijfswoningen) mogelijk waardoor er naar dit aspect geen onderzoek nodig is. Ook maakt het bestemmingsplan geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen mogelijk waardoor het vaststellen van een geluidzones voor industrie niet nodig is (ook niet vanuit het bestaande deel van De Ekers).

Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat geluid geen belemmering is voor het plangebied.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

De Brandweer Fryslân en de FUMO hebben voor het bestemmingsplan adviezen uitgebracht. Deze zijn opgenomen in bijlage 3.

Uit de professionele risicokaart (zie hierna) blijkt dat ten zuiden van het plangebied een gasleiding is gelegen en ten oosten van het plangebied risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan een transportroute voor gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0009.png"

Uitsnede professionele risicokaart

De gasleiding betreft aardgasleiding N-501-40 gelegen met een diameter van 8,62 inch en een druk van 40 bar. Deze aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 95 meter. Het plangebied ligt op meer dan 200 meter van de voorgenoemde leiding en is dan ook buiten de PR 10-6 contour en het invloedsgebied gelegen. Hiervoor hoeft het groepsrisico niet verantwoord te worden.

In de omgeving van het plangebied liggen risicovolle inrichtingen aan de Rijksweg 2, de Energielaan 8 te Heerenveen en de Innovatielaan 1 te Heerenveen. Gezien de afstanden tot aan het plangebied zijn deze niet relevant voor het bestemmingsplan.

Over de A7 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Wat betreft het plaatsgebonden risico gelden er geen knelpunten voor het plangebied. In bijlage 3 is een groepsrisicoberekening opgenomen. Hieruit blijkt dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet wordt overschreden. Wel moet er, omdat het groepsrisico ten opzichte van de huidige situatie met meer dan 10% toeneemt, het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord. Deze verantwoording is tevens in bijlage 3 opgenomen.

Met inachtneming van de in de bijlage genoemde adviezen wordt het restrisico verantwoord geacht en zijn er vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn de volgende tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de uitbreiding van het bedrijventerrein De Ekers en leidt voor de eerste uitbreidingsfase die bij recht is geregeld tot een toename van verkeer van 656 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde) (zie hiervoor paragraaf 2.2). Hierbij wordt op basis van de CROW-kencijfers uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 20%. Om de bijdrage hiervan aan de luchtkwaliteit te berekenen, is een berekening gemaakt met de zogenaamde NIBM-tool. Deze is in het volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0010.jpg"

Figuur berekening Nibm-tool

Uit de nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 1,38 µg/m³ en van fijn stof van 0,18 µg/m³ (zie het onderstaande figuur). De toenames overschrijden de grens van 1,2 µg/m³. Omdat uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland blijkt dat de achtergrondconcentraties van beide stoffen in de nabijheid van het plangebied laag zijn, blijft ondanks deze toename, de concentratie NO2 en PM10 ruim onder de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Dit geldt overigens ook wanneer volledig gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarnaast ook een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2017 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A7, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2016; 20,7 µg/m³ voor NO2, 15,5 µg/m³ voor PM10 en 8,2 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik.

Gezien het huidige gebruik van het plangebied als agrarische grond zijn er ten aanzien van de bodem geen belemmeringen te verwachten voor de geplande ontwikkelingen. Dit blijkt ook uit bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd. Het gebied is in drie bodemonderzoeken onderzocht, die zijn opgenomen in bijlage 4. Vanuit het omgevingsaspect bodem zijn er dan ook geen belemmeringen voor het plangebied. Wel wordt voor de vergunningsfase nader verkennend onderzoek overwogen in relatie tot PFAS.

4.6 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Met Wetterskip Fryslân is overleg gevoerd over de wateraspecten voor het project. Het bestemmingsplan is door middel van de digitale watertoets ook aangemeld bij het wetterskip (bijlage 9). Het wateradvies wordt in het bestemmingsplan verwerkt.

Waterschapsbeleid

Het beleid van Wetterskip Fryslân is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021. In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen ten aanzien van waterveiligheid, voldoende water, schoon water en water in de samenleving voor de komende jaren. De Leidraad Watertoets geeft een beschrijving van de uitgangspunten met betrekking tot alle wateraspecten en dient als richtlijn bij de beoordeling van ruimtelijke plannen.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit agrarische percelen. Volgens de bodemkaart Nederland bestaat de bodem binnen het plangebied uit Koopveengronden op zand, beginnend ondieper dan 120 cm. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand < 0,40 m-mv en de laagste grondwaterstand tussen de 0,50 m-mv en de 0,80 m-mv is gelegen. De maaiveldhoogte in het plangebied betreft NAP -0,94 m.

Ten oosten van het plangebied is een hoofdwatergang gelegen die in noordelijk richting afwatert. De hoofdwatergang bevat een beschermingszone van 5 meter aan weerszijden van de watergang. Ten zuiden van het plangebied is een schouwsloot gelegen. Verder zijn in het gebied, om de huidige agrarische percelen kavelsloten aanwezig. Dit is weergegeven op het volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPJRE18DEEKERS3-VA01_0011.png"

Uitsnede Legger Wetterskip Fryslân

Waterkwaliteit

De hoofdwatergang ten oosten van het plangebied maakt deel uit van het KRW waterlichaam de Friese Boezem.

Veiligheid en waterkeringen

In en nabij het plan gebied is geen kern en beschermingszone van een kering gelegen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een gescheiden rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Waterkwantiteit

Het plan betreft een uitbreiding van een bedrijventerrein op voormalig agrarisch percelen. Het bedrijventerrein is gelegen in de polder waar een compensatieplicht geldt van 10%. De toename van het verhard oppervlak bedraagt in fase 1 26.011 m2 aan percelen en 3.714 m2 aan wegen. Dit resulteert in een compensatie van 2.972 m2 ten aanzien van verhard oppervlak. Met de inrichting van het gebied in fase 1 wordt 3.055 m2 van de bestaande kavelsloten gedempt. Een demping dient 100% te worden gecompenseerd. De totale wateropgave voor fase 1 betreft het realiseren van 6.027 m2 aan water. Er wordt 6.027 m2 aan watergangen gegraven, waarmee aan deze eis wordt voldaan. In paragraaf 2.2 is dit op de inrichtingstekening van fase 1 aangegeven.

In fase 2 wordt er 50.312 m2 aan percelen en 4.030 m2 aan wegen aangelegd. Dit resulteert in een compensatie van 5.434 m2 ten aanzien van het verhard oppervlak. Met de inrichting van het gebied wordt 3.640 m2 van de bestaande kavelsloten gedempt. De totale wateropgave voor fase 2 betreft het realiseren van 9.074 m2 open water. Er wordt 9.975 m2 watercompensatie gerealiseerd. Dit voldoet aan de wateropgave voor de compensatienormen, zoals op de inrichtingstekening van fase 2 In paragraaf 2.2 aangegeven.

De watercompensatie wordt aan de noord- en oostrand en langs de zuidelijke ontsluitingsweg in het plangebied gerealiseerd.

Waterpeil

Wetterskip Fryslân wil het waterpeil in het plan verhogen tot -1,30 m NAP. Bij de huidige ontwerpen is de gemeente uitgegaan van een waterpeil van -1,40 m NAP met een daarbij te hanteren bouwpeil van +0,20 m NAP. Daarbij wordt dus de drooglegging 1,60 m., dit voldoet ruimschoots. Wanneer het waterpeil 10 cm. stijgt naar -1,30 m NAP dan ontstaat een drooglegging van 1,5 m., dit is meer dan de 1,1 m drooglegging die het Wetterskip adviseert. Dus het plan is voorbereid op een peilwijziging van 10 cm.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Binnen het plangebied wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd waarbij het hemelwater afstroomt op het oppervlaktewater.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige uitbreiding is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Voor alle watergangen geldt dat deze vanaf gemeentelijk grondgebied bereikbaar zijn. De schouw van de hoofdwatergangen kan vanaf gemeentegrond, in elk geval enkelzijdig, worden uitgevoerd. Daarnaast wordt aan de zuidzijde van het plan een obstakelvrije zone ingericht, waardoor deze bereikbaar is voor onderhoudsmaterieel.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Per e-mail heeft Wetterskip Fryslân al aangegeven dat het bestemmingsplan de watertoets kan doorstaan. Het definitieve wateradvies is in het kader van het vooroverleg door Wetterskip Fryslân gegeven.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Hiervoor is de Friese Archeologische MonumentenKaart Extra (FAMKE) van de provincie Fryslân gebruikt. Op deze kaart is op basis van zowel de aanwezige archeologische monumenten als de te verwachten archeologische waarden een advies aangegeven. De FAMKE bestaat uit twee provinciedekkende advieskaarten, één voor de periode Steentijd - Bronstijd, en één voor de periode Ijzertijd - Middeleeuwen. Deze kaarten zijn ook gekoppeld aan de provinciale ruimtelijke verordening.

Volgens de kaart voor de Steentijd - Bronstijd geldt dat vanaf 500 m2 aan bodemingrepen een archeologisch onderzoek nodig is, volgens de kaart voor de Ijzertijd - Middeleeuwen geldt dit vanaf 5.000 m2 aan bodemingrepen. Om deze reden is voor het bestemmingsplan een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5 en hieruit blijkt dat er vanuit archeologie geen belemmeringen gelden voor het bestemmingsplan.

4.7.2 Cultuurhistorie

Het is verplicht om in het bestemmingsplan aandacht te schenken aan de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Het kan nodig zijn om cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan te beschermen. Hieronder vallen bijvoorbeeld monumenten, karakteristieke panden, maar ook cultuurhistorisch waardevolle landschappen. In het plangebied bevinden zich geen monumenten of karakteristieke panden. Ten oosten van het plangebied ligt de weg De Flueskamp, die cultuurhistorisch waardevol is en in het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017 een beschermende regeling heeft gekregen. Met dit bestemmingsplan worden aan deze weg geen veranderingen aangebracht. Wel is de weg mede bepalend voor de landschappelijke inpassing van het bedrijventerreinen, zoals in paragraaf 2.2 en 3.2 is aangegeven.

Vanuit cultuurhistorie gelden er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.8 Ecologie

Wet natuurbescherming

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming 

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wet natuurbescherming. Wanneer ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Voor ontwikkelingen binnen de NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Soortenbescherming 

Op grond van de Wet natuurbescherming geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Fryslân

In de provincie Fryslân wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingericht of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, of bestendig beheer en onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage I bij deze verordening. Per soort worden de handelingen, middelen en methoden genoemd die mogen worden toegepast, slechts voor zover er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, steenmarter, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Sneekermeergebied bedraagt 4,7 kilometer en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 111 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De realisatie van de uitbreiding en de toename van het verkeer zouden kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000 gebied. Met behulp van het rekenprogramma AERIUS is de stikstofdepositie berekend voor zowel de aanlegfase als voor de gebruiksfase. Dit stikstofonderzoek is opgenomen in bijlage 6. Hieruit blijkt dat in beide fasen de depositie niet boven 0.00 mol N/ha/jr uit komt. Dit is uitgerekend onder het uitgangspunt dat er zich geen zware bedrijven kunnen vestigen die ammoniak uitstoten. In de regels is hiervoor een bepaling opgenomen, paragraaf 5.2.2 gaat hier nader op in. Tevens is de bedrijvenlijst in bijlage 1 hierop gescreend. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Op 20 augustus 2018 is door Altenburg & Wymenga een ecologische beoordeling uitgevoerd (bijlage 7). Uit dit onderzoek blijkt dat door uitvoering van de geplande werkzaamheden zal mogelijk een conflict ontstaan met de Wet natuurbescherming ten aanzien van de Groene glazenmaker, de Gestreepte waterroofkever en de Grote modderkruiper. Om te bepalen of dit het geval is, dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd om te bepalen of deze beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn. Dit onderzoek is uitgevoerd en in bijlage 8 opgenomen. Uit het vervolgonderzoek blijkt dat ten aanzien van de Gestreepte waterroofkever geen conflict met de Wet natuurbescherming ontstaat, omdat de soort binnen het plangebied niet voorkomt. Voor de Groene glazenmaker en de Grote modderkruiper ontstaat wel een conflict met de Wet natuurbescherming. Om deze reden is een ontheffing aangevraagd bij de provincie Fryslân. Inmiddels is van de provincie Fryslân de benodigde ontheffing Wet natuurbescherming verkregen voor de uitbreiding van het bedrijventerrein De Ekers te Joure vanwege de Grote modderkruiper, de Groene glazenmaker en de Waterspitsmuis. Verder is van de provincie een wijziging van de ontheffing, onder voorwaarden, verkregen om bepaalde werkzaamheden eerder uit te voeren.

Door uitvoering van de geplande werkzaamheden zal geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van overige beschermde soorten ontstaan, mits het verstoren van broedende vogels en hun nesten en het verstoren van eventueel aanwezige vliegroutes van vleermuizen wordt voorkomen. Tevens dient ten aanzien van vissen en amfibieën te worden voldaan aan de zorgplicht.

4.9 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich geen ruimtelijke relevante leidingen waar planologisch rekening mee gehouden moet worden.

4.10 MER-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

In 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). En of de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer(Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.3).

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van het bedrijventerrein met een oppervlakte van maximaal 14,1 hectare waarvan in de eerste fase 4,5 hectare wordt gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Voor het bestemmingsplan is een aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, die is opgenomen in bijlage 10. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk. De gemeente besluit op basis van de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling dat er geen MER nodig is. Een volgende versie van het bestemmingsplan gaat hierop in.

Hoofdstuk 5 Bestemmingen en planuitgangspunten

In dit hoofdstuk wordt een motivatie gegeven van de gehanteerde bestemmingen en de daarbij behorende uitgangspunten van het bestemmingsplan.

5.1 Het juridisch systeem

5.1.1 Digitaal plan

Het bestemmingsplan omvat de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels. Dit is opgenomen in een GML-bestand. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de regels behorende tot dit plan en zijn vertaald naar de verbeelding.


Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP). Deze standaard is wettelijk verplicht en is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo voorziet de SVBP in een standaardopbouw van een bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voldoet bovendien aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

5.1.2 Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren

Na de herindeling van de voormalige gemeenten Lemsterland, Skarsterlân en Gaasterlân-Sleat in de gemeente De Fryske Marren zijn de verschillende bestemmingsplansystematieken die in de oude gemeenten golden, geharmoniseerd. In het handboek zijn standaardregels opgenomen die bij nieuwe bestemmingsplannen als basis genomen moeten worden. De bestemmingsplanregeling van dit bestemmingsplan is opgezet volgens de meest recent vastgestelde versie van het handboek en afgestemd op de regeling van het bestaande deel van De Ekers. Paragraaf 5.2 gaat hier per bestemming specifiek op in.

5.1.3 De regels

De regels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid is altijd gerelateerd aan het bestemmingsvlak en dient per geval geïnterpreteerd te worden vanuit de aard, omvang en tijd(sduur) van de ondergeschikte functie ten opzichte van de hoofdfunctie.

Door middel van aanduidingen worden op enkele specifieke locaties extra bestaande functiemogelijkheden geboden. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels is - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.


De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik of begrenzen toegelaten vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel verbieden alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels).


In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (die op dit moment nog niet zijn voorzien), waaruit blijkt dat de bouw- en gebruiksregels niet voldoende zijn. In deze gevallen kan door het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze vergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.


Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. De gemeenteraad heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om het plan te wijzigen. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.

In het bestemmingsplan is in de overige regels een regeling opgenomen die voldoende parkeergelegenheid waarborgt. De gemeente hanteert hiervoor de parkeernormen uit de Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren vastgesteld (31 januari 2018 door de gemeenteraad en 19 februari 2018 door het college van burgemeester en wethouders).


Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming.

5.2 Toelichting op de bestemmingen en aanduidingen

Deze paragraaf geeft een toelichting op de uitgangspunten en de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van alle bestemmingen en aanduidingen zoals die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen.


Het algemene uitgangspunt voor het plangebied is het behoud en de versterking van de aanwezige functies en de huidige ruimtelijke kwaliteit. De mogelijkheden in het plangebied zijn afgestemd op de huidige situatie. Hierbinnen is er ruimte voor kwaliteitsverbetering.

5.2.1 Agrarisch - Cultuurgrond

Uitgangspunt en bestemmingsbeschrijving

Deze bestemming is gehanteerd voor de agrarische gronden aan de oostzijde het plangebied die voor agrarische doeleinden in gebruik zijn en aangewend kunnen worden voor de verdere ontwikkeling van De Ekers. Het belangrijkste uitgangspunt voor deze gronden is dat ze tot dit tijd voor agrarische doeleinden gebruikt kunnen worden en dat op deze gronden niet gebouwd mag worden (een nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf of de bouw van een schuilstal is dus niet toegestaan).

De gronden zijn dus bestemd voor agrarisch gebruik, waarbij ondergeschikt ook functies zijn toegestaan die dit hoofdgebruik versterken, zoals paden en sloten. Het is niet toegestaan om gebouwen, overkappingen en/of silo's te bouwen.

Op de gronden is een wijzigingsbevoegdheid van toepassing waarmee de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' gewijzigd kan worden naar de bestemming 'Bedrijventerrein'. Dit is dan ook het belangrijkste uitgangspunt voor de wijzigingsbevoegdheid, waarbij qua bebouwing en functies aansluiting gezocht moet worden bij het bestaande bedrijventerrein. Overeenkomstig het provinciale beleid moet het te wijzigen gebied voortkomen uit een concrete behoefte of een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

5.2.2 Bedrijventerrein

Uitgangspunt 

Het westelijke deel van De Ekers bestaan bij recht mogelijkheden voor de realisatie van bedrijven. Om deze reden is dit deel van het plangebied onder de bestemming 'Bedrijventerrein' gebracht. Het bieden van deze mogelijkheid die inhoudelijk is afgestemd op de eerdere fase De Ekers is het belangrijkste uitgangspunt. Dit houdt in dat er bedrijven tot en met milieucategorie 4 mogelijk zijn en dat de realisatie van bedrijfswoningen is uitgesloten. In de bestemming is daarnaast de realisatie van groen, water en/of wegen mogelijk. Ook geldt het uitgangspunt dat de te vestigen bedrijven geen significante effecten mogen hebben op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Bestemmingsbeschrijving

De gebouwen en overkappingen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. De bouwvlakken volgen het principe van de eerdere fase van De Ekers en volgen de landschapskenmerken. Hierbinnen mogen overeenkomstig de eerdere fase van De Ekers gebouwen en overkappingen tussen de 6 en de 8 meter hoog worden gebouwd tot een bebouwingspercentage van 75%. Onder voorwaarden kan door middel van een afwijkingsmogelijkheid hoger of lager en/of tot een hoger bebouwingspercentage worden gebouwd. Ten minste 50% van de naar de weg gekeerde gevel van gebouwen dient in de bouwgrens te worden gebouwd en aan de zijde van de A7 is door middel van een aanduiding geregeld dat de voorzijde van de gebouwen naar de A7 dient te worden gesitueerd. Indien dit vanuit bedrijfstechnische of logistieke redenen niet mogelijk is, dan kan hiervan worden afgeweken.

In de bedrijvenlijst in bijlage 1 van de regels is aangegeven welke bedrijven zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven milieucategorieën. Deze lijst in onderworpen aan een screening waarmee potentieel vervuilende bedrijven uit de lijst zijn gehaald. Voor bedrijven die niet zijn opgenomen in deze lijst, of bedrijven uit een hogere categorie is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om ze (onder voorwaarden) toe te staan. Ook zijn er afwijkingsmogelijkheden opgenomen om gebouwen en/of overkappingen buiten het bouwvlak te bouwen. Uitgezonderd productiegebonden detailhandel en kantoorgelegenheid bij de bedrijven zijn er geen mogelijkheden voor (zelfstandige) detailhandel en kantoren. De voorwaarden van de afwijkingsmogelijkheden zijn afgestemd op de eerdere fase van De Ekers dan wel de provinciale verordening.

Om er voor te zorgen dat de te vestigen bedrijven geen significante gevolgen hebben voor de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, is er in de bestemming een regeling opgenomen die de vestiging van bedrijven met ammoniak (NH3) emissie uit categorie 4 niet bij recht toestaat. Aan de hand van een afwijkingsmogelijkheid kunnen deze bedrijven wel worden gevestigd indien uit onderzoek blijkt dat deze geen significante effecten hebben op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

5.2.3 Verkeer

Uitgangspunt en bestemmingsbeschrijving

De beoogde hoofdontsluitingswegen in het plangebied zijn onder de bestemming 'Verkeer' gebracht. Ook bermen, sloten, begeleidende groenstroken, parkeerplaatsen en dergelijke zijn in deze bestemming meegenomen. Het vastleggen van deze hoofdontsluitingsstructuur die aansluit bij op de wegenstructuur van de eerdere fase van De Ekers is hierbij het belangrijkste uitgangspunt. Daarnaast zijn in de bestemming ook andere functies opgenomen ter ondersteuning van de openbare ruimte. Er zijn geen gebouwen en overkappingen toegestaan.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' bestaat tevens de mogelijkheid voor de realisatie van (secundaire) wegen.

5.2.4 Water

Uitgangspunt en bestemmingsbeschrijving

De bestemming 'Water' is van toepassing op de beoogde grote waterpartijen en waterlopen in het plangebied die van belang zijn voor de landschappelijke inpassing en de waterberging. Het bieden van deze mogelijkheid en het uitsluiten van mogelijkheden voor bedrijfsmatige functies en bebouwing is het belangrijkste uitgangspunt van deze bestemming.

Daarnaast bestaan ook binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' mogelijkheden voor realisatie van water.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg bestaat voor belangenorganisaties en burgers de mogelijkheid te reageren op de gemeentelijke beleidsvoornemens, zoals die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan. Om een ieder de gelegenheid te geven zijn visie naar voren te brengen, is een inspraakprocedure gevolgd, zoals die is opgenomen in de gemeentelijke Inspraakverordening.


In dezelfde fase is het plan ook voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg van het Besluit ruimtelijke ordening. Over alle eventueel ingekomen reacties is een standpunt bepaald, waarvan de resultaten in het bestemmingsplan zijn verwerkt en hebben geleid tot aanpassing van dit bestemmingsplan. In bijlage 11 is dit verwoord.


Daarna is het bestemmingsplan gereed gemaakt voor de wettelijke vaststellingsprocedure. Er is gelegenheid geboden tot het mondeling en schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij de gemeenteraad. Er zijn geen zienswijzen ingediend en het bestemmingsplan is op 15 april 2020 ongewijzigd vastgesteld. Wel is de waterparagraaf 4.6 op verzoek van Wetterskip Fryslân op enkele punten aangepast. De raadsstukken voor de vaststelling zijn opgenomen in bijlage 12. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.

In het voorliggende plan worden bouwplannen mogelijk gemaakt waarvoor de grondexploitatieregeling van toepassing is. Omdat de gronden in het plangebied in eigendom zijn van de gemeente is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig. Wel is er (zoals in bijlage 12 is aangegeven) bij de vaststelling van het bestemmingsplan besloten om een krediet beschikbaar te stellen ten laste van de grondexploitatie in De Ekers 3A.

Wat betreft de economische uitvoerbaarheid, zullen de uit te geven kavels op het bedrijventerrein voor marktconforme prijzen worden aangeboden. Er is gebleken dat er voldoende vraag is naar de bedrijfskavels.