direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kwakelweg 12
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.bp20Kwakelweg12-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf aan de Kwakelweg 12 stopt haar bedrijfsvoering. Het daar aanwezige glastuinbouwcomplex wordt gesaneerd. De bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Bovendien wordt naast deze bestaande woning een extra burgerwoning gebouwd. De resterende gronden worden bestemd voor agrarisch gebruik (zonder bouwvlak).

Deze beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een verantwoorde basis voor de bestemmingslegging gecreëerd en wordt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied wordt in figuur 1.1 met een blauwe contour aangegeven. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als: gemeente Maasland, sectie I, nummers 923, 963, 971, 2102 en 2103. Het plangebied ligt aan de Kwakelweg en in het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland. De Kwakelweg eindigt in het zuiden nabij de veerdienst en sluit in het noorden aan op de Oostgaag. De dichtstbijzijnde kernen van het plangebied zijn Maasland (zuidwesten) en Schipluiden (noordoosten).

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Kwakelweg12-va01_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling vigeren het bestemmingsplan 'Buitengebied Gras' dat op 25 juni 2013 deels onherroepelijk is geworden en het bestemmingsplan '1e herziening buitengebied Gras' (vastgesteld op 26 maart 2019). Op grond van deze bestemmingsplannen geldt ter plaatse de bestemming 'Agrarisch met waarden' (zie figuur 1.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Kwakelweg12-va01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede plankaart wijzigingsplan 'Buitengebied Gras'

De gronden bestemd met 'Agrarisch met waarden' mogen gebruikt worden voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Ter plaatse van bijna het volledige plangebied is bovendien de functieaanduiding 'glastuinbouw' opgenomen. Op deze gronden is tevens een glastuinbouwbedrijf toegestaan. Verder zijn er dubbelbestemmingen opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden en voor een waterkering. Voor een deel van het plangebied is bovendien een gebiedsaanduiding opgenomen voor de borging van de belangen van het luchtvaartverkeer.

Geconcludeerd kan worden dat de gewenste ontwikkeling niet past binnen de vigerende bestemming. Met dit bestemmingsplan worden het bouwvlak voor het agrarische bedrijf en de functieaanduiding voor glastuinbouw verwijderd. Langs de Kwakelweg krijgt de bestaande bedrijfswoning een woonbestemming. Ten zuiden van deze bestaande woning mag een extra woning gebouwd worden. Rondom deze woning wordt ook de bestemming 'Tuin' opgenomen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven op basis van de bestaande en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 wordt de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied heeft een oppervlakte van ruim 35.000 m2. De huidige bedrijfswoning ligt aan de Kwakelweg 12. Achter deze bedrijfswoning liggen de kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen. Deze kassen lopen tevens door tot achter de kavel van de Kwakelweg 10. De totale oppervlakte van de bedrijfsopstallen bedraagt 29.000 m2. In het noorden van het plangebied, langs de Westgaag, ligt een waterbassin.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Kwakelweg12-va01_0003.png"

Figuur 2.1: Huidige bedrijfswoning (bron: Google Streetview)

2.2 Beoogde situatie

De kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen worden gesloopt en het waterbassin wordt verwijderd. De sanering van deze bebouwing levert een ruimtelijke kwaliteitswinst op. Vanaf de Oostgaag en het vrij gelegen fietspad (Gaagpad) richting de Commandeurspolder ontstaat een open zichtlijn. Hierdoor worden de mogelijkheden tot beleving van het landschap, en daarmee gastvrijheid van het landschap, gestimuleerd. Na de sloop mogen deze gronden agrarisch worden gebruikt, maar er wordt geen bouwvlak opgenomen ten behoeve van deze agrarische bestemming. Ook de functieaanduiding 'glastuinbouw' wordt verwijderd.

De bestaande bedrijfswoning krijgt een woonbestemming en wordt dus omgezet naar een burgerwoning. Ten zuiden van deze woning mag een extra burgerwoning gerealiseerd worden. Deze nieuwe woning ligt op enige afstand van de as van de Kwakelweg om voldoende afstand te bewaren tot de weg en het agrarische bedrijf aan de overzijde van de Kwakelweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het voor het plangebied relevante geldende beleidskader. Paragraaf 3.2 besteedt aandacht aan het rijksbeleid. Het provinciaal/regionaal beleid wordt weergegeven in paragraaf 3.3 en het gemeentelijk beleid in paragraaf 3.4. In paragraaf 3.5 is de conclusie van het beleidskader voor het plangebied opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig houden. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Toetsing

Voor de beoogde ontwikkeling is voornamelijk het derde hoofddoel relevant. Dit hoofddoel wordt als volgt nader toegelicht. De kwaliteit van de leefomgeving waarborgen kan door de beschikbare ruimte zorgvuldig te benutten en overprogrammering te voorkomen. Het is belangrijk dat er bij het vraaggericht programmeren en het realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen voldoende oog is voor de kwaliteit van de leefomgeving.

Om ook tegemoet te komen aan dit andere belang (het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste vanaf de realisatie van 12 woningen. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de omzetting van één bedrijfswoning naar een burgerwoning en de nieuwbouw van één woning. Bij een ontwikkeling van deze omvang hoeft de ladder voor duurzame verstedelijking niet doorlopen te worden. Wel wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling door het blijvend weghalen voor een grote oppervlakte aan kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen een grote bijdrage levert aan de kwaliteit van de leefomgeving en specifiek de openheid van het buitengebied. Dit sluit aan bij de doelstelling uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat onder andere regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).

Toetsing

Het Barro bevat geen regels die van toepassing of van invloed zijn op de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling past binnen het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie provincie Zuid-Holland (april 2019)

In de Omgevingsvisie geeft de provincie als doelstelling aan op regio niveau samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, te willen voorzien in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar (grootschalige) nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend in het toevoegen van nieuwe (grootschalige) woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied.


De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO2-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust te laten zijn. Nieuwe woningen dienen energieneutraal te zijn, of zelfs energie te leveren. Bovendien dienen nieuwe woningen te zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (extreme regenval, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.


Toetsing

De provincie wil het systeem van de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en het logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. De beoogde ontwikkeling voegt één woning toe en is daarmee een zeer kleine woningbouw ontwikkeling aan een bestaand agrarisch lint. Met deze ontwikkeling wordt per saldo juist meer openheid van het buitengebied gerealiseerd. De nieuwbouwwoning wordt gasloos uitgevoerd en zal voldoen aan het bouwbesluit (per 1 januari 2020 BENG). Hiermee wordt aangesloten op de ambities en het beleid van de provincie Zuid-Holland.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie april 2019)

In samenhang met de Omgevingsvisie (paragraaf 3.3.1) en het programma ruimte is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de ontwikkeling van het plangebied is uitsluiten lid 1 van artikel 6.9 van toepassing:

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning en de nieuwbouw van één extra burgerwoning aan een bestaand lint wordt als inpassen (sub a van lid 1 van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening). Op de kwaliteitskaart is het plangebied aangemerkt als bestaande groene buffer. Relevante richtpunten zijn:

  • Er vinden geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in de bufferzone.
  • Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

De beoogde ontwikkeling, per saldo de toevoeging van één woning, is een kleinschalige ontwikkeling. Het is bovendien een ontwikkeling die de sloop van ruim 29.000 m2 aan kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen mogelijk maakt. De sloop van deze bebouwing heeft een positief effect op de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en op de recreatieve belevingswaarde.

De beoogde ontwikkeling houdt dus voldoende rekening met bovengenoemde richtpunten. Aanvullende maatregelen worden op deze locatie niet noodzakelijk geacht. De ontwikkeling past binnen de regels uit de Omgevingsverordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

Speerpunten in het gemeentelijk beleid zijn het openhouden en versterken van het Midden-Delfland gebied en het versterken en behouden van vitale dorpen in Midden-Delfland. Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland zijn deze speerpunten vervat in de Structuurvisie Midden-Delfland 2025 (paragraaf 3.4.1). Voor specifiek het eerste speerpunt, het openhouden en versterken van het Midden-Delfland gebied, is de Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025 ontwikkeld (paragraaf 3.4.2).

3.4.1 Structuurvisie Midden-Delfland 2025 (2011)

Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast. Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:

  • de structuurvisie vormt de basis en het kader voor een visie op de toekomst en het daaraan gekoppelde (ruimtelijk) beleid;
  • de structuurvisie leidt tot een actief vereveningsbeleid en een proactieve houding ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen en dient als onderlegger voor de benutting van de mogelijkheden van de nieuwe Wro (grexwet);
  • de structuurvisie vormt een kapstok én toetsingskader voor concrete plannen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Structuurvisie Midden-Delfland 2025. In paragraaf 3.4.2 wordt de ontwikkeling nader inhoudelijk getoetst aan het gemeentelijke beleid.

3.4.2 Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025 (2005) en Landschapsontwikkelingsplan 2025 (2009)

De Gebiedsvisie Midden-Delfland 2025 is uitgewerkt in het Landschapsontwikkelingsplan 2025 (LOP). Deze uitwerking is vooral relevant voor de beoogde ontwikkeling. Het LOP werkt met de zes kernkwaliteiten van het Midden-Delflandgebied:

  • de agrarische identiteit;
  • de openheid;
  • het robuuste watersysteem;
  • de robuuste natuur;
  • de cultuurhistorische waarden;
  • de verbinding tussen stad en land.

Toetsing

Voor de beoogde ontwikkeling is het vooral relevant dat in het Landschapsontwikkelingsplan een duidelijke ambitie is opgenomen om de agrarische functies in het gebied te combineren met de ambities om de openheid van het landschap te behouden en de kwaliteit van de randen van het gebied te versterken. In het Lanschapsontwikkelingsplan wordt het saneren van niet-duurzame en verspreidliggende glastuinbouw als voorbeeld genoemd om tegemoet te komen aan deze ambities. De beoogde ontwikkeling past goed binnen dit voorbeeld. De bestaande kassen hebben een hoog gasverbruik en zijn dus als niet-duurzaam te kwalificeren. Bovendien liggen deze kassen geïsoleerd van de grotere clusters met glastuinbouw in de gemeente Midden-Delfland. Het saneren van 29.000 m2 aan kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen draagt bij aan de kernkwaliteiten van het Midden-Delflandgebied, zoals benoemd in het LOP. De nieuwbouw van één extra burgerwoning doet daar geen afbreuk aan.

3.5 Conclusie

De ontwikkeling past binnen het beleidskader, maar is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt de beoogde ontwikkeling met een bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat per milieuaspect het toetsingskader, de uitkomsten van het onderzoek en de conclusie.

4.2 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Onderzoek

Ontsluiting

Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Maasland. Voor motorvoertuigen vindt de ontsluiting van het plangebied plaats via de Kwakelweg. De Kwakelweg is een doodlopende erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximum toegestane snelheid van 60 km/u. Richting het noorden sluit de Kwakelweg aan op de N468. Dit is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 60 km/h. Deze weg voorziet in de oostelijke verbinding met Schipluiden en Den Hoorn en de daar aanwezige op- en afritten van de A4. In westelijke richting vormt de weg een verbinding naar Maasland en de daar aanwezige op- en afritten van de A20. De ontsluiting van het plangebied is voor autoverkeer derhalve goed.

Ook voor langzaam verkeer vindt de primaire ontsluiting plaats via de Kwakelweg. De weg is niet voorzien van aparte fietsvoorzieningen. Gezien de functie van de weg en het lage aantal motorvoertuigbewegingen op één dag is de aanwezigheid van aparte fietsvoorzieningen ook niet noodzakelijk. In noordelijke richting wordt aangesloten op de fietsroute tussen Maasland (westelijke richting) en Schipluiden (oostelijke richting). In zuidelijke richting kan worden aangesloten op enkele recreatieve fietspaden en kan met de veerdienst worden overgevaren. De ontsluiting voor langzaam verkeer is hierdoor goed.

Nabij het plangebied ligt de bushalte Maasland, Kwakelweg. De afstand tussen het plangebied en deze bushalte bedraagt circa 350 m. Vanaf hier rijden bussen in de richtingen van Maassluis en Delft met een frequentie van twee keer per uur. De ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer is hierdoor goed.

Parkeren

Binnen het plangebied zijn in toekomstige beoogde situatie maximaal twee woningen aanwezig. Conform de Nota parkeernormen van de gemeente Midden-Delfland bedraagt de parkeernorm voor een woning in Maasland 1,2 parkeerplaatsen. Voor de twee woningen geldt derhalve een parkeerbehoefte van 3 (2,4) parkeerplaatsen. Het plangebied biedt voldoende ruimte om deze parkeerbehoefte op te vangen. De parkeerplaatsen worden dus op eigen terrein gerealiseerd.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Om de verkeersgeneratie van de twee woningen te bepalen, is gebruik gemaakt van kencijfers uit CROW publicatie 381 (2018). Uitgaande van een weinig stedelijke omgeving (bron: CBS Statline) en het gebiedstype 'buitengebied' bedraagt de verkeersgeneratie per grondgebonden woning (vrijstaand) 8,2 mvt/etmaal. De toekomstige verkeersgeneratie van het plangebied bedraagt 16,4 mvt/etmaal.

In de bestaande situatie hebben het glastuinbouwbedrijf en de bestaande bedrijfswoning eveneens een zekere verkeersgeneratie. De verwachting is dat in de beoogde situatie de verkeersgeneratie zal afnemen ten opzichte van de bestaande situatie. Gezien de afname van het verkeer ten opzichte van de bestaande situatie zal de ontwikkeling niet leiden tot een significante wijziging in de verkeerssituatie op de omliggende wegen.

Conclusie

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Midden-Delfland en is goed bereikbaar via verschillende vervoerswijzen. De parkeerbehoefte wordt opgevangen op eigen terrein. De verkeersgeneratie zal in de beoogde situatie naar verwachting afnemen ten opzichte van de bestaande situatie. Er worden geen significante wijzigingen in de verkeerssituatie van omliggende wegen verwacht. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden in geval van een geluidgevoelige functie. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek

Binnen het plangebied worden twee woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is wonen een geluidgevoelige functie. Voor geluidgevoelige functies dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens de Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in bijlage 1. Voor de berekening is uitgegaan van een intensiteit van 200 mvt/etmaal op de Kwakelweg.

Uit de berekening blijkt dat ter plaatse van de woningen wordt voldaan aan een goed akoestisch woon- en leefklimaat. De 48 dB contour van de Kwakelweg ligt circa 7 meter uit de wegas. De woningen liggen op circa 42 meter van de wegas en vallen hiermee buiten de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB).

Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Met dit bestemmingsplan wordt de functiewijziging van één bedrijfswoning naar een burgerwoning en de nieuwbouw van één burgerwoning mogelijk gemaakt. Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen categorieën uit het Besluit niet in betekenende mate. Omdat het Besluit niet in betekenende mate van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N468, die aansluit op de Kwakelweg waaraan het plangebied gelegen is, zie figuur 4.1. Omdat direct langs deze weg ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Kwakelweg12-va01_0004.jpg"

Figuur 4.1: Uitsnede NIBM-tool met toetspunten nabij de kruising Kwakelweg en N468

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de naastgelegen woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In de VNG-publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen een lijst voor rustige woonwijken en gemengde gebieden en een lijst die kan worden gebruikt wanneer sprake is van functiemenging.

Voor rustige woonwijken en gemengde gebieden is in de publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Onderzoek

Het plangebied is gelegen in een rustig buitengebied met in de omgeving enkele agrarische bedrijven met bijbehorende agrarische gronden en enkele (bedrijfs)woningen. Ten oosten van het plangebied is een veehouderij gelegen op meer dan 50 meter afstand van de woningen in het plangebied.

Voor geur afkomstig van veehouderijen gelden vaste afstanden afkomstig uit het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij. Buiten de bebouwde kom geldt een vaste afstand van 50 meter en binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter tot omliggende geurgevoelige objecten. Door de aanwezigheid van de woningen in het plangebied op meer dan 50 meter afstand wordt de veehouderij niet in haar bedrijfsvoering belemmerd. Hieruit volgt dat aan de normen wordt voldaan.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de woningen in het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bovendien wordt de bestaande veehouderij ten oosten van het plangebied niet in de bedrijfsvoering belemmerd. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichting (Bevi), zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Daarnaast vindt in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg of het water.

Buisleidingen

Op een afstand van circa 1,8 kilometer loopt een aardgasleiding met een invloedsgebied van 180 meter. Het plangebied reikt niet tot het invloedsgebied, er hoeft dus geen nader inzicht in het groepsrisico te worden gegeven.

Conclusie

In de omgeving zijn geen risicobronnen gelegen die van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

Het hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016- 2021. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

Daarnaast zijn in het waterschapsbeleid algemene regels opgenomen over bijvoorbeeld het verrichten van handelingen in waterstaatswerken, het water brengen in of onttrekken aan oppervlaktelichamen, het onttrekken van grondwater en het realiseren natuurvriendelijke oevers. Op het moment dat aan de van toepassing zijnde regels wordt voldaan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd, maar kan worden volstaan met een melding. Daarnaast beschikt het hoogheemraadschap over beleidsregels die als toetsingskader dienen voor het wel of niet verlenen van een vergunning. Door middel van de watertoets is getoetst aan het waterschapbeleid.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook beleid van andere overheden, zoals de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie onderdelen: de watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan.

De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland. De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en het hoogheemraadschap afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en proces afspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Kwakelweg in Midden-Delfland en heeft een agrarische functie. Ter plaatse van het plangebied zijn kassen, bijbehorende bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning aanwezig. Het plangebied is grotendeels bebouwd en/of verhard. Het totaal verhard oppervlak bedraagt in de huidige situatie circa 30.000 m2.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei. Er is sprake van grondwatertrap IV. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Ten oosten van het plangebied is wel het water van de Gaag (primair boezemwater) gelegen. De beschermingszone van deze watergang ligt deels in het plangebied, ter plaatse van de gele arcering in figuur 4.2. Hiernaast zijn enkele (polder)watergangen binnen en in de directe omgeving van het plangebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp20Kwakelweg12-va01_0005.png"

Figuur 4.2: Uitsnede legger Hoogheemraadschap van Delfland (plangebied in rode contour)

Veiligheid en waterkeringen

Ten oosten van het plangebied is het water van de Gaag (primair boezemwater) gelegen. De afmetingen van de kernzones verschillen per kering, de beschermingszone bedraagt altijd 15 m. Delen van het plangebied zijn gelegen binnen de beschermingszone van deze keringen.

Afvalwaterketen en riolering

In de Kwakelweg is er voor DWA sprake van een drukriolering. Voor het HWA is er sprake van afwatering op bestaande watergangen. Het plangebied is in de huidige situatie hierop aangesloten.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit het saneren van 29.000 m2 aan kassen en bijbehorende bedrijfsgebouwen. De bestaande bedrijfswoning wordt een burgerwoning. Ten zuiden van deze bestaande woning mag een extra burgerwoning gerealiseerd worden. De vrijkomende gronden behouden de agrarische functies, maar glastuinbouw en andere bebouwing zijn niet meer toegestaan. De bouwvlakken liggen in de beschermingszone van de waterkering (Gaag).

Waterkwantiteit

Conform de Handreiking watertoets voor gemeenten van het hoogheemraadschap Delfland (2012) geldt als richtlijn voor het watersysteem het 'standstill beginsel'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden. Het totaal verhard oppervlak bedraagt in de huidige situatie circa 30.000 m2. Door het saneren van de kassen en het verwijderen van het waterbassin neemt het verhard oppervlak af tot circa 1.000 m2.

Door de beoogde ontwikkeling neemt het verhard oppervlak af, daarmee treden geen negatieve effecten op voor de Afvoer- en Bergingscapaciteit van Delfland. Watercompensatie is dan ook niet vereist.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Klimaat

Het verhard oppervlak wordt door de beoogde ontwikkeling niet vergroot. Door middel van het toepassen van bepaalde maatregelen wordt de klimaatadaptatie vergroot. De ontwikkeling draagt dan juist bij aan een goede waterhuishoudkundige situatie. In verband met het veranderende klimaat, en daarmee meer regenval en hitte, is dit een belangrijk punt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het vertragen en vasthouden van het hemelwater vanaf het dak en het verhard terrein. Dit kan bijvoorbeeld door een grindstrook, een groen dak of een regenton.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijk plan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op een afstand van circa 7 kilometer en betreft het gebied 'Solleveld en Kapittelduinen'. Gezien de ligging op ruimte afstand van een Natura 2000-gebied en de aard van de ontwikkeling is een stikstofberekening niet aan de orde.

Soortenbescherming

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een quickscan beschermde planten- en dierensoorten uitgevoerd (bijlage 2). Het bijbehorende veldonderzoek heeft plaatsgevonden op 13 november 2019.

Uit de quickscan blijkt dat effecten op beschermde planten- en diersoorten kunnen worden uitgesloten. Daarnaast wordt het voorkomen van negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten. Op grond van de bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De ontwikkeling aan de Kwakelweg 12 te Maasland is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Op basis het verkennend bodemonderzoek (bijlage 3) kan het navolgende geconcludeerd worden:

  • De bovengrond is overwegend licht verontreinigd met kwik, lood, zink, PCB en bestrijdingsmiddelen;
  • De zandige ondergrond is niet verontreinigd;
  • De kleiige ondergrond is licht verontreinigd met PAK;
  • Het grondwater is licht (barium, molybdeen en zink) tot sterk (nikkel) verontreinigd;
  • Het dempen van de voormalige watergangen heeft niet tot noemenswaardige verontreinigingen geleidt;
  • Ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank zijn geen bijzonderheden aangetoond.

Zoals aangegeven in de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving 2014 – 2017 van de Provincie Zuid-Holland, worden regelmatig in het (freatische) grondwater bij verkennend onderzoek in kassengebieden overschrijdingen van de streefwaarden voor grondwater gemeten zonder dat sprake is van een aantoonbare bron van verontreiniging. Dit geldt met name voor arseen, nikkel, zink, lood en barium. Omdat onderhavige onderzoekslocatie een functie in de glastuinbouw heeft, wordt nader onderzoek - vanwege het ontbreken van een specifieke bron - niet doelmatig geacht. Na beëindiging van de kasactiviteiten, zal op den duur de natuurlijke balans in de bodem hersteld worden en zullen daarmee de sterk verhoogde concentraties nikkel naar verwachting niet terug worden gevonden.

Voor het overige zijn de gemeten waarden dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Archeologie

Rijksbeleid

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

Provinciaal beleid

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid van Midden-Delfland over het behoud van en de zorg voor archeologisch erfgoed is beschreven in het beleidsplan Archeologie Midden-Delfland. Naast dit beleidsplan beschikt de gemeente Midden-Delfland ook over een gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De verwachtingenkaart geeft aan wat op een locatie binnen Midden-Delfland de trefkans is dat er archeologische waardevolle zaken worden gevonden. Hoe hoger de trefkans, des te zorgvuldiger gaat de gemeente om met die locatie.

Cultuurhistorie

Erfgoedwet 

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • 1. Vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • 2. Verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • 3. Bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Besluit ruimtelijke ordening

Op 2 december 2010 is een voorstel tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Kamer gezonden. Door de voorgestelde wijziging van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard. De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven. De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten.

Agenda en Handboek Erfgoed (2012)

De gemeente Midden-Delfland werkt sinds 2012 met een Agenda Erfgoed. De Agenda Erfgoed beschrijft het ambitieniveau van de gemeente Midden-Delfland. Het handboek erfgoed is in de eerste plaats een leidraad en inspiratiebron voor eigenaren van monumenten bij het maken van plannen voor een monument in Midden-Delfland. Daarnaast geeft het handboek inzicht in de manier waarop deze plannen worden beoordeeld door de Commissie Welstand en Erfgoed. Zodoende is het handboek ook een praktisch hulpmiddel bij het voorbereiden van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor monumenten.

Onderzoek

Archeologie

In het vigerende bestemmingplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - III'. Voor de gronden bestemd met 'Waarde - Archeologie - III' geldt dat wanneer werkzaamheden op een gebied groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm plaatsvinden, archeologisch onderzoek verplicht is.

Het archeologisch onderzoek wordt in het kader van de vergunningaanvraag uitgevoerd. Eventuele mitigerende maatregelen die uit dit onderzoek naar voren komen worden opgevolgd. In het kader van het bestemmingsplan vormt het aspect archeologie derhalve geen belemmering.

Cultuurhistorie

Conform het vigerende bestemmingsplan zijn binnen en in de nabije omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig. Verder maakt het plangebied geen deel uit van cultuurhistorisch waardevol gebied.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde onderzoek worden vanuit archeologisch en cultuurhistorisch oogpunt geen belemmeringen gezien voor uitvoering van het plan.

4.11 Planologisch relevante leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

In het plangebied en de directe omgeving zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningsverbindingen, straalpaden en telecomverbindingen aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de procedure planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van twee burgerwoningen en blijft daarmee (ruim) onder de drempelwaarde. Voor deze ontwikkeling is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Iedere functie in het plangebied is voorzien van een daarop toegesneden bestemmingsregeling.

De planopzet biedt flexibiliteit voor de beoogde herinrichting en tegelijkertijd rechtszekerheid voor de gebruikers van de aangrenzende gebieden. De in het plan vastgelegde omvang van de diverse functies is vastgelegd op de verbeelding en in de bestemmingsregeling. Door deze wijze van bestemmen zijn de functies ruimtelijk begrensd.

Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De regeling is tevens afgestemd op de regeling zoals opgenomen in de bestemmingsplannen 'Buitengebied Gras' en '1e herzieningen Buitengebied Gras'.

5.2 Opbouw van de regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

5.3 De bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden

Deze bestemming legt de uitoefening van een agrarisch bedrijf en het behoud en herstel van landschaps- en cultuurhistorische waarden vast. Bij deze bestemming is geen bouwvlak opgenomen.

Artikel 4 Tuin

De bestemming is gekozen voor de gronden die als tuin in gebruik zijn. Deze liggen rondom de gronden met de bestemming 'Wonen'.

Artikel 5 Wonen

Voor de bestaande bedrijfswoning die wordt omgezet naar een burgerwoning en de nieuw te realiseren burgerwoning is de bestemming 'Wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn regels opgenomen met betrekking tot de bouwregels. De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor wonen, aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven, kleinschalige bedrijfsactiviteiten en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 3

In dit artikel is de archeologische onderzoeksplicht opgenomen.

Artikel 7 Waterstaat - Waterkering

De in het plangebied aanwezige gronden die zijn aangewezen voor waterstaatkundige doeleinden, worden beschermd via de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het oprichten van bouwwerken binnen deze bestemming is in principe niet toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van deze bepaling van het bestemmingsplan. Voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning wint het college advies in bij de waterbeheerder. Daarnaast moet er ontheffing op basis van de Keur aangevraagd worden bij de waterbeheerder.

Algemene aanduidingen

Daarnaast wordt opgemerkt dat er nog twee aanduidingen zijn die van belang zijn. Het gaat om de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - 2' en 'luchtvaartverkeerzone - 3'. Deze gebiedsaanduidingen borgen de belangen van het luchtvaartverkeer.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het Bro heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor plannen waarbij sprake is van een particuliere ontwikkelaar die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt.

De beoogde ontwikkeling is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. onder a in het Bro. Dit betekent dat de gemeente verplicht is om kosten, zoals voor bijvoorbeeld de planologische procedure en planschade, te verhalen op de initiatiefnemer. De gemeente heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten om dit kostenverhaal anderszins te verzekeren. In deze anterieure overeenkomst zijn ook eventuele afspraken over locatie-eisen of andere regels opgenomen. Door het sluiten van deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.

De economische uitvoerbaarheid is bovendien geborgd doordat de initiatiefnemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verantwoordelijkheid en het risico van de exploitatie kan dragen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Op grond van de gemeentelijke inspraakverordening worden de ingezetenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een inspraakreactie in te dienen op het voorontwerpbestemmingsplan 'Kwakelweg 12'. Het voorontwerpbestemmingsplan 'Kwakelweg 12' wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Daarnaast wordt op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) het voorontwerpbestemmingsplan voor vooroverleg toegezonden aan diverse overleginstanties. De binnengekomen inspraakreacties en de reacties uit het vooroverleg worden van een reactie voorzien, zie bijalge 4. De aanpassingen naar aanleiding van de inspraakprocedure en het vooroverleg worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan 'Kwakelweg 12'.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Midden-Delfland. Gedurende deze periode was het voor een ieder mogelijk om mondeling of schriftelijk een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan te geven. De ontvangen zienswijze is samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen (zie bijlage 5). Hiernaast zijn er enkele (tekstuele) ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. Deze zijn in de Nota zienswijzen opgenomen.