Plan: | Woudseweg 172 Schipluiden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1842.bp17BG01-va01 |
Dit postzegelbestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een woning aan de Woudseweg 172 te Schipluiden, in het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland. Dit hoofdstuk vormt de inleiding en geeft beknopt de opbouw van het portzegelbestemmingsplan weer.
Aan de Woudseweg 172 in het buitengebied van de gemeente ligt aan de Woudseweg een onbebouwde woonbestemming. Dit betrof de oorspronkelijke locatie van Woudseweg nr. 172. Deze gronden zijn thans in gebruik als tuin behorende bij Woudseweg nr. 176. De initiatiefnemer heeft de wens gebruik te maken van het bouwrecht van deze woonbestemming. Het realiseren van een woning op de locatie van de woonbestemming is echter niet wenselijk en zou afbreuk doen aan de woning op nummer 176. De initietiefnemer heeft dan ook de wens om een woning te realiseren direct ten noorden van Woudseweg nr. 176 aan de andere zijde van de ontsluitingsweg.
Deze ontwikkeling is echter in strijd met het bestemmingsplan. In het vigerend bestemmingsplan Buitengebied Gras is in artikel 1 lid 20 op genomen:
Bestaande gebouwen, bouwvlakken, situaties of functies
Gebouwen, bouwvlakken, situaties of functies die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Ten zuiden van de beoogde bouwlocatie is een bouwvlak is opgenomen. Het vigerende bestemmingsplan laat hier woningen toe met een maximale inhoud op basis van 'bestaande inhoud plus 10%'. Een oppervlakte maat is niet gegeven. Deze woning is gesloopt als onderdeel van de herontwikkeling van de woningen Woudseweg 174 en 176. Doordat de woning niet meer aanwezig is, is op de locatie, is er op dit moment geen bestaande inhoud, waaraan kan worden gerefereerd. Hierdoor kan op basis van het vigerende bestemmingsplan geen nieuwe woning worden gebouwd. Een referentiekader ontbreekt.
Tevens is er de wens het bestemmingsvlak 'Wonen' te verschuiven naar de noordzijde van de ontsluitingsweg, waardoor een woning kan worden gerealiseerd met kwalitatieve meerwaarde voor het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland.
Om de beoogde ontwikkeling doorgang te laten vinden is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Door middel van dit bestemmingsplan verschuift de bestemming 'Wonen' en wordt de bestemming 'Tuin' toegevoegd. Tevens worden regels opgenomen waarmee een woning wordt toegestaan en een maximale inhoudsmaat voor de te ontwikkelen woning wordt opgenomen. Ter plaatse van het plangebied verdwijnt de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
Het plangebied betreft het perceel Woudseweg 172, ten westen van de rijksweg A4 en de kern Den Hoorn in de gemeente Midden-Delfland. Zie figuur 1.1 voor de locatie van het plangebied.
figuur 1.1 ligging plangebied (bron: Arcgis)
Het plangebied wordt ontsloten door een insteekweg van de Woudseweg. De Woudseweg is de weg tussen De Lier en Den Hoorn.
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied Gras' van de gemeente Midden-Delfland, vastgesteld op 25 juni 2013. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Agrarisch met Waarden' en 'Wonen' en is voor het gebied van de bestemming 'Wonen' voorzien van een bouwvlak. Ook ligt er één dubbelbestemming over het plangebied: 'Waarde - Archeologie 3'. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.
figuur 1.2 uitsnede geldend bestemmingsplan
Het totale plangebied van dit bestemmingsplan is aangegeven met de rode contour. De beoogde locatie van de nieuwe woning is voorzien ter plaatse van de blauwe contour.
Agrarische met waarden
De beoogde locatie van de nieuwe woning heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Het realiseren van een burgerwoning op deze gronden is niet toegestaan. Deze gronden hebben tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Wonen
Het gebied aangegeven met de bestemming 'Wonen' betreft de locatie van de oorspronkelijke woning ter plaatse van Woudseweg 172. Deze gronden zijn bestemd voor woningen in het buitengebied. Binnen deze bestemming is per bouwvlak 1 woning toegestaan. Hierbij geldt dat woningen een maximum inhoud mogen hebben van 'bestaand plus 10%'. Ook hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3.
Het voornemen is niet passend binnen de vigerende bestemmingen. Het bestemmingsvlak 'Wonen' zal worden verplaatst en de bestemming 'Tuin' wordt toegevoegd. De bestemming 'Agrarisch met waarden' zal verdwijnen. Ook maakt de nieuwe situering het mogelijk om de woning landschappelijk in te passen. De regels van het vigerend bestemmingsplan worden opgenomen en aangepast, waarbij een woning wordt toegestaan en een maximale inhoud van de woning wordt opgenomen.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Na de toelichting zijn de regels behorende bij het bestemmingsplan opgenomen.
Omgeving
Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Midden-Delfland, ten westen van de rijksweg A4 en de kern Den Hoorn aan de hoofdweg tussen Den Hoorn en De Lier. Het buitengebied van Midden-Delfland kenmerkt zich door de karakteristieke verkaveling, lange smalle graslandpercelen, gescheiden door watersloten. De weidegronden in het buitengebied zijn in gebruik door de omliggende grondgebonden veehouderijbedrijven. De (agrarische) bouwpercelen bevinden zich grotendeels langs de historische ontginningsassen en insteekwegen aan de huidige infrastructuur. De concentratie van bebouwing langs bebouwingslinten zorgt voor een open en groen achterland. De openheid van het veenweidegebied is goed beleefbaar vanaf de weg.
De direct omgeving van het plangebied is in de afgelopen 10 jaar aanzienlijk veranderd. De drie woonkavels aan de Woudseweg zijn verkocht en heringericht. Hier zijn 2 nieuwe vrijstaande villa's gebouwd. De beide nieuwe woningen worden ontsluiten vanaf een nieuwe ontsluitingsweg ten noorden van deze woningen. De nieuwe ontsluitingsweg sluit aan op de insteekweg van de Woudseweg welke dient als ontsluitingsweg voor de aanliggende woningen Woudseweg 162 - 170. Direct ten oosten van het plangebied is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Zie figuur 2.1 voor een luchtfoto van het plangebied en de nabije omgeving.
Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied, plangebied binnen rode contour (bron: Google earth)
Plangebied
Zoals beschreven is het plangebied de afgelopen jaren aanzienlijk veranderd. Tot circa 10 jaar geleden stonden aan de Woudseweg twee villa's en bood het plangebied ruimte aan een klein agrarisch bedrijf. Na verkoop van de gronden is het plangebied heringericht. Aan de Woudseweg zijn twee riante villa's gebouwd, is een nieuwe waterpartij en watergang gegraven en is een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd. Het deel van het plangebied, waar vroeger de bebouwing van Woudseweg 172 stond is onderdeel geworden van de tuin van Woudseweg nr. 176. De agrarische gronden, ten noorden van de nieuwe ontsluitingsweg zijn agrarisch in gebruik gebleven, voornamelijk als weidegrond.
Initiatiefnemer heeft het voornemen op deze locatie een nieuwe woning te realiseren. Hiervoor dient de initiatiefnemer aan te sluiten bij de randvoorwaarden zoals opgenomen onder paragraaf 2.3.
De woning dient te worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' in de breedte richting van het perceel. De ontsluiting van het perceel dient van de oostzijde te geschieden. Bij de nieuwe erfinrichting dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Om de gewenste invulling mogelijk te maken en te voldoen aan de randvoorwaarden van paragraaf 2.3. wordt het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen' verplaatst. De nieuwe ligging in de lengte van de insteekweg maakt het mogelijk het perceel en de aansluitende percelen kwalitatief in te richten. Hierdoor wordt het tevens mogelijk om de gewenste kwalitatieve meerwaarde voor het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland te realiseren. Hier is het ontwerp van de woning op afgestemd.
Het voornemen voorziet in de realisatie van een nieuwe woning aan de Woudseweg. De nieuwe woning zal in het kader van de provinciale verordening en gemeentelijke visie een kwalitatieve bijdrage moeten leveren aan het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland. Hiervoor dient de woning te worden gebouwd in lijn met de landschapsstructuren. Hier zal met name op getoetst worden ten behoeve van welstand. Het voornemen dient daarbij te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Parkeren aan de openbare weg is niet wenselijk.
Het perceel wordt landschappelijk ingepast, zodat het parkeren niet zichtbaar is vanaf de openbare weg, maar wel de doorzichten naar het achterland behouden zullen blijven.
Ruimtelijke kwaliteit
Ligging
Het plangebied ligt ten noorden van twee ruime villakavels, aan de westzijde van een insteekweg van de Woudseweg. Deze insteekweg dient als ontsluitingsweg van Woudseweg 162 - 170. Aan de oostzijde van deze weg ligt een glastuinbouwbedrijf. Aan de westzijde van de insteekweg zorgt een houtwal ervoor dat het plangebied aan het zicht wordt onttrokken.
Het plangebied ligt daardoor in een besloten gebied, met weinig verbondenheid met het omliggende landschap.
Kwaliteitskaart provincie
De provincie Zuid-Holland wil werk maken van de ruimtelijke kwaliteit in Zuid-Holland. Met het opnemen van de kwaliteitskaart in de Provinciale Structuurvisie is hiertoe een eerste aanzet gedaan. Als uitwerking van deze kwaliteitskaart zijn er gebiedsprofielen opgesteld voor 16 specifieke gebieden. Midden-Delfland is zo'n specifiek gebied. Op de kwaliteitskaart staan 17 thema's vermeld. In Midden-Delfland komen 13 van die thema's voor. Deze 13 thema's zijn per onderwerp uitgewerkt in het gebiedsprofiel Midden-Delfland.
Gebiedsprofielen Provinciale Structuurvisie
Met het opnemen van de kwaliteitskaart in de Provinciale Structuurvisie wil de provincie Zuid-Holland werk maken van de ruimtelijke kwaliteit. Als uitwerking van deze kwaliteitskaart is in 2012 gebiedsprofiel Midden-Delfland opgesteld. Dit gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat speelt er?), uitgangspunten (waar willen we heen?), kwaliteiten (wat is waardevol?) en ambitie (hoe bereiken we de uitgangspunten?) van het open agrarisch landschap van Midden- Delfland. Het biedt partijen handvatten om ontwikkelingen te initiëren zodanig dat kwaliteiten worden versterkt.
Status, positionering en gebruik
Het gebiedsprofiel staat tussen de Kwaliteitskaart van de Provinciale Structuurvisie en de beeldkwaliteitsplannen van lokale overheden in en is vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Voor de Provincie dient het gebiedsprofiel als handleiding om de kwaliteit van plannen/ ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te bewaken. Voor lokale overheden en initiatiefnemers dient het gebiedsprofiel als bron van inspiratie en biedt het handvatten om nieuwe ontwikkelingen met kwaliteit te initiëren. Het vormt de basis voor de ontwerpopgave, elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk. Het gebiedsprofiel is een handreiking. De kwaliteitskaart uit de Provinciale Structuurvisie blijft formeel het kwaliteitskader.
Landschap, Veenweide met blokverkaveling
De Woudse polder kenmerkt zich door de blokverkavelingen van het veenweide gebied. De blokverkavelingen behoren tot de oudere ontginningsgebieden. Als gevolg van individuele ontwikkelingen van de kavels maakte het mogelijk in te spelen op de betere bodemgesteldheid (weinig veen), waardoor minder ingewikkeld agrarische kavels gerealiseerd konden worden. De aanwezige graslanden hebben grotendeels nog steeds dezelfde agrarische functie ten behoeve van veehouderij en natuurontwikkeling (weidevogels). Kenmerkend voor het landschap zijn de nog steeds aanwezige (klei)terpen.
Randvoorwaarden
Het landgebruik van de veenweidegebieden verschuift van puur agrarische veehouderij naar natuur, agrarisch natuurbeheer en andere vormen van landbouwverbreding. Ontwikkelingen mogen het kenmerkende open grasland karakter niet aantasten. Het credo voor nieuwe ontwikkelingen is 'Koe in de wei'; waarbij de polder zich ruimtelijk als één eenheid van open grasland toont.
De ontwikkelaar en de gemeente hebben afspraken gemaakt over de ruimtelijke kwaliteit van het bouwplan. De ontwikkelaar realiseert een landschappelijke inpassing van de woning conform het Inrichtingsplan dat als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
Deze afspraak is in het bestemmingsplan opgenomen als voorwaardelijke verplichting (artikel 4.2.1). Het architectonisch ontwerp van de woning dient te passen in het beeldkwaliteitplan voor het buitengebied van Midden-Delfland, waarvan de regels aansluiten bij het gebiedsprofiel Midden-Delfland van de provincie Zuid-Holland.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Doelen
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2014)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
In het plangebied spelen geen nationale belangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
In het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking die is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6) moeten stedelijke ontwikkelingen getoetst worden om een zorgvuldige afweging te maken. De kleinschalige ontwikkeling, bouw van één woning, wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder. Daarbij betreft de ontwikkeling de bouw van een reeds bestemde woning. Hierdoor wordt geen wooncontingent toegevoegd. Toetsing en regionale afstemming is voor deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Beoogde ontwikkeling
Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Midden-Delfland, direct ten westen van de kern Den Hoorn. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn met name van belang de ligging in het veen (weide) landschap en de ligging in de groene buffer. Het beleid voor ontwikkelingen in deze gebieden is met name gericht op het goed landschappelijk inpassen van de nieuwe ontwikkeling in landelijk gebied, waarbij de kernkwaliteiten van het landschap worden beschermt en waar nodig versterkt.
Ten aanzien van de veen (weide) landschappen is met name van belang:
Ten aanzien van de groene buffer is van belang:
Het voornemen draagt bij aan de versterking van het landschap van het veen (weide) gebied. Hierbij zal de ontwikkeling zo veel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap. De bouw van één woning op deze locatie is passend binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Beoogde ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. De ontwikkeling vindt plaats in de zone aangeduid als stedelijke regio. Ontwikkelingen in deze zone dienen te voorzien in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan woningen en woonmilieus. De bouw van de woning aan de Woudseweg 172 draagt bij aan deze doelstelling. Daarbij draagt de ontwikkeling bij aan de kwalitatieve verbetering van de overgang tussen landschap en stad, waarbij het contrast blijft behouden. De bouw van één woning is passend binnen de kaders van het Programma Ruimte.
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hieronder uitgelicht.
Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuwe uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking is uitgelegd in paragraaf 3.1.2.
De voorliggende ontwikkeling, bouw van één woning is reeds mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Gras’. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel in de verplaatsing van de bestemming. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologisch kader voor de realisatie van een woning aan de Woudseweg 172. In planologisch opzicht wordt er dan ook geen nieuwe woning mogelijk gemaakt. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk. De beoogde nieuwe woning is reeds opgenomen in de woningbouwprogrammering.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Provinciale Verordening. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de regionale afspraken, vastgelegd in de regionale woonvisie, en past daarmee binnen het Programma Ruimte dat mede als toetsingskader dient voor de verordening.
Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast. Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:
De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025, de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze ontwerpstructuurvisie. Deze bevatten echter geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling, de bouw van een woning.
Het streefbeeld voor de toekomst van Midden-Delfland is opgetekend in de Gebiedsvisie Midden- Delfland® 2025 en in de Visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025. Kern van de Gebiedsvisie is het versterken van bestaande kwaliteiten van het landschap. Motto van de Visie Vitale Dorpen is behoud door ontwikkeling. De visies geven globaal de koers aan op het gebied van wonen. De Woonvisie bouwt voort op de keuzes en uitspraken in de beide toekomstvisies en op de op 10 maart 2009 door de raad vastgestelde ‘Startnotitie Woonvisie’.
De woonvisie is opgesteld voor de periode 2010-2025 (overeenkomstig de termijn van andere plannen) en bevat een toekomstvisie en beleidsambities voor de lange(re) termijn en een concreet uitvoeringsprogramma voor de korte termijn. In de woonvisie ligt de nadruk op het wonen in de dorpen, de woonvisie bevat geen gerichte doelstellingen en uitwerking voor het buitengebied. Uit de woningmarktanalyse, de visie en de ambities komt het volgende gewenste nieuwbouwprogramma 2010 tot 2025 naar voren:
Hieruit blijkt dat er binnen de gemeente tot en met 2025 behoefte is aan 210 tot 250 nieuwe koopwoningen in het dure segment.
De voorliggende ontwikkeling, de bouw van één woning is reeds mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Gras’. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de gewijzigde locatie van de woning aan de Woudseweg 172 en realisatie van een woning. In planologisch opzicht wordt er dan ook geen nieuwe woning mogelijk gemaakt. De beoogde nieuwe woning is reeds opgenomen in de woningbouwprogrammering.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het zeer kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Aangezien ter plaatse agrarische gronden worden getransformeerd naar een woonfunctie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is gevoegd als bijlage 2 bij dit plan.
Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met het historische gebruik van de locatie als boomgaard. Hierdoor is geconcludeerd, dat de bovengrond van de onderzoekslocatie (traject: 0-0,3 m -mv), ten aanzien van de parameter OCB, onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE). Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is het bepalen van de aard van de heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming. Tevens wordt vastgesteld of de vermoede verontreinigende stof de achtergrondwaarde of het geldend achtergrondgehalte overschrijdt. Verder is geconcludeerd dat de bovengrond en de ondergrond van de onderzoekslocatie ten aanzien van de overige parameters onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltig of zwak tot matig zandig klei. Plaatselijk komen tevens, tot maximaal 1,0 m -mv, lagen van zwak siltig, matig fijn zand voor. De bovengrond is plaatselijk zwak tot matig humeus. In de ondergrond komen plaatselijk laagjes zand in het klei voor. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met kwik en zink. In de bovengrond (traject 0,0-0,3 m - mv) zijn géén verhoogde waarden met OCB aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen
geconstateerd.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingswijziging van, en de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemers van een ruimtelijke plan behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Het Hoogheemraadschap van Delfland geeft aan grotendeels in te stemmen met de waterparagraaf. Uit een tekening van de ontwikkelaar blijkt dat er 1634 m2 extra water wordt gegraven met een normale slootdiepte. Dit is ruim voldoende.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2015-2021 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het Hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.
Daarnaast is Handreiking Watertoets vastgesteld. Deze handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het Hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21,)) en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie fasen. De watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan. De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland.
De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en Delfland afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en procesafspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.
Het Waterplan is slechts een van de plannen die in Midden-Delfland spelen. Het Waterplan is afgestemd met het Landschapsontwikkelingsplan 2025, de FES-proeftuin, KRW-gebiedsproces en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat in de huidige situatie voornamelijk uit weidegrond. In het zuidelijke deel van het plangebied is verharding aanwezig in de vorm van een inrit, tuinverharding en een kleine schuur. het verharde oppervlak bedraagt circa 550 meter (schatting op basis van luchtfoto's).
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigronden. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. Gezien de geringe afstand tussen maaiveld en de grondwaterstanden is de aanleghoogte van bebouwing een aandachtpunt.
Waterkwantiteit
Het plangebied wordt aan de oost- en zuidzijde begrensd door een secundarie watergang. De oostelijke watergang is ter plaatse van de bestaande inrit voorzien van een dam met duiker.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied zijn geen Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen gelegen.
Waterveiligheid en waterkeringen
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig. Er hoeft voor het realiseren van de plannen geen rekening te worden gehouden met (de beschermingszones) van deze waterkeringen. Waterveiligheid en waterkeringen belemmeren het plan dus niet.
Afvalwaterketen en riolering
In het plangebied is op dit moment geen riolering aanwezig. Ter plaatse van de aangrenzende woonbebouwing is wel riolering aanwezig. Het gaat hier om alleen de droogweerafvoer (DWA). Hemelwater wordt niet via de riolering afgevoerd. Voor wat betreft de afvoer van huishoudelijk afvalwater kan op de aanwezige riolering worden aangesloten.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de bouw van een woonhuis, met bijbehorende bijgebouwen en erfverhardingen. Ten behoeve van de inrit zal aan een nieuwe dam (met duiker) worden aangelegd ter plaatse van de secundaire watergang aan de oostzijde van het plangebied.
Waterkwantiteit
Conform de nieuwe Handreiking watertoets voor gemeenten van het Hoogheemraadschap van Delfland (2012) geldt als richtlijn voor het watersysteem het 'standstill beginsel'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden.
Het Hoogheemraadschap maakt gebruikt van een zogenaamde watersleutel om per project te bezien of er sprake is van voldoende waterberging. Op basis van het inrichtingsplan (zie bijlage 1) is de watersleutel ingevuld (zie bijlage 3). Bij de indicatieve berekening treedt een beperkte toename van 300 m2 verharding op. Tevens is de aanleg van nieuwe watergangen aan de west en noordzijde opgenomen. Op basis van deze indicatieve watersleutel is geen extra waterberging noodzakelijk. In figuur 4.1 is aangegeven dat er 1634 m2 extra water wordt gegraven met een normale slootdiepte. Dit is ruim voldoende.
Aangezien nog geen definitief bouwplan is opgesteld, zal in de regels, door het opnemen van voorwaardelijke verplichting worden geborgd dat wordt voorzien in voldoende waterberging. Hiervoor dient bij de indiening van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woning overleg met het hoogheemraadschap plaats te vinden.
Daarnaast wordt in de bestaande secundaire watergang een dam en duiker aangelegd ten behoeve van een inrit. Ook wordt er op twee plaatsen een bruggetje over een watergang aangelegd. Zie hiervoor de navolgende figuur. Voor de duiker geldt dat deze van voldoende omvang (doorsnede) moet zien om opstuwing in het watersysteem te voorkomen. In de aan te vragen watervergunning worden hieraan voorwaarden gesteld door het hoogheemraadschap.
figuur 4.1: Aan te leggen nieuwe watergangen (blauw) en locatie nieuwe duiker en bruggetjes.
Grondwater
De ontwikkeling omvat de realisatie van een woonhuis ter plaatse van agrarisch gebied met relatief hoge grondwaterstanden. Uitgangspunt bij de realisatie van de woning is dat het vloerpeil van de woning voldoende ver boven maaiveld (en de grondwaterspiegel) worden aangelegd om grondwateroverlast te voorkomen, overeenkomst het gemeentelijk uitgangspunt voor de te hanteren drooglegging. Hierdoor zal het maaiveld terplaatse van het plangebied minimaal 30 cm te worden opgehoogd, zodat voldaan kan worden aan een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m. Om hieraan te kunnen voldoen wordt voor het begrip 'peil' een andere definitie gegeven ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Aan het begrip 'peil' wordt een vaste peilhoogte gegeven van +0,5 m +NAP. Deze hoogte is gemiddeld 0,80 meter hoger dan de gemiddelde huidige maaiveld hoogte (is -1,3 m +NAP). Deze maaiveld verhoging heeft geen negatief effect ten aanzien van de inpasbaarheid in de omgeving.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Deze materialen worden bij dit bouwplan niet toegpast.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
In de nieuwe situatie zal voor de beoogde woningen riolering worden aangelegd. Uitgangspunt hierbij dat het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd via de riolering en het hemelwater wordt afgevoerd naar het belendende oppervlaktewater.
Watervergunningsplicht
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem moet bij het hoogheemraadschap vergunning worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. In dit geval geldt dat voor het graven van nieuwe watergangen rondom de woning, het aanbrengen van een dam met duiker in de bestaande secundaire watergang en het realiseren van twee bruggetjes. Voor het onderhoud van het bestaande en nieuw te graven oppervlaktewater gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse, mede omdat er in dit plan een flink oppervlak aan nieuw water wordt gegraven. Dit voorziet ruimschoots in de compensatieopgave als gevolg van de (beperkte) toename aan verharde oppervlakken. Naast de planologische procedure moet een watervergunning worden aangevraagd.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
Woningen zijn bedrijfshindergevoelige functies. Rondom de beoogde woning liggen enkele bedrijfslocaties. Ten oosten van de planlocatie ligt een kassencomplex. Ten opzichte van een kassen complex moet op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) een richtafstand van 30 meter worden aangehouden ten opzichte van woningen in rustig buitengebied. Ter plaatse is echter geen sprake van een rustig buitengebied (gezien de veelheid van functies rondom de planlocatie). Het plangebied en directe omgeving mag daarom worden aangemerkt als het functietype gemengd (buiten)gebied. Binnen zo'n gebiedstypering mag 1 afstandsstap terug worden gedaan en een richtafstand van 10 meter worden aangehouden. Aan deze afstand wordt voldaan tussen de woningen en het kassencomplex.
Ten noorden van het kassencomplex is sprake van een nutsvoorziening. Het betreft een gasontvangst en verdeelstation. Tussen een dergelijke bedrijfslocatie en een hindergevoelige bestemming moet in beginsel 50 meter worden aangehouden. Aangezien hier sprake is van gemengd buitengebied mag 30 meter worden aangehouden. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Ten noorden van de locatie is sprake van een grondgebonden agrarisch bedrijvigheid. Ten aanzien van het aspect geur moet in beginsel de Wet geurhinder veehouderij aangehouden worden. In afwijking van deze Wet geurhinder veehouderij heeft de gemeente Midden-Delfland in de gebiedsvisie Geur en Geurverordening vastgesteld. Daarin is onder andere gesteld dat in afwijking van artikel 4 lid 1 van de Wet geurhinder veehouderij de minimale afstand van een veehouderij tot een geurgevoelig object in het buitengebied van de gemeente Midden Delfland 25 meter bedraagt. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Samenvattend kan worden gesteld dat er rondom de beoogde woning weliswaar sprake is van bedrijfsmatige acitiviteiten, maar dat deze geen belemmering vormen voor realisatie van de woning. Tevens zorgt de realisatie van de woning niet voor een nadere belemmering voor de omliggende bedrijfsfuncties. De afstand tot het naastgelegen kassencomplex is weliswaar kort, maar dit plan voorziet in een verplaatsing van de bestaande bestemming 'Wonen' in noordelijke richting. De afstand tot het kassencomplex blijft daarbij gelijk aan de vigerende planologische situatie.
Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is een woning een geluidsgevoelige functie en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Toetsingskader
Op grond van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Binnen de geluidszone van een gezoneerde weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk). De beoogde nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszones van N223 (80 km/uur) en de doodlopende Woudseweg (60km/uur).
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg gelden bepaalde voorkeursgrenswaarden en uiterste grenswaarden. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 48 dB.
In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarden niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). In onderhavig plan (in buitengebied) bedraagt de uiterste grenswaarde 63 dB.
De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemmingen dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Onderzoek en conclusie
Omdat de beoogde woning wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszone van de N223 en de doodlopende Woudseweg is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlage 4). Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woning ten gevolge van de N223 de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling zodoende niet in de weg.
Ontsluiting
Het plangebied ligt aan de doodlopende Woudseweg. Het perceel zal worden ontsloten via deze Woudseweg naar de provinciale weg N223. Via de N223 kan in westelijke richting naar De Lier worden ontsloten en in oostelijke richting naar Den Hoorn en ook in relatief korte tijd de grotere steden Delft en Rotterdam.
Verkeersgeneratie en parkeren
Om de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte te bepalen is gekeken naar de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De verkeersgeneratie van één vrijstaande woning in een matig stedelijk buitengebied bedraagt 8,2 mvt/etmaal. Het verkeer wordt afgewikkeld via de Woudseweg. De toename van het aantal motorvoertuigen op deze weg als gevolg van de ontwikkeling is nauwelijks merkbaar en zal op gaan in het huidige verkeersbeeld. Het parkeerkencijfer voor een vrijstaande woning bedraagt 2,4, oftewel 3 parkeerplaatsen. Deze worden allen op eigen terrein gerealiseerd. Op het erf is voldoende ruimte om te voldoen aan de parkeerbehoefte.
Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning mogelijk. Deze ontwikkeling is dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N223 (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.
In artikel 41a van de Monumentenwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Midden-Delfland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (2010) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde 100 m².
Archeologiebeleid Midden-Delfland
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.
Onderzoek
De archeologische beleidskaart van de gemeente Midden-Delfland is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Figuur 4.2 betreft een uitsnede van de archeologische beleidskaart. De rode cirkel duidt de ligging van het plangebied aan.
Figuur 4.2 uitsnede archelogische verwachtingskaart
Het plangebied bevind zich in een zone waar, volgens de gemeentelijk archeologische verwachtingskaart, een hoge archeologische verwachting geldt. Deze verwachting heeft betrekking op resten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd.
In het gebied geldt een archeologische onderzoeksplicht voor ingrepen met een verstoringsoppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm onder het maaiveld. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 5 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Conclusie onderzoek
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat het plangebied een hoge archeologische verwachting voor de perioden Late-IJzertijd, Romeinse tijd en Late-Middeleeuwen (vanaf de 12e eeuw nadat bedijking had plaatsgevonden). Het plangebied ligt namelijk binnen een vertakking van de Gantel, een kreeksysteem dat actief was rond 300 voor Chr. In de Late-IJzertijd en Romeinse tijd vormde de destijds relatief hooggelegen kreken gunstige bewoningslocaties. Een volgende periode waarin het plangebied een gunstige bewoningslocatie vormde, vond pas plaats nadat het gebied werd ontveend, waardoor het kreeksysteem van de aftakking van de Gantel door de Woudse Polder relatief hoog in het landschap kwam te liggen (reliëfinversie). In de 12e eeuw werd de Woudse Polder bedijkt. Onder andere hierdoor werd men steeds minder afhankelijk van de lokale geologische omstandigheden. Het bewoningpatroon raakte daardoor steeds meer gebonden aan de infrastructuur. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal laat zien dat het plangebied vanaf in ieder geval het begin van de 19e eeuw in agrarisch gebruik was en is gebleven. Er zijn op deze kaartbeelden geen elementen te ontdekken die duiden op een voorheen aanwezig historisch (boeren)erf, waardoor de verwachting voor de periode Nieuwe tijd laag is. In de directe omgeving van het plangebied hebben de locaties van de waarnemingen een landschappelijke ligging binnen de vertakking van de Gantel die door de Woudse Polder loopt. Het betreffen voornamelijk waarnemingen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd (de perioden na vervening en ontginning/inpoldering van het gebied) maar er komen ook enkele locaties voor resten uit de Romeinse tijd zijn aangetroffen.
De aangetroffen bodemopbouw laat goede overeenkomsten zien die aansluiten met de paleogeografische ontwikkeling van het plangebied vanaf de Late-Prehistorie, zoals beschreven in het bureauonderzoek. De aanwezigheid van de Gantel Laag direct vanaf het maaiveld wordt bevestigd. De verfijning van textuur in opwaartse richting (fining up sequentie) laat zien dat het plangebied middenin een getijdecomplex ligt (kweldergebied, kreekrug), als zijtak van de Gantel. Het aanwezige bodemprofiel betreft een kalkarme woudeerdgrond en verstoringen door recente bodemingrepen beperken zich tot de huidige bouwvoor dan wel de bovengrond (eerste 30 tot 50 cm). Enige aantasting van het bodemprofiel, en daarmee van het archeologische vondst- en sporenniveau, heeft dus wel plaatsgevonden, echter dieper doorlopende sporen kunnen zeker nog intact aanwezig zijn.
Voor het plangebied wordt geconcludeerd dat de middelhoge verwachting voor de perioden Late IJzertijd, Romeinse tijd en Late-Middeleeuwen (vanaf de 12e eeuw nadat bedijking had plaatsgevonden) behouden blijft.
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek blijkt dat voor het plangebied de middelhoge verwachting op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats uit de perioden Late- IJzertijd, Romeinse tijd en Late-Middeleeuwen (vanaf de 12e eeuw nadat bedijking had plaatsgevonden) behouden blijft. Daarom wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Geadviseerd wordt het vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Hierdoor kan de aan- of afwezigheid van archeologische grondsporen worden vastgesteld. Indien archeologische grondsporen worden aangetroffen, is het mogelijk de kwaliteit (gaafheid en conservering), omvang, aard en datering van de vindplaats te bepalen. Hiervoor wordt door middel van proefsleuven de bovengrond verwijderd, waardoor eventueel aanwezige archeologische grondsporen worden blootgelegd.
Beleid en normstelling
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied zijn geen monumentale panden aanwezig. Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Het voornemen voorziet in de bouw van één woning, welke landschappelijk wordt ingepast.
Conclusie
Het voornemen, de bouw van een woning heeft geen invloed op cultuurhistorische waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat kassen, tuinen en watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in woningbouw. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door deze ingreep van beperkte omvang (1 woning). Gezien deze afstand tot de Natura 2000 is versnippering, verstoring, areaalverlies, verdroging en een toename van stikstofdepositie van de Natura 2000 niet aan de orde. Gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor dit plan.
Soortbescherming
Ten behoeve van dit plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 6). De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen plannen. Tevens wordt er bij de quickscan flora en fauna getoetst op planten- en diersoorten die onder de Wet natuurbescherming een beschermde status zullen hebben. Daarnaast wordt beoordeeld of de voorgenomen plannen invloed kunnen hebben op gebieden die volgens overige natuurwetgeving zijn beschermd, of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
De initiatiefnemer is voornemens een woonhuis op de onderzoekslocatie te realiseren. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zal de aanwezige aaneengesloten groenstructuur naast de waterloop verwijderd worden. Daarnaast zal de waterloop uitgebreid worden door de waterloop aan beide zijden van de bebouwing te laten stromen.
Verstoring van een potentiële vliegroute van vleermuizen ter plaatse van de onderzoekslocatie zal worden voorkomen door het aaneengesloten karakter van de groenstructuur ten westen (± 100 meter) van de onderzoekslocatie te behouden. Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Het wordt daarnaast in het kader van de zorgplicht (voor algemene vissen, amfibieën en broedvogels) vrijblijvend geadviseerd om een ecologisch werkprotocol op te stellen in verband met de kap- en graafwerkzaamheden op de onderzoekslocatie.
In onderstaande tabel 4.1 is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten.
Tabel 4.1. Overzicht (potentieel) aanwezigheid beschermde soorten/gebieden en te nemen vervolgstappen
Met inachtneming van de zorgplicht en van de in tabel 4.1 genoemde bijzonderheden en opmerkingen staat de Wet natuurbescherming de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Voor planologisch relevante buisleidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de bestemmingslegging rekening moet worden gehouden.
Op circa 250 meter ten westen van het plangebied is een 150 kV hoogspanningsverbinding aanwezig. In de omgeving van hoogspanningsverbindingen dient rekening te worden gehouden met de 'indicatieve zone' waarbinnen sprake kan zijn van verhoogde magneetvelden. Het beleid is erop gericht om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de indicatieve zone. Voor de betreffende verbinding bedraagt de indicatieve zone 80 meter aan weerszijden. Het plangebied is ruimschoots buiten deze zone gelegen. De hoogspanningsverbinding vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Er zijn geen andere planologisch relevante leidingen aanwezig. Het aspect (planologisch relevante) kabels en leidingen staat het plan daarom niet in de weg.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
In figuur 4.3 is een uitsnede weergegeven van de professionele externe veiligheidskaart in de omgeving van het plangebied.
Figuur 4.3: Uitsnede kaart externe veiligheid (bron: Professionele risicokaart)
Inrichtingen
Op ca. 125 m ten noordoosten van de geprojecteerde woning ligt een gasontvangststation gelegen aan de Woudseweg 158T. Het betreft een station type C met een plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) van 25 meter. Deze plaatsgebonden risicocontour ligt niet over de geprojecteerde woning.
Het plangebied ligt dichtbij een terrein van de Gasunie waarop een afblaaspijp is gelegen. Dit terrein ligt op de locatie kadastraal bekend: Sectie Q, nummer 1137. Op dit terrein komen verschillende buisleidingen samen. Er is sprake van bovengrondse gasinfrastructuur (leidingen, afsluiters) binnen het hekwerk. Daarnaast is er een afblaaspijp voor het afblazen of affakkelen van aardgas indien delen van de transportleidingen gasvrij moeten worden gemaakt vanwege het onderhouden, verleggen of vervangen van een leidingsegment. Het afblaaspunt heeft een zogeheten ATEX-zone 2 vanaf de uitmonding van de afblaaspijp. Bebouwing binnen de ATEX-zonering van 91 meter dient te worden uitgesloten. De Omgevingsdienst Haaglanden adviseert om binnen een zonering van 100 meter van het afblaaspunt geen bebouwing te plaatsen. De zonering van 91 en 100 meter vanaf het afblaaspunt ligt buiten de geprojecteerde woning, zie figuur 4.4.
Figuur 4.4: Atex -zonering terrein gasunie
De beoogde woning zal buiten de 100 meter zonering vanaf het afblaaspunt worden gebouwd. Het afblaaspunt op het terrein van de Gasunie vormt daarmee geen belemmering voor de bouw van de geprojecteerde woning.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Op ca. 540 m ten oosten van het plangebied ligt de rijksweg A4. De beoogde ontwikkeling ligt buiten de 200 m zone van de A4. Het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) vanwege de A4 is niet vereist. De locatie ligt wel binnen het invloedsgebied van de A4 (traject Z10) vanwege het transport van stoffen behorende tot categorie LT2 (toxische vloeistoffen). Hiervoor geldt een invloedsgebied van 880 meter. Hiermee dient rekening te worden gehouden in het kader van de zelfredzaamheid.
Op ca. 150 m ten zuiden van het plangebied ligt de provinciale weg de N223. De N223 is een transportroute zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De ontwikkellocatie ligt gedeeltelijk binnen de 200 m zone van de weg. Het transport van LPG over deze weg ligt niet voor de hand. Gezien de vervoersaantallen en de omgeving van het gebied (verspreid liggende bebouwing), leidt de toevoeging van een woning (kencijfer 2,4 personen per woning) niet tot toename van het groepsrisico.
Buisleidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn drie hogedrukaardgasleidingen aanwezig, namelijk A517-07-KR-001, A517-KR-035 en A517-KR-034.
Het plangebied ligt binnen de plaatsgebonden risicozonering (PR10-6) van de aardgastransportleidingen A517-KR-035 en A517-KR-034. Binnen de plaatsgebonden risicocontour mogen geen kwetsbare objecten geplaatst worden. Middels het bouwen van de woning ontstaan er twee woningen per hectare. De woning is daarmee een beperkt kwetsbaar object. Bij uitzondering kunnen deze alleen worden toegelaten met een zware beargumentering.
Binnen de huidige planologische situatie is reeds een woning toegestaan die gelegen is binnen de plaatsgebonden risicozonering (PR10-6) van de aardgastransportleidingen A517-KR-035 en A517-KR-034. De beoogde ontwikkeling bestaat uit het verplaatsen van de huidige woonbestemming. Er is geen sprake van oprichting van een nieuw beperkt kwetsbaar object binnen de plaatsgebonden risicozonering (PR10-6). Het betreft vervangende nieuwbouw, er is dan ook geen sprake van een toename van de personendichtheid en het groepsrisico. De gewenste ontwikkeling is niet in strijd met het Bevb.
De woning ligt ook in het invloedsgebied van de drie aardgasleidingen. Omdat de ontwikkeling hier één woning betreft die gelegen is in een dun bevolkt buitengebied, kan aangenomen worden dat deze ontwikkeling een verwaarloosbaar effect heeft op het groepsrisico van de aardgastransportleidingen. Wel dient vanwege de ligging in het invloedsgebied van de aardgasleidingen een verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld.
Geadviseerd wordt om bij de omgevingsvergunning voorschriften op te nemen ten aanzien van de situering van vluchtwegen en een voorziening waardoor het ventilatiesysteem en ramen en deuren kierdicht kunnen worden afgesloten.
Beknopte verantwoording van het groepsrisico
Op de locatie Woudseweg 172 te Schipluiden is een ruimtelijke ontwikkeling beoogd. Vanwege de ligging in het invloedsgebied van de provinciale weg, de rijksweg en de buisleidingen wordt aandacht worden besteed aan de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijke van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard.
Bereikbaarheid
Het plangebied, maar ook de genoemde risicobronnen dienen goed bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Zowel het plangebied als de betreffende risicobronnen zijn goed bereikbaar vanaf verschillende windrichtingen.
Zorgnorm
De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico's voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats incident. De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. De streefwaarde voor een beroepskorps is 1,0 minuut en voor een vrijwillige organisatie ca 3,5 minuten. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd. Door de brandweer zal aangegeven worden of zij binnen de zorgnorm in het plangebied aanwezig kunnen zijn.
Zelfredzaamheid
De personen binnen het projectgebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. De ontwikkeling voorziet niet in functies die specifiek bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.
Conclusie
Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van drie hogedruk aardgasleidingen, de rijksweg A4 en de provinciale weg N223. Vanwege de huidige lage bevolkingsdichtheid en de zeer geringe toename in personen zal er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde zijn. Vanwege de ligging in het invloedsgebied van verscheidene risicobronnen is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. In deze verantwoording is eveneens ingegaan op bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid met betrekking tot de risicobronnen aardgasleidingen, provinciale weg N223 en rijksweg A4. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen (artikel 3 t/m 6), Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 7 t/m 13) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 14 en 15).
Uitleg bestemmingsregels
Begrippen
Ten behoeve van het voorliggend bouwplan is een gewijzigde begrip 'peil' opgenomen ten opzicht van het vigerend bestemmingsplan. Gekozen is voor een vaste peilhoogte van -0,5 m +NAP. Hierdoor is het mogelijk een beperkte maaiveldverhoging te realiseren, waardoor kan worden voldaan aan de gemeentelijke eis voor drooglegging. De ophoging van het maaiveld heeft geen gevolgen voor de landschappelijke inpassing van de nieuwe woning.
Tuin
De bestemming is gekozen voor de gronden die als tuin in gebruik zijn. Deze liggen om het gebied met de bestemming 'wonen'
Wonen
Het gebied waar de herbouw van de woning dient plaats te vinden is bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming is het mogelijk om de woning en bijgebouwen op te richten. Er mag één wooneenheid gerealiseerd worden met een maximale inhoudsmaat van 1.000 m3.
Waarde - Archeologie 3
In dit artikel is de archeologische onderzoeksplicht opgenomen.
Algemeen
Op de verbeelding zijn alle functies apart aangeduid. Het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) geeft aan welke bestemming aan de gronden binnen het plangebied gegeven is. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels te vinden.
Bestemmingsvlak, aanduiding, gebiedsaanduiding en bouwvlak
Per bestemming kan op de verbeelding een bestemmingsvlak en een bouwvlak worden opgenomen. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak geeft het gebied aan waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. De voorschriften voor het bouwen zijn opgenomen in de bouwregels. Tenslotte maakt een functieaanduiding specifiek gebruik binnen een deel van het plan mogelijk.
Ten behoeve van de veiligheidszone van een leiding is een gebiedsaanduiding opgenomen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders vooroverleg met de overleginstanties plegen. In dat kader heeft de gemeente het voorontwerpbestemmingsplan (d.d. 20 januari 2017) aan de volgende instanties toegezonden:
Van de instanties genoemd onder 1, 5, 6 en 7 is schriftelijk een inhoudelijke reactie ontvangen. De instanties genoemd onder 4 en 9 hebben laten weten dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van op- of aanmerkingen. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.
De reacties zijn samengevat in een Nota vooroverleg. De nota is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Als gevolg van de reacties is paragraaf 4.3 aangepast en paragraaf 4.11 toegevoegd.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Woudseweg 172' Schipluiden heeft van 21 juli tot en met 31 augustus 2017 ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ingediend welke leidt tot een geringe aanpassing van het plan. Zie daarvoor de bijgevoegde Nota van beantwoording zienswijzen (bijlage 8).
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.
De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer heeft alle gronden in eigendom en draagt alle kosten van de ontwikkeling. Bovendien is er tussen initiatiefnemer en gemeente een overeenkomst gesloten over eventuele planschade. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.