Plan: | Rijksstraatweg tussen nr. 28 en 32, Schipluiden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1842.bp16BG02-va01 |
Dit postzegelbestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een woning aan de Rijksstraatweg tussen nr. 28 en 32 te Schipluiden, in het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland. Dit hoofdstuk vormt de inleiding en geeft beknopt de opbouw van het portzegelbestemmingsplan weer.
Aan de Rijksstraatweg 28a nabij Schipluiden ligt een onbebouwde kavel met de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'. Tot circa 10 jaar geleden heeft hier altijd een woning gestaan (zie figuur 2.1). De bestemming op deze locatie is echter altijd in tact gebleven. De eigenaar van het perceel wil op basis van historisch recht hier een nieuwe woning realiseren.
Deze ontwikkeling is echter in strijd met het bestemmingsplan. In het vigerend bestemmingsplan Buitengebied Gras is in artikel 1 lid 20 op genomen:
bestaande gebouwen, bouwvlakken, situaties of functies
gebouwen, bouwvlakken, situaties of functies die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het bouwvlak is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan laat woningen toe met een maximale inhoud op basis van 'bestaande inhoud plus 10%'. Een oppervlakte maat is niet gegeven. Aangezien er ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan geen woning aanwezig was op deze locatie, was en is er ook geen bestaande inhoud. Hierdoor kan op basis van het vigerende bestemmingsplan geen vervangende woning worden gebouwd. Een referentiekader ontbreekt.
Tevens is er de wens het bestemmingsvlak 'Wonen' te verschuiven, waardoor een woning kan worden gerealiseerd met kwalitatieve meerwaarde voor het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland.
Om de beoogde ontwikkeling doorgang te laten vinden is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Door middel van dit bestemmingsplan verschuiven de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' en worden regels opgenomen waarmee een woning is toegestaan en een maximale inhoudsmaat voor de te ontwikkelen woning wordt opgenomen.
Het plangebied betreft het perceel Rijksstraatweg tussen nr. 28 en 32, ten noorden van de kern Schipluiden in de gemeente Midden-Delfland. De locatie ligt aan de Gaag (zie figuur 1.1).
figuur 1.1 ligging plangebied (bron: Arcgis)
Het plangebied wordt ontsloten door een insteekweg van de Rijksstraatweg. De Rijksstraatweg is de weg tussen Schipluiden en Den Hoorn.
Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'Buitengebied Gras' van de gemeente Midden-Delfland, vastgesteld op 25 juni 2013. Het plangebied heeft de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' en is voor het gebied van de bestemming 'Wonen' voorzien van een bouwvlak. Ook liggen er twee dubbelbestemmingen over het plangebied: 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde - Archeologie 3'. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.
figuur 1.2 uitsnede geldend bestemmingsplan
Wonen
Deze gronden zijn bestemd voor woningen in het buitengebied. Binnen deze bestemming is per bouwvlak 1 woning toegestaan. Hierbij geldt dat woningen een maximum inhoud mogen hebben van 'bestaand plus 10%'. De enkelbestemming Wonen ligt deels in de beschermingszone van de waterkering. Ook hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3.
Tuin
Aan de zijde van de Rijksstraatweg en aan de westzijde van het woonvlak hebben de gronden de bestemming 'Tuin gekregen.
Het voornemen is niet passend binnen de vigerende bestemmingen. Het bestemmingsvlak 'Wonen' zal worden verschoven en gedraaid, waardoor de bestemming 'Wonen' niet meer samen valt met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Ook zorgt de nieuwe situering ervoor dat de woning beter landschappelijk wordt ingepast. De regels van het vigerend bestemmingsplan worden opgenomen en aangepast, waarbij een woning wordt toegestaan en een maximale inhoud van de woning wordt opgenomen.
Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Na de toelichting zijn de regels behorende bij het bestemmingsplan opgenomen.
Omgeving
Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Midden-Delfland, ten noorden van de kern Schipluiden aan de Gaag. Het buitengebied van Midden-Delfland kenmerkt zich door de karakteristieke verkaveling, lange smalle graslandpercelen, gescheiden door watersloten. De weidegronden zijn in gebruik door de omliggende grondgebonden veehouderijbedrijven. De (agrarische) bouwpercelen bevinden zich grotendeels langs de historische ontginningsassen en de huidige infrastructuur. De concentratie van bebouwing langs de bebouwingslinten zorgt voor een open en groen achterland. De openheid van het veenweidegebied is goed beleefbaar vanaf de weg.
De Gaag, is het kanaal tussen Schipluiden en Den Hoorn en is één van de belangrijkste structuurdragers in de directe omgeving. Vanaf Schipluiden tot aan de A4 is de (woon)bebouwing voornamelijk gesitueerd aan het kanaal, waardoor het achterland open en groen is gebleven. Een deel van de bebouwing ligt aan de voet van de dijk en een deel is gebouwd op terpen. Hierdoor ontstaat een gevarieerd bebouwingsbeeld langs de Gaag. De voormalige bebouwing aan de Rijksstraatweg tussen nr. 28 en 32 was voorheen gesitueerd aan de voet van de dijk (zie figuur 2.1).
Bebouwing
Tot circa 10 jaar geleden stond in het plangebied een klein woonhuis, één bouwlaag met kap, direct aan de voet van de dijk (zie figuur 2.1).
figuur 2.1 vogelvluchtaanzicht van het plangebied omstreeks 2005 (gezien vanuit het zuiden) (bron: Bingmaps)
De bebouwing is gesloopt en de erfbeplanting, met uitzondering van 1 boom aan de voet van de dijk, is verwijderd. Het plangebied is momenteel in gebruik als weidegrond (zie figuur 2.2).
figuur 2.2 aanzicht plangebied vanaf de Rijksstraatweg in 2014 (bron: Google Earth streetview)
Het plangebied maakt onderdeel uit van de lintbebouwing aan de Rijksstraatweg. Ten noorden en zuiden liggen aan de Rijksstraatweg vrijstaande woningen. Direct ten zuiden van het plangebied ligt een insteekweg naar woningen ten westen van het plangebied en ligt een oprijlaan van een agrarisch bedrijf.
Initiatiefnemer heeft het voornemen op deze locatie een nieuwe woning te realiseren. Hiervoor dient de initiatiefnemer aan te sluiten bij de randvoorwaarden zoals opgenomen onder paragraaf 2.3.
De woning dient te worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' in de lengte richting van het perceel. De ontsluiting van het perceel dient van de zuidzijde te geschieden. Bij de nieuwe erfinrichting dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Om de gewenste invulling mogelijk te maken en te voldoen aan de randvoorwaarden van paragraaf 2.3. dient het bestemmingsvlak Wonen verschoven te worden. De verschuiving van het bestemmingsvlak levert de gewenste kwalitatieve meerwaarde voor het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland. Hier dient het ontwerp van de woning op te worden afgestemd.
Het voornemen voorziet in de realisatie van een nieuwe woning aan de Rijksstraatweg. Hierdoor zal de historisch bebouwde structuur aan de Rijksstraatweg worden hersteld. De nieuwe woning zal in het kader van de provinciale verordening en gemeentelijke visie een kwalitatieve bijdrage moeten leveren aan het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland. Hiervoor dient de woning te worden gebouwd in lijn met de landschapsstructuren. Hier zal met name op getoetst worden ten behoeve van welstand.
Het voornemen dient te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Parkeren aan de openbare weg is niet wenselijk.
Het perceel wordt landschappelijk ingepast, zodat het parkeren niet zichtbaar is vanaf de openbare weg, maar wel de doorzichten naar het achterland behouden zullen blijven.
Ruimtelijke kwaliteit
Ligging
Het plangebied maakt onderdeel uit van het open bebouwingslint aan de Rijksstraatweg. Dit bebouwingslint kent een grote variatie in bebouwing en bestaat uit (tuinders)woningen, boerderijen en schuren. In de meeste gevallen is de bebouwingsrichting en de nokrichting haaks op de Rijksstraatweg. In enkele gevallen is sprake van een hoekverdraaiing ten opzichte van de weg, doordat er bij de situering van de bebouwing (vaak schuren) voor gekozen is om de bebouwingsrichting af te stemmen op de landschappelijke hoofdstructuur. De voorgevelrooilijn is verspringend, de afstand van de voorgevel tot het hart van de weg varieert globaal tussen de 7,5 en 30 meter. Typerend is dat er geen duidelijke rij aan bebouwing is ontstaan, maar kleine plukjes van bebouwing die variëren in functie, vorm en grootte. De tussenafstand tussen de losse erven en clusters van erven varieert sterk. Deze is soms klein, maar soms ook zeer fors.
Kwaliteitskaart provincie
De provincie Zuid-Holland wil werk maken van de ruimtelijke kwaliteit in Zuid-Holland. Met het opnemen van de kwaliteitskaart in de Provinciale Structuurvisie is hiertoe een
eerste aanzet gedaan. Als uitwerking van deze kwaliteitskaart zijn er gebiedsprofielen opgesteld voor 16 specifieke gebieden. Midden-Delfland is zo'n specifiek gebied.
Op de kwaliteitskaart staan 17 thema's vermeld. In Midden-Delfland komen 13 van die thema's voor. Deze 13 thema's zijn per onderwerp uitgewerkt in het
gebiedsprofiel Midden-Delfland.
Gebiedsprofi elen Provinciale Structuurvisie
Met het opnemen van de kwaliteitskaart in de Provinciale Structuurvisie wil de provincie Zuid-Holland werk maken van de ruimtelijke kwaliteit. Als uitwerking van deze kwaliteitskaart is in 2012 gebiedsprofiel Midden-Delfland opgesteld. Dit gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat speelt er?), uitgangspunten (waar willen we heen?), kwaliteiten (wat is waardevol?) en ambitie (hoe bereiken we de
uitgangspunten?) van het open agrarisch landschap van Midden- Delfland. Het biedt partijen handvatten om ontwikkelingen te initiëren zodanig dat kwaliteiten worden versterkt.
Status, positionering en gebruik
Het gebiedsprofiel staat tussen de Kwaliteitskaart van de Provinciale Structuurvisie en de beeldkwaliteitsplannen van lokale overheden in en is vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
Voor de Provincie dient het gebiedsprofiel als handleiding om de kwaliteit van plannen/ ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te bewaken. Voor lokale overheden en initiatiefnemers dient het gebiedsprofiel als bron van inspiratie en biedt het handvatten om nieuwe ontwikkelingen met kwaliteit te initiëren. Het vormt de basis voor de ontwerpopgave, elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk. Het
gebiedsprofiel is een handreiking. De kwaliteitskaart uit de Provinciale Structuurvisie blijft formeel het kwaliteitskader.
Landschap, Veenweide met strokenverkaveling
Een belangrijke identiteit van de Klaas Engelbrechtspolder is het veenweide met strokenverkaveling. De structuur is bepaald door oude rivieren en veenstromen met op enige afstand daarvan aangelegde weteringen en andere ontginningsbasissen. De
door de mens toegevoegde verkavelingstructuur dateert uit de middeleeuwen en is vrijwel onaangetast. De polder kent smalle kavels, een ritmiek aan sloten met
hoog waterpeil en overwegend grasland als bodemgebruik. De oriëntatie verschilt per polder, maar is overwegend loodrecht op de ontginningsbasis.
Randvoorwaarden
Rode ontwikkelingen bevinden zich aan de bestaande kernen/linten en op de kreekruggen (Linten blijven linten);
Inpassing betekent aansluiting op bestaande landschappelijke structuren.
Linten blijven Linten
Lintbebouwing kent tot op de dag van vandaag een sterke relatie met het omliggende landschap. De Rijksstraatweg is een boezemlint. Het bestaande lintprofiel is richtinggevend. Dit betekent dat het bestaand wegprofiel in stand wordt gehouden (breedte, beplanting en berm), en dat wordt aangesloten bij de bestaande afstand van bebouwing tot de weg, de (a)symmetrie van het lint, de diepte van de (bouw)kavels en dergelijke. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing en erfinrichting. Ongewenste verdikking en verdichting van het lint moet worden voorkomen.
Boezemlint
De Rijksstraatweg is een boezemlint. Hier ligt de bebouwing op of tegen de boezemkade en is direct ontsloten via de openbare weg of via een brug over de boezem aan de weg. Er is weinig ruimte voor nieuwe bebouwing. Dit lint kent cultuurhistorisch waardevolle boerderijen met karakteristieke ingerichte erven, maar ook waardevolle
tuinderswoningen. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel,
transparantie en respect voor de historische gaafheid van het lint richtinggevend. Bij nieuwe bebouwing moet rekening gehouden worden met de overige karakteristieken van het lint. Deze zijn;
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.
Doelen
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2014)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
In het plangebied spelen geen nationale belangen.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Toetsing
In het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking die is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6) moeten stedelijke ontwikkelingen getoetst worden om een zorgvuldige afweging te maken. De kleinschalige ontwikkeling, herbouw van één woning, wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de Ladder. Daarbij betreft de ontwikkeling de herbouw van een reeds bestemde woning. Hierdoor wordt geen wooncontingent toegevoegd. Toetsing en regionale afstemming is voor deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
2. vergroten van de agglomeratiekracht,
3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Beoogde ontwikkeling
Het plangebied maakt onderdeel uit van de stads- en dorpsrand van de kern Schipluiden. Het beleid van deze gebieden gaat er van uit dat ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. Hierbij spelen de aspecten front, contact en overlap een belangrijke rol. Het voornemen draagt bij aan de versterking van de stads- en dorpsrand van Schipluiden. Hierbij zal de ontwikkeling zo veel mogelijk aansluiten bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap. De herbouw van één woning op deze locatie is passend binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Beoogde ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte. De ontwikkeling vindt plaats in de zone aangeduid als stads- en dorpsrand. Ontwikkelingen in deze zone dienen bij te dragen aan het versterken van kwaliteiten van de stadse- en dorpsrand. De herbouw van de woning aan de Rijksstraatweg tussen nr. 28 en 32, zorgt ervoor dan de historische dorpsrand weer wordt hersteld. Daarbij draagt de ontwikkeling bij aan de kwalitatieve verbetering van de overgang tussen landschap en dorp. De herbouw van één woning is passend binnen de kaders van het Programma Ruimte.
De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hieronder uitgelicht.
Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuwe uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking is uitgelegd in paragraaf 3.1.2.
De voorliggende ontwikkeling, de herbouw van één woning is reeds mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Gras’. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de gewijzigde verkaveling en realisatie van een woning op basis van een inhoudsmaat. In planologisch opzicht wordt er dan ook geen nieuwe woning mogelijk gemaakt. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk. De beoogde nieuwe woning is reeds opgenomen in de woningbouwprogrammering.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Provinciale Verordening. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de regionale afspraken, vastgelegd in de regionale woonvisie, en past daarmee binnen het Programma Ruimte dat mede als toetsingskader dient voor de verordening.
Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast. Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:
De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025, de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze ontwerpstructuurvisie. Deze bevatten echter geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling, de herbouw van een woning. Wel zal de herbouw leiden tot het herstel van het historische karakter van het lint aan de Gaag.
Het streefbeeld voor de toekomst van Midden-Delfland is opgetekend in de Gebiedsvisie Midden- Delfland® 2025 en in de Visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025. Kern van de Gebiedsvisie is het versterken van bestaande kwaliteiten van het landschap. Motto van de Visie Vitale Dorpen is behoud door ontwikkeling. De visies geven globaal de koers aan op het gebied van wonen. De Woonvisie bouwt voort op de keuzes en uitspraken in de beide toekomstvisies en op de op 10 maart 2009 door de raad vastgestelde ‘Startnotitie Woonvisie’.
De woonvisie is opgesteld voor de periode 2010-2025 (overeenkomstig de termijn van andere plannen) en bevat een toekomstvisie en beleidsambities voor de lange(re) termijn en een concreet uitvoeringsprogramma voor de korte termijn. In de woonvisie ligt de nadruk op het wonen in de dorpen, de woonvisie bevat geen gerichte doelstellingen en uitwerking voor het buitengebied. Uit de woningmarktanalyse, de visie en de ambities komt het volgende gewenste nieuwbouwprogramma 2010 tot 2025 naar voren:
Hieruit blijkt dat er binnen de gemeente tot en met 2025 behoefte is aan 210 tot 250 nieuwe koopwoningen in het dure segment.
De voorliggende ontwikkeling, de herbouw van één woning is reeds mogelijk op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Gras’. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de gewijzigde verkaveling en realisatie van een woning op basis van een inhoudsmaat. In planologisch opzicht wordt er dan ook geen nieuwe woning mogelijk gemaakt. De beoogde nieuwe woning is reeds opgenomen in de woningbouwprogrammering.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Ten opzichte van de vigerende planologische bestemming voorziet de beoogde ontwikkeling in een functiewijziging waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit. Hierdoor is nader bodemonderzoek noodzakelijk om inzicht te krijgen in de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Dit bodemonderzoek is uitgevoerd en als bijlage 1 bijgevoegd. Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek opgenomen.
Conclusie
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Hierbij wordt opgemerkt dat gelet op de doelstelling van het onderzoek de veldwerkzaamheden niet conform de NEN 5707 ("Bodem - Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond") zijn uitgevoerd. De uitkomst van het onderzoek is met betrekking tot de parameter asbest derhalve indicatief.
De bovengrond bestaat voornamelijk uit matig humeus, sterk zandige klei. De ondergrond bestaat respectievelijk uit zwak tot sterk siltige klei op mineraalarm veen.
In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.
De bovengrond is licht verontreinigd met kobalt, kwik, lood, zink en PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met barium en nikkel. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Beoordeling
Het bodemonderzoek is beoordeeld door het bevoegd gezag. Geconcludeerd wordt dat het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN5740. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Er zijn geen gronden om de opschortingsregeling van artikel 6.2c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht toe te passen.
Opgemerkt wordt dat in de grond de achtergrondwaarde (AW2000) wordt overschreden. Hierdoor gelden er bij afvoer van de grond beperkingen ten aanzien van het hergebruik van deze grond.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan zal worden is besproken en afgestemd op de voorwaarden van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD).
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021. Het WBP 5 is tevens een uitnodiging aan private, particuliere en publieke partijen om binnen de uitgezette koers met initiatieven te komen. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop, de waterveiligheid, het waterbeheer, de waterkwaliteit en het zuiveren van afvalwater. Delfland zal hierbij nadrukkelijk kijken naar een doelmatige uitvoering daarvan waarbij ambities, kosten en het tempo op een evenwichtige manier zijn afgewogen.
De werkzaamheden en projecten die de komende zes jaar geïnitieerd worden zijn terug te brengen tot de volgende vier speerpunten van het waterschap:
In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland.
Ten slotte is in 2016 de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het Hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21,)) en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie fasen. De watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan. De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland.
De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en Delfland afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en procesafspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.
Het Waterplan is slechts een van de plannen die in Midden-Delfland spelen. Het Waterplan is afgestemd met het Landschapsontwikkelingsplan 2025, de FES-proeftuin, KRW-gebiedsproces en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Rijksstraatweg tussen nr. 28 en 32 en heeft in de huidige situatie de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland ligt het gebied op een overgang tussen grondsoorten. Deels bestaat de bodem uit kalkarme leek-/ woudeerdgronden en deels bestaat de bodem uit kalkarme drechtvaaggronden. Er is sprake van grondwatertrap II of III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 1,2 m beneden maaiveld. De initiatiefnemer dient bij de bouw van de woning rekening te houden met deze hoge grondwaterstand.
Waterkwantiteit
In het plangebied is geen water aanwezig. Ten oosten van het plangebied ligt de Gaag.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De Gaag die ten oosten van het projectgebied ligt, is aangewezen als KRW-lichaam. De ontwikkelingen in het plangebied zijn hierop echter niet van invloed.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen buiten de beschermingszone van een regionale waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het projectgebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de herbouw van een woning en de verschuiving van de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'.
Waterkwantiteit
Conform de nieuwe Handreiking watertoets voor gemeenten van het Hoogheemraadschap Delfland (2016) geldt als richtlijn voor het watersysteem het 'standstill beginsel'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden.
Om wateroverlast te voorkomen, moet een gebied voldoende waterbergend vermogen herbergen. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom en het omliggende land wordt gebruikt als grasland. Solitaire bebouwing buiten de bebouwde kom volgt de norm van het omringende landgebruik (Provinciale waterverordening). Voor het gebied buiten de bebouwde kom geldt als norm een gemiddelde overstromingskans van 1/10 per jaar voor grasland gedurende de periode van 1 maart tot 1 oktober.
Het Hoogheemraadschap maakt gebruikt van een zogenaamde watersleutel om per project te bezien of er sprake is van voldoende waterberging. Op basis van een indicatief inrichtingsplan is de watersleutel ingevuld (zie bijlage 2). Bij de indicatieve berekening treedt een beperkte toename van 320 m2 verharding op, waarvan 120 m2 de verharding infrastructuur/bebouwing en 200 m2 waterdoorlatend bestrating. Op basis van deze indicatieve watersleutel is geen extra waterberging noodzakelijk.
Aangezien nog geen definitief bouwplan is opgesteld, zal in de regels, door het opnemen van voorwaardelijke verplichting worden geborgd dat wordt voorzien in voldoende waterberging. Hiervoor dient bij de indiening van de bouwvergunning overleg met het hoogheemraadschap plaats te vinden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen buiten de beschermingszone van een regionale waterkering. De ontwikkeling is niet van invloed op het functioneren van waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid wordt voor de herbouw een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het plan zal nog worden besproken en afgestemd op de voorwaarden van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD).
Onderhavig plan maakt een nieuwe woning mogelijk. Er is in deze situatie sprake van vervangende nieuwbouw. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder nieuwe geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg. De situatie is gelegen binnen de geluidszone van de Rijksstraatweg (N468).
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt bij vervangende nieuwbouw een maximale ontheffingswaarde van 58 dB.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken– en Meetvoorschrift 2012, is gebruik gemaakt.
Onderzoek
De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszone van de Rijksstraatweg. Deze weg heeft een buitenstedelijke ligging, 2 rijstroken en derhalve een geluidszone van 250 m.
Rekenmethodiek en invoergegevens
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 3 Uitvoer geluidsberekening.
Verkeersgegevens
De verkeersintensiteiten zijn aangeleverd door de gemeente Midden Delfland. Het betreft een verkeerstelling uit 2014. Om de verkeersgegevens door te rekenen naar het prognosejaar 2025 is uitgegaan van een jaarlijkse autonome groei van 1%. De wegdekverharding is ontleend aan beelden van Google Street View. Voor de weg is uitgegaan van dicht asfaltbeton. In tabel 1 zijn alle verkeersgegevens weergegeven.
Tabel 1 Verkeersgegevens (intensiteiten in mvt/etmaal, afgerond op 50-tallen)
2014 | 2025 | Snelheidsregime | Wegdekverharding | |
Rijksstraatweg | 13.200 | 14.750 | 60 km/h | Dicht asfaltbeton |
De voertuigverdeling van het verkeer is tevens aangeleverd door de gemeente. Op grond van de verbeelding is de afstand van de wegas tot de woning bepaald. Deze afstand bedraagt 31,2 m.
Resultaten
In tabel 2 is de geluidsbelasting ter plaatse van de gevel weergegeven ten gevolge van het verkeer op de Rijksstraatweg. Er is gerekend op de waarneemhoogtes 1,5 m en 4,5 m.
Tabel 2 Geluidsbelasting op de gevel
1,5 m | 4,5 m | |
Rijksstraatweg | 56 dB | 57 dB |
Op basis van de geluidsberekening blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de Rijksstraatweg de geluidsbelasting maximaal 57 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 58 dB niet.
Maatregelen
Ten gevolge van het verkeer op de Rijksstraatweg wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De geluidsbelasting kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.
Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid zou het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de snelheid of van de samenstelling van het verkeer kunnen zijn. Gezien de functie van de weg is het beperken van de verkeersomvang of het wijzigen van de samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid niet mogelijk/gewenst. Er zijn derhalve overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard. Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een ander wegdektype. Het toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding stuit op bezwaren van financiële aard, vanwege de relatief hoge kosten in vergelijking met het bouwplan van één woning.
Bij maatregelen tussen de bron en de waarnemer (in de overdracht) gaat het om de realisering van geluidswallen of geluidsschermen. Deze maatregel stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Eveneens is het vergroten van de afstand tussen de weg en de rand van het bouwvlak geen mogelijkheid. Daarnaast blijft de voorkeursgrenswaarde overschreden, waardoor deze maatregel niet doelmatig is. De afstand tussen de weg en de rand van het bouwvlak vergroten stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard.
Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten.
Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevel van de nieuwe woning wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 58 dB wordt echter niet overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Er dient dan ook een besluit hogere waarde te worden vastgesteld. Een en ander is vastgelegd in tabel 3.
Tabel 3 Ontheffingswaarden
Ontwikkeling | Aantal woningen | Ontheffingswaarde | Geluidsbron |
Rijksstraatweg tussen nr. 28 en 32 | 1 | 57 dB | Rijksstraatweg (N468) |
De hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.
Het besluit hogere waarden is als bijlage 4 bij gevoegd.
Ontsluiting
Zowel in de huidige als de toekomstige situatie zal het perceel worden ontsloten via de insteekweg aan de Rijksstraatweg. Een nieuwe ontsluiting op de Rijksstraatweg wordt niet gerealiseerd. Via deze weg is zowel Den Hoorn als Schipluiden en de grotere steden Delft en Rotterdam binnen korte tijd te bereiken.
Verkeersgeneratie en parkeren
Om de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte te bepalen is gekeken naar de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De verkeersgeneratie van één vrijstaande woning in een matig stedelijk buitengebied bedraagt 8,2 mvt/etmaal. Het verkeer wordt afgewikkeld via de Rijksstraatweg. De toename van het aantal motorvoertuigen op deze weg als gevolg van de ontwikkeling is nauwelijks merkbaar. De parkeerbehoefte bedraagt 2,4 = 3 parkeerplaatsen. Deze worden allen op eigen terrein gerealiseerd. Op het erf is voldoende ruimte om te voldoen aan de parkeerbehoefte.
Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals het verlenen van een omgevingsvergunning, uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied .
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen categorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Luchtkwaliteitsonderzoek kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Rijksstraatweg (maatgevende doorgaande weg nabij het plangebied, zie figuur 4.1) onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 27,0 µg/m³ voor NO2, 23,1 µg/m³ voor PM10 en 14,7 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11,9 dagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn.
Figuur 4.1: Uitsnede kaart NSL-monitoring
Conclusie
Ter plaatse van het projectgebied wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van nieuwe ontwikkelingen op de omgeving vindt plaats door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden kunnen worden aangehouden.
Onderzoek
Het plangebied ligt in een omgeving met overwegend agrarische bestemmingen. Op basis van de agrarische bestemming zijn grondgebonden veehouderijen toegestaan ten behoeve van het houden van melkvee. Op grond van de wet Geurhinder en veehouderij heeft een melkveebedrijf in het buitengebied een geurcontour van 50 m tot gevoelige functies zoals wonen. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt ten noorden van het plangebied, aan de Rijksstraatweg. Dit bedrijf ligt op circa 70m afstand, waardoor ruimschoots aan de geurcontour wordt voldaan. Anderzijds wordt dit bedrijf vanwege de grote afstand ook niet in haar bedrijfsvoering beperkt door de beoogde ontwikkeling.
Overige bedrijven in de nabijheid van het plangebied liggen op ruime afstand, waardoor wederzijds geen milieuhinder ontstaat.
Conclusie
Aan de richtafstanden vanuit de veehouderij en overige bedrijven wordt voldaan.Ter plaatse is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Onderzoek
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor en het water. Wel vindt er in de omgeving vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A4 en N211 en door buisleiding A-517.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A4
Op enige afstand van het plangebied, ca. 700 meter, ligt de rijksweg A4. Volgens het basisnet is er bij de A4 ter hoogte van het projectgebied geen sprake van een PR 10-6 risicocontour en plasbrandaandachtsgebied. Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 355 m door het vervoer van brandbare gassen. Het projectgebied ligt niet binnen dit invloedsgebied. Door de ligging van het projectgebied buiten het maatgevende invloedsgebied vormt deze geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleiding A-517
Ten noorden van het plangebied, op een afstand van circa 250, loopt een hogedrukaardgasleiding van de Gasunie (A-517). Het invloedsgebied van deze aardgasleiding bedraagt 380 m. Het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Het planvoornemen betreft vervangende nieuwbouw. De personendichtheid binnen het plangebied neemt niet toe, waardoor ook groepsrisico niet toe neemt. De aardgasleiding vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de aanwezigheid van de verschillende risicobronnen in de omgeving geen belemmeringen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. Het aspect externe veiligheid staat de boogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.
In artikel 41a van de Monumentenwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Midden-Delfland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (2010) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde 100 m².
Archeologiebeleid Midden-Delfland
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.
Onderzoek
De archeologische beleidskaart van de gemeente Midden-Delfland is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Figuur 4.2 betreft een uitsnede van de archeologische beleidskaart. De blauwe cirkel duidt de ligging van het plangebied aan.
Figuur 4.2 uitsnede archelogische verwachtingskaart
Het plangebied bevind zich in een zone waar, volgens de gemeentelijk archeologische verwachtingskaart, een hoge archeologische verwachting geldt. Deze verwachting heeft betrekking op resten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd.
Binnen het plangebied bevinden zich geulafzettingen van de Gantel Laag. De geulafzettingen van de Gantel Laag waren vanaf de Romeinse tijd een geschikte plek voor bewoning, vanwege hun relatief hoge ligging in het toenmalige natte landschap. Ook geldt er in een gedeelte van het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van resten uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd. Het plangebied bevindt zich namelijk binnen het bebouwingslint, waarbinnen vanaf de Late Middeleeuwen bewoning plaatsvond. Op basis van bestudering van oud kaartmateriaal kan worden gesteld dat zich in 1712 (Kaart van Kruikius) geen bebouwing bevond in het plangebied. Deze situatie is pas in het sub-recente verleden gewijzigd. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat zich binnen het onderhavige plangebied archeologische resten uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd bevinden. De archeologische verwachting voor deze periode kan dan ook worden bijgesteld naar laag.
In de omgeving van het plangebied zijn diverse archeologische vindplaatsen bekend uit zowel de Romeinse tijd als de Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd. Deze vindplaatsen bevestigen de boven geformuleerde archeologische verwachting. Er is een vindplaats uit de Romeinse Tijd bekend waarbij nederzettingsresten zijn aangetroffen op de geulafzettingen van de Gantel Laag. Dit is tevens een terrein van hoge archeologische waarde (AMK-terrein), net als de nabijgelegen resten van het Laat Middeleeuwse mottekasteel Hodenpijl. Daarnaast is er nog een aantal vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen in de omgeving van het plangebied aangetroffen. Deze hangen over het algemeen samen met bewoning die is afgebeeld op de kaart van Kruikius (1712). In de (directe omgeving van) het plangebied bevinden zich geen beschermde archeologische rijksmonumenten.
Conclusie
In het gebied geldt een archeologische onderzoeksplicht. Deze wordt juridisch-planologisch geborgd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' uit het geldende bestemmingsplan te handhaven. De onderzoeksplicht is in de regels van deze dubbelbestemming opgenomen. Het onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning bouwen.
Op basis van de concept verkaveling (zie figuur 2.3 en 2.4) kan het volgende worden geconcludeerd:
De voorgenomen ontwikkeling overschrijdt de vrijstellingsgrenzen uit het bestemmingsplan qua oppervlakte. Er is nog niet bekend wat voor bodemingrepen gaan plaatsvinden binnen het plangebied. Indien deze dieper gaan dan 40 cm onder het maaiveld moet er archeologisch onderzoek plaatsvinden. Binnen het plangebied geldt namelijk een archeologische verwachting, met name voor overblijfselen uit de Romeinse tijd. Indien zich op deze locatie archeologische resten in de grond bevinden zullen deze worden verstoord tijdens de voorgenomen ontwikkeling. Dit betekend dat nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
De archeologische verwachting binnen het plangebied hangt nauw samen met de aan- of afwezigheid van de geulafzettingen van de Gantel Laag en of deze afzettingen intact (niet verstoord) zijn. De ligging van deze afzettingen is gekarteerd aan de hand van de Geologische kaart van Nederland en toont daardoor op gemeentelijk schaal niet de exacte ligging van de afzettingen. Een belangrijke eerste stap is om vast te stellen welke geologische afzettingen zich precies in de ondergrond bevinden. Er dient dan ook een archeologisch booronderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek worden de vervolgstappen bepaald.
Vergunningvoorwaarden
Het aspect 'archeologie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Onderzoek
De bebouwing is niet opgenomen op de gemeentelijke-, provinciale-, of rijksmonumentenlijst en heeft geen invloed op cultuurhistorische waarden. Het voornemen voorziet in de herbouw van een woning, waardoor de historische bebouwingsstructuur langs de Rijksstraatweg ten noorden van Schipluiden weer wordt hersteld.
Conclusie
Het voornemen, de herbouw van een woning , voorziet in het herstellen en versterken van de historische structuur van de Rijksstraatweg. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het projectgebied bestaat uit een locatie waar voorheen een woning heeft gestaan. Deze woning is enkele jaren geleden gesloopt. In de huidige situatie wordt het projectgebied gebruikt als weidegrond.
Beoogde ontwikkelingen
De ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de herbouw van een woning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening Ruimte
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is Solleveld & Kapittelduinen en ligt op ruim 7 km afstand vanaf het projectgebied. Het dichtstbij gelegen gebied dat deel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ligt op circa 1,4 km afstand. Het projectgebied zelf ligt aan de rand van een belangrijk weidevogelgebied.
Vanwege de afstand kunnen effecten als areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding van Natura 2000 op voorhand worden uitgesloten. De herbouw van de woning zal niet leiden tot een extra verkeerstoename die ter plaatse van de ver weg gelegen Natura 2000-gebieden leidt tot een toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.
De ontwikkeling aan de rand van het bebouwd gebied van Schipluiden op een locatie waar voorheen ook een woning stond, is vanwege de kleinschalige ontwikkeling niet van invloed op het functioneren van het weidevogelgebied. Ten aanzien van de bouwfase geldt dat om tijdelijke verstoring te voorkomen de werkzaamheden (zo veel mogelijk) buiten het broedseizoen (15 maart – 1 juli) moeten worden uitgevoerd. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden zo snel mogelijk na 1 juli te starten.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Figuur 4.3: Ligging projectgebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het projectgebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
Het plan voorzien in de realisatie van 1 woning. Er zijn, omdat de locatie bestaat uit grasland waarop dieren grazen, geen matig en zwaar beschermde soorten te verwachten op de projectlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het projectgebied voldoet hier niet aan. Wel is het mogelijk dat er incidenteel bijvoorbeeld konijn, veldmuis of huisspitsmuis (tabel 1-soort) voorkomt. Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw.
Aangezien er geen matig of zwaar beschermde soorten aanwezig zijn in het projectgebied, is een ontheffing van de Flora- en faunawet dan ook niet noodzakelijk. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Tijdens de werkzaamheden dient daarnaast rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron: website vogelbescherming).
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen (artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen (artikel 3 t/m 6), Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 7 t/m 13) en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 14 en 15).
Uitleg bestemmingsregels
Tuin
De bestemming is gekozen voor de gronden die als tuin in gebruik zijn. Deze liggen om het gebied met de bestemming 'wonen'
Wonen
Het gebied waar de herbouw van de woning dient plaats te vinden is bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming is het mogelijk om de woning en bijgebouwen op te richten. Er mag één wooneenheid gerealiseerd worden.
Waarde - Archeologie 3
In dit artikel is de archeologische onderzoeksplicht opgenomen.
Waterstaat - Waterkering
De Rijksstraatweg is een waterkering met een beschermingszone. In deze zone gelden restricties ten aanzien van het bouwen. De zone is weergeven door middel van deze dubbelbestemming.
Algemeen
Op de verbeelding zijn alle functies apart aangeduid. Het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) geeft aan welke bestemming aan de gronden binnen het plangebied gegeven is. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels te vinden.
Bestemmingsvlak, functieaanduiding en bouwvlak
Per bestemming kan op de verbeelding een bestemmingsvlak en een bouwvlak worden opgenomen. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak geeft het gebied aan waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. De voorschriften voor het bouwen zijn opgenomen in de bouwregels. Tenslotte maakt een functieaanduiding specifiek gebruik binnen een deel van het plan mogelijk.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de overleginstanties plegen. In dat kader heeft de gemeente het ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan verschillende instanties.
Er zijn overlegreacties binnengekomen van de volgende instanties:
De reacties zijn samengevat en beantwoord in een nota van beantwoording. De nota is als bijlage 5 opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan “Rijksstraatweg tussen nr. 28 en 32, Schipluiden” heeft ingevolge artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening met ingang van 15 juli 2016 tot en met 26 augustus 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van zes weken is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijzen kenbaar te maken.
Op het ontwerpbestemmingsplan is een zienswijze ingediend. De zienswijze is samengevat en beantwoord in een nota van beantwoording zienswijzen. De nota is als bijlage 6 opgenomen bij dit bestemmingsplan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.
De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer heeft alle gronden in eigendom en draagt alle kosten van de ontwikkeling. Bovendien is er tussen initiatiefnemer en gemeente een overeenkomst gesloten over eventuele planschade. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.