direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 2e Herziening Buitengebied Gras: Schieweg 180 in Schipluiden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.bp14BG03-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Schieweg 180 nabij Schipluiden staat een voormalige boerderij die in het verleden in gebruik was als opvanglocatie voor psychiatrische patiënten. Om die reden heeft het perceel een maatschappelijke bestemming. De maatschappelijke functie is hier verdwenen en de boerderij wordt als bugerwoning aan een particulier verkocht. Deze wil hier een speciale wooneenheid realiseren die is toegespitst op de gezinsgrootte. Tevens is het initiatief ontstaan een aantal kleinschalige (toeristisch-recreatieve) en zorggerelateerde nevenactiviteiten aan te bieden voor mensen met een beperking.

Deze ontwikkeling is echter in strijd met de geldende maatschappelijke bestemming. Om de beoogde ontwikkeling toch doorgang te kunnen laten vinden is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Door middel van dit bestemmingsplan worden de gronden binnen het plangebied gewijzigd in de bestemmingen Wonen en Tuin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel Schieweg 180, ten oosten van de kern Schipluiden in de gemeente Midden-Delfland. De locatie ligt aan de Delftse Schie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp14BG03-va01_0001.png"

figuur 1.1 ligging plangebied

Het plangebied wordt ontsloten door de Schieweg, de weg tussen Rotterdam/Schiedam en Delft. De afstand tot Delft bedraagt ca. 1,5 km.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldend bestemmingsplan is het 'Buitengebied Gras' van de gemeente Midden-Delfland, vastgesteld op 25 juni 2013. Het plangebied heeft de bestemming 'Maatschappelijk - Zorg' en is deels voorzien van een bouwvlak. Een deel van het bouwvlak heeft verder nog de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - opvang'. Ook liggen er twee dubbelbestemmingen over het plangebied: 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waarde - Archeologie - 3'. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp14BG03-va01_0002.png"

figuur 1.2 uitsnede geldend bestemmingsplan

Maatschappelijk - Zorg

De gronden zijn bestemd ten behoeve van zorgvoorzieningen, en ter plaatse van de eerder genoemde aanduiding zijn de gebouwen bedoelt voor de opvang van psychiatrische patiënten.

Het gebruik van de gebouwen ten behoeve van het wonen en kleinschalige toeristisch-recreartieve nevenactiviteiten is in strijd met de maatschappelijke bestemming.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en beschrijving van de ontwikkeling

2.1 Beschrijving van het plangebied

Omgeving

Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Midden-Delfland, nabij de gemeentegrens met Delft. Het buitengebied van Midden-Delfland kenmerkt zich door de karakteristieke verkaveling, lange smalle graslandpercelen, gescheiden door watersloten. De weidegronden zijn in gebruik door de omliggende grondgebonden veehouderijbedrijven. De (agrarische) bouwpercelen bevinden zich grotendeels langs de historische ontginningsassen en de huidige infrastructuur. De concentratie van bebouwing langs de bebouwingslinten zorgt voor een open en groen achterland. De openheid van het veenweidegebied is goed beleefbaar vanaf de weg.

De Schie is één van de belangrijkste structuurdragers in de directe omgeving. Door inklinking van het omliggende veengebied is het waterpeil van de Schie enkele meters hoger dan in de omliggende weilanden. De lagergelegen gebouwen op het perceel Schieweg 180 liggen aan de voet van de dijk langs de Schie. 

Bebouwing

Binnen het plangebied zijn twee gebouwen aanwezig, een voormalige woonboerderij en -stal. Zie figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp14BG03-va01_0003.png"

figuur 2.1 vogelvluchtaanzicht van het plangebied (gezien vanuit het zuiden)

Op de voorgrond in figuur 2.1 is de woonboerderij te zien, daar achter staat de voormalige stal. De bebouwing bestaat uit één bouwlaag met kap. De woonboerderij was in het verleden in gebruik als opvanglocatie voor psychiatrische patiënten. Verder is ten noorden van de bebouwing (in figuur 2.1: ten zuiden) nog een moestuin en kleine kas aanwezig.

2.2 Beschrijving van het initiatief

Het voormalige zorgcomplex is onder voorwaarden verkocht aan de initiatiefnemer. Deze is voornemens hier een wooneenheid te realiseren die is toegespitst op de gezinssamenstelling en - grootte. Zo wordt het hoofdgebouw opgedeeld in twee woonruimten met ieder een eigen sanitaire voorziening, keuken en ingang. De aard van de bebouwing leent zich hier ook goed voor. Bouwkundig worden er alleen intern wijzigingen aangebracht, er wordt niets gesloopt of bijgebouwd. Ondanks het feit dat er twee woonruimten gecreëerd worden met ieder een eigen voorzieningencluster en ingang, gaat het nadrukkelijk om één wooneenheid met één adres, die uitsluitend door het gezin van de initiatiefnemer zelf bewoond zal worden.

Verder wil de initiatiefnemer een aantal toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten exploiteren voor mensen met een beperking. Het betreft activiteiten als kleinschalige horeca, fietsverhuur en roeibootverhuur. Deze activiteiten zijn in het geldende bestemmingsplan bij recht toegestaan binnen de bestemming 'Wonen' en zijn zodoende ook op basis van dit bestemmingsplan mogelijk.

2.3 Ruimtelijke consequenties

Bouwkundig zullen er alleen intern aanpassingen verricht worden. De enige mogelijke ruimtelijke consequenties hangen samen met de toekomstige nevenactiviteiten, zoals bijvoorbeeld een stallingsplaats voor te verhuren fietsen. Alle benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd, dit geldt ook voor de parkeerplaatsen ten behoeve van de nevenactiviteiten.

De beoogde ontwikkeling heeft geen ruimtelijke consequenties tot gevolg. Het perceel is in de huidige situatie reeds goed landschappelijk ingepast, zodat het parkeren niet zichtbaar is vanaf de openbare weg.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Midden-Delfland relevante belangen zijn:

  • een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Artikel 3.1.6 van het Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe wooneenheid mogelijk. Toetsing aan de ladder is dus relevant.

  • a. de gemeente Midden-Delfland maakt onderdeel uit van het Stadsgewest Haaglanden, welke de Regionale Woonvisie Haaglanden 2000-2015 hanteert. Hieruit blijkt dat de woningbouwvoorraad in de regio tussen 2010 en 2015 met 12.000 woningen dient te groeien. Er is dus sprake van actuele regionale behoefte;
  • b. in de regio zijn verschillende locaties binnen het bestaand stedelijk gebied die in aanmerking komen herstructurering of transformatie. In voorliggend geval gaat het echter een locatiegebonden ontwikkeling: de bestemming van een bestaand -leegstaand- gebouw met een maatschappelijke functie wordt omgezet naar een woonbestemming. Omdat de beoogde ontwikkeling locatiegebonden is, zijn de mogelijkheden tot transformatie en herstructurering binnen het bestaand gebied in de regio (in dit geval) niet relevant;
  • c. Vanwege de kleinschaligheid (één wooneenheid) en de locatie van de ontwikkeling (het buitengebied) is het bepaalde onder 'c' wat betreft ontsluiting minder relevant. In paragraaf 4.4 is aangetoond dat de verkeersgeneratie minimaal is en dat de locatie goed ontsloten is voor autoverkeer. Ontsluiting door openbaar vervoer is alleen aan de orde bij grootschalige ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).

Het Barro is niet van invloed op deze ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie (inclusief herzieningen tot januari 2013)

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van de visie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Midden-Delfland is in de structuurvisie aangewezen als provinciaal landschap. Het beleid voor het provinciale landschap is gericht op integrale bescherming en gebiedsontwikkeling. In stand houding en verbetering van de kwaliteit van het groen zijn een doel. Daarnaast zijn grote delen van het gebied cultuurhistorisch van belang. Die delen zijn aangeduid als topgebied of kroonjuweel cultureel erfgoed.

Het provinciale landschap Midden-Delfland wordt gevrijwaard van verstedelijking. Vergroting van de recreatieve bruikbaarheid en aantrekkelijkheid van het landschap staat voorop. Een aanzienlijke verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het gebied is een voorwaarde voor een

goede relatie met de omringende steden. Andere gebiedsopgaven zijn het opruimen en tegengaan van verrommeling en het ontwikkelen van nieuwe recreatie- of natuurgebieden, waar nodig in combinatie met waterberging. Dit alles in evenwicht met de landschappelijke identiteit van het gebied. Tegelijk is het van groot belang de landbouw een duurzaam economisch perspectief te bieden, gericht op combinaties van agrarisch natuur en landschapsbeheer en productie van goederen en diensten voor de stedelijke vraag.

Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling heeft geen directe raakvlakken met de provinciale structuurvisie. Vanwege de beoogde nevenactiviteiten wordt wel in kleine mate bijgedragen aan het vergroten van de recreatieve bruikbaarheid van het gebied. In paragraaf 2.3 is beschreven dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve ruimtelijke consequenties heeft. Zodoende worden de in de structuurvisie beschreven landschappelijke waarden niet aangetast.

Verordening ruimte (geconsolideerde versie 7 november 2013)

Het tweede relevante provinciale plan is de Verordening Ruimte, die voortvloeit uit de structuurvisie. Feitelijk zijn de doelstellingen geformuleerd in de structuurvisie, en is de verordening het juridisch instrument om deze doelstellingen uit te voeren. De verordening is dus minder beschrijvend en meer juridisch van aard. De regels in de verordening zijn algemeen bindend, terwijl de visie in de structuurvisie alleen bindend voor de provincie zelf zijn. Eén van de belangrijkste instrumenten uit de verordening is de bebouwingscontour, welke het gebied begrenst waarbinnen gebouwd mag worden ten behoeve van wonen en werken. Het plangebied ligt buiten de bebouwingscontour en dus buiten het bestaand stedelijk gebied. Een aantal artikelen uit de verordening zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Artikel 2

In lid 1 en 2 van dit artikel is bepaald dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen en andere stedelijke voorzieningen voorziet in een aantoonbare behoefte en is gebaseerd op een regionale visie op het programma terzake danwel tenminste regionaal is afgestemd, en dat getoetst moet worden aan de ladder duurzame verstedelijking. Deze zaken zijn reeds behandelt in paragraaf 3.2. In lid 3 is tenslotte bepaald dat een bestemmingsplan dat een ontwikkeling buiten de bebouwingscontour mogelijk maakt waarbij ruimtelijke effecten zijn te verwachten een beeldkwaliteitparagraaf bevat. In voorliggend geval gaat het weliswaar om een ontwikkeling buiten de contouren, maar er is geen sprake van ruimtelijke effecten omdat de bestaande bebouwing onveranderd blijft. Er kan dus afgezien worden van een beeldkwaliteitparagraaf.

Artikel 3

Op grond van artikel 3, lid 1 is nieuwvesting van stedelijke functies niet toegestaan. Hoewel de bebouwing fysiek niet uitgebreid wordt, worden er wel een extra wooneenheid mogelijk gemaakt door middel van dit bestemmingsplan. Dit kan gezien worden als nieuwvestiging van stedelijke functies. Lid 2 van de verordening bevat echter een aantal uitzonderingen, waarbij van het bepaalde uit lid 1 mag worden afgeweken. Onder sub 'c' is de mogelijkheid beschreven om woningen of andere niet-agrarische functies te realiseren binnen vrijkomende agrarische bebouwing.

Hierbij moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan:

  • 1. de nieuwe functie brengt uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • 2. de nieuwe functie heeft niet meer dan een potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;
  • 3. de nieuwe functie wordt gehuisvest in de bestaande bebouwing (uitgezonderd in kassen);
  • 4. indien sprake is van een zorgfunctie is gehele of gedeeltelijke herbouw en beperkte uitbreiding van de bebouwing binnen het voormalige bouwperceel toegestaan én
  • 5. bedrijfsfuncties worden beperkt tot de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 als de activiteit voor wat betreft aard en schaal is gelijk te stellen aan categorie 2.

Feitelijk is er vanwege de geldende maatschappelijke bestemming geen sprake van vrijkomende agrarische bebouwing, maar de bebouwing heeft wel een agrarisch karakter en leent zich uitstekend om twee wooneenheden in te realiseren. In het verleden had de bebouwing een agrarische bestemming, welke op een gegeven moment door middel van een planologische procedure is omgezet naar een maatschappelijke bestemming. Dit is gebeurd omdat er geen agrarische activiteiten meer plaatsvonden. Nu er ook geen maatschappelijke activiteiten meer plaatsvinden staat het gebouw leeg. Het is zeer onaannemelijk dat er zich een nieuwe maatschappelijke voorziening in zal vestigen. Dit komt met name door de perifere ligging en de aard van de bebouwing. Hierdoor is de meest voor de hand liggende toekomstige functie 'wonen'. Deze functie is bovendien in overeenstemming met de directe omgeving, waar wonen de meest voorkomende functie is naast agrarisch en natuur. Daarnaast wordt voldaan aan alle eisen uit sub 'c'. Zie hieronder.

De nieuwe functie is 'wonen'. In paragraaf 4.6 is aangetoond dat er geen agrarische bedrijven in de nabijheid van het plangebied liggen, die door de beoogde ontwikkeling gehinderd kunnen worden in hun bedrijfsvoering. De verkeersaantrekkende werking is marginaal, zie hiervoor ook paragraaf 4.4. Aan punt '3' wordt ook voldaan: er wordt niets gewijzigd aan de bestaande bebouwing. Er vinden alleen intern aanpassingen plaats. Er is geen sprake van een zorg- of bedrijfsfunctie. Aan alle punten wordt voldaan.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het verwezenlijken van het beleid uit de provinciale structuurvisie. Er is voldaan aan de bepalingen uit artikel 2 van de verordening. De beoogde ontwikkeling kan doorgang vinden op basis van artikel 3, lid 2, onder 'c' van de Verordening Ruimte. Er is geen sprake van strijdigheid met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Midden-Delfland 2025 (2011)

Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast. Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:

  • de structuurvisie vormt de basis en het kader voor een visie op de toekomst en het daaraan gekoppelde (ruimtelijk) beleid;
  • de structuurvisie leidt tot een actief vereveningbeleid en een pro-actieve houding ten opzichte van nieuwe ontwikkelingen en dient als onderlegger voor de benutting van de mogelijkheden van de nieuwe Wro (grexwet);
  • de structuurvisie vormt een kapstok èn toetsingskader voor concrete plannen.

De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025, de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze ontwerpstructuurvisie. Deze bevatten echter geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.

Woonvisie Midden-Delfland 2010-2025

Het streefbeeld voor de toekomst van Midden-Delfland is opgetekend in de Gebiedsvisie Midden-

Delfland® 2025 en in de Visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025. Kern van de Gebiedsvisie

is het versterken van bestaande kwaliteiten van het landschap. Motto van de Visie Vitale

Dorpen is behoud door ontwikkeling. De visies geven globaal de koers aan op het gebied van wonen. De Woonvisie bouwt voort op de keuzes en uitspraken in de beide toekomstvisies en op de op 10 maart 2009 door de raad vastgestelde ‘Startnotitie Woonvisie’.

De woonvisie is opgesteld voor de periode 2010-2025 (overeenkomstig de termijn van andere

plannen) en bevat een toekomstvisie en beleidsambities voor de lange(re) termijn en een concreet

uitvoeringsprogramma voor de korte termijn. In de woonvisie ligt de nadruk op het wonen in de dorpen, de woonvisie bevat geen gerichte doelstellingen en uitwerking voor het buitengebied. Uit de woningmarktanalyse, de visie en de ambities komt het volgende gewenste nieuwbouwprogramma 2010 tot 2025 naar voren:

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp14BG03-va01_0004.png"

Hieruit blijkt dat er binnen de gemeente tot en met 2025 behoefte is aan 210 tot 250 nieuwe koopwoningen in het dure segment. De beoogde ontwikkeling betreft weliswaar geen nieuwbouw, maar draagt wel bij aan het verwezenlijken van het woningbouwprogramma. Anderzijds blijkt uit de woonvisie dat er behoefte is aan woningen uit het segment waar de toekomstige woning aan de Schieweg 180 deel van gaat uitmaken.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Bodem

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een functiewijziging naar een bodemgevoelige functie. Met oog op de huidige bestemming en het gebruik in het verleden als opvanglocatie voor psychiatrische patiënten kan echter gesteld worden dat de bodemkwaliteit reeds geschikt is voor de toekomstige woonbestemming. Daarom kan afgezien worden van nader bodemonderzoek. Het aspect 'bodem' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan is besproken en afgestemd op de voorwaarden van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD).

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland.

Ten slotte is in 2012 de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.

Gemeentelijk beleid

Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het Hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21,)) en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie fasen. De watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan. De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland.

De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en Delfland afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en procesafspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.

Het Waterplan is slechts een van de plannen die in Midden-Delfland spelen. Het Waterplan is afgestemd met het Landschapsontwikkelingsplan 2025, de FES-proeftuin, KRW-gebiedsproces en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Schieweg 180 en heeft in de huidige situatie een maatschappelijke bestemming.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit Weideveengronden op zeggeveen. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

In het plangebied is geen water aanwezig. Ten oosten van het plangebied ligt de Delftsche Schie.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

De Delftsche Schie die ten oosten van het projectgebied ligt, is aangewezen als KRW-lichaam. De ontwikkelingen in het plangebied zijn hierop echter niet van invloed.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. De kernzone ligt net buiten het plangebied.

Afvalwaterketen en riolering

Het projectgebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de functiewijziging van 'Maatschappelijk-Zorg' naar 'Wonen' en 'Tuin'.

Waterkwantiteit

Conform de nieuwe Handreiking watertoets voor gemeenten van het Hoogheemraadschap Delfland (2012) geldt als richtlijn voor het watersysteem het 'standstill beginsel'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden.

De beoogde ontwikkeling betreft een functiewijziging zonder ruimtelijke ingrepen. De waterhuishoudkundige situatie wijzigt niet.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Binnen de beschermingszone is sprake van een functiewijziging. Deze is echter niet van invloed op het functioneren van waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid wordt voor de nieuwbouw een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het plan is besproken en afgestemd op de voorwaarden van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD). Tevens is een keurvergunning verleend. (PM HHD)

4.3 Wegverkeerslawaai

In de bestaande boerderij zal een burgerwoning gerealiseerd worden. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder nieuwe geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken– en Meetvoorschrift 2012, is gebruik gemaakt.

Onderzoek

De ontwikkeling is gelegen binnen de geluidszone van de Schieweg en de Rotterdamseweg. Deze wegen hebben een buitenstedelijke ligging, 1 – 2 rijstroken en derhalve een geluidszone van 250 m.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in Bijlage 1.

Verkeersgegevens

De verkeersintensiteiten zijn aangeleverd door de gemeente Midden Delfland. Voor beide wegen betrof het verkeerstellingen uit 2008. Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar 2024 is uitgegaan van een autonome groei van 1% per jaar. De verkregen gegevens betroffen tevens werkdagcijfers. Voor het akoestisch onderzoek zijn weekdaggegevens nodig, de gehanteerde omrekenfactor bedraagt 0,92%.

Tabel 4.1 Verkeersintensiteiten (mvt/etmaal)

  2024  
Schieweg   1.300  
Rotterdamseweg   2.050  

Voor de voertuigverdeling van het verkeer op beide wegen is uitgegaan van een standaard verdeling voor een landelijke ontsluitingsweg. Er is geen reden om aan te nemen dat de daadwerkelijke voertuigverdeling afwijkt. De wegdekverharding op beide wegen bestaat uit asfalt. De maximumsnelheid op de Schieweg is 60 km/h en op de Rotterdamseweg ter hoogte van het plangebied 80 km/h.

Resultaten gezoneerde weg

Ten gevolge van het verkeer op de Schieweg bedraagt de geluidsbelasting op een afstand van 18 m uit de as van de weg maximaal 49 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden maar de maximale ontheffingswaarde van 53 dB niet.

De maximale geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de Rotterdamseweg bedraagt 46 dB op een afstand van 77 m uit de as van de weg. Hierbij is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat aangezien de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

Maatregelen

Uit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Schieweg wordt overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Hiervoor is een aantal maatregelen denkbaar:

  • Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. Vanwege de bereikbaarheid stuit dit op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.
  • Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Gezien het geringe aantal woningen waarvoor deze maatregel nodig is, is dit vanuit financieel oogpunt niet gewenst.
  • Naast maatregelen aan de bron zijn maatregelen in het overdrachtsgebied mogelijk, bijvoorbeeld door het plaatsen van geluidsschermen. Schermen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk niet inpasbaar.

Conclusie

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat ten gevolge van het verkeer op de Rotterdamseweg sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Schieweg zijn mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen bekeken. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn vanwege financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen.

Er dient dan ook een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 4.2.

Tabel 4.2 Ontheffingswaarden

Locatie   Aantal   Ontheffingswaarde   Bron  
Schieweg 180   1   49 dB   Schieweg  

De hogere waarden zullen in het kadaster worden vastgelegd.

4.4 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

Zowel in de huidige als de toekomstige situatie wordt het perceel ontsloten via de Schieweg. Via deze weg zijn zowel Delft als Rotterdam/Schiedam binnen korte tijd te bereiken.

Verkeersgeneratie en parkeren

Om de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte te bepalen is gekeken naar de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De verkeersgeneratie van twee vrijstaande woningen in een matig stedelijk buitengebied bedraagt 16,4 mvt/etmaal. Het verkeer wordt afgewikkeld via de Schieweg. De toename van het aantal motorvoertuigen op deze weg als gevolg van de ontwikkeling is nauwelijks merkbaar. De parkeerbehoefte bedraagt 5 parkeerplaatsen. Deze worden allen op eigen terrein gerealiseerd.

Verder zullen er kleinschalige toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten ontplooit worden. Deze hebben echter een dusdanig kleinschalig en weinig frequent karakter, dat deze niet significant bijdragen aan de verkeersgeneratie. Op het erf is voldoende ruimte om te voldoen aan de parkeerbehoefte die deze activiteiten met zich meebrengen. In de regel zal het publiek dat op de activiteiten afkomt met één of twee busjes gebracht en gehaald worden.

Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg / m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals het verlenen van een omgevingsvergunning, uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied .

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% toename van concentratie NO2 en PM10 in de buitenlucht;
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen categorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Luchtkwaliteitsonderzoek kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort. De concentraties stikstofdioxide en fijnstof direct langs de Schieweg ter plaatse van het plangebied liggen ruimschoots onder de 35 µg / m³. De luchtkwaliteit is daarom 'goed' te noemen.

Conclusie

Ter plaatse van het projectgebied wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de functiewijziging.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

Normstelling en beleid

Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van nieuwe ontwikkelingen op de omgeving vindt plaats door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden kunnen worden aangehouden.

Onderzoek

Het plangebied ligt in een omgeving met overwegend agrarische bestemmingen. Op basis van de agrarische bestemming zijn grondgebonden veehouderijen toegestaan ten behoeve van het houden van melkvee. Op grond van de wet Geurhinder en veehouderij heeft een melkveebedrijf in het buitengebied een geurcontour van 50 m tot gevoelige functies zoals wonen. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt aan de overzijde van de Schie, aan de Rotterdamseweg 227. Dit bedrijf ligt op 200 m afstand waardoor ruimschoots aan de geurcontour wordt voldaan. Anderzijds wordt dit bedrijf vanwege de grote afstand ook niet in haar bedrijfsvoering beperkt door de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Aan de richtafstanden vanuit de veehouderij wordt voldaan.Ter plaatse is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. 

4.7 Externe veiligheid

Beleid en Normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • a. bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • b. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit informatie van de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Daarnaast vindt in de directe omgeving van het projectgebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over het water of door buisleidingen plaats. De dichtsbijzijnde transportroutes van gevaarlijke stoffen zijn een aardolieleiding op 466 m van het plangebied en de A13 op 850 m van het plangebied. Vanwege de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de grote afstand tot deze transportroutes vormen deze geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Het aspect 'externe veiligheid' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Beleid

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Bestemmingsplan

In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.

In artikel 41a van de Monumentenwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Midden-Delfland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (2010) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde 100 m².

Archeologiebeleid Midden-Delfland

Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.

De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.

Onderzoek

De archeologische beleidskaart van de gemeente Midden-Delfland is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt binnen het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Deze verwachting heeft voornamelijk betrekking op overblijfselen uit de Romeinse tijd (laag) en late middeleeuwen/nieuwe tijd (hoog). Figuur 4.1 betreft een uitsnede van de archeologische beleidskaart. De blauwe cirkel duidt de ligging van het plangebied aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp14BG03-va01_0005.png"

figuur 4.1 uitsnede archelogische verwachtingskaart

Het plangebied ligt in een gebied met een hoge verwachtingswaarde. Hier geldt dat er archeologisch onderzoek gedaan moet worden indien er bouwwerken worden gebouwd die een oppervlakte van meer dan 50 m² hebben, en een diepte van meer dan 40 cm beneden maaiveld. In geval van bodemverstorende werkzaamheden moet archeologisch onderzoek uitwijzen of er archeologische waarden worden verstoord. Overigens is er bij de beoogde ontwikkeling geen sprake van bodemverstorende werkzaamheden. Archeologisch onderzoek is dus niet aan de orde in het kader van de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

In het gebied geldt een archeologische onderzoeksplicht. Deze wordt juridisch-planologisch geborgd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' uit het geldende bestemmingsplan te handhaven. De onderzoeksplicht is in de regels van deze dubbelbestemming opgenomen.

Het aspect 'archeologie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8.2 Cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek

De bebouwing is niet opgenomen op de gemeentelijke-, provinciale-, of rijksmonumentenlijst, maar wordt wel gekenmerkt door cultuurhistorische waarden. Er zullen echter geen bouwkundige buitenpandige aanpassingen worden aangebracht, slechts de functie wijzigt.

Conclusie

De aanwezige bebouwing zal slechts van functie veranderen. De cultuurhistorische waarden blijven daardoor gewaarborgd.

Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een perceel met twee voormalige agrarische gebouwen en een tuin.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van Maatschappelijk - Zorg naar Wonen. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar grenst wel aan gronden die als zondanig zijn aagwezen. Verder grenst het plangebied aan een belangrijke weidevogelgebied. Zie figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp14BG03-va01_0006.png"

Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

De natuurgebieden worden niet beïnvloed door de beoogde ontwikkeling, aangezien er geen fysieke ingrepen plaatsvinden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Er vinden geen fysieke ingrepen of werkzaamheden zoals slopen en bouwen plaats. Hierdoor is er geen sprake van bijvoorbeeld verstoring van broedvogels of aantasting van beschermde soorten. Ook worden er geen verblijfplaatsen aangetast. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels

bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen

(artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen (artikel 3 t/m 6),

Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 7 t/m 14) en tot slot

staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 15 en 16).

  • De inleidende regels bevatten de begrippenlijst en de wijze van meten;
  • De bestemmingsregels (Tuin, Wonen, Waarde - Archeologie - 3 en Waterstaat - Waterkering) bestaan uit een omschrijving van de doeleinden/functies die zijn toegestaan binnen de bestemming. Daarnaast bevatten de artikelen bouwregels en eventueel nog specifieke gebruiksregels;
  • De algemene regels bevatten onder andere de algemene bouw-, aanduidings-, en afwijkingsregels. het zijn regels die voor alle of meerdere bestemmingen gelden;
  • De overgangs- en slotregels beschrijven het overgangsrecht en bevat de slotregel.

Uitleg bestemmingsregels

Tuin

De bestemming is gekozen voor de gronden die als tuin in gebruik zijn.

Wonen

De woonboerderij is bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn ook de toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten toegestaan. Er mag één wooneenheid gerealiseerd worden.

Waarde - Archeologie - 3

In dit artikel is de archeologische onderzoeksplicht opgenomen.

Waterstaat - Waterkering

De Schieweg is een waterkering met een beschermingszone. In deze zone gelden restricties ten aanzien van het bouwen. De zone is weergeven door middel van deze dubbelbestemming.

5.3 Verbeelding

Algemeen

Op de verbeelding zijn alle functies apart aangeduid. Het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) geeft aan welke bestemming aan de gronden binnen het plangebied gegeven is. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels te vinden.

Bestemmingsvlak, functieaanduiding en bouwvlak

Per bestemming kan op de verbeelding een bestemmingsvlak en een bouwvlak worden opgenomen.

Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak geeft het gebied aan waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. De voorschriften voor het bouwen zijn opgenomen in de bouwregels. Tenslotte maakt een functieaanduiding specifiek gebruik binnen een deel van het plan mogelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de overleginstanties plegen. In dat kader heeft de gemeente het ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de volgende instanties:

  • 1. Ministerie van Defensie;
  • 2. Ministerie van Economische Zaken;
  • 3. Rijkswaterstaat;
  • 4. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 5. Veiligheidsregio Haaglanden;
  • 6. Stadsgewest Haaglanden;
  • 7. Nederlandse Gasunie;
  • 8. KPN;
  • 9. Tennet;
  • 10. Evides;
  • 11. Pipeline Controle;
  • 12. Westland Infra;
  • 13. VAC Midden-Delfland;
  • 14. LTO Noord, afdeling Delflands Groen.

Een aantal instanties hebben een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan gegeven. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording vooroverlegreacties (zie Bijlage 2). De ingediende reacties hebben niet tot een wijziging van het bestemmingsplan geleid.

6.1.2 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerp-bestemmingsplan '2e Herziening Buitengebied Gras: Schieweg 180 in Schipluiden' heeft van ... tot en met ... digitaal ter inzage gelegen op www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan in te dienen.

PM zienswijzen

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer heeft alle gronden in eigendom en draagt alle kosten van de ontwikkeling. Bovendien is er tussen initiatiefnemer en gemeente een overeenkomst gesloten over eventuele planschade. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.