Plan: | Herziening Buitengebied Gras: Gaagweg 24 in Schipluiden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1842.bp14BG01-va01 |
In Midden-Delfland wordt ingezet op het behoud van vrijkomende agrarische bebouwing. In lijn hiermee is de bestemming van de boerderij aan de Gaagweg 24 ten tijde van de totstandkoming van het huidige bestemmingsplan gewijzigd van 'agrarisch' naar 'bedrijf'. Het bijbehorende grasland (ongeveer een halve hectare) heeft vooralsnog zijn agrarische bestemming behouden. Sinds enkele decennia wordt aan de Gaagweg 24 elektronica/hardware ontwikkeld en geproduceerd. Enige tijd geleden is hier de ontwikkeling van kleinschalige, duurzame energiesystemen aan toegevoegd. In 2012 is de industriële productie verplaatst en vanaf dat moment ligt de focus volledig op de ontwikkeling van kleinschalige, duurzame energiesystemen. Verder is de op het perceel aanwezige woonboerderij in gebruik als woning.
Met oog op de toekomstbestendigheid van het bedrijf is de eigenaar voornemens het gebruik van de gronden te wijzigen. Dit initiatief houdt in dat de bedrijfsmatige activiteiten een ondergeschikte functie van de woonfunctie gaan worden, en dat het noordelijk gedeelte van het perceel ingericht gaat worden ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie, in de vorm van een trekkersveld met een aantal zonnenpanelen. Dit is echter in strijd met de geldende agrarische- en bedrijfsbestemming.
Om de beoogde ontwikkeling toch doorgang te kunnen laten vinden is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Door middel van dit bestemmingsplan worden de gronden binnen het plangebied gewijzigd in de bestemmingen Wonen, Tuin en Recreatie – Verblijfsrecreatie.
Het plangebied betreft het perceel Gaagweg 24, ten zuidwesten van de kern Schipluiden in de gemeente Midden-Delfland. De Gaagweg is de doorgaande weg tussen Maasland en Den Hoorn. Zie figuur 1.1.
figuur 1.1 ligging plangebied
Het geldend bestemmingsplan is het 'Buitengebied Gras' van de gemeente Midden-Delfland, vastgesteld op 25 juni 2013. Er komen twee bestemmingen voor binnen het plangebied: 'Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden'. Tevens komen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3' en 'Waterstaat - Waterkering' voor binnen het gebied, en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molen'. Zie figuur 1.2 voor een uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.
figuur 1.2 uitsnede geldend bestemmingsplan
Bedrijf
Binnen deze bestemming zijn bedrijven t/m categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Het bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak.
Agrarisch met waarden
Deze bestemming is bedoelt voor agrarische bedrijven, en tevens voor het behoud en herstel van landschaps- en natuurwaarden. Gebouwen en andere bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen een bouwvlak. Dat is niet aanwezig ter plaatse. Het is mogelijk de bestemming 'Agrarisch met waarden' te wijzigen naar de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten behoeve van een kampeerterrein op basis van artikel 3, lid 8.5.
Het initiatief is op een aantal punten in strijd met de geldende bestemmingen. De beoogde ontwikkeling gaat vanwege een afname van bedrijfsmatige activiteiten uit van de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' ter plaatse van de bestaande bebouwing (de woonboerderij). Deze heeft nu een bedrijfsbestemming. Bedrijfsmatige activiteiten krijgen een aan het wonen ondergeschikte functie. Het gedeelte ten noorden van de geldende bedrijfsbestemming zal worden ingericht als trekkersveld met twee trekkershutten en een aantal zonnepanelen. Deze verblijfsrecreatieve functie is in strijd met de agrarische bestemming.
Omgeving
Het boederijlint langs de Gaagweg is cultuurhistorisch waardevol. Er staan meerdere boerderijen of delen daarvan, die stammen van voor 1900. De opzet van de boerderijen in het lint is kenmerkend voor de ontwikkelingen in het Zuid-Hollandse melkveebedrijf.
Bebouwing
De boerderij op nummer 24 bestaat uit een woning met voormalige koeienstal, die beide stammen uit 1919. Deze twee objecten zijn in een later stadium aan elkaar gekoppeld door middel van een tussendeel met plat dak. Ook de hooitas is later gebouwd en circa twintig jaar geleden vervangen
door een gebouw met hetzelfde volume. De achterste schuur is tijdens de oorlog gebouwd. Deze schuur is momenteel in slechte bouwkundige staat en vertegenwoordigt weinig tot geen cultuurhistorische waarde. Zie figuur 2.1. Achter het terrein stond tot het begin van de 21e eeuw een kassencomplex. Na de sanering hiervan is het land herverkaveld tot de huidige vorm.
figuur 2.1: impressie van de bebouwing binnen het plangebied met v.l.n.r. de woning met voormalige koeienstal, de hooitas en de schuur.
De boerderij heeft geen monumentale status. De cultuurhistorische waarde zit vooral in de ordening van de volumes op het erf en de massaopbouw van het hoofdgebouw, de oude koeienstal en de hooitas. De massa van de achterste schuur, relatief laag en uitgevoerd met een dwarsnok, is niet specifiek voor het gebied. Dit gebouw staat op het achterterrein en is daarmee van geringe betekenis voor de beleving van het bebouwingslint.
Agrarische gronden
De gronden ten noorden en noordoosten van de bebouwing bestaan uit grasland. Hier vinden geen agrarische functies meer plaats. In dit gedeelte van het plangebied ligt tevens een watergang met een eilandje. Hierop staat een geriefbos. Verder is er de zuidoostelijke hoek van het plangebied een paardenbak aanwezig. Deze wordt echter niet meer als zodanig gebruikt en is in de huidige situatie in gebruik als kleinschalige dierenweide.
De wens is een integrale invulling van het perceel, waar duurzaamheid, wonen, bedrijvigheid en recreatie naadloos in elkaar overlopen. De huidige bedrijfsbebouwing zal in de toekomst voor het grootste deel voor wonen worden gebruikt, en op het overige terrein zal recreatief gebruik voorop staan. Ten behoeve hiervan is het nodig het bestemmingsplan op de volgende wijze aan te passen.
Trekkersveld en zonnepanelen
De agrarische gronden worden herbestemd tot 'verbijfsrecreatie' ten behoeve van het gebruik als trekkersveld met maximaal vijftien plekken en twee trekkershutten, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals parkeren, sanitair en nutsvoorzieningen. Verder wordt een gedeelte van het perceel als Zonneveld ingericht met daarop circa 30 zonnecellen, ieder op een eigen paalconstructie van circa 1,90 m hoog op een raster van circa 4 bij 4 meter geplaatst. Deze zonnecellen hebben een aantal functies:
Dierenweide
De voormalige paardenbak die in de huidige situatie gebruikt wordt als kleinschalige dierenweide blijft als zodanig in gebruik.
Woonfunctie met ondergeschikte bedrijvigheid
Het wijzigen van de bedrijfsbestemming tot woonbestemming met tuin is het gevolg van het inkrimpen van het benodigde bedrijfsoppervlak en de wens meer oppervlak te kunnen gebruiken voor het wonen. De woning heeft een inhoud van 900 m³. In de regels van de woonbestemming van het geldende bestemmingsplan is bepaald dat de inhoud van een woning ten hoogste de bestaande inhoud mag bedragen. Feitelijk is er in dit geval geen sprake van een bestaande inhoud, omdat de woning een bedrijfsbestemming heeft. Het geldend bestemmingsplan bevat echter een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid (artikel 29, lid 3.1) om de bestaande inhoudsmaat van woningen te vergroten tot maximaal 1000 m³. Omdat er in de huidige situatie geen sprake is van een bestaande inhoudsmaat wordt door middel van voorliggend plan gelijk toepassing gegeven aan de afwijkingsmogelijkheid ten behoeve van de feitelijke inhoudsmaat (900 m³).
Binnen de woonbestemming is op basis van de gemeentelijke standaard 40 m² aan bedrijfsfuncties toegestaan. Gezien de bedrijfsdoelstellingen en de toekomstbestendigheid is het wel gewenst om de mogelijkheid tot beperkte groei van het bedrijf op het perceel open te houden. Dit gaat dan niet om productie, maar over tijdelijke opslag, reparatie/eindmontage en ruimte om voorlichting aan potentiële klanten en andere geïnteresseerden te geven. Daarom is 100 m² aan bedrijfsfuncties in deze bestemming toegestaan, in plaats van de standaard 40 m². De 100 m² is als volgt opgebouwd:
Wijziging in bebouwing
Eén bijgebouw is momenteel in matige bouwkundige staat en zal worden vervangen door een gebouw van vergelijkbaar formaat. Dit betreft de meest noordelijke schuur. In het toekomstige gebouw komt ruimte voor sanitaire voorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreatie (ca. 30 m²) en voor een opslag/werkplaats/garage ten behoeve van het bedrijf (ca. 60 m²). Een deel van het toekomstige gebouw krijgt dus een woonbestemming, en het andere deel een verblijfsrecreatieve bestemming. Binnen de bestemming verblijfsrecreatie is daarnaast ruimte voor de plaatsing van maximaal twee bescheiden trekkershutten.
Duurzaamheid
Duurzaam leven is nadrukkelijk onderdeel van de visie. Dit geldt voor zowel de bedrijfsactiviteiten, de verblijfsrecreatie en het wonen. Het is daarom de wens het nieuwe gebouw energieneutraal te maken. Onderdeel hiervan is de plaatsing van warmwatercollectoren op het dak. De benodigde elektriciteit voor het perceel zal zoveel mogelijk gewonnen worden uit het demonstratie- en testveld voor zonnepanelen, dat tevens de basis is van het uit te bouwen bedrijf. Door de vrije plaatsing van zonnepanelen is het mogelijk dat deze meedraaien met de zon, waardoor de opbrengst optimaal is. Dit biedt in combinatie met een toekomstige inzet van de opslag van energie, de mogelijkheid om een dusdanige hoeveelheid energie op te wekken dat een deel van het betreffende perceel het jaar rond in de eigen energiebehoefte kan voorzien. De gedachte is dat dit concept in de toekomst bij zou kunnen dragen aan een economisch vitaal landschap: kleinschalige energieproductie als nevenactiviteit op boerderij of als bescheiden inkomstenbron voor een buitenhuis.
Het beoogde initiatief heeft tot gevolg dat de inrichting van een deel van het plangebied zal wijzigen. Figuur 2.2 bevat een schematische weergave van de huidige en toekomstige situatie.
figuur 2.2 huidige situatie (links) en toekomstige situatie (rechts)
De huidige bebouwing past in het landschappelijk patroon. De bebouwing met agrarisch karakter staat op de voorgrond, de overige bebouwing staat meer op de achtergrond en speelt een bescheiden en ondergeschikte rol. De bebouwing staat haaks op het lint, waardoor het doorzicht over het erf van belang is voor de beleving van het achterland. Hier zal met de herinrichting van het achterterrein geen verandering in komen.
Achter de bebouwing bevindt zich een boomgaard, die overgaat in het open landschap. De bomenhaag aan de westkant van het perceel en het beboste eilandje aan de oostkant trekken de meeste aandacht en schermen het zicht vanaf het lint op het achterliggende landschap deels af. Ook de bebouwing van het buurerf, Gaagweg 22a, zorgt voor enige afscherming van het polderlandschap. Zie figuur 2.3.
figuur 2.3 landschappelijke inpassing
De eerste dertig meter van het open landschap (de diepte van het perceel) zal als gevolg van de aanleg van het Zonneveld enigszins van karakter veranderen. Daarnaast zal het zomerbeeld wijzigen als gevolg van de tentjes die zullen verschijnen. De inrichting van het perceel maakt het mogelijk de permanente onderdelen van het plan die invloed kunnen hebben op de openheid van het landschap enigszins te onttrekken aan het zicht. Deze functies zijn gedacht in de luwte van het eilandje. Dit waardevolle onderdeel van het perceel is beplant met volgroeide bomen (een voormalig geriefbosje), waardoor het zicht op het direct achterliggende land vanaf de oostkant van het perceel van oudsher beperkt is. Deze beperking wordt versterkt door de inrichting van het naastgelegen perceel van Gaagweg 22.
De verharding is bescheiden in oppervlak en betreft met name de oprijlaan. Als gevolg van de benodigde parkeerplekken (in totaal 15 stuks) zal direct achter het eilandje enige verharding in de vorm van grasstenen worden toegevoegd. Op deze wijze kan het erf in zijn huidige vorm bewaard blijven.
Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling weinig verandering brengt in de ruimtelijke uitstraling van het perceel. De bestaande bebouwing blijft onveranderd en de toe te voegen bebouwing is bescheiden van formaat. Door het reeds aanwezig groen is deze goed afgeschermd van het zicht vanaf de openbare weg.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (13 maart 2012)
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor de gemeente Midden-Delfland relevante belangen zijn:
deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen met ruimtelijke onderbouwing moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), Erfgoed (Unesco).
Het Barro is niet van invloed op deze ontwikkeling.
Provinciale Structuurvisie (inclusief herzieningen tot januari 2013)
In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van de visie is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Midden-Delfland is in de structuurvisie aangewezen als provinciaal landschap. Het beleid voor het provinciale landschap is gericht op integrale bescherming en gebiedsontwikkeling. In stand houding en verbetering van de kwaliteit van het groen zijn een doel. Daarnaast zijn grote delen van het gebied cultuurhistorisch van belang. Die delen zijn aangeduid als topgebied of kroonjuweel cultureel erfgoed.
Het provinciale landschap Midden-Delfland wordt gevrijwaard van verstedelijking. Vergroting van de recreatieve bruikbaarheid en aantrekkelijkheid van het landschap staat voorop. Een aanzienlijke verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van het gebied is een voorwaarde voor een
goede relatie met de omringende steden. Andere gebiedsopgaven zijn het opruimen en tegengaan van verrommeling en het ontwikkelen van nieuwe recreatie- of natuurgebieden, waar nodig in combinatie met waterberging. Dit alles in evenwicht met de landschappelijke identiteit van het gebied. Tegelijk is het van groot belang de landbouw een duurzaam economisch perspectief te bieden, gericht op combinaties van agrarisch natuur en landschapsbeheer en productie van goederen en diensten voor de stedelijke vraag. Van de gebiedsopgaven die voor het gebied gesteld zijn, is met name het waarborgen van de openheid en vitaliteit van het agrarisch landschap van belang voor het voorliggende bestemmingsplan. Er wordt onder andere gekeken naar verbrede landbouw.
Beoogde ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling gaat uit van het realiseren van een trekkersveld, oftewel kleinschalige verblijfsrecreatie. Dit is in lijn met de doelstelling de recreatieve bruikbaarheid te vergroten. In paragraaf 2.3 is aangetoond dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve ruimtelijke consequenties met zich meebrengt.
Verordening ruimte (actualisatie 2011)
In deze Verordening wordt nader ingegaan op de toelaatbaarheid van niet (of semi) agrarische activiteiten in het buitengebied. Uitgangspunt is dat het nieuwe gebruik geen belemmering mag vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven en de verkeersafwikkeling niet onevenredig mag belasten. Bestaande bedrijven mogen eenmalig met 10% worden uitgebreid. De verordening staat ten behoeve van recreatieve functies kleinschalige bebouwing toe, uitgezonderd recreatiewoningen en bedrijfswoningen, die passen bij en ondersteunend zijn aan de recreatieve functie van het gebied. De verordening noemt als voorbeeld een bed & breakfast en voorzieningen
bij een camping. Nieuwe woningen in de bebouwingslinten zijn volgens de verordening mogelijk
als vervanging van bestaande bebouwing.
Beoogde ontwikkeling
Op het trekkersveld komen twee trekkershutten. Dit zijn in de regel houten gebouwtjes met een beperkt oppervlak, met één ruimte waarin bedden, een tafel, een kookhoek en een kleinschalige sanitaire voorziening aanwezig zijn. Een trekkershut verschilt dus wezenlijk van een recreatiewoning zoals bedoeld in de verordening. Het initiatief is daarmee niet in strijd met de verordening.
Structuurvisie Midden-Delfland 2025 (2011)
Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een ontwerpstructuurvisie opgesteld. Deze ontwerpstructuurvisie legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast. Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:
De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025, de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze ontwerpstructuurvisie.
Landschapsontwikkelingsperspectief (LOP)
Het LOP is een concrete vertaling van de thema's uit de gebiedsvisie aan de hand van een uitwerking per deelgebied. In deelgebied Dorppolder wordt onder andere ingezet op het behoud en de versterking van zichtlijnen naar het poldergebied. Storende opgaande elementen aan de randen zullen vermeden worden. Daarnaast wordt het afwaarderen van de Gaagweg en het bevaarbaar maken van de Oostgaag
genoemd. Bij ontwikkelingen op cultuurhistorisch waardevolle boerenerven wordt aangestuurd op behoud en versterking van de karakteristieke erfinrichting. Binnen de bestaande complexen worden de mogelijkheden voor kleinschalig recreatief gebruik genoemd.
Cittaslow
Midden-Delfland is de eerste Nederlandse Cittaslow gemeente en daarmee bij uitstek de uitdrager van dit internationale keurmerk. Cittaslow staat voor gemeenten die op het gebied van leefomgeving, landschap, streekproducten, gastvrijheid, milieu, infrastructuur, cultuurhistorie en behoud van identiteit tot de top behoren. Het Cittaslow netwerk heeft als doel door samenwerking de kwaliteit van leven te verbeteren door 'het authentieke te koesteren en nieuwe technieken in te zetten die vooruitgang mogelijk maken'. Als Cittaslow gemeente gaat Midden-Delfland bewust om met het milieu, respecteert het landschap en besteedt aandacht aan een goede infrastructuur. Enkele kernpunten uit het Cittaslow programma van Midden- Delfland zijn duurzaam boer blijven en innovatief ondernemerschap.
Beoogde ontwikkeling
De gemeente en provincie schetsen voor de locatie een ruimtelijke ontwikkeling, waarbij landschapsbehoud en grondgebonden veehouderij voorop staan. Het open landschap van de polders met daarin waterlopen en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing vormt samen met de directe nabijheid van de stad een aantrekkelijke omgeving voor recreatie. Dit is de economische kracht van Midden-Delfland. Het gebied biedt afwisseling en is een oase van rust en ruimte temidden van steden, industrie en glastuinbouw. Om dit te bereiken wordt ingezet op een, ook op langere termijn, duurzame en vitale landbouw en overige economische activiteiten die passend zijn in het buitengebied. Gestreefd wordt naar een nieuw evenwicht tussen functies die aan het buitengebied gebonden zijn, zoals de agrarische sector en functies die gebruikmaken van en inspelen op de grote en veelvormige ruimtelijke
kwaliteit van het buitengebied, zoals recreatie.
Voorliggende invulling van perceel Gaagweg 24 past binnen het streven de voor de regio zo belangrijke recreatieve structuur op bescheiden wijze te versterken. Een doel van het testveld met zonnepanelen is het onderzoeken of een verdere verbreding van de landbouw door middel van (kleinschalige) duurzame energieproductie in de toekomst mogelijk is. Dit sluit aan op de beleidslijn om te komen tot een toekomstbestendig en economisch vitaal landschap.
Beleidsregels recreatieve verblijfsvoorzieningen Midden-Delfland 2013 (concept)
Deze nadere beleidsregels zijn in eerste instantie bedoeld om principeverzoeken en aanvragen voor omgevingsvergunningen snel en zorgvuldig te kunnen beoordelen. Het gaat daarbij om drie categorieën: B&B in bebestaande bijbouwen, B&B in nieuwe bijbouwen en trekkershutten. In het kader van de beoogde ontwikkeling zijn de beleidsregels voor trekkershutten relevant.
Een trekkershut is, als vorm van recreatief verblijf, nauw verwant aan het kamperen. Op kampeerterreinen bereiden de gasten hun eigen maaltijden. Daarom wordt in een trekkershut een (sobere) zelfstandige kookvoorziening toegestaan. Om te voorkomen dat onder de naam trekkershut voorzieningen worden gerealiseerd die kunnen worden gebruikt als (recreatie)woning worden ook aan trekkershutten nadere regels gesteld. Door deze regels wordt ook het primitieve en sobere karakter van de trekkershut gewaarborgd.
Bij het opstellen van deze regels is rekening gehouden met de laatste ontwikkeling op recreatiegebied, de cradle-to-cradle 'Trek-In' trekkershut die in opdracht van de Stichting Trekkershutten Nederland door studenten van de TU-Eindhoven is ontworpen. Deze trekkershut is minder primitief dan de traditionele trekkershutten en beschikt ook over een eigen toilet en doucheruimte. Om het plaatsen van deze duurzame trekkershut te faciliteren, wordt ook bij een trekkershut een eigen sanitaire ruimte toegestaan.
De regels waaraan trekkershutten moeten voldoen zijn opgenomen in het hoofdstuk 'nadere regels trekkershutten' van de beleidsregels. Deze regels zijn doorvertaald in de regels van dit bestemmingsplan. Zodoende is het initiatief niet in strijd met dit gemeentelijk beleid.
Kampeerbeleid 2008
Het kampeerbeleid Midden-Delfland 2008 bevat kaders en uitgangspunten die verankerd dienen te worden in de bestemmingsplannen van de gemeente die kampeerterreinen mogelijk maken. Het kampeerbeleid Midden-Delfland 2008 is verwerkt in het Landschapsontwikkelingsperspectief (LOP) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Gras'.
Om enige ruimte voor groei te bieden, wordt in het gemeentelijk kampeerbeleid Midden-Delfland 2008 de mogelijkheid opengehouden voor één extra kampeerterrein. Voorwaarde is dat
dit kampeerterrein past binnen het landschap en een aanvulling biedt op het huidige aanbod. De voorkeur gaat uit naar een camping aan het water die ook voor de watersport voorzieningen
biedt en zo mogelijk een duurzaam profiel heeft. De mogelijkheid hiertoe wordt vastgesteld in het bestemmingsplan 'Buitengebied Gras' door middel van een wijzigingsbevoegdheid.
De voorliggende herziening is gebaseerd op deze wijzigingsbevoegdheid. Het kampeerterrein voldoet aan twee van de drie uitgangspunten. Het is landschappelijk ingepast en heeft een duurzaam profiel.
Het kampeerbeleid bevat uitgangspunten ten aanzien van het maximum aantal standplaatsen, het parkeren, het bestemmen van de bijbehorende voorzieningen, de kampeerperiode en het weren van stacaravans en chalets. De bestemmingsplanregeling is in overeenstemming met deze uitgangspunten.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
De functie van de gronden wordt gewijzigd van bedrijf en agrarisch naar wonen, tuin en verblijfsrecreatie. Dit zijn bodemgevoelige functies, waardoor onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk is, deze moet namelijk geschikt zijn voor de toekomstige functies. Daarom is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied ('Verkennend bodemonderzoek Gaagweg 24 te Schipluiden', ATKB, kenmerk 20131178/rap01, d.d. 21-02-2014, zie bijlage Bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt het volgende.
Op het maaiveld en in het opgeboorde materiaal is tijdens uitvoering van het veldwerk geen
asbestverdacht materiaal waargenomen. In het grondwater komt slechts een licht verhoogd gehalte aan barium voor. In de puinhoudende zandgrond zijn echter wel matig tot sterke verontreinigingen met zware metalen en PAK vastgesteld. Deze verontreinigingen zijn waarschijnlijk gerelateerd aan het puin, dat in de grond is aangetroffen. In de klei- en veengrond zijn slechts licht verhoogde gehalten vastgesteld.
De verontreinigingen met zware metalen en PAK zijn op twee boorpunten aangetroffen. Dit betreft de boorpunten 3 en 11, zie figuur 4.1.
figuur 4.1 overzicht boorpunten. De boorpunten 3 en 11 zijn groen omcirkeld.
De verontreiniging bevindt zich op locaties waar een tuinbestemming komt te liggen (boorpunt 3) en waar de verblijfsrecreatieve functie komt (boorpunt 11). Hier komt echter geen kampeerterrein, wat feitelijk de bodemgevoelige functie binnen de verblijfsrecreatieve bestemming is. Ter plaatse van het boorpunt zal verharding ten behoeve van de entree van het sanitairgebouw aangelegd worden. Zodoende is er geen sprake van verontreinigde grond aan de oppervlakte. De andere verontreiniging bevindt zich op het voorerf. De gronden zijn in de huidige situatie reeds in gebruik als tuin en dit zal niet veranderen. Hier komen geen verblijfsrecreatieve functies. De bodemkwaliteit van de rest van het terrein, dus ter plaatse van de woning, het trekkersveld en de zonnepanelen, is niet verontreinigd en dus geschikt bevonden voor de beoogde functies.
Daarnaast is in 2010 is een groot deel van het plangebied (het deel dat momenteel de agrarische bestemming heeft, en in de toekomst de verblijfsrecreatieve bestemming krijgt) in het kader van de Reconstructiewet Midden-Delfland met 50 cm schone grond opgehoogd. Ter plaatse van een voormalige kas is dit zelfs 75 cm. Hiervoor is een schonegrondverklaring afgegeven ('Partijkeuring grond conform Besluit bodemkwaliteit, BK Ingenieurs, projectnummer 20100451, d.d. 03-05-2010, zie Bijlage 2).
De voormalige agrarische bestemming lag ter plaatse van de toekomstige verblijfsrecreatieve bestemming, en dus ter plaatse van boorpunt 11. De ophoging impliceert dat de eerste 50 tot 75 cm van de bodem sowieso uit schone grond bestaat en dus geschikt is voor een verblijfsrecreatieve functie.
Conclusie
Om bovenstaande redenen kan aangenomen worden dat de bodemkwaliteit geschikt is bevonden voor de beoogde ontwikkeling. Het is niet noodzakelijk vervolgonderzoek uit te voeren of saneringsmaatregelen te nemen. Het aspect 'bodem' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Het plan is besproken en afgestemd op de voorwaarden van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD).
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.
In het kader van de afstemming van het waterbeleid met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening heeft het hoogheemraadschap in 2007 een Waterkansenkaart opgesteld. Deze Waterkansenkaart kan gezien worden als de nadere, gebiedsspecifieke uitwerking van de Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland.
Ten slotte is in 2012 de nieuwe Handreiking Watertoets vastgesteld. De nieuwe handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het Hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21,)) en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie fasen. De watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan. De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland.
De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en Delfland afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en procesafspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.
Het Waterplan is slechts een van de plannen die in Midden-Delfland spelen. Het Waterplan is afgestemd met het Landschapsontwikkelingsplan 2025, de FES-proeftuin, KRW-gebiedsproces en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het projectgebied is gelegen aan de Gaagweg 24 en heeft in de huidige situatie agrarische en bedrijfsbestemming.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lichte klei met homogeen profiel. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld.
Waterkwantiteit
In het plangebied is een kleine watergang aanwezig. De watergangen aan weerszijden en de achterzijde van het perceel liggen deels binnen het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Het boezemwater 'de Oostgaag' dat ten zuiden van het projectgebied ligt, is aangewezen als KRW-lichaam. De ontwikkelingen in het plangebied zijn hierop echter niet van invloed.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen binnen zowel de kern- als de beschermingszone van een regionale waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het projectgebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de functiewijziging van 'Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden' naar 'Wonen', 'Tuin' en 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'.
Waterkwantiteit
Conform de nieuwe Handreiking watertoets voor gemeenten van het Hoogheemraadschap Delfland (2012) geldt als richtlijn voor het watersysteem het 'standstill beginsel'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden.
Om wateroverlast in stedelijk gebied te voorkomen, moet het gebied voldoen aan de norm van het hoogheemraadschap; een waterbergend vermogen van 325 m3/ha en een peilsteiging van 40 cm. Het plangebied sluit aan op een watergang.
Het realiseren van voldoende waterkwantiteit binnen het plangebied zorgt voor onvoldoende waterkwaliteit. Watercompensatie zal geschieden door infiltratie in de bodem (aanwezigheid van de groenstrook en tuinen) en vergroting van de hydraulische capaciteit van de regenwaterafvoer. Tevens wordt er een gescheiden rioleringsstelsel toegepast.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is gelegen binnen zowel de kern- als de beschermingszone van een regionale waterkering. De ontwikkeling is echter gelegen buiten zowel de kern- als de beschermingszone. Binnen de beschermingszone is er wel sprake van een functiewijziging.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid wordt voor de nieuwbouw een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het plan is besproken en afgestemd op de voorwaarden van het Hoogheemraadschap van Delfland (HHD). Tevens is een keurvergunning verleend.
Beoogde ontwikkeling
Binnen het plangebied wordt een bedrijfswoning omgezet naar een burgerwoning. In de Wgh is aangegeven dat voor nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) akoestisch onderzoek nodig is. Verblijfsrecreatieve functies zijn geen geluidsgevoelige functies.
Onderzoek
In onderhavige situatie is geen sprake van nieuwbouw maar van een functiewijziging. Om onderstaande redenen is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd:
Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai staat de functiewijziging van bedrijfswoningen naar burgerwoningen niet in de weg.
Ontsluiting
Zowel in de huidige als de toekomstige situatie wordt het perceel ontsloten via de Gaagweg. Via de Gaagweg is zowel de kern Schipluiden als de wijdere omgeving bereikbaar. De A4 ligt bijvoorbeeld op korte afstand en ook de A20 is makkelijk te bereiken. Het betreft een weg met een maximum snelheid van 60 km/h.
Verkeersgeneratie
Zowel de (ondergeschikte) bedrijfsfunctie als het trekkersveld hebben een verkeersaantrekkende werking. Dit zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen op het bestaande wegennet. Om deze te bepalen is gekeken naar de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De verkeersgeneratie is als volgt.
Bedrijf
Hierbij is uitgegaan van de kencijfers van een bezoekers- en arbeidsextensief bedrijf in het buitengebied van een matig stedelijk gebied, met 100 m² bvo bedrijfsfuncties. De verkeersgeneratie bedraagt 4,8 mvt/etmaal.
Trekkersveld
Hierbij is uitgegaan van de kencijfers van camping in het buitengebied van een matig stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling gaat uit van 15 standplaatsen en 2 trekkershutten, welke in dit geval ook gezien kunnen worden als standplaats. Op basis van dit aantal bedraagt de verkeersgeneratie 6,8 mvt/etmaal.
In totaal bedraagt de verkeersgeneratie 11,6 mvt/etmaal. Dit leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen op de Gaagweg. Deze is echter zo minimaal dat er in de praktijk geen verschil zal zijn. De doorstroming van het verkeer wordt niet gehinderd door de beoogde ontwikkeling.
Parkeren
Naast een verkeersaantrekkende werking heeft de beoogde ontwikkeling een bepaalde parkeerbehoefte. Om deze te bepalen is gekeken naar de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De parkeerbehoefte is als volgt.
Bedrijf
Hierbij is uitgegaan van de kencijfers van een bezoekers- en arbeidsextensief bedrijf in het buitengebied van een matig stedelijk gebied, met 100 m² bedrijfsfuncties. De parkeerbehoefte bedraagt 1 parkeerplaats.
Trekkersveld
Hierbij is uitgegaan van de kencijfers van camping in het buitengebied van een matig stedelijk gebied. De beoogde ontwikkeling gaat uit van 15 standplaatsen en 2 trekkershutten, welke in dit geval ook gezien kunnen worden als standplaats. Op basis van dit aantal bedraagt de parkeerbehoefte 21 parkeerplaatsen.
Alle parkeerplaatsen zullen op eigen terrein aangelegd worden. Circa 10 parkeerplaatsen komen op het reeds verharde gedeelte ten oosten van de toekomstige sanitairruimte, de overige parkeerplaatsen worden aangelegd in de vorm van grastegels, ten noorden van de kleine watergang.
Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 5.7 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg / m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals het verlenen van een omgevingsvergunning, uitoefenen indien:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied .
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
Gelet op de omvang van de ontwikkeling valt het plan binnen één van de aangewezen categorieën uit het Besluit nibm. Omdat het Besluit nibm van toepassing is kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Voor de onderbouwing van afwijkingsbevoegdheid is daarom geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt wel inzicht gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Gaagweg ter plaatse van het plangebied ruimschoots beneden de grenswaarden uit de Wet milieubeheer waren gelegen (zie figuur 5.1). Dit is ook het geval in de prognosejaren 2015 en 2020. De bijdrage van overige bronnen in de omgeving is in de achtergrondconcentraties verwerkt. Omdat direct langs de beide wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt.
Conclusie
Ter plaatse van het projectgebied wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
Bij realisering van nieuwe hindergevoelige functies (woningen) dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Uitgangspunt daarbij is dat er ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Afstemming van nieuwe ontwikkelingen op de omgeving vindt plaats door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruik worden gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (herziene versie, 2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden kunnen worden aangehouden. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met afstandseisen en andere voorwaarden die op grond van het Activiteitenbesluit en sectorale wet- en regelgeving in acht dienen te worden genomen.
Onderzoek
Agrarische bedrijvigheid
Het plangebied ligt in een omgeving met overwegend agrarische bestemmingen. Op het naastgelegen perceel Gaagweg 24a is een grondgebonden veehouderij (melkrundvee) gevestigd. Het bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt op grond van het Activiteitenbesluit een afstandseis van 50 meter, gemeten vanaf het meest nabijgelegen emissiepunt.
De afstand tussen het meest nabijgelegen emissiepunt en de beoogde woonbestemming bedraagt 60 meter, waarmee wordt voldaan aan de afstandseis uit het Activiteitenbesluit. Het naastgelegen agrarisch bedrijf zal door de nieuwe woonbestemming dan ook niet in de bedrijfsvoering worden beperkt. Gezien de aard en omvang van het agrarisch bedrijf zal ter plaatse van de woonbestemming sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Recreatieve voorzieningen dienen, voorzover sprake is van gebouwen, te worden beschouwd als geurgevoelig object. Dit betekent dat ook bij de realisatie van de trekkershutten rekening dient te worden gehouden met de belangen van de veehouderij op het perceel Gaagweg 24a. De trekkershutten zullen om deze reden niet worden gerealiseerd binnen een afstand van 50 meter van de stal. Aangezien het slechts twee trekkershutten betreft, zijn er voldoende mogelijkheden om deze zodanig op het perceel te plaatsen dat het naastgelegen bedrijf niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt. Ook voor het kampeerterrein geldt dat gezien de aard en omvang van het naastgelegen bedrijf (en het onbreken van grootschalige veehouderijen in de omgeving van het plangebied) sprake zal zijn van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
Kampeerterrein
Op grond van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering dient een kampeerterrein te worden beschouwd als een (potentieel) milieuhinderlijk functie, waarbij wordt uitgegaan van een richtafstand van 50 meter. Het apsect geluid is daarbij maatgevend. Hoewel de verblijfsrecreatieve bestemming direct grenst aan de woonbestemmingen ten oosten en ten zuiden van het plangebied, komen de standplaatsen zelf in de noordwestelijke hoek van het plangebied. Hierdoor bedraagt de afstand tot het bouwvlak van de zuidelijke woonbestemming 50 m, en de afstand tot het bouwvlak van de oostelijke woonbestemming 40 m. In de VNG-publicatie wordt uitgegaan van een grootschalige (gezins) camping met bijbehorende voorzieningen. In het geval van de beoogde ontwikkeling gaat het echter om een zeer kleinschalig kampeerterrein met slechts 15 standplaatsen ten behoeve van trekkers. Dit betreft in de meeste gevallen recreanten die op doorreis zijn en slechts een beperkt aantal nachten verblijven. Er zit een groot verschil tussen een trekkersveld en bijvoorbeeld grote gezins- of jongerencampings, die significant meer lawaai produceren. Ten tweede ligt het bouwvlak van de oostelijke woonbestemming weliswaar nabij de grens van het plangebied van het plangebied, maar is de feitelijke woning in het oostelijk deel van dit bouwvlak gesitueerd. Hierdoor bedraagt de afstand van de feitelijke woning tot het trekkersveld zo'n 110 m. Gezien de schaal van het kampeerterrein zal in geen geval sprake zijn van onaanrvaardbare milieuhinder ter plaatse van de omliggende woningen.
Conclusie
De uitvoering van het plan heeft geen gevolgen voor de bedrijfsvoering van de naastgelegen veehouderij. Daarnaast zal het kampeerterrein geen relevante nadelige gevolgen hebben voor het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit informatie van de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen gelegen zijn. Daarnaast vindt in de directe omgeving van het projectgebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, over het water of door buisleidingen plaats. Het aspect 'externe veiligheid' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid
In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valetta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.
Bestemmingsplan
In de Nederlandse wetgeving wordt aan artikel 5 uit het Verdrag van Malta invulling gegeven door middel van artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet. In deze artikelen is bepaald dat het archeologisch erfgoed beschermd dient te worden middels het bestemmingsplan. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.
In artikel 41a van de Monumentenwet is bepaald dat artikelen 39, 40 en 41, eerste lid, niet van toepassing zijn op plangebieden met een oppervlakte kleiner dan 100 m². Bij projecten die deze oppervlakte overschrijden dient het archeologisch belang altijd te worden meegewogen in de belangenafweging. Gemeenten kunnen van deze grens afwijken, mits de redenen hiervoor goed onderbouwd kunnen worden. De gemeente Midden-Delfland maakt van deze mogelijkheid gebruik door op de gemeentelijk archeologische beleidskaart (2010) zowel naar boven als beneden af te wijken van de gestelde 100 m².
Archeologiebeleid Midden-Delfland
Op basis van de huidige wetgeving zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk voor het behoud van het archeologisch bodemarchief. Omdat ruimtelijke ingrepen gevolgen kunnen hebben voor dit bodemarchief, moeten gemeenten bij de besluitvorming archeologie als volwaardige factor meenemen in de belangenafweging. Om dit op een verantwoorde en transparante wijze te kunnen doen is gemeentelijk archeologiebeleid wenselijk.
De gemeente Midden-Delfland beschikt sinds 2010 over een vastgestelde archeologische beleidsnota. Een belangrijk onderdeel hiervan vormt de gemeentelijke archeologische beleidskaart, die wordt gebruikt als basis voor het bestemmingsplan. De gemeentelijke beleidskaart is gebaseerd op gedetailleerde kennis van de lokale landschapsontwikkeling, cultuurhistorie en het bodemarchief. Deze kennis komt tot uiting in vijf periode-specifieke archeologische verwachtingskaarten die tonen op welke locaties archeologische resten uit bepaalde perioden kunnen worden verwacht. Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten. Het archeologisch kaartbeeld is echter niet statisch. In de loop der tijd zal de kennis over het bodemarchief toenemen. De vrijstellingszones in het onderhavige bestemmingsplan zijn dan ook geen exacte weergave van de vastgestelde beleidskaart.
Onderzoek
De archeologische beleidskaart van de gemeente Midden-Delfland is een archeologisch verwachtingsmodel, waaraan grenzen zijn gekoppeld tot waar voorgenomen bodemingrepen worden vrijgesteld van de verplichting tot archeologisch onderzoek. Omdat er sprake is van een gedifferentieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van gedifferentieerde vrijstellingszones. Volgens de archeologische beleidskaart geldt binnen het plangebied een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Deze verwachting heeft voornamelijk betrekking op overblijfselen uit de Romeinse tijd (laag) en late middeleeuwen/nieuwe tijd (hoog). Figuur 4.1 betreft een uitsnede van de archeologische beleidskaart. De blauwe cirkel duidt de ligging van het plangebied aan.
Het plangebied ligt in een gebied met een hoge verwachtingswaarde. Hier geldt dat er archeologisch onderzoek gedaan moet worden indien er bouwwerken worden gebouwd die een oppervlakte van meer dan 50 m² hebben, en een diepte van meer dan 40 cm beneden maaiveld. Het onderzoek moet uitwijzen of er archeologische waarden worden verstoord door de bouwwerkzaamheden.
Conclusie
In het gebied geldt een archeologische onderzoeksplicht. Deze wordt juridisch-planologisch geborgd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' uit het geldende bestemmingsplan te handhaven. De onderzoeksplicht is in de regels van deze dubbelbestemming opgenomen.
Het aspect 'archeologie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Onderzoek
De bebouwing die van functie veranderd heeft geen monumentale status. De cultuurhistorische waarde zit vooral in de ordening van de volumes op het erf en de massaopbouw van het hoofdgebouw, de oude koeienstal en de hooitas. De massa van de te slopen schuur, relatief laag en uitgevoerd met een dwarsnok, is niet specifiek voor het gebied. Dit gebouw staat op het achterterrein en is daarmee van geringe betekenis voor de beleving van het bebouwingslint.
Verder is het boederijlint langs de Gaagweg cultuurhistorisch waardevol. Er staan meerdere boerderijen of delen daarvan, die stammen van voor 1900. De opzet van de boerderijen in het lint is kenmerkend voor de ontwikkelingen in het Zuid-Hollandse melkveebedrijf.
Conclusie
De aanwezige bebouwing zal slechts van functie veranderen. De cultuurhistorische waarden blijven daardoor gewaarborgd, evenals de waarden van het boerderijlint langs de Gaagweg. Alleen de achterste schuur zal gesloopt worden, maar deze wordt niet gekenmerkt door cultuurhistorische waarden.
Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een perceel met een boerderij, koeienstal, hooitas en een schuur. Het overige deel van het perceel bestaat uit grasland. Het perceel wordt omringd door sloten, en een diversiteit aan loofbomen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van de bedrijfswoning naar burgerwoning, de sloop van de schuur en de functiewijziging van de agrarische gronden naar recreatie. Op de recreatieve gronden zullen trekkersplaatsen en een demonstratieveld voor zonnepanelen gerealiseerd worden.
Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het plangebied is wel binnen belangrijk weidevogelgebied gelegen. Echter, het plangebied ligt tussen diverse bebouwing en is daardoor niet aan te merken als geschikt gebied voor weidevogels. De natuurgebieden worden niet beïnvloed door de relatief kleinschalige ingreep, er wordt wel aanbevolen om de ontwikkeling goed in te passen, zodat er voor incidenteel aanwezige weidevogels geen belemmering optreedt. Het dichtstbijzijnde natura 2000-gebied betreft Solleveld & Kapittelduinen, en is op circa 8,1 kilometer ten westen van het plangebied gelegen.
Figuur 4.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl).
Vaatplanten
De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig.
Vogels
In de plantsoenen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Gezien het feit dat het plangebied in belangrijk weidevogelgebied ligt komen eveneens de grutto, kievit, tureluur en scholekster voor. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis en konijn. De bomen kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De te slopen bebouwing vormt geen verblijfplaats voor vleermuizen, gezien het ontbreken van spouwmuren en isolatie is het klimaat erg wisselvalig en daardoor ongunstig voor vleermuizen.
De groenstroken en waterpartijen kunnen fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen.
Vissen
De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper, en eventueel de bittervoorn. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten. De ontwikkeling heeft geen invloed op de vissoorten in het water, daar de ontwikkeling met name een functiewijziging betreft.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsrege-ling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis en konijn bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker |
nee | |
Ontheffingsrege-ling Ffw | tabel 2 | kleine modderkruiper | Ja | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | bittervoorn | Ja | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | Ja | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, gierzwaluw en huismus | Ja |
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het bestemmingsplan voorziet in de functiewijzing van het plangebied van agrarisch naar recreatie en de realisatie van 2 faciliteitengebouwtjes voor de trekkersvelden. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels. De regels
bevatten regels voor gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen
(artikel 1 en 2), hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen (artikel 3 t/m 6),
Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen (artikel 7 t/m 14) en tot slot
staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels (artikel 15 en 16).
Uitleg bestemmingsregels
Recreatie - Verblijfsrecreatie - 3
Binnen deze bestemming zijn de trekkershutten en het trekkersveld toegestaan, alsmede het zonneveld en de dierenweide. Hoewel de regels in dit plan zo veel mogelijk afgestemd zijn op de bestaande regels uit het plan Buitengebied Gras, is voor deze specifieke ontwikkeling voor een bestemming 'op maat' gekozen. De beoogde ontwikkeling past namelijk niet binnen één van de twee bestaande verblijfsrecreatieve bestemmingen in het plan Gras.
De bestemming is gekozen voor de gronden die als tuin in gebruik zijn.
De woonboerderij is bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn ook de ondergeschikte bedrijfsactiviteiten toegestaan.
In dit artikel is de archeologische onderzoeksplicht opgenomen.
De Gaagweg is een waterkering met een beschermingszone. In deze zone gelden restricties ten aanzien van het bouwen. De zone is weergeven door middel van deze dubbelbestemming.
Algemeen
Op de verbeelding zijn alle functies apart aangeduid met behulp van het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen) is te zien welke bestemming aan de gronden binnen het plangebied gegeven is. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels te vinden.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Per bestemming kan op de verbeelding een bestemmingsvlak en een bouwvlak worden opgenomen.
Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak geeft het gebied aan waarbinnen gebouwen mogen worden gebouwd. De voorschriften voor het bouwen zijn opgenomen in de bouwregels. Het toestaan van een specifiek gebruik of bouwwerken kan geregeld worden met aanduidingen
Bij de bestemming Wonen vallen het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar samen, daardoor is op de verbeelding uitsluitend een bouwvlak te zien (de grenzen van het bestemmingsvlak liggen hieronder).
Aanduidingen
Dit plan bevat één aanduiding, de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1'.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de overleginstanties plegen. In dat kader heeft de gemeente het ontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de volgende instanties:
Twee instanties hebben een reactie gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan. Deze zijn opgenomen in de Nota vooroverleg (zie Bijlage 3). De reacties hebben niet geleid tot een aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerp-bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied Gras: Gaagweg 24 in Schipluiden' ligt vanaf 20 juni 2014 gedurende 6 weken digitaal ter inzage gelegen op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het plan in te dienen.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.
De beoogde ontwikkeling betreft een particulier initiatief. De initiatiefnemer heeft alle gronden in eigendom en draagt alle kosten van de ontwikkeling. Bovendien is er tussen initiatiefnemer en gemeente een overeenkomst gesloten over eventuele planschade. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.