direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zijdekade 1 en 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het veranderen van de functie van het perceel Zijdekade 1 en 3 te Schipluiden. Op het perceel zijn op dit moment glasopstanden en bijbehorende (bedrijfs)bebouwing aanwezig. In het kader van de 'ruimte voor ruimte' regeling zal het aanwezige kassencomplex op de locatie gesloopt worden en daarvoor in de plaats zal een woning worden gebouwd.

Het oprichten van een woning op deze locatie is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied noord' van de voormalige gemeente Schipluiden heeft het perceel bestemd als agrarisch gebied ten behoeve van glastuinbouw. Bepaald is dat één kleine burgerwoning is toegestaan. Deze burgerwoning is in de huidige situatie al op het perceel aanwezig. Het oprichten van een nieuwe, tweede woning is in strijd met de bepalingen van dit bestemmingsplan. Om dit mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening biedt de mogelijkheid via een bestemmingsplan de functie van agrarisch te wijzigen in wonen.

1.2 Begrenzing bestemmingsplan

Het perceel is gelegen aan de Zijdekade 1 te Schipluiden en grenst in het westen aan de Dorppolder. In het zuidoosten wordt de locatie begrensd door de Gaagweg en aan de oostzijde door de Zijdekade. Het huidige perceel Zijdekade 1 zal na realisatie van het project gesplitst worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het perceel is het bestemmingsplan 'Buitengebied noord' van de voormalige gemeente Schipluiden van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 31 oktober 2000. Het perceel is bestemd als 'Agrarische doeleinden', met de subbestemming 'glastuinbouw (Ag)'. Door middel van een aanwijzing is bepaald dat er één kleine burgerwoning is toegestaan op het perceel. Een deel van het perceel mag niet bebouwd worden, dit is aangeduid door middel van de aanduiding 'zonder gebouwen (z)'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: vigerend bestemmingsplan

Er is op dit moment een nieuw bestemmingsplan voor de locatie in voorbereiding. Dit betreft het bestemminsplan 'Buitengebied Gras'. Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft vanaf 7 december 2012 gedurende zes weken ter inzage gelegen. En vanaf 1 maart 2013 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegen. Het perceel is in het nieuwe bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch met waarden' met de aanduiding 'glastuinbouw (gt)'. Ter plaatse is geen bouwvlak aanwezig. Het oprichten van andere gebouwen dan de bestaande glasopstand behoort niet tot de mogelijkheden. Verder is ter plaatse van de paardenbak een specifieke aanduiding opgenomen. Over het plangebied zijn twee dubbelbestemmingen gelegen, de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Tevens is het perceel gelegen in een molenbiotoop, hiervoor is een vrijwaringszone met bijbehorende regels opgenomen.

Het wijzigen van de functie van het perceel van een agrarische bestemming naar een woonbestemming is in strijd met zowel het vigerende bestemmingsplan als het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan voor het buitengebied.

Voor het gebied is een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding. Het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied gras" is per 1 maart 2013 ter visie gelegd, naar verwachting wordt dit bestemmingsplan op 25 juni 2013 vastgesteld. Het perceel Zijdekade 1 en 3 is hierin bestemd als "Agrarisch met waarden" met de aanduiding "glastuinbouw" en voor een deel van het perceel de aanduiding "paardenbak". Bepaald is dat er geen woningen op het perceel mogen worden opgericht.

In het bestemmingsplan is bepaald dat bebouwing ten behoeve van stedelijke functies buiten de bebouwingscontouren niet is toegestaan. Uitzondering hierop is de Ruimte voor Ruimte-regeling waarbij nieuwbouw van woningen na sloop van gebouwen of kassen is toegestaan. De gemeente streeft naar het saneren van verspreid glas.

In artikel 3.8.7 van de planregels is de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Daarin is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de bestemming "Agrarisch met waarden" te wijzigen ten behoeve van de bouw van een extra woning in ruil voor de sloop van alle op het bouwvlak aanwezige bedrijfsbebouwing. In paragraaf 3.5.6 wordt hier verder op ingegaan.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit eerste hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 worden ingegaan op de planbeschrijving van het project. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders besproken, hierbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de milieutechnische randvoorwaarden voor deze ontwikkeling besproken. Er wordt ingegaan op verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van het project. In hoofdstuk 5 komt de juridische planbeschrijving aan bod en in hoofdstuk 6 wordt de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande en toekomstige situatie

2.1.1 Bestaande situatie

Het perceel Zijdekade 1 en 3 is gelegen nabij de Gaagweg net buiten de kern van Schipluiden. Het perceel ligt in de Dorppolder, in een boezemstrook aan de Zijdekade. Deze polder wordt gekenmerkt door een open weidegebied met enkele boerenerven op de kreekrug. Deze openheid is goed te ervaren vanaf de randen en ontsluitingswegen. De huidige Zijdekade aan de oostelijke boezemkade ontsluit de boerderij met schuren op nummer 7 en een drietal woningen. De bestaande woningen aan de Zijdekade zijn in een lint gesitueerd vlakbij de kade. De achtertuinen van deze woningen vinden aansluiting bij de vlakheid en openheid van de polder. Vanaf de Gaagweg is op verschillende posities vrij uitzicht op de Dorppolder. Vanaf de hoge brug over de Zijde heeft men vrij uitzicht op de lager gelegen kavel met de kas en de achtergelegen polder.

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een perceel van 13260 m2 groot. Er is op dit moment een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Op de kavels zijn een kas, waterbassin, schuur, paardenbak en twee (bedrijfs)woningen aanwezig. In totaal is 4.010 m2 aan glas aanwezig, een waterbassin van 1.410 m2 groot, paardenstallen en schuren van 490 m2 groot, een paardenbak van 580 m2 en twee woningen van in totaal 220 m2 groot. De totale bebouwing op het perceel bedraagt 6.710 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: luchtfoto met aanduiding plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: bestaande situatie perceel vanaf de brug over de Zijde

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0005.jpg"

Afbeelding 2.3: bestaande situatie perceel vanaf Gaagweg ter hoogte van molen Korpershoek

2.1.2 Toekomstige situatie
2.1.2.1 Inrichting perceel

In de gewenste eindsituatie zal het perceel met de glasopstanden afgesplitst worden van het perceel met de twee bestaande woningen. Hierdoor ontstaan uiteindelijk twee woonpercelen.
Op de projectlocatie zullen het huidige aanwezige glas, de bijbehorende schuren en het waterbassin verwijderd worden. De bestaande kavel wordt gesplitst in twee kavels en het kavel van deze projectlocatie zal 6.490 m2 groot worden. De nieuwe woning en de bijbehorende bouwwerken die op het perceel opgericht worden zullen gezamenlijk maximale inhoud krijgen van 1.500 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0006.jpg"

Afbeelding 2.4: locatiestudie, situatie na herverkaveling

Zoals te zien op afbeelding 2.3 is er bij de inrichting van het perceel en de positionering van de nieuwe woongebouwen op het perceel rekening gehouden met de beperkingen die op het perceel aanwezig zijn. Zo wordt er niet gebouwd binnen de kernzone van de dijk en wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de molenbiotoop.

Gestreefd wordt naar een inpassing van de nieuwe bebouwing in het vlakke grasland van het polderlandschap. Nadat het glas en de bijbehorende opstallen zijn gesloopt, zal het grootste gedeelte van de nieuwe kavel in gebruik worden genomen als tuin en grasland.

2.1.2.2 Functiewijziging bestaande woningen

Op het noordelijke perceel Zijdekade 1-3 zal de agrarische bestemming gewijzigd worden in een woonbestemming ten behoeve van de twee bestaande woningen. De bestaande paardenbak zal behouden blijven, de rest van de bebouwing wordt gesloopt. Er is ruimte op de kavel voor het oprichten van een nieuwe schuur met een landelijke uitstraling.

2.1.2.3 Ontwerp nieuwe woning

De nieuwe woning Zijdekade 1 zal zo worden gepositioneerd dat de landelijke locatie optimaal wordt benut. Het uitzicht over de polder, de dijk en het water vormt daarbij een belangrijk uitgangspunt. Om te voorkomen dat de woning een te groot opzichtig volume wordt en geen relatie heeft met de agrarische polder, wordt de woning opgedeeld in meerdere volumes die in maat van elkaar verschillen. Zie onderstaande afbeelding voor de positie en volumeverdeling van de gebouwen op de kavel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0007.jpg"

Figuur 2.5: overzicht nieuwe bebouwing op kavel

Bij de oriëntatie van de woning wordt rekening gehouden met een ideale oriëntatie op de zon en de wind. Aan de zuid- en westzijde zullen plekken worden ingericht om optimaal te genieten van het uitzicht op de polder en het water en de bezonning.

De woning met de bijbehorende bouwwerken krijgt een inhoud van 1500 m3 en is opgebouwd uit een hoofd- en meerdere bijvolumes met verschillende goot- en nokhoogtes. Er is gekozen voor een schakering van meerdere volumes met verschillende hoogtes en karakters om de woning kleinschalig te houden. Het hoofdvolume bestaat uit één woonlaag met een zadeldak en heeft een goothoogte van 4,5 meter en een nokhoogte van 8 meter, zie onderstaande doorsneden. Dit volume heeft een nokrichting parallel aan de Zijdekade en zal daarmee zo min mogelijk een belemmering vormen voor de windvang van de molen. De drie lagere volumes staan haaks geschakeld tegen het hoofdvolume en hebben ieder een goothoogte van 3 m en een nokhoogte tussen de 6,2 en 6,8 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0008.jpg"

Figuur 2.6: profieldoorsnede poldersloot-kavel-dijk (boven), profieldoorsnede-kavel-Gaagweg-molen (onder)

De bebouwing wordt zo laag mogelijk gehouden om de windvang van de molen zo min mogelijk te belemmeren. De totale hoogte van de woning wordt bepaald door een verdiepingshoogte op de begane grond van 3 m, een borstwering van 1,5 m onder de kap voor voldoende stahoogte op de verdieping en een zadeldak met een kap van 45°.

Het bestaande grondniveau op de kavel ligt 2,1 m lager dan het dijkniveau en het maaiveldniveau op het molenerf. De kavel zal ter plaatse van het erf en de woning worden opgehoogd met gemiddeld 1,5 m boven het huidige grondniveau. Daarmee komt het peilniveau de begane grondvloer van de woning op 0,6 m onder het dijkniveau te liggen. De grond zal richting de poldersloot en het grasland in de zuidelijke hoek van de kavel aflopen om een zo natuurlijk mogelijke overgang te realiseren. De reden voor de ophoging is dat in het verleden de Dorppolder bij hevige regenval is volgelopen en men wil voorkomen dat overstroming van de kavel in de toekomst mogelijk is.

De bouwstijl wordt een combinatie van een herenboerderij en een landelijke boerderij, zie onderstaand sfeerbeeld. Met de positionering van de woning en bijgebouwen (woning, bijgebouw, parkeerplaatsen, terrassen en tuin) zal een link worden gezocht met een traditionele erfinrichting van een boerderij. Een carport of hooiberg zal rondom het erf worden geplaatst. Bij benadering van het erf zal niet direct de totale woning kunnen worden overzien. Inpassing in en aansluiting van de bebouwing bij het polderlandschap is van groot belang. Om een goede overgang te maken van de bebouwing naar de polder, zal de inrichting met tuin, terras en grasland rondom de woning daarop in moeten spelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0009.jpg"

Figuur 2.7: sfeerbeeld woning vanaf erfzijde richting het 'entreepleintje'

De nieuwe woning aan de Zijdekade is zodanig gepositioneerd dat de bebouwing in de belemmeringstraal valt die reeds wordt veroorzaakt door de bestaande molenaarswoning ten noorden van de molen. Door het slopen van het aanwezige grote oppervlakte aan kassen en schuren zal deze bebouwing geen belemmering meer vormen. Het vrijgekomen oppervlakte grenzend aan de Gaagweg zal voornamelijk als grasland worden ingericht, zonder hoge beplanting en inrichting. Vanwege de positie van de woning op grote afstand van de molen is de belemmering van deze bebouwing beperkt en wordt de verbinding van de molen met het open polderlandschap hersteld. Vanaf de Gaagweg ontstaat na sloop van de kassen namelijk een weidser en vrij uitzicht op de polder.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0010.jpg"

Figuur 2.8: volumestudie woning vanaf molenwerf

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0011.jpg"

Figuur 2.9: volumestudie woning vanaf dijk richting molen

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0012.jpg"

Figuur 2.10: volumestudie woning vanaf kavel richting molen

2.1.2.4 Parkeren

De "Nota Parkeernormen Midden-Delfland 2012" is op dit moment in voorbereiding. Vooruitlopend op de vaststelling van deze nota worden de daarin genoemde parkeernormen van toepassing verklaard op de ontwikkeling aan de Zijdekade 1 en 3. In paragraaf 3.1 van deze nota is de parkeerbehoefte per woning opgenomen. Voor het gebied "Schipluiden en buitengebied" is deze parkeernorm op 1,2 per woning gesteld. Hierop aanvullend wordt een norm ten aanzien van bezoekersparkeren toegevoegd, deze norm is 0,3 per woning. In totaal dient 1,5 parkeerplaats per woning worden aangelegd.

Voor de situatie ten aanzien van Zijdekade 1 en 3 dienen in totaal 4,5 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Conform de parkeernota wordt deze theoretische parkeereisberekening naar boven afgerond. Dit betekent dat er in totaal 5 parkeervoorzieningen moeten worden aangelegd. De aanleg van deze parkeervoorzieningen wordt binnen het plangebied op eigen terrein opgelost. De ontwikkeling voldoet aan de gestelde parkeereis.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplan "Zijdekade 1 en 3" getoetst aan het rijks- provinciaal- regionaal- en gemeentelijk beleid dat van belang is voor de functionele en ruimtelijke aspecten die in het plan worden vastgelegd.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. In deze Structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, onder andere de Nota Ruimte, Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland behoort tot het gebied Zuidvleugel/ Zuid-Holland.

De economie in dit gebied rust op vier pijlers:

  • het Haven Industrieel Complex in de Rotterdamse regio concentratie van de topsectoren logistiek, energie, proces- en petrochemie;
  • de Greenports Westland-Oostland, Duin- en Bollenstreek en Boskoop (concentratie van de topsectoren agrofood en tuinbouw);
  • het internationaal cluster van recht, vrede en veiligheid in Den Haag;
  • de concentraties van bedrijven en kennisinstellingen in de topsectoren high tech en life sciences (nanotechnologie TU Delft, Bio Science Park Leiden). Een goede onderlinge verbinding van deze gebieden en goede achterlandverbindingen is nodig om het vestigingsklimaat van de Zuidvleugel te versterken.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op basis van artikel 4.3 Wro heeft de minister de bevoegdheid om in een Algemene Maatregel van Bestuur kaders te stellen, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om de ruimtelijke belangen van het rijk vast te leggen. Deze belangen moeten juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Het Barro is vastgesteld op 22 augustus 2011 en op 30 december 2011 in werking getreden.

Het Barro heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in bestemmingsplannen. De eerder uitgebrachte PKB's hebben onder de nieuwe Wro de status van structuurvisie gekregen en zijn daarmee niet langer bindend voor andere partijen. Het Barro bevat daarom, passend binnen het nieuwe stelsel van de Wro, een zo beleidsneutraal mogelijke vertaling van deze bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het rijk duidelijk aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.

3.2.3 Conclusie rijksbeleid

Het saneren van glas draagt bij aan de verhoging van de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied van de gemeente Midden-Delfland. Doordat bestaand glas zal verdwijnen wordt hernieuwde aandacht geschonken aan natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het gebied. De ontwikkeling is in lijn met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleidskader

3.3.1 Hoofdlijnenakkoord 2011-2015: 'Zuid-Holland verbindt en geeft ruimte'

In april 2011 is het Hoofdlijnenakkoord 2011-2015 door Gedeputeerde Staten ondertekend. De vier opgaven waar de provincie voor staat zijn: ruimte scheppen voor economische groei, forse verbetering van de mobiliteit, behoud en ontwikkeling van natuur en recreatie en een evenwichtige verdeling van de ruimte.

In het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat de regelgeving voor het buitengebied wordt aangepast. Kwaliteit en functionaliteit staat met het oog op een vitaal platteland voorop. Met aanpassen aan de regelgeving wordt gedacht aan het opruimen van verrommeling, een meer kwalitatief gebruik van de ruimte voor ruimteregeling, een ruimhartiger toelaten van vervangende functies in leegkomende agrarische gebouwen en de mogelijkheid tot vervanging daarvan zonder toename van verstening en met verdere ontwikkeling van kwaliteitstoetsing. Met name geeft dat ook ruimte voor toeristisch-recreatief ondernemerschap. Sturing hierop vindt zoveel mogelijk plaats op gemeentelijk niveau.

Voor het opruimen van verspreid glas wordt €8 miljoen extra beschikbaar gesteld.

3.3.2 Provinciale Structuurvisie, Visie op Zuid-Holland (2010)

Op 2 juli 2010 hebben Gedeputeerde Staten de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt, voor zover relevant, de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), het streekplan Zuid-Holland - West (2003) en alle herzieningen en uitwerkingen daarvan en de Nota Regels voor Ruimte (2006). Tegelijkertijd is ook de provinciale Verordening vastgesteld. De verordening, gebaseerd op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening, stelt regels aan de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan dient daarom ook rekening te worden gehouden met ander provinciaal beleid. Het gaat daarbij vooral om het integrale ruimtelijke beleid dat is opgenomen in de provinciale structuurvisie en het bijbehorende uitvoeringsplan.

De projectlocatie valt binnen provinciaal landschap 'Midden-Delfland'. Midden-Delfland is een agrarisch cultuurlandschap met hoge recreatieve, cultuurhistorische en ecologische waarde voor meer dan 1 miljoen mensen in de directe omgeving. Het gebied vormt als open ruimte een sterk contrast met het omliggende stedelijk gebied. Het bestaat uit veenweidelandschap met kreken met in het oostelijk deel een overgang naar kleinschalig droogmakerijenlandschap. De randen van Midden-Delfland zijn ingericht als recreatiegebied. Dorpen, bebouwingslinten en vaarten vormen onderdeel van de landschapsstructuur. Het landschap wordt doorsneden door zware infrastructuur.

Voor ieder provinciaal landschap zijn gebiedsopgaven geformuleerd. De specifieke gebiedsopgaven voor Midden-Delfland vinden grotendeels plaats in het kader van het project Hof van Delfland. Het gaat om:

  • openheid en vitaliteit van het agrarisch landschap waarborgen, gericht op verbrede landbouw, behoud van natuurwaarden en sanering van verspreid glas;
  • completeren van een fijnmazig groenblauw netwerk in Midden-Delfland en naar omliggende steden, regioparken en provinciale landschappen (Delflandse kust, Groenblauwe Slinger, Wijk en Wouden, Bentwoud Rottemeren). Behoud van het waternetwerk en de lintenstructuur is hierbij richtinggevend;
  • herinrichting van bestaande en ontwikkeling van nieuwe recreatiegebieden afstemmen op de actuele recreatieve vraag en de landschappelijke identiteit;
  • uitwerking van een klimaatbestendig watersysteem;
  • behouden en versterken van het OV-Panorama tussen Delft en Schiedam. Bescherming en versterking cultuurhistorische kwaliteiten (topgebied en kroonjuweel);
  • inpassing van de A4 en de A13/A16. Realisering en ontwikkeling van de A4 vindt plaats in het project Integrale Ontwikkeling Delft Schiedam. Voor de inpassing van de A13/A16 zijn procesafspraken gemaakt.

In de Visie op Zuid-Holland worden daarnaast de glastuinbouwbedrijvengebieden en glastuinbouwgebieden aangewezen. Deze gebieden kenmerken zich door een aaneensluiting van bebouwd gebied met als hoofdfuncties glastuinbouw en overige, aan de ontwikkeling van de greenport Westland-Oostland gebonden functies. Voor de glastuinbouw buiten de op de functiekaart als zodanig aangegeven gebieden wordt in de structuurvisie een forse saneringsopgave voorgeschreven.

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Zijdekade 1 en 3' is gelegen in agrarisch landschap en is aangeduid als provinciaal landschap en belangrijk weidevogelgebied. Een kleinschalige ontwikkeling van als bedoeld op het perceel Zijdekade 1 is hierin inpasbaar. Het plangebied is niet gelegen binnen een glastuinbouwbedrijvengebied of glastuinbouwgebied. Als gevolg hiervan is de omschreven saneringsopgave op het gebied van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0013.jpg"

Afbeelding 3.1: Provinciale Structuurvisie

3.3.3 Provinciale Verordening Ruimte, Visie op Zuid-Holland

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De verordening is vastgesteld op 2 juli 2010, de actualisering 2012 is vastgesteld op 30 januari 2013. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het bestemmingsplan:

Regels voor het gebied buiten bebouwingscontouren (artikel 3)

Bebouwing ten behoeve van stedelijke functies buiten bebouwingscontouren is niet toegestaan, uitzonderingen hierop zijn onder andere:

  • ruimte voor ruimte; nieuwbouw van woningen na sloop gebouwen of kassen;
  • nieuwe landgoederen;
  • niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing;
  • woningen in bebouwingslinten na sloop bestaande bebouwing.

Aan de toepassing van de ruimte voor ruimte regeling zijn enkele voorwaarden verbonden:

  • de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
  • voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m2 gebouwen, iedere 5.000 m2 kassen of iedere 2,25 ha boom- en sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
  • de te slopen kassen zijn gelegen buiten de concentratiegebieden voor de glastuinbouw.

Op het perceel Zijdekade 1 wordt in totaal 4.010 m2 aan glas gesaneerd. Daarnaast wordt nog een schuur van 480 m2 gesloopt en een waterbassin van circa 2.000 m2 verwijderd. In totaal wordt een substantieel oppervlak aan glasopstanden, bedrijfsbebouwing en een waterbassin verwijderd. Deze ontwikkeling leidt tot een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Eén en ander is in lijn met de uitgangspunten van de provinciale verordening.

Molenbiotoop (artikel 16)

  • bestemmingsplannen voor gronden binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen;
  • oprichten van nieuwe bebouwing binnen een molenbiotoop is mogelijk indien de vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt is of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

De bebouwing op het perceel Zijdekade 1 moet rekening houden met biotoop van de molen Korpershoek. In paragraaf 4.9 wordt nader ingegaan op de invloed van de ontwikkeling op de molen.

3.3.4 Gebiedsprofiel Midden-Delfland

Door de provincie Zuid-Holland is in maart 2012 een Gebiedsprofiel voor de gemeente Midden-Delfland opgesteld. Dit profiel is een herschikking en herdefiniëring van de beschikbare gegevens naar de eenheden en legenda van de kwaliteitskaart behorende bij de Provinciale Verordening Ruimte. Het Gebiedsprofiel is een handreiking voor de gemeente bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen. De ontwikkeling aan de Zijdekade 1 en 3 past in dit profiel. Met name als het gaat om de zichten vanaf de kades op de polder en de beleefbaarheid van het contrast tussen hoge boezemkades en lage polders.

3.3.5 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het saneren van glasopstanden op het perceel Zijdekade 1 in het buitengebied van Schipluiden in de gemeente Midden-Delfland. Door de sloop van de glasopstanden, bedrijfsbebouwing en het waterbassin wordt een substantieel oppervlak aan voormalige agrarische bebouwing verwijderd wat leidt tot een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering ter plaatse van het perceel Zijdekade 1, hetgeen in overeenstemming is met de provinciale ruimte voor ruimte regeling. Op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat het bestemmingsplan past in de lijn van het provinciaal beleid. Met de kanttekening dat de nieuwe woning echter wel binnen de molenbiotoop van molen Korpershoek wordt gesitueerd, hier dient extra aandacht aan worden besteed.

3.4 Regionaal beleidskader

3.4.1 Ruimtelijke Visie 'Hof van Delfland'

Op 25 september 2008 is door de Hof van Delfland Raad de bestuurlijke ambitieverklaring Hof van Delfland gesloten. Vertegenwoordigers van onder meer de provincie Zuid-Holland, Stadsregio Rotterdam, Hoogheemraadschap van Delfland, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de regionale gemeenten hebben zitting in deze raad.

Ook in deze ruimtelijke visie is de kwaliteit van stadsparken, recreatiegebieden en het landschap een grote rol toebedeeld. Het saneren van verspreid liggend glas is in de ambitieverklaring opgenomen als een van de versnellingsprojecten en heeft derhalve een voorname rol.

Om de doelstellingen uit deze visie uitvoerbaar te maken is het (concept) uitvoeringsprogramma 2010/2015 van de ruimtelijke visie Hof van Delfland opgesteld. Het saneren van in totaal 30 hectare verspreid liggend glas in de gemeente Midden-Delfland is als project opgenomen in dit programma. Het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeente Midden-Delfland hebben gezamenlijk ruim € 18 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de sanering. Dit budget is onderverdeeld in twee tranches waarvan een bedrag van € 11 miljoen is vastgelegd binnen het kader van de samenwerking binnen Hof van Delfland.

3.4.2 Integrale Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam

Het programma 'Integrale Ontwikkeling tussen Delft en Schiedam (IODS)' betreft de aanleg van de A4 Delft-Schiedam in combinatie met landschapsbehoud, recreatie en nieuwe natuur in Midden-Delfland, en in combinatie met de stedelijke ontwikkeling van het gebied tussen Schiedam en Vlaardingen.

IODS is een samenwerkingverband van het Rijk, regionale en lokale overheden en verschillende maatschappelijke organisaties zoals Natuurmonumenten, VNO-NCW West en ANWB. De Provincie Zuid-Holland is trekker van het IODS.

Binnen het IODS zijn zes kernprojecten aangewezen, waar het saneren van glastuinbouw er een van is. Door de toenemende glastuinbouw ziet Midden-Delfland er steeds minder aantrekkelijk uit. De verspreide kassen verstoren de openheid van het cultuurhistorisch landschap en veroorzaken lichthinder. Het open agrarisch cultuurlandschap vormt de belangrijkste te beschermen kwaliteit van Midden-Delfland. Het IODS stelt verder dat de omvang van de kwaliteit niet verder mag verminderen en moet worden afgeschermd tegen de invloed van de toenemende glastuinbouw. Het doel van dit deelproject is dan ook het saneren van de verspreid liggende glastuinbouwbedrijven in Midden-Delfland om de openheid van het landschap te behouden.

De tweede tranche van het beschikbaar gestelde budget, ruim €7 miljoen euro, is afkomstig vanuit het IODS-programma. De gemeente Midden-Delfland is als trekker voor dit project aangewezen en heeft een plan van aanpak opgesteld. Daarin zijn de belangrijkste activiteiten benoemd ten einde de saneringsopgave te realiseren, te weten:

  • Verwerving, op vrijwillige basis, van de genoemde bedrijven tegen de economische waarde;
  • Sloop van álle glastuinbouwgerelateerde opstanden en –verhardingen, met uitzondering van de bedrijfswoning;
  • Inrichting van het vrijgekomen perceel als weiland, geschikt voor de agrarische (veehouderij) activiteiten;
  • De wijziging van de bestemming glastuinbouw in agrarisch (landbouw op volle grond). De bedrijfswoning krijgt de burgerwoonbestemming.
3.4.3 Conclusie regionaal beleid

Het perceel Zijdekade 1 maakt geen deel uit van de genoemde tranches uit 'Hof van Delfland' of als onderdeel van het IODS, maar is wel in lijn met de uitgangspunten van dit beleid. Op regionaal niveau is de wens en de opdracht om het verspreid liggend glas in het buitengebied te saneren. Door middel van dit bestemmingsplan wordt dit bereikt. Voorliggend plan is dan ook in overeenstemming met het regionale beleid.

3.5 Gemeentelijk beleidskader

3.5.1 Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025

Op initiatief van de gemeente Midden-Delfland is de gebiedsvisie voor het Midden-Delflandgebied ontwikkeld. Onder meer vertegenwoordigers van het Rijk, de provincie Zuid-Holland, omliggende gemeenten, ondernemers, agrariërs, natuurbeheerders, het Hoogheemraadschap van Delfland en bewoners zijn betrokken geweest bij het opstellen van de gebiedsvisie.

De gebiedsvisie bestaat uit twee delen. Het eerste deel beschrijft Midden-Delfland in het jaar 2025. Het gebied is dan groter, herkenbaarder, toegankelijker en veel meer een eenheid dan nu het geval is. Zeven thema's worden in dit deel onderscheiden waarover het streefbeeld in 2025 wordt geschetst en de daarvoor noodzakelijke voorwaarden.

Ten aanzien van het tweede thema ´De Groen Ruimte´ wordt als concrete uitwerking onder meer gesteld dat de verspreid liggende glastuinbouw volledig zal zijn verdwenen.

In deel 2 worden de vijf belangrijkste opdrachten genoemd die moeten worden uitgewerkt om het ambitieuze beeld uit deel 1 te kunnen verwezenlijken. Onder meer het ontwikkelen van een landschapontwikkelingsplan en het versterken van de relatie stad-platteland maken onderdeel uit van deze opdrachten. Het opstellen van een Landschapontwikkelingsplan (LOP) heeft top-prioriteit voor de uitvoeringsorganisatie.

3.5.2 Landschapsontwikkelingsperspectief (LOP) Midden-Delfland/Gemeentelijke structuurvisie

Het LOP is een concretisering van de zeven thema’s uit Midden-Delfland® 2025 uit 2005. Nieuwe ontwikkelingen hebben invloed op het landschap. Deze ontwikkelingen dienen zodanig te worden geleid dat de zes kernkwaliteiten van het Midden-Delflandgebied in stand kunnen worden gehouden en verder verrijkt en versterkt kunnen worden. De kernkwaliteiten betreffen de agrarische identiteit, de openheid, het robuuste watersysteem, de robuuste natuur, de cultuurhistorische waarden en de verbinding tussen stad en land.

Teneinde het Midden-Delflandgebied te ontwikkelen met behoud en versterking van de kernkwaliteiten worden in het LOP concrete maatregelen voorgesteld.

In het LOP is een aantal algemene uitgangspunten genoemd die voor alle polders gelden. Op de Zijdekade zijn van toepassing:

  • behoud van cultuurhistorische en landschapswaarden polders: verkavelingspatroon, zichtlijnen, situering van bebouwing en beplanting en de openheid;
  • toegankelijk houden van het buitengebied door het creëren van vaar-, wandel- en fietsroutes bij (boezem)kades;
  • voor de wegen in het gebied geldt dat het zicht vanaf de weg naar de open polder behouden en waar mogelijk verbeterd moet worden. Door openheid te creëren wordt de beleving van het gebied vergroot;
  • om de relatie tussen de polder en zijn omgeving zichtbaar te maken, is het van belang om de zichtlijnen tussen de verschillende polders te behouden en waar nodig te versterken. Voor de polders gelegen aan de randen van het gebied is het van belang dat ingezet wordt op het versterken van de verbindingen tussen stad en land;
  • kleinschalige glasopstanden verspreid liggend in de polder worden verwijderd;
  • nieuwe bebouwing is in het open agrarisch gebied niet toegestaan. Aan alle agrarische bedrijven wordt een bouwvlak toegekend waarbinnen de bebouwing moet worden opgericht. Uitbreiding van dit bouwvlak is onder voorwaarden mogelijk. De landschappelijke inpassing zal onderdeel uitmaken van de afweging.
  • nieuwe ontwikkelingen toestaan met een flexibiliteitsbepaling met als voorwaarde dat er geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

Naast de algemene uitgangspunten worden in het LOP per polder de ruimtelijke kwaliteiten beschreven. De Zijdekade is gelegen in de Dorppolder. In de Dorppolder zijn het open karakter van de polder en de kreekruggen vanaf de randen en wegen goed waarneembaar. Er zijn weinig storende opgaande elementen waardoor er vanaf verschillende punten aan de randen van de polder waardevolle zichten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0014.jpg"

Afbeelding 3.2: kaart LOP Dorppolder ruimtelijke kwaliteit

Voor de Zijdekade specifiek geldt:

  • er loopt een kreekrug vanuit de polder die bij de Zijdekade eindigt op de betreffende kavel.
  • ligging aan de rand van de polder in de boezemstrook.
  • ligging in molenbiotoop.
  • ligging dichtbij lintbebouwing.
  • losse glasopstand aanwezig in het open weidegebied.

De ontwikkelingsrichting die voor de locatie Zijdekade is aangegeven is dat glasopstand zal worden verwijderd. Een kleine rode ontwikkeling (bebouwing) is ter compensatie mogelijk. Hierbij dient een karakteristieke erfinrichting in acht te worden genomen.

Uitgangspunt van de LOP is om het agrarische kerngebied te versterken. Het saneren van niet duurzaam, verspreid liggend glas is hier onderdeel van. De ontwikkeling aan de Zijdekade 1 is geheel in lijn met de doelstelling van het LOP.

3.5.3 Plan van aanpak "Saneren verspreid liggende glastuinbouw in Midden-Delfland"

In december 2009 is het Plan van aanpak "Saneren verspreid liggende glastuinbouw in Midden-Delfland" opgesteld. In het Plan van aanpak is de opgave van het saneren van verspreid liggend glas in Midden-Delfland in beeld gebracht en worden oplossingen aangedragen. Onder verspreid liggend glas wordt al het glastuinbouw binnen de gemeente verstaan wat valt binnen de categorie niet-duurzame glastuinbouw, zoals vastgelegd in het Streekplan West van de provincie Zuid-Holland.

Het saneren van de verspreid liggende kassen wordt gezien als versterking van de ruimtelijke kwaliteit van Midden-Delfland. De bestaande kassen belemmeren het open veenweidegebied met de mooie vergezichten. Het perceel Zijdekade 1 maakt onderdeel uit van de eerste tranche van deze saneringsopgave.

Verschillende partijen zullen een bijdrage leveren aan het saneren van het verspreid liggend glas. De verwerving van deze gronden zal op vrijwillige basis plaatsvinden tegen de economische waarde. Voorwaarde is dat alle glastuinbouwgerelateerde opstanden en -verhardingen worden gesloopt, dit met uitzondering van de bedrijfswoning. Het vrijgekomen perceel kan als weiland, geschikt voor agrarische (veehouderij) activiteiten worden ingericht. De bedrijfswoning krijgt een burgerbestemming.

3.5.4 Beleidsnota Archeologie Midden-Delfland

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de Archeologische monumentenzorg heeft de gemeente de verplichting archeologie te betrekken bij de planvorming. Tevens biedt de wet een aantal mogelijkheden om archeologie ook goed te verankeren in het bestemmingsplan.

In 2009 heeft de gemeente Midden-Delfland een start gemaakt met het ontwikkelen van een "Beleidsnota Archeologie" voor het grondgebied van de gemeente. Het grondgebied maakt onderdeel uit van een landschappelijke zone, direct achter de voormalige Maasmonding en de Zuid-Hollandse kuststrook, die grotendeels in de laatste tienduizend jaar is ontstaan. Als gevolg van de voortdurende invloed van de zee, bestaat de bodem van Midden-Delfland uit een dikke laag klei/zand sedimenten afgewisseld door veen. Door de gunstige bodemsamenstelling is de kans op archeologische resten uit de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen zeer groot.

De gemeente Midden-Delfland had behoefte aan een archeologische beleidskaart. Om een dergelijke kaart te maken is een verwachtingskaart nodig. Ten behoeve hiervan heeft Archeologie Delft in 2009-2010 een uitgebreide bureaustudie naar het gemeentelijk grondgebied uitgevoerd en is op basis daarvan gekomen tot 5, periode-specifieke verwachtingskaarten. Deze kaarten zijn vertaald naar een archeologische beleidsadvieskaart. Op basis van deze studie en het voortkomende kaartmateriaal heeft de gemeente een archeologische beleidsnota opgesteld, deze in in 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. Tegelijkertijd met deze beleidsnota is de beleidsadvieskaart vastgesteld en in gebruik genomen als beleidskaart.

Binnen het grondgebied van de gemeente Midden-Delfland kunnen archeologische resten voorkomen uit het Neolithicum, de Ijzertijd, Romeinse tijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De kans op het aantreffen van resten uit deze perioden varieert van gebied tot gebied.

Volgens de bureaustudie die ten grondslag ligt aan de archeologische beleidskaart geldt voor het onderhavige bestemmingsplangebied een hoge archeologische verwachting. Deze verwachting is de optelsom van een lage verwachting voor resten uit het Neolichitum, de Ijzertijd en de Vroege Middeleeuwen, een middelhoge tot hoge verwachting voor resten uit de Romeinse tijd en een lage tot hoge verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen/ Nieuwe tijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0015.jpg"

Afbeelding 3.4: Uitsnede beleidskaart archeologische verwachtingswaarden

Binnen het gemeentelijk grondgebied worden alle gebieden met een archeologische verwachting (dus ook die met een lage verwachting) beschermd door middel van een dubbelbestemming. De gemeente werkt hierbij met een vrijstellingsregime: aan de verschillende verwachtingszones zijn vrijstellingsgrenzen (zowel in oppervlakte als diepte) gekoppeld. Verstoorders die de ter plekke heersende vrijstellingsgrens niet overschrijden worden bij voorbaat vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Indien deze grens wel wordt overschreden dient men een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. De gemeente beslist dan vervolgens wat de te nemen vervolgstappen zijn (vervolgonderzoek of vrijgave). Volgens de beleidskaart ligt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting, waarvoor een vrijstellingsgrens van 50 m2 en 40 cm -maaiveld wordt gehanteerd.

Volgens de beleidskaart geldt er binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting. Van belang voor de hoge archeologische verwachting zijn de mogelijk aanwezige resten uit de Romeinse tijd en de Late Middeleeuwen/ Nieuwe tijd.

De hoge archeologische verwachting voor resten uit de Romeinse tijd in het noordelijk deel van het plangebied is gekoppeld aan de ligging van de geulafzettingen van Duinkerke I en heeft betrekking op nederzettingsresten. Deze afzettingen vormden in de Romeinse tijd hoge en dus droge vestigingsplaatsen. De middelhoge verwachting voor resten uit de Romeinse tijd binnen de rest van het plangebied is gekoppeld aan de ligging van de dekafzettingen van Duinkerke I, waar regelmatig zogenaamde off-site structuren worden aangetroffen zoals verkavelingsgreppels, grafvelden en duikers. De hoge archeologische verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen/ Nieuwe tijd is gekoppeld aan de ligging van diezelfde geulafzettingen van Duinkerke I (vanwege hun hoge ligging). Het zuidelijk deel van het plangebied bevindt zich in een historische bebouwingszone (bewoningslint) die op basis van historisch kaartmateriaal gekarteerd is.

3.5.5 Bestemmingsplan "Buitengebied noord", voormalige gemeente Schipluiden

Voor het perceel is het bestemmingsplan "Buitengebied noord" van de voormalige gemeente Schipluiden van kracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 31 oktober 2000. Het perceel Zijdekade 1 is hierin bestemd als agrarisch gebied ten behoeve van glastuinbouw. Op het perceel is één burgerwoning toegestaan. In de huidige sitautie is het glastuinbouwbedrijf aanwezig en zijn er 2 woningen op het perceel aanwezig. Een deel van het perceel is aangeduid als "zonder gebouwen". Hier is een waterbassin ten behoeve van de tuinbouw aanwezig.

3.5.6 Ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Gras"

Voor het gebied is een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding. Het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied gras" is per 1 maart 2013 ter visie gelegd. Het perceel Zijdekade 1 en 3 is hierin bestemd als "Agrarisch met waarden" met de aanduiding "glastuinbouw" en voor een deel van het perceel de aanduiding "paardenbak". Bepaald is dat er geen woningen op het perceel mogen worden opgericht. Over het plangebied zijn twee dubbelbestemmingen gelegen, de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Tevens is het perceel gelegen in een molenbiotoop, hiervoor is een vrijwaringszone met bijbehorende regels opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0016.jpg" Afbeelding 3.3: bestemmingsplan "Buitengebied Gras"

In het bestemmingsplan is bepaald dat bebouwing ten behoeve van stedelijke functies buiten de bebouwingscontouren niet is toegestaan. Uitzondering hierop is de Ruimte voor Ruimte-regeling waarbij nieuwbouw van woningen na sloop van gebouwen of kassen is toegestaan. De gemeente streeft naar het saneren van verspreid glas.

In artikel 3.8.7 van de planregels is de Ruimte voor Ruimte-regeling opgenomen. Daarin is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om de bestemming "Agrarisch met waarden" te wijzigen ten behoeve van de bouw van een extra woning in ruil voor de sloop van alle op het bouwvlak aanwezige bedrijfsbebouwing. De voorwaarden die hieraan verbonden zijn:

  • voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m2 gebouwen of 5.000 m2 glas, mag één compensatiewoning worden gebouwd.
  • de gebouwen en kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007.
  • de bestaande en nieuw te realiseren woning dient te worden voorzien van een zelfstandig bouwvlak met de bestemming Wonen.
  • de tuin bij de bestaande woning en nieuwe woning dient te worden voorzien van de bestemming Tuin (zonder bouwvlak).
  • indien wenselijk kunnen de gronden ook voorzien worden van de bestemming Natuur of Groen-Landschappelijke overgangszone.
  • de landelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd.
  • de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven.
  • bestemmingswijziging van de bestaande bedrijfswoning en de realisatie van een nieuwe woning dient getoetst te worden aan het Landschapsontwikkelingsplan waarbij:
    • 1. bestemmingswijziging van de bestaande bedrijfswoning en de realisatie van een nieuwe woning geen afbreuk mag doen aan de ruimtelijke kwaliteit in de betreffende polder;
    • 2. bestemmingswijziging van de bestaande bedrijfswoning en de realisatie van een nieuwe woning niet in strijd is met de ontwikkelingsrichting van de betreffende polder;
    • 3. voor landschappelijke inpassing dient uitgegaan te worden van de ontwikkelingsprincipes van de betreffende polder.

Op het perceel Zijdekade 1 wordt in totaal 4.010 m2 aan glas gesaneerd, daarnaast wordt nog een schuur van 480 m2 gesloopt en een waterbassin van circa 2.000 m2 verwijderd. Met de gezamenlijke sloop van deze gebouwen en voorzieningen wordt voldaan aan de eisen ten aanzien van de Ruimte voor Ruimte regeling.

Nabij het perceel Zijdekade 1 is een molen gelegen. Voor de instandhouding van de molenbiotoop zijn planregels opgesteld. Hierin is bepaald dat binnen een afstand van 100 meter tot het middelpunt van de molen geen bebouwing mag worden opgericht en dat er geen beplanting aanwezig mag zijn hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. Binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht en mag geen beplanting aanwezig zijn hoger dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk en de beplanting tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek.

Van deze regeling kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken indien:

  • de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en beplanting en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing en de beplanting;
  • toepassing van de in dit lid onder a en b bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden.

Op dit aspect wordt in paragraaf 4.9 nader ingegaan.

3.5.7 Welstandsnota Midden-Delfland 2010

De Welstandsnota Midden-Delfland 2010 is bedoeld om het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Er wordt gewerkt met gebiedsgericht welstandsbeleid. Het perceel Zijdekade 1 behoort tot het gebied "Buitengebied" (gebied 5C).

De waarde van het lint in het buitengebied is vooral gelegen in het traditionele polderbeeld van oorspronkelijke structuurelementen en de afwisselende lintbebouwing met doorzichten naar het achterliggende landschap. De vele historische gebouwen als boerderijen zetten de toon.

Het buitengebied is regulier welstandsgebied. Het beleid is gericht op behoud van variatie zonder verrommeling met aandacht voor de landschappelijke waarden.

Er zijn criteria opgesteld ten aanzien van de ligging, massa, architectonische uitwerking en materiaal en kleur.

Ligging:

  • de hoofdbebouwing staat aan de straatzijde in een ontspannen opzet;
  • per erf of kavel is er één hoofdmassa;
  • (hoofd)gebouwen richten op het water of de weg, parallel aan de sloten;
  • het oorspronkelijke verkavelingspatroon is maatgevend;
  • gebouwen concentreren in de linten, met behoud van doorzichten naar het landschap met inbegrip van zicht over het erf naar het achterliggend land;
  • bedrijfsgebouwen liggen achterde voorgevelrooilijn;
  • opslag vindt uit het zicht plaats, voorkom grootschalige verharding voorerven.

Massa:

  • de bouwmassa en gevelopbouw zijn evenwichtig en afgestemd op de oorspronkelijke bebouwingskenmerken (hoofdvorm en nokrichting);
  • gebouwen zijn individueel en afwisselend en hebben bij voorkeur een eenvoudige, eenduidige opbouw met een eenvoudige rechthoekige plattegrond;
  • woningen hebben bij voorkeur een onderbouw van één of twee lagen met een eenduidige en nadrukkelijke kap (zoals zadeldak of mansardekap);
  • bedrijfsgebouwen hebben één laag met zadeldak van tenminste 30 graden;
  • de nok is in beginsel evenwijdig aan of haaks op de verkavelingsrichting of weg, aansluitend op de omringende bebouwing;
  • uitbreidingen zoals aanbouwen en dakkapellen vormgeven als toegevoegd ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa;
  • bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa en eenvoudig van vorm.

Architectonische uitwerking:

  • de architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig, afwisselend en evenwichtig;
  • traditioneel Hollands houten kozijnen en profileringen vormen het uitgangspunt;
  • elementen in de gevel zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar en degevels als geheel plaatsen;
  • kozijnen, dakgoten en dergelijke zorgvuldig detailleren;
  • voorgevels van woningen zijn representatief en voor minstens 30% voorzien van gevelopeningen;
  • grote gevelopeningen zijn staand;
  • bedrijfsgebouwen eenvoudig en zorgvuldig detailleren;
  • wijzigingen en toevoegingen in maat, schaal en stijl zorgvuldig afstemmen op het hoofdvolume.

Materiaal en kleur:

  • materialen en kleuren zijn bij voorkeur traditioneel, terughoudend en afgestemd op de omgeving;
  • gevels van woningen, inclusief lateien, in hoofdzaak uitvoeren in baksteen;
  • hellende daken dekken met (matte) keramische pannen of (natuurlijk) riet;
  • grote vlakken bestaan uit kleine elementen of hebben een duidelijke textuur;
  • houtwerk schilderen in traditionele kleuren als ivoorwit en standgroen;
  • aanbouwen en bijgebouwen afstemmen op de hoofdmassa.
3.5.8 Conclusie gemeentelijk beleid

Het saneren van het glas draagt bij aan de ontwikkeling en het behoud van de kernkwaliteiten van het landschap en wordt ook als concrete opdracht in de gebiedsvisie en het landschapsontwikkelingsperspectief omschreven. Het saneren van de verspreid liggende kassen wordt gezien als een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van Midden-Delfland. De bestaande kassen belemmeren het zicht op het open veenweidegebied. De woning is in lijn met de welstandscriteria. Zo wordt er op het perceel één woning gebouwd waarbij doorzichten worden behouden, in dit geval wordt zelfs nieuw doorzicht gecreëerd.

De ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan en ook met het recent vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Gras". Echter, de ontwikkeling is wel in lijn met het beleid uit het nieuwe bestemmingsplan.

Door de sloop van de glasopstanden, bedrijfsbebouwing en het waterbassin wordt een substantieel oppervlak aan voormalige agrarische bebouwing verwijderd wat leidt tot een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering ter plaatse van het perceel Zijdekade 1. Hetgeen in overeenstemming is met de het gemeentelijk beleid ten aanzien van het opschonen van voormalige agrarische percelen. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling in lijn is met het gemeentelijk beleid.

De strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan maakt het voor deze ontwikkeling noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan op te stellen. In deze nieuwe planologie dient rekening gehouden te worden met de archeologische verwachtingswaarden die voortvloeien uit de beleidsnota archeologie.

3.6 Conclusie

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het saneren van de verspreid liggende glastuinbouw een verdere verrommeling in het buitengebied tegengaat en bovendien eventueel oneigenlijk gebruik van (leegstaande) kassen voorkomt. In de diverse beleidsstukken is het saneren als concrete maatregel omschreven, teneinde de kernkwaliteiten van het buitengebied van Midden-Delfland te waarborgen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het saneren van verspreid gelegen glas op de locatie Zijdekade 1 en 3, hetgeen geheel in lijn is met het ruimtelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Milieueffectrapportage

4.1.1 Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een M.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de Europese richtlijn milieu-effectbeoordeling (kenmerk en plaats van het project, kenmerk van potentieel effect).

4.1.2 Situatie plangebied

Onderhavig bestemmingsplan is gericht op de nieuwbouw van een woning ter vervanging van een groter oppervlak aan kassen. Gelet op de kenmerken van deze ontwikkelingen, de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen significante negatieve milieugevolgen optreden. Voor het project is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.2 Archeologie

4.2.1 Wettelijk kader

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten.

Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen. Hoe de gemeente Midden-Delfland hiermee omgaat is opgenomen in paragraaf 3.5.4.

4.2.2 Onderzoek plangebied

Op 4 maart 2013 is door IDDS Archeologie archeologisch onderzoek verricht. Het rapport "Zijdekade 1, Schipluiden Gemeente Midden-Delfland", met projectnummer 36920113/55605 is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting.

In februari 2013 zijn een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd. Het bureau- en booronderzoek hebben uitgewezen dat het plangebied bestaat uit twee delen. Het noordelijke deel, ten noorden van de huidige kassen, heeft een hoge verwachting. Hier ligt een voormalige geul van het Gantel-systeem, waar resten uit de Late IJzertijd - Romeinse tijd aanwezig zijn. Langs de geul zijn op andere plaatsen tevens resten uit de Romeinse tijd aangetroffen. Bovendien is hier een huisterp aanwezig uit de Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd, waarop al bebouwing in de 18e eeuw aanwezig was en mogelijk al eerder. Het is mogelijk om hier resten aan te treffen vanaf 0,4 m -mv.

Ter plaatse van de kassen geldt een lage verwachting vanwege de geërodeerde top van het veen en de lage verwachting voor het kleipakket. Het uiterste zuiden heeft tevens een lage verwachting en is deels verstoord door de aanleg van het waterbassin. Dit deel van het plangebied kon niet onderzocht worden aan de hand van een booronderzoek, maar de ondergrond kan gelijk worden gesteld met de directe omgeving.

4.2.3 Conclusie

Voor het noordelijk deel van het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting. Wanneer er sprake is van graafwerkzaamheden van dieper dan 0,4 m -mv, dan dient er nader archeologisch onderzoek plaats te vinden. Hiervoor dient voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek een Programma van Eisen geschreven te worden. Dit Programma van Eisen moet goedgekeurd worden door het bevoegd gezag alvorens met het onderzoek kan worden begonnen.

Voor het midden en zuidelijke gedeelte van het perceel geldt een lage verwachting, bij graafwerkzaamheden in dit gebied is geen onderzoek nodig.

4.3 Bodem

4.3.1 Wettelijk kader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

De gemeente heeft een bodemkwaliteitskaart vastgesteld waarin wordt aangenomen dat al het buitengebied de kwaliteit AW2000 heeft. AW2000 is de waarde natuur en niet significant door mensen beïnvloed. Dit stemt overeen met dit bestemmingsplan wat uitgaat van agrarisch en wonen. Afwijkingen of uitzonderingen op de bodemkaliteit worden opgelost binnen de kaders van de wet Bodem Bescherming.

4.3.2 Situatie plangebied

Op 3 december 2012 heeft Ingenieursbureau Mol het rapport "Verkennend bodemonderzoek Zijdekade 3 Schipluiden", met projectnummer 14456 opgeleverd. Dit rapport is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met zware metalen en PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met zware metalen, minerale olie, PAK en PCB's. Het grondwater is niet verontreinigd. De aangetroffen bodemkwaliteit stemt niet overeen met AW2000, maar wel met de beoogde bestemming agrarisch en wonen. De bodemsituatie heeft daarom geen invloed op dit bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het bodemonderzoek geen aanleiding geeft tot het instellen van verder onderzoek.

4.3.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is op het gebied van bodem uitvoerbaar.

4.4 Flora en fauna

4.4.1 Wettelijk kader

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. Het is verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met het beheer van het gebied, dient een habitattoets te worden verricht. Anders volstaat een goedgekeurde gedragscode.

Een habitattoets wordt uitgevoerd met als eerste stap: de oriëntatiefase. In de oriëntatiefase dient te worden nagegaan welke (gecumuleerde) effecten als gevolg van de activiteit te verwachten zijn. Deze effecten dienen te worden bekeken in relatie tot de kwetsbaarheid van het gebied en de gunstige instandhouding van desbetreffende soorten. Volgt uit de oriëntatiefase de conclusie dat er zeker geen sprake is van een negatief effect, dan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd.

Is er wel een mogelijk negatief effect, maar is zeker geen sprake van een significant negatief effect, dan dient wel een vergunning te worden aangevraagd op basis van een verslechtering- of verstoringtoets. Als middels verzachtende maatregelen de niet significante negatieve effecten kunnen worden beperkt en de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten niet verslechterd en geen verstoring van de soorten plaatsvindt, kan een vergunning worden afgegeven.

Als er kans is op een significant negatief effect dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Gedeputeerde Staten kunnen een vergunning alleen verlenen als alternatieve oplossingen voor het project ontbreken, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de initiatiefnemer vooraf en tijdig compensatiemaatregelen treft.

Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
4.4.2 Situatie plangebied

Op 29 maart 2013 is door IDDS een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. Het rapport "Rapport betreffende een Quickscan Flora- en fauna Zijdekade 1 te Schipluiden" met kenmerk 1301F056/NHO/rap1 is opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting.

Beschermde soorten

In het kader van de quickscan is een bureauonderzoek en een veldonderzoek verricht. Het veldonderzoek heeft op 27 maart 2013 plaatsgevonden. Hierbij zijn de resultaten van het bureauonderzoek getoetst aan de actuele situatie in het veld. De watergang is gedurende 30 minuten bemonsterd met toepassing van de methode RAVON. Daarmee is zowel de waterlaag als de bodem of baggerlaag bemonsterd.

Vanwege de huidige gebruiksfunctie en inrchting van het plangebied is de verwachting omtrent het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied laag.

Tijdens het veldbezoek is een aantal soorten amfibieën, reptielen en vissen waargenomen in de watergang. Zo is de Meerkikker waargenomen, de Kleine modderkruiper, Riviergrondel en de Driedoornige stekelbaars. Geadviseerd wordt om buiten de kwetsbare periode van deze soorten (april - juni) verstorende werkzaamheden aan de oever van de sloot uit te voeren. Bij werkzaamheden aan de oever en watergang dient ontheffing van de Flora- en faunawet te worden verleend.

Vleermuizen doen waarschijnlijk het plangebied aan tijdens foerageertochten, maar het gedeelte van het plangebied dat zal worden omgevormd ten behoeve van de nieuwe woning is met zekerheid geen foerageergebied van betekenis voor vleermuizen. De verwachting is dat vleermuizen van het open water oostelijk van het plangebied gebruik maken tijdens foerageertochten. Daarvoor en voor oriëntatie tijdens migratie is het van belang dat zowel tijdens de bouwfase als gebruiksfase het gebruik van sterke avond- en nachtverlichting met sterke uitstraling op het water vermeden dient te worden, dan wel dat de nachtverlichting vleermuisvriendelijk wordt ingericht. Aanvullend onderzoek naar vleermuizen is niet noodzakelijk.

Tijdens het veldbezoek zijn de Kievit, Krakeend en de Scholekster op het perceel waargenomen, twee Patrijzen werden in de nabije omgeving waargenomen. Broedvogels die jaarrond beschermd zijn worden gezien de kenmerken van het plangebied niet verwacht. Niet jaarrond beschermde broedvogels kunnen wel worden verwacht, met name nabij de Klimop aan de noordkant van het kassencomplex. Het weghalen van vegetatie dient dan ook buiten het broedseizoen (15 maart - 15 juli) plaats te vinden. De daadwerkelijke aanwezigheid van broedparen is echter maatgevend, het verstoren van broedende vogels is niet toegestaan en ontheffing wordt hiervoor niet verleend.

Beschermd natuurgebied

Er zijn geen Natura 2000-gebieden op korte afstand van het plangebied gelegen. Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Solleveld & Kapittelduinen op circa 10 kilometer afstand. Het plangebied is op circa 2 kilometer afstand van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur gelegen. Gezien de ligging van het plangebied is de Natuurbeschermingswet bij de voorgenomen ingreep op voorhand niet van toepassing.

4.4.3 Conclusie

De Flora- en faunawet zal door de voorgenomen plannen niet worden overtreden, indien er mitigerende maatregelen ten aanzien van Vissen, Vogels en Vleermuizen worden getroffen en indien de algemene zorgplicht wordt nageleefd. De voorgenomen mitigerende maatregelen zijn:

  • verwijderen houtige vegetatie uitvoeren buiten het broedseizoen (15 maart - 15 augustus)
  • vermijden van uitstraling van nachtelijk kunstlicht op wateroppervlak
  • bij werkzaamheden aan de oever zoals het vergraven of verleggen dient te worden gewerkt buiten de gevoelige periode voor de Kleine modderkruiper (april/juni)

Daarnaast dienen alle toekomstige werkzaamheden te voldoen aan de verplichtingen van de Flora- en faunawetgeving. Voorafgaand van eventuele werkzaamheden dient altijd passend onderzoek te worden gedaan. Broedende paren mogen nooit verstoord worden.

Alle hier opgenomen voorwaarden en regels komen uit de Flora- en faunawetgeving. Bij wijzigingen in die wet is de landelijke wetgeving leidend.

Het project is op het gebied van Flora en fauna uitvoerbaar.

4.5 Geluid

4.5.1 Wetgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

4.5.2 Onderzoek plangebied

Op 11 maart 2013 heeft BK Geluid & Trillingen in opdracht van IDDS een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeer, Zijdekade 1 te Schipluiden" met projectnummer 130624, d.d. 11 maart 2013 is als bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting.

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn, tram- of metroweg. Het plangebied is ook niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het akoestisch onderzoek heeft alleen betrekking op wegverkeer.

De Gaagweg (N468) heeft een zone van 250 meter, het bouwplan is gelegen binnen de zone van deze weg. Deze weg is een 60 km/uur weg en de wegdekverharding bestaat uit asfalt. De Zijdekade zelf betreft een doodlopende weg en de verkeersbewegingen zijn alleen van bestemmingsverkeer.

Voor de nieuwbouw van de woning aan de Zijdekade 1 worden de berekende geluidniveaus na aftrek getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden en aan de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB Lden nieuw te bouwen woningen in buitenstedelijk gebied of binnen zone van auto(snel)weg.

Voor het akoestisch onderzoek is de Standaard-rekenmethode II (RMG, 2012) toegepast. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Gaagweg ten hoogste 48 dB Lden bedraagt (inclusief aftrek). De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Aan de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB Lden nieuw te bouwen woningen in buitenstedelijk gebied wordt eveneens voldaan. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer bedraagt ten hoogste 53 dB Lden (exclusief aftrek).

4.5.3 Conclusie

De berekende geluidbelasting voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidhinder. Woningbouw op de locatie Zijdekade 1 is mogelijk zonder extra procedures of onderzoek in het kader van geluid. Het project is op basis van het onderwerp geluid uitvoerbaar.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft aan onder welke voorwaarden en hoe bestuursorganen bepaalde bevoegdheden kunnen uitoefenen in relatie tot luchtkwaliteitseisen. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als fijnstof (PM10) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen.

Een aantal projecten, waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan luchtkwaliteit, hoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). Een project draagt niet in betekenende mate bij indien de toename van de concentratie van maatgevende stoffen minder bedraagt dan 3% van de grenswaarden voor die stoffen.

In de bij dit besluit behorende Regeling NIBM is de lijst met categorieën van gevallen (kantoor- en woningbouwlocaties, specifieke inrichtingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. In die gevallen hoeft dan ook geen luchtkwaliteitonderzoek te worden gedaan.

Daarnaast kan door een goede motivering worden bepaald dat een project niet in Betekenende mate bijdraagt.

4.6.2 Situatie plangebied
4.6.2.1 Achtergrondwaarden

De luchtkwaliteit van het perceel Zijdekade 1 is opgenomen in de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl). De gegevens uit deze atlas zijn afkomstig van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De kaart is gemaakt door het Rijksinstituut voor de situatie in 2012. Gekeken is naar de fijnstof- en stikstofdioxideconcentraties op regionaal niveau.

Ten aanzien van stikstofdioxide (NO2) blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 25-30 µg/m3 bedraagt. De situaties ten aanzien van NO2 wordt als 'vrij matig' beoordeeld. Maar de concentraties liggen onder de per 2015 van kracht zijnde grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2 (40 µg/m3).

Ten aanzien van fijn stof (PM10) blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties PM10 25-27 µg/m3 bedraagt. Net als de situatie ten aanzien van NO2 wordt de situatie ten aanzien van PM10 ook als 'vrij matig' beoordeeld. Maar ook deze concentratie ligt onder de per 2015 van kracht zijnde grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 (40 µg/m3).

Uit de gegevens blijkt dat er ter plaatse van het perceel Zijdekade 1 geen overschrijding van de normen plaatsvindt, ook niet voor de jaren 2015 en 2010. Voor de parameters NO2 en PM10 ligt concentratie lager dan 35 ug/m3 en bij PM10 lager dan 35 overschrijdingsdagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0017.jpg"

Afbeelding 4.1: Atlas Leefomgeving, concentraties fijnstof en stikstofdioxide

4.6.2.2 Nieuwe situatie

In het voorliggende geval kan er worden aangenomen dat door het verdwijnen van de glasopstanden een beperkte afname in plaats van een toename van de concentratie van de maatgevende stoffen in de lucht is. Dit omdat:

  • 1. er door het verdwijnen van de glasopstanden minder vervoersbewegingen over de Zijdekade en Gaagweg zullen zijn. Dit heeft een positief effect op de luchtkwaliteit omdat daardoor minder uitstoot van vervuilende stoffen door wegverkeer plaatsvindt;
  • 2. er door het verdwijnen van de glasopstanden geen verwarmingsinstallatie meer nodig zijn voor het verwarmen van de kas- en bedrijfsruimten. Dit heeft een positief effect op de luchtkwaliteit omdat daardoor minder vervuilende stoffen in de lucht worden uitgestoten als bij een inwerkingzijnde verwarmingsinstallatie.

Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat het saneren van het glas en het omzetten naar een woonbestemming kan worden aangemerkt als "Niet in Betekenende Mate".

4.6.3 Conclusie

In de huidige situatie wordt voldaan aan de grenswaarden ten aanzien van de luchtkwaliteit. In de nieuwe situatie, na sloop van kassen en bedrijfsopstallen, zal naar verwachting een kleine verbetering van de luchtkwaliteit ter plaatse plaatsvinden. Het project draagt "niet in betekende mate" bij aan de luchtkwaliteit. Op het gebied van luchtkwaliteit is het project uitvoerbaar.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Inleiding

Externe veiligheid betreft de risico's die ontstaan door gevaarlijke stoffen: tijdens de productie, de opslag, het gebruik en het transport kunnen er zich calamiteiten voordoen waardoor de veiligheid van de omgeving in het geding is. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het Bevi legt veiligheidsnormen en zoneringen op aan bedrijven en/of activiteiten die een risico vormen voor personen. Op grond van bovengenoemde regelgeving dienen bij ruimtelijke ontwikkelingen verplichte afstandsnormen tussen gevaarlijke inrichtingen of activiteiten als chemische fabrieken, LPG- tankstations en het vervoer van gevaarlijke stoffen (inclusief transportleidingen) en (beperkt) kwetsbare objecten in acht te worden genomen.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Op het gebied van externe veiligheid is op provinciaal niveau de nota 'Risico's in Balans' vastgesteld. Daarnaast heeft het Stadsgewest Haaglanden, waartoe ook de gemeente Midden-Delfland behoort, de beleidsnota 'Samen Werken aan Externe Veiligheid' opgesteld. In beide nota's zijn vijf kernpunten opgenomen:

  • 1. Het ontstaan van nieuwe knelpunten tegengaan;
  • 2. Het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van inrichtingen;
  • 3. Bestaande knelpunten saneren;
  • 4. Zorgvuldige risicocommunicatie;
  • 5. Hulpverlening: het bevorderen van de samenwerking en de kwaliteit van de uitvoering en het richting geven aan de organisatorische versterking.
4.7.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat iemand komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt verondersteld dat een (fictieve) persoon zich gedurende 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Voor kwetsbare objecten geldt een maximale toelaatbare overlijdenskans van 1 op een miljoen (10-6 risicocontour). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting, transportroute of buisleiding bevinden.

Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour als richtlijn. Dit betekent dat bij voorkeur geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour opgericht worden. Een gemeente kan hier gemotiveerd van afwijken en besluiten om toch aan de realisatie van nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour mee te werken.

4.7.3 Belemmeringenstrook buisleidingen

De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zogenaamde belemmeringenstrook. Dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moeten worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de regels van het bestemmingsplan moet conform artikel 14 van het Bevb worden vastgelegd dat in de belemmeringenstrook niet gebouwd mag worden, tenzij burgemeester en wethouders toestemming hebben gegeven (via een afwijking of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) dat werkzaamheden in deze strook alleen mogen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.

4.7.4 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat meerdere personen gelijktijdig overlijden als direct gevolg van één ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van de kans op een ongeval, het effect van het ongeval en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied (de afstand tot waar nog dodelijke slachtoffers vallen). Het groepsrisico is niet ruimtelijk weer te geven met contouren, maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin de groepsgrootte van aantallen slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval: de Fn-curve.

4.7.5 Situatie plangebied

Op de risicokaart is te zien dat er in de nabijheid van het plangebied er geen Bevi-inrichtingen of buisleidingen zijn gelegen. Ook is er geen sprake van een route gevaarlijke stoffen over de Gaagweg. De externe veiligheid is daarmee niet in het geding. Het bestemmingsplan laat ook geen nieuwe ontwikkelingen toe welke vallen onder deze besluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0018.jpg"

Afbeelding 4.2: risicokaart externe veiligheid

4.7.6 Conclusie

Het bestemmingsplan is op basis van het onderwerp externe veiligheid uitvoerbaar.

4.8 Milieuhinder bedrijvigheid

4.8.1 Wetgeving

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.

In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009'.

4.8.2 Situatie plangebied

In de directe omgeving van het plangebied is één agrarisch bedrijf gevestigd. Dit is het agrarisch en agrarisch hulp- en nevenbedrijf op het perceel Zijdekade 7. Ter plaatse is een melkrundveehouderij en een agrarisch loonbedrijf aanwezig. Op basis van de handreiking van de VNG is dit melkveehouderijbedrijf in te delen als een bedrijf "Fokken en houden van rundvee" (SBI 0141, 0142) met bijbehorende milieucategorie 3.2. Het agrarisch loonbedrijf is in te delen in de omschrijing "algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. <= 500 m2" (SBI 016, milieucategorie 2).

De richtafstand van deze bedrijven naar de omliggende functies is het grootst ten aanzien van geur van de melkrundveehouderij, te weten 100 meter. Echter, de Geurverordening Midden-Delfland 2009 regelt in artikel 4, lid 2 dat de minimale afstand van een veehouderij tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom 25 meter bedraagt. Dit in plaats van de in de VNG brochure genoemde 100 meter. In het geval van de bestaande woning Zijdekade 3 kan op basis van de Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel van de Wet geurhinder bepaald worden dat deze woning gelegen is buiten de bebouwde kom. Er is namelijk geen sprake van aaneengesloten bebouwing en er is ter plaatse geen sprake van een samenhangende structuur van bebouwing, hetgeen het kenmerk is van de bebouwde kom. Ter plaatse kan dus worden uitgegaan van een minimale afstand ten aanzien van geur van 25 meter.

De afstanden opgenomen in het Activiteitenbesluit van de woning tot het mestbassin, de mestplaat voor de opslag van vaste mest en de opslag van kuilvoer vallen niet onder de Geurverordening. Hiervoor zijn aparte afstanden bepaald. Een mestplaat is gelegen op ten minste 50 meter van een geurgevoelig object, een mestbassin moet op minstens 50 meter van het geurgevoelige object gelegen zijn en kuilvoeropslag op een afstand van ten minste 25 meter tot een geurgevoelig object. De afstanden worden hierbij gemeten vanaf de buitenzijde van het geurgevoelige object tot aan de rand van de mestplaat, bassin of kuilvoeropslag. Aan deze voorwaarden wordt voldaan.

De grootste afstand ten opzichte van het agrarisch- en loonbedrijf naar de omliggende functie wordt bepaald door het aspect geluid en bedraagt 30 meter.

De richtlijnen uit de VNG brochure zijn indicatief en afwijking hiervan in verband met specifieke omstandigheden van het betrokken gebied is mogelijk, mits zorgvuldig gemotiveerd. De dichtsbijzijnde woning die door middel van dit bestemmingsplan bestemd wordt ten behoeve van 'wonen' is de bestaande woning Zijdekade 3. Deze woning is op 20 meter van het agrarisch- en loonbedrijf gesitueerd. Deze woning wordt in de huidige situatie ook gebruikt als woning. Er is geen sprake van dat de woning in de nieuwe situatie dichterbij het agrarisch- en loonbedrijf wordt gesitueerd dan nu het geval is. Aan de feitelijke situatie verandert er niets.

4.8.3 Conclusie

Het bestemmen van de bestaande woning Zijdekade 3 als woning is op het gebied van milieuhinder vanuit omliggende bedrijvigheid uitvoerbaar.

4.9 Molenbiotoop

In de nabijheid van het plangebied, aan de zuidzijde van de Gaagweg, is molen de Korpershoek gelegen. Het perceel Zijdekade 1 is gelegen binnen de molenbiotoop van deze molen. Rondom deze molen is reeds veel bebouwing en begroeiing aanwezig. In onderstaande situatietekening is zichtbaar hoe de belemmering van de windvang voor de molen momenteel wordt veroorzaakt door de aanwezige bebouwing. De belemmering is aangeduid met twee rode zones. De hoge molenaarswoning en de schuur op het molenerf vormen reeds een grote belemmering bij een windrichting vanuit het noorden en westen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0019.jpg"

Afbeelding 4.3: bestaande situatie met huidige belemmering windvang molen hoogtematen bebouwing ten opzichte van P=0 bij molenerf

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0020.jpg"

Afbeelding 4.4: molen Korpershoek en omliggende bebouwing

4.9.1 Wettelijk kader

Om de molenbiotoop stevig te verankeren in het planproces, heeft de provincie Zuid-Holland in 1998 een Provinciale Richtlijn Traditionele Windmolens opgesteld die in 2002 is verduidelijkt en wordt nu aangeduid als Goedkeuringscriteria Molenbiotoop en is verwerkt in de provinciale Verordening Ruimte (artikel 16). Dit betekent dat beperkingen worden gesteld aan de hoogte van nieuwe bebouwing en beplanting. Deze criteria moeten worden verwerkt in de bestemmingsplannen waarin deze molenbiotopen gelegen zijn.

In artikel 16 van de Verordening Ruimte van de provincie is het volgende bepaald:

Bestemmingsplannen voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, zoals aangeduid op kaart 11 behorende bij de Verordening, moeten de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende garanderen. Voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  • a. Binnen een straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen nieuwe bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. Binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, moet wat betreft nieuwe bebouwing en beplanting het volgende zijn geregeld:
    • 1. Als de molen is gelegen in het gebied buiten de bebouwingscontouren mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 100-regel).

Uitzonderingen:

In afwijking van het hierboven bepaalde is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk als:

  • a. Er sprake is van een situatie waarin vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of:
  • b. Zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd.

Deze regelgeving uit de provinciale Verordening Ruimte is overgenomen in artikel 48 van de planregels van het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Gras".

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0021.jpg" Afbeelding 4.5: molen Korpershoek gezien vanaf de Zijdekade

4.9.2 Situatie Zijdekade 1

Op de locatie aan de Zijdekade 1 is momenteel een brede kas aanwezig, met tegen de Gaagweg aan een waterbassin en achter de kas een aantal bijbehorende schuren. Deze onderdelen zullen geheel worden gesloopt ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning.

De positie waar de nieuwe woning Zijdekade 1 zal worden gerealiseerd, is gelegen binnen de molenbiotoop van molen Korpershoek. Bouwen binnen deze molenbiotoop is aan strikte voorwaarden gebonden, met name ten aanzien van de bouwhoogte. Met toepassing van de 1/100-regel zou een woning met één bouwlaag (gerekend met peilniveau bij het molenerf) gebouwd mogen worden. Het is echter gewenst om een hogere woning te bouwen. Voor het bouwen binnen de molenbiotoop kan ontheffing worden verleend op de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.

De nieuwe bebouwing wordt zoveel mogelijk in de noordhoek van de kavel geplaatst, om zo'n groot mogelijke afstand tot de molen te realiseren. Er mag niet worden gebouwd binnen een straal van 100 meter vanuit het middelpunt van de molen; deze zone wordt geheel vrijgehouden van bebouwing. De noordgevel van de woning heeft een afstand van ongeveer 120 meter tot het middelpunt van de molen en valt binnen reeds bestaande belemmeringstraal die wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van de molenaarswoning, zie afbeelding 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1842.bp13BG01-va01_0022.jpg"

Afbeelding 4.6: nieuwe situatie met reeds bestaande belemmering windvang molen hoogtematen bebouwing ten opzichte van P=0 bij molenerf

Qua vormgeving, hoogte en positionering van de nieuwe woning wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de geldende molenbiotoop. De woning zal bestaan uit één laag met een schuine kap, waarmee de nokhoogte zo beperkt mogelijk wordt gehouden. Door de bebouwing zo laag mogelijk te houden zullen de volumes zo min mogelijk als obstakel fungeren. De nokrichting van het hoofdvolume van de woning ligt parallel aan de Zijde, zodat de windgang over de kavel het minst wordt belemmerd. De keuze van type beplanting rondom de woning en op het erf zal worden afgestemd op de aanbevelingen voor laagblijvende bomen zoals de provincie stelt.

Doordat er gebruik wordt gemaakt van de ruimte voor ruimte regeling is er sprake van een aanzienlijke kwalitatieve verbetering van het landschap in zijn algemeen en rondom de molen in het bijzonder. Vanaf de molen wordt het zicht op de Dorppolder aanzienlijk verbeterd. Het landschap binnen de molenbiotoop wordt hiermee deels hersteld. Ook het zicht op de molen vanuit de polder wordt hersteld en verbeterd, waarmee recht wordt gedaan aan het traditionele polderbeeld.

Volgens de Verordening Ruimte kan de woning worden gerealiseerd door toepassing van de genoemde uitzonderingsregel in artikel 16 van de verordening of door het aanvragen van een ontheffing. In juni 2013 wordt de ontheffingsaanvraag formeel ingediend bij de provincie Zuid-Holland.

4.10 Waterparagraaf

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

4.10.1 Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten.

Het Hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.

In 2012 is er door het Hoogheemraadschap de "Handreiking Watertoets voor gemeenten" vastgesteld. Deze handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.

4.10.2 Gemeentelijk beleid

Het Waterplan van de gemeente Midden-Delfland bestaat uit de Watervisie, het Waterstructuurplan en het Uitvoeringsprogramma. In de Watervisie is door de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland een hoge ambitie voor het Waterplan neergelegd. De Watervisie is erop gericht een gezond en veilig watersysteem te realiseren door te voldoen aan de wateropgave op een manier dat het landschap, de mogelijkheden voor recreatie en de landbouw worden versterkt.

De watervisie is het streefbeeld voor het waterbeheer op lange en middellange termijn. Bij de visie zijn drie thema's betrokken:

  • De wateropgave: veiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit en ecologie;
  • Landschap en water: water als versterking van het landschap en ondersteuning voor economische draagkracht landbouw en recreatie;
  • Samenwerking in het waterproces: waterketen, watertoets en waterkeringen.

Het Waterstructuurplan vult de wateropgave concreet in en legt procesafspraken tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap vast. In het Uitvoeringsprogramma is uiteindelijke vastgelegd welke maatregelen de gemeente neemt voor de uitvoer van de Watervisie.

4.10.3 Waterkering

De watergang de Zijde is een regionale waterkering (boezemkade) en kent een kernzone van 20 meter en een beschermingszone van 15 meter. Voor ontwikkelingen in de waterstaatswerk (de kernzone) én voor ontwikkelingen in de beschermingszone is een watervergunning verplicht.

De Zijdekade is gelegen langs een veendijk. Het Hoogheemraadschap heeft beleidsregels opgesteld voor het bouwen in en langs veendijken. Hoofdregel is dat er geen werkzaamheden in, op, onder of boven een veendijk mogen plaatsvinden. Hiermee wordt de stabiliteit van de dijk gegarandeerd en wordt ruimte opengehouden voor toekomstige versterking van de dijken.

In het bestemmingsplan "Buitengebied Gras" is ter bescherming van de kernzone en de beschermingszone van de regionale waterkering de dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" opgenomen. Hierin is bepaald dat er uitsluitend in de kernzone mag worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

De wijze van bestemmen van de waterkering in dit bestemmingsplan is afgestemd op artikel 11 van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. In de Verordening is opgenomen dat aan gronden waarop een regionale waterkering is gelegen de dubbelbestemming "waterstaat-waterkering" wordt toegekend. Aan gronden die deel uit maken van een beschermingszone langs een regionale waterkering wordt een aanduiding "vrijwaringszone - beschermingszone" gegeven, met bijbehorende regels ten aanzien van bebouwing binnen de kern- en beschermingszone.

4.10.4 Ontwikkeling Zijdekade 1

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren.

In het geval van de ontwikkeling op Zijdekade 1 wordt bijna 4.400 m2 aan bedrijfsbebouwing en kassen gesloopt en wordt een waterbassin van 1.410 m2 gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een woning met bijbehorende bouwwerken gebouwd van ongeveer 270 m2 groot en wordt 700 m2 aan nieuwe verharding aangebracht. In totaal wordt er 970 m2 aan verhard oppervlak gerealiseerd. Dit betekent ten opzichte van de huidige bebouwing een aanzienlijke afname van verhard oppervlak.

De nieuwe woning zal voorzien worden van een gescheiden rioolstelsel. Voor de bouw en het gebruik van de woning zal gebruik worden gemaakt van zoveel mogelijk duurzame, niet-uitloogbare materialen.

Het bestemmingsvlak van de nieuwe nieuwe woning ligt voor een klein gedeelte binnen de beschermingszone van de waterkering. De nieuwe woning, zoals beschreven in hoofdstuk 2 wordt buiten deze beschermingszone opgericht, hiervoor is geen watervergunning noodzakelijk. Bijbehorende bouwwerken, zoals een carport, zijn wel deels binnen de beschermingszone gelegen en daarvoor dient een watervergunning bij het Hoogheemraadschap te worden aangevraagd. Er ontstaan geen belemmeringen voor het onderhoud, de veiligheid en mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.

Voor de ontsluiting van het perceel moet een nieuwe op- en afrit vanaf de dijk richting het erf van de woning worden gerealiseerd. Het waterschap heeft aangegeven dat de aanleg van deze op- en afrit is toegestaan indien hiermee een structurele kadeverbetering wordt gedaan. De fundering van de afrit moet buiten het leggersprofiel liggen en het materiaal moet gemakkelijk opruimbaar zijn. Voor de te realiseren aanlegsteiger moet een watervergunning worden aangevraagd.

4.10.5 Conclusie

Met de ontwikkeling van de Zijdekade 1 wordt een aanzienlijk deel aan verhard oppervlak gesloopt. Daarvoor in de plaats wordt één woning gebouwd, met een substantieel kleiner verhard oppervlak. Er hoeft dus geen water gecompenseerd te worden.

De nieuwe woning wordt opgericht buiten de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering. Voor het oprichten van de nieuwe woning is geen watervergunning noodzakelijk. Voor het oprichten van bijbehorende bouwwerken in de beschermingszone en voor het aanleggen van de op- en afrit naar het perceel in de kernzone moet het Hoogheemraadschap wel een watervergunning verlenen. Dit geldt ook voor het oprichten van een aanlegsteiger. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmeringen zal opleveren voor eventueel in de toekomst noodzakelijke dijkversterking. De ontwikkeling voldoet aan het bepaalde in artikel 11 uit de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Qua plansystematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij de het vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Gras". Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van de Standaard Vegelijkbare Bestemmings Plannen (SVBP2012).

5.2 Inleidende regels

De artikelen 1 en 2 omvatten de inleidende regels die van belang zijn voor de toepassing van zowel de hoofdbestemmingen als de algemene bepalingen. Deze regels bevatten de definities van kernwoorden die in de planregels worden gebezigd. Daarnaast wordt bepaald op welke wijze afstanden, oppervlakten en hoogten dienen te worden gemeten.

5.3 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch met waarden

De gronden met de bestemming Agrarisch met waarden zijn bestemd voor het behoud en herstel van landschaps- en cultuurhistorische waarden in de vorm van open weidelandschap, karakteristiek slotenpatroon, verkavelingspatroon, zichtlijnen, kreekruggen, karakteristieke boerderijopritten, verbinding tussen stad en platteland en de specifieke ruimtelijke kwaliteiten per polder zoals omschreven in het Landschapsontwikkelingsplan. Deze bestemming is gegeven aan het meest zuidelijk gedeelte van het perceel, op de hoek van de Gaagweg met de Zijdekade. Op deze gronden mag niet worden gebouwd. Hiermee wordt het zicht vanaf de Gaagweg op het perceel en de achterliggende gronden gewaarborgd.

Artikel 4 Tuin

Gronden met de bestemming Tuin zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van tuin - paardenbak" is een paardenbak toegestaan. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van de erfafscheidingen voor de evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan de weg geplaatste gevel bedraagt ten hoogte 1 meter. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 meter en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.

Artikel 5 Water

Gronden met de bestemming Water zijn bestemd als water ten behoeve van de waterhuishouding. Hierin zijn bestaande steigers, natuurvriendelijke oevers, ondergeschikt groen en bruggen inclusief landhoofden ten behoeve van langzaam verkeer toegestaan.

Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Nieuwe aanlegsteigers zijn niet toegestaan en bestaande steigers mogen qua afmetingen niet worden vergroot.

Bij het realiseren van een nieuwe brug geldt een minimale doorvaarthoogte van 1,5 meter en een minimale doorvaartbreedte van 3 meter. Alleen onder bepaalde voorwaarden kan worden afgeweken van deze maatvoering.

Artikel 6 Wonen

Binnen de bestemming Wonen mag worden gewoond en ook aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan. Ook is een aantal nevenfuncties toegestaan zoals verkoop van streekeigen producten, veearts, kinderboerderij, bed & breakfast. In de planregels is bepaald hoe groot de omvang van deze nevenfuncties mag zijn. Per bouwvlak is bepaald hoeveel woningen er zijn toegestaan. De maximale goothoogte mag 6 meter bedragen en de maximale nokhoogte 10 meter. De maximale inhoud van bouwvlak 1 mag 1.500 m2 bedragen en de maximale inhoud van de 2 woningen in bouwvlak 2 mogen gezamenlijk 1.500 m3 bedragen. Via een afwijking kan 5% van de inhoud van de woningen uitgeruild worden tussen bouwvlak 2 en 1. De inhoud van de woningen tezamen mag maximaal 3.000 m3 bedragen.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

Deze bestemming is gelegen op het noordelijk deel van het plangebied. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is een verdere verruiming ten opzichte van de vorige dubbelbestemming. Ook deze bestemming legt beperkingen op aan het gebruik en bebouwing. Op of in deze gronden kan of kunnen slechts de geplande bouwactiviteit of grondbewerkingen worden uitgevoerd als deze niet groter zijn dan 50 m² en niet dieper reiken dan 40 centimeter onder maaiveld. Een archeologisch rapport bij een omgevingsvergunning biedt uitkomst voor activiteiten die niet passen binnen deze voorwaarden.

Artikel 8 Waterstaat - Waterkering

De gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de waterkering. het betreft het ruimtebeslag van de kernzone van de regionale waterkering. Ten behoeve van deze bestemming mogen hier uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter.

Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

5.4 Algemene regels

In de algemene regels zijn regels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen.

In artikel 13 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Hierin zijn twee gebiedsaanduidingen opgenomen, de 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1' en de 'vrijwaringszone - beschermingszone'. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen worden gemaakt.

Voor de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn regels opgenomen ten aanzien van het bouwen binnen het gebied van de molenbiotoop. Dit in verband met de windvang van de molen. Voor de 'vrijwaringszone - beschermingszone' zijn regels opgesteld ten aanzien van het bouwen in de beschermingszone van een waterstaatswerk (kernzone).

5.5 Planverbeelding

Op de planverbeelding zijn de bestemmingen en de dubbelbestemmingen weergegeven. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduiding heeft de juridische betekenis die de planregels als gevolg aan deze aanduiding hebben verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en figuren).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Er wordt voor voorliggende ontwikkeling geen exploitatieplan opgesteld. In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemers en de gemeente Midden-Delfland gesloten. Hierbij wordt tevens het risico van planschade opgenomen zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan naar de verschillende vooroverlegpartners gestuurd. De opmerkingen die gemaakt zijn door deze partijen zijn om procedurele redenen niet verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan, maar zijn behandeld als zienswijzen. Dit is ook met de vooroverlegpartners als zodanig gecommuniceerd. In totaal zijn zeven vooroverlegreacties ontvangen. Deze hebben geleid tot wijzigingen van het bestemmingsplan. In bijlage 5 is de zienswijzennota toegevoegd waarin de wijzigingen aan het bestemmingsplan zijn opgenomen.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 augustus 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is in deze periode in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan. In deze periode zijn geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend.

Zoals beschreven in paragraaf 6.2.1 zijn de ingediende vooroverlegreacties als zienswijzen aangemerkt, in bijlage 5 is de zienswijzennota opgenomen.