Plan: | N223 duurzaam veilig fase 3B |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1842.BPN223DVF3B-va01 |
De provincie Zuid-Holland werkt in samenwerking met de gemeenten Midden-Delfland en Westland aan het project 'N223 Duurzaam Veilig'. In het kader van de economische ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden in het Westland en de groei van de kernen is de huidige wegenstructuur niet voldoende toereikend om het verkeer tussen het Westland en de A4 op een goede en veilige manier te faciliteren. De provincie heeft daarom het project N223 Duurzaam Veilig opgestart, waarbij de N223 in 3 fasen een reconstructie zal ondergaan. Hierbij worden de kruispunten vervangen door rotondes en wordt het profiel van de weg aangepast.
De weggedeelten tussen knooppunt Westerlee – Sportlaan en Sportlaan – Zijdekadebrug zijn duurzaam veilig ingericht. In 2018 wordt de rotonde Noordlierweg gerealiseerd. Fase 3 betreft het traject vanaf de Noordlierweg tot aan de kruising met de A4. Het besluitvormingstraject van fase 3 heeft als gevolg van een zorgvuldig omgevingstraject langer geduurd. Gedurende een aantal jaar is in nauw overleg met de gemeente Midden-Delfland en de omgeving gezocht naar een optimale inpassing van het ontwerp in de omgeving. Hierbij is gekeken naar verkeerskundige aspecten zoals doorstroming en ontsluiting van het onderliggende wegennet, naar ruimtelijke aspecten zoals het open karakter van het gebied en het behoud van landschappelijke waarden, en ontwerptechnische aspecten zoals de kruising van de ringvaart, kabels en leidingen en watercompensatie.
Parallel aan dit proces is gebleken dat er actuele noodzaak bestaat om groot onderhoud uit te voeren op het trajectdeel tussen ’t Woudt en de A4. Vanuit deze noodzaak om snel tot uitvoering van groot onderhoud te komen op het oostelijk deel van het tracé van fase 3 is besloten het project op te knippen in een fase 3A en 3B. Fase 3B betreft het deel tussen 't Woudt en de Molenlaan / brug over de Monsterwatering.
Fase 3B past niet geheel binnen de vigerende bestemmingsplannen Buitengebied Gras (2013) en 't Woudt (2012). De provincie heeft in overleg met de gemeente Midden-Delfland besloten om fase 3B net als rotonde Noordlierweg, mogelijk te maken door middel van een bestemmingsplan.
Het plangebied betreft de N223 (Woudseweg) tussen 't Woudt en Molenlaan / brug over de Monsterwatering. De situering van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Het plangebied momenteel juridisch-planologisch geregeld in de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld | |
Buitengebied Gras | 25-06-2013 | |
1e herziening Buitengebied Gras | 26-03-2019 | |
't Woudt | 26-02-2013 |
In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst.
Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.
Dit hoofdstuk beschrijft de huidige en gewenste situatie in het plangebied. De gewenste situatie is het uitgangspunt voor het goed te keuren bestemmingsplan en moet op een goede manier in de huidige situatie gepast worden.
De N223 (Woudseweg) loopt in een lange rechte lijn door het open veenweidelandschap van Midden-Delfland en vormt de verbinding tussen de A4 bij Delft via knooppunt Westerlee-Maasdijk in het Westland naar Hoek van Holland (figuur 2.1). Het plangebied betreft een gedeelte van het oostelijke deel van de N223 in de gemeente Midden-Delfland. De openheid en het agrarisch karakter vormen belangrijke kwaliteiten van dit gebied, met name ook in contrast met de verstedelijkte gebieden er omheen.
Figuur 2.1 Ligging N223 in het provinciale en rijkswegennet (bron: provincie Zuid-Holland)
Cultuurhistorie en landschap zijn hier nauw met elkaar verweven in de vorm van de aanwezige historische verkavelingen en enkele fraaie, op een kreekrug gesitueerde boerderijen. Ten noorden van de weg ligt de Woudse Polder en ten zuiden de Klaas Engelbrechtspolder. De Woudse Polder wordt gekenmerkt door een blokvorming verkaveling met enkele verspreide erven en het dorpje ’t Woudt. De open ruimte wordt begrensd door de kascomplexen langs de Zweth (in het noorden) en die bij de Lier (in het westen). Aan de oostzijde vormt de A4 de begrenzing.
De Klaas Engelbrechtspolder heeft een langgerekte verkaveling en wordt als ruimte aan de zuidoostzijde afgebakend door de Gaag met daarlangs de bebouwing van Hodenpijl en Schipluiden. Aan de westzijde vormt de Monsterwatering met erachter gelegen kassen de begrenzing. Aan de oostzijde van de polder bevinden zich enkele losse erven. Direct ten zuiden van de N223 bevindt zich tevens een boerderij.
Markant is het dorp ’t Woudt, dat als een eiland in de open ruimte ligt en getekend wordt door een fraai dorpsilhouet met een markante kerktoren. ‘t Woudt vormt ook historisch gezien een waardevol ensemble en is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Verder is de Groenveldsche- of Monsterwatering als historische en landschappelijke structuur van belang. Aan deze boezem-watergang staat de Groeneveldse Molen (1719); één van de weinige overgebleven watermolens in Midden Delfland. In landschappelijke zin vormt de watergang een grens in het landschap; enerzijds door de hogere ligging van de kades, maar vooral ook door het feit dat het de grens vormt tussen het open veenweidegebied en de kassen van het Westland.
Vanaf de weg zijn verre zichten mogelijk door het open veenweidegebied. Daarbij spelen landmarks als het dorpsgezicht van ’t Woudt en kerktorens (Schipluiden, Hodenpijl) een belangrijke rol ter oriëntatie Het kassencomplex aan de Molenlaan ligt los in de ruimte en ontneemt het zicht op het achtergelegen open polder en de molen die hier aan de Groeneveldse Watering staat. De langste zichtlijnen zijn er vooral in zuidelijke richting, waarbij het zicht zich ook tot ver achter het silhouet van Schipluiden uitstrekt (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2 De N223 (Woudseweg) ter hoogte van het plangebied, gezien in westelijke richting (bron: google streetview)
De weg ligt precies op de scheiding tussen beide polders en voegt zich qua oriëntatie naar de verkaveling van Klaas Engelbrechtspolders. De weg ligt daarmee vanzelfsprekend in het landschap, zonder opvallende doorsnijdingen van de landschappelijke hoofdstructuur.
Vanuit de omgeving is de weg maar beperkt zichtbaar; andere doorgaande routes liggen op vrij grote afstand. Voor fietsers lopen er routes langs de N223 zelf (aan weerszijden een dubbelzijdig fietspad), een route langs de Monsterwatering in zuidelijke richting naar Schipluiden en een route in noordelijke richting via ’t Woudt naar de Zweth en Delft (via Harnaschwatering). De weg ligt vrij vlak in het landschap en kent weinig begeleidend ‘meubilair’. Bij de aantakkende wegen staat een enkele lantaarnpaal en bewegwijzering. De weg is aan de noordzijde deels beplant met een (jonge) bomenrij.
Richting de kruising met de Groenveldsche- of Monsterwatering buigt de N223 af en loopt de weg omhoog richting de brug. Er is sprake van een bescheiden verkeerskundige knoop met behalve de provinciale weg ook een fietstunnel, een houten fietsbrug en erftoegangen tot de bedrijven langs de Molenlaan. De plek heeft ook een recreatieve betekenis in de vorm van een parkeerterrein en diverse picknickplekken.
Ter weerszijden van dit deel van de weg staat beplanting; aan de zuidzijde met name in de vorm van opgekroonde bomen, aan de noordzijde in de vorm van dicht bosplantsoen.
Wat is duurzaam veilig?
Het Duurzaam Veilig inrichten van wegen houdt in dat wegen zo ingericht worden dat de verkeersveiligheid verbetert. Dit betekent dat er dubbele belijning komt op de weg, zodat er meer ruimte is tussen het tegemoetkomend verkeer. Ook zijn er geen obstakels (bomen) aan de zijkant van de weg en geen uitritten meer die direct uitkomen op de doorgaande weg. In plaats daarvan gaat het verkeer over een parallelweg die middels een rotonde uitkomt op de doorgaande weg.
Wat is er al gedaan?
De weggedeelten tussen knooppunt Westerlee – Sportlaan en Sportlaan – Zijdekadebrug zijn inmiddels duurzaam veilig ingericht. Ook verkeersveiligheid en leefbaarheid bij de kruising Noord-Lierweg met de Oostbuurtseweg is door de aanleg van een rotonde verbetert. Daardoor is als sprake van een betere doorstroming vanuit de zijwegen van de N223.
Waarom is fase 3 noodzakelijk?
Het tracé van de N223 tussen de Noord-Lierweg en de kruising met de A4 is een traditionele provinciale weg met enkele zijwegen en uitritten. De N223 is een gebiedsontsluitingsweg, de zijwegen zijn erftoegangswegen. De drie kruispunten met de erftoegangswegen zijn vormgegeven als voorrangskruispunt (respectievelijk van west naar oost: Molenlaan/Woudseweg, `t Woudt, Koelaan). De Molenlaan en `t Woudt hebben een snelheidslimiet van 30 km/h en zijn voor motorvoertuigen 'doodlopende weg', de Koelaan is ook doodlopend en is een 'eigen weg'. Bij alle kruispunten kunnen fietsers en bromfietsers vanaf het zuidelijk gelegen fiets-/bromfietspad de rijbaan oversteken; alleen bij `t Woudt is dat vormgegeven met voldoende verhardingsbreedte en voorrangstekens. Er is een fiets-/bromfietstunnel ter hoogte van de Kleine Zijkade.
De rijbaan van de N223 is ter plaatse nu circa 6,50 meter breed met een enkele doorgetrokken deelstreep en doorgetrokken kantmarkeringen. Aan beide zijden van de rijbaan ligt een fietspad en een berm van circa 3 meter breed tussen rijbaan en fietspad. De rijbaanbreedte zou hier 7,50 meter moeten bedragen met een asstreep tussen de rijrichtingen, onderbroken kantmarkeringen, redresseerruimte aan beide zijden van de rijbaan, draagkrachtige bermen van minimaal 2,40 meter (vanaf binnenkant kantstreep) en een obstakelvrije ruimte van minimaal 3,051 meter tussen hoofdrijbaan en parallelweg. Tussen hoofdrijbaan en fietspad zou de minimale obstakelvrije zone conform CROW, samen met belijning en redresseerstrook, en minimaal 4,05 meter moeten zijn.
De weg en de berm zijn te smal, de herkenbaarheid is onvoldoende, er zijn conflictpunten tussen verschillende soorten verkeersdeelnemers (vrachtverkeer, landbouwverkeer, autoverkeer, fiets- en voetverkeer) en de verkeersintensiteit op de N223 is de laatste jaren toegenomen, De combinatie van deze factoren zorgt er voor dat de N223 aan een reconstructie toe is.
Op het relatief korte tracé N223 Fase 3 zijn drie aansluitingen aan de noordzijde (de Molenlaan, ’t Woudt en de Koelaan). Aan de zuidzijde bevinden zich een tweetal clusters van uitritten (Woudseweg 25 t/m 29 en 21(a) en 23) en diverse perceelontsluitingen. Dit conflicteert met de filosofie van Duurzaam Veilig, zoals gehanteerd binnen de provincie Zuid-Holland, om zoveel mogelijk aan de landelijke richtlijnen van de CROW te voldoen.
De op- en afrijbaarheid van de weg voor weggebruikers is, vooral in de spitsmomenten, slecht. Door de grote drukte op de N223 wordt het steeds moeilijker om op een veilige manier de N223 op te rijden. Er zijn regelmatig onveilige situaties en er heerst een groot gevoel van onveiligheid onder de bewoners en gebruikers. Dit wordt gestaafd door cijfers met betrekking tot de ongevallenfrequentie.
Het project Duurzaam Veilig Fase 3 is ontstaan nadat bekend werd dat dit tracédeel niet gelijktijdig met fase 2 gerealiseerd kon worden. Tijdens fase 2 zijn echter wel al een aantal activiteiten buitgevoerd en zijn verschillende oplossingsrichtingen verkend ten aanzien van de herinrichting van dit deel van het tracé.
Zo is in het originele ontwerp van fase 2 (in 2008) sprake van een tweetal voorrangskruispunten (ter hoogte van de Molenlaan en ’t Woudt). Vervolgens zijn door de Provincie in 2011 twee varianten opgesteld met een meerstrooksrotonde tussen het ’t Woudt en de Molenlaan (één dicht op ’t Woudt, één meer richting het westen). Door de bewoners van ‘t Woudt is een alternatief met een voorrangskruispunt tussen ’t Woudt en de Koelaan (ten oosten van ’t Woudt) aangedragen. Door een ondernemer is een voorstel met een meerstrooksrotonde ter hoogte van de Molenlaan gedaan. Doorslaggevend draagvlak voor een van deze varianten ontbrak echter.
In 2014 is een nieuwe start gemaakt vanuit de invalshoek dat verkeersveiligheid het belangrijkste gedeelde belang is, direct gevolgd door landschappelijke inpassing en doorstroming. Om tot een gedragen oplossing te komen zijn al diverse stappen doorlopen. Zo zijn gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders (bewoners, bedrijven, overheden en belangenverenigingen), ontwerpsessies uitgevoerd, diverse oplossingsrichtingen en varianten opgesteld, twee bewonersavonden georganiseerd en (ambtelijke) overleggen gevoerd.
Tijdens de bewonersavond 29 januari 2015 zijn drie varianten gepresenteerd:
Volgend op deze bewonersavond hebben provincie Zuid-Holland en gemeente Midden-Delfland op woensdag 11 maart 2015 een gesprek gevoerd over de verdere stappen in de besluitvorming. Hierbij is men tot de conclusie gekomen dat er nog twee varianten mogelijk zijn, namelijk:
Hierbij is afgesproken de varianten verder te onderzoeken op basis van inpasbaarheid, kosten en verkeersveiligheid. Dit onderzoek is in 2015 uitgevoerd en vastgelegd in een rapportage (Ontwerpnotitie SO 1.3, zie bijlage 3).
Na een zorgvuldige afweging van de landschappelijke inpassing en Duurzaam Veilige inrichting, rekening houdend met aandachtspunten voor het vervolgproces, genoot de rotonde-variant hierin de voorkeur. De uitkomsten van deze rapportage leidde echter niet tot eenduidige voorkeur voor één van de twee varianten, waarbij de gemeente en provincie van mening verschilden over zowel de landschappelijke als de verkeerskundige aspecten van beide varianten. Hierop is in onderling overleg besloten onafhankelijke adviezen in te winnen ter ondersteuning van de besluitvorming door het bestuur.
Vervolgens hebben de Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PARK) en Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeerveiligheid (SWOV) de varianten met elkaar vergeleken en eind mei 2016 hun voorkeur uitgesproken (zie bijlage 5). De PARK concludeert op het gebied van landschappelijke inpassing dat dit tot een lichte voorkeur leidt voor de rotonde-variant. Het SWOV concludeert op het gebied van verkeersveiligheid dat de e Rotondevariant een (iets) betere uitkomst heeft dan de Kruispuntenvariant (zie bijlage 6. Beide partijen hebben ook aanbevelingen gegeven om de landschappelijke inpassing en verkeersveiligheid binnen de voorkeursvariant te optimaliseren. Op basis hiervan zijn de gemeente Midden-Delfland en Provincie op ambtelijk (15 juni 2016) en bestuurlijk niveau (3 november 2016) overeengekomen dat de rotonde-variant de voorkeur geniet binnen het Duurzaam Veilig herinrichten van de N223 fase 3. Dit is verwerkt in de ontwerpnotitie Voorlopig Ontwerp DVF (bijlage 2). Deze versie is op 26 september 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Midden-Delfland.
Inleiding
In de nieuwe situatie wordt een meerstrooksrotonde dicht op de Molenlaan en de brug over de Monsterwatering gesitueerd. De gedachte hierbij is dat door de rotonde in de 'westelijke hoek' te plaatsen bij de Monsterwatering en bebouwing van de (glastuinbouw)bedrijven aan de Molenlaan, het open karakter zo min mogelijk verstoord wordt en de rotonde een zo goed mogelijke landschappelijke inpassing kent.
Aan de noordzijde van de rotonde sluit de Molenlaan haaks aan, waarbij de Woudseweg (richting 180 t/m 184) en de parallelstructuur richting ‘t Woudt en de Koelaan aansluiten op de Molenlaan. Aan de zuidzijde van de rotonde is er de aansluiting van de parallelstructuur richting de Woudseweg 25 t/m 29. Aan de oostzijde van het tracé is gekozen voor een korte parallelstructuur tussen Woudseweg 21(a) en 23, de Klaas Engelbrechtsweg en rotonde N468/A4. Doordat de parallelstructuur aan de zuidzijde niet doorloopt tussen de Woudseweg 25 t/m 29 en 21(a)/23, zijn er nog een aantal percelen welke vanaf de N223 benaderd moeten worden door landbouwverkeer.
Rotonde
De nieuwe meerstrooksrotonde wordt vormgegeven op basis van het Handboek Ontwerpcriteria Wegen 4.0. Dit houdt onder andere in dat er goed zicht moet zijn op de conflictpartij (takken of aansluitende wegen sluiten haaks aan) en dat de rotondestroken goed berijdbaar zijn door 16,50 m lange voertuigen. Op de hoofdstroom (N223) wordt een toeleidende tak aan de linkerzijde van de bestaande rijkstrook toegevoegd (uitvoegen van rechts naar links). Op de afleidende tak wordt de rijstrook aan de rechter rijstrook beëindigd (invoegen van rechts naar links). Zie figuur 2.3 voor een impressie van de inpassing van de rotonde.
Figuur 2.3 Impressies inpassing rotonde Molenlaan (bron: IV Infra BV)
Aan de zuidzijde van de rotonde blijft de huidige fietsstructuur gehandhaafd. Het fietspad van en naar de Lier gaat, ter plaatse van de zuidelijke aansluiting op de rotonde, over in een parallelstructuur.
Molenlaan
De Molenlaan wordt verbreed naar 5 meter, zodat het verkeer elkaar eenvoudiger kan passeren. Daarnaast is een vrijliggend fietspad aangebracht tussen de (houten) brug over de Monsterwatering en de Noordelijke parallelstructuur. Aan de noordzijde past de nieuwe aansluiting binnen het huidige ruimtebeslag, maar vervalt het parkeerterrein. Ter compensatie van het parkeerterrein wordt een tiental langsparkeervakken langs de Molenlaan aangebracht. De gemeentelijke ambitie om een parkeervoorziening op deze locatie middels een Kerkepad met ’t Woudt te verbinden wordt hierdoor mogelijk gehouden.
Openbaar vervoer
De huidige bushalte ter hoogte van ’t Woudt wordt verplaatst naar de nieuwe rotonde. Dit omdat de oversteekbaarheid van de N223 hier op een veiligere wijze geboden kan worden, ongelijkvloers via de bestaande fietstunnel. Dit is ook overeenkomstig met het onafhankelijke advies van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (zie www.n223.nl). Handhaven van de bushalte op de huidige locatie in het ontwerp van de reconstructie is geen optie. Zoals ook de CROW richtlijn 226 ‘Veilig oversteken? Vanzelfsprekend’ aangeeft, dient het oversteken door voetgangers van een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom, waar de N223 onder valt, alleen te gebeuren op kruispunten. De huidige situatie voldoet niet meer aan de huidige richtlijnen.
Vanuit deze oversteekbaarheid is ook gekozen de zuidelijke bushalteplaats niet na de rotonde te plaatsen (zoals normaliter de voorkeur geniet), maar ervoor. Dit vermindert immers de onderlinge afstand tussen de bushalteplaatsen, en stimuleert de oversteek via de tunnel. Beide bushalteplaatsen zullen voldoen aan de Provinciale richtlijnen en voorzien worden van fietsbeugels en een haal- en breng mogelijkheid per auto ter hoogte van de Molenlaan. De exacte locatie en inpassing van de fietsbeugels wordt afgestemd op de landschappelijke inrichting. De noordelijke bushalte wordt middels een hellingbaan en trap ontsloten op het fietspad.
Brug Hooge Heul
De huidige brug Hooge Heul (over de Monsterwatering) behoudt haar indeling met een rijbaan en fietspad aan de zuidzijde. De inrichting wordt echter wel aangepast op de nieuwe ontwerprichtlijnen (rijbaan 7,5 meter breed) Door het bredere profiel en de extra rijstrook / verdrijvingsvlak ten behoeve van de invoegstrook na de meerstrooksrotonde is het noodzakelijk de fietstunnel te verlengen.
Trajectdeel 't Woudt en Koelaan
Figuur 2.4 duidt de nieuwe situatie ter hoogte van ‘t Woudt en de boerderijen langs de Woudsweg aan. Om het profiel van de N223 niet teveel in noordelijke richting te verschuiven (in verband met grondverwerving) is besloten de ruimte tussen de hoofdrijbaan en de zuidelijke parallelstructuur te beperken en daar een houten geleiderail te plaatsen. De zuidelijke parallelstructuur is hier lokaal van 5,0 meter breed in plaats van 5,5 meter. Deze parallelweg eindigt ter hoogte van de toegang naar het perceel naast de Woudseweg 25.
Aan de noordzijde is een doorlopende parallelstructuur van 5,5 meter breed, waar ’t Woudt op aansluit. Aan beide zijden zijn de bushaltes vervallen en verplaatst naar de rotonde.
Figuur 2.4 Impressie situatie ter hoogte van 't Woudt (bron: IV Infra BV)
Aansluiting Koelaan
Op figuur 2.5 is de nieuwe situatie ter hoogte van de Koelaan (eigen weg Woudseweg 178/178a) te zien. De parallelstructuur eindigt hier en gaat over in een vrijliggend fietspad richting de Oude Woudseweg (parallel aan de N223). Aan de zuidzijde ligt een vrijliggend fietspad (tussen de twee parallelstructuren). De drie landbouwverkeer-uitritten aan de zuidzijde worden gehandhaafd, omdat hier geen verkeersveiligheidsrisico’s in worden gezien (laag gebruik en buiten de spits).
Figuur 2.5 Aansluiting Koelaan (bron: IV Infra BV)
Figuur 2.6 Aansluitingen 't Woudt en Koelaan (bron: IV Infra BV)
Langzaam verkeer
Aan de noordzijde wordt het (brom)fietsverkeer ter hoogte van de Molenlaan gescheiden van het gemotoriseerd verkeer middels een nieuw vrijliggend (brom)fietspad. Vervolgens is er een oversteek van deze Molenlaan en maakt het (brom)fietsverkeer gebruik van een parallelweg welke via ’t Woudt tot aan de Koelaan loopt. Hier is er de aansluiting op het huidige (brom)fietspad, welke aansluit op de Oude Woudseweg.
Aan de zuidzijde wordt in het project ‘Rotonde Noord-Lierweg’ een parallelstructuur gecreëerd tot aan de inrit van Woudseweg 31/Kwekerij Schenkeveld (aan de westzijde van de Monsterwatering). Vanaf hier loopt vervolgens een (brom)fietspad over de brug over de Monsterwatering tot aan de meerstrooksrotonde. Vanaf hier maakt het (brom)fietsverkeer gebruik een parallelweg tot de aansluitingen van Woudseweg 25, 27 en 29. Vervolgens is er het huidige vrijliggende (brom)fietspad tot aan de Woudseweg 21(A) en 23. Deze worden wederom ontsluiten via een parallelweg, welke aansluiting op de Klaas Engelbrechtsweg en rotonde N468/A4. De beoogde situatie voor de afwikkeling van het langzaam verkeer is weergegeven in figuur 2.7.
Figuur 2.7 Afwikkeling langzaam verkeer (bron: IV Infra BV)
Inrichting van de parallelwegen
Een van de doelstellingen binnen de Duurzaam Veilig visie is het combineren, en daarmee minimaliseren, van aansluitingen op de doorgaande hoofdrijbaan. Binnen dit project betekent dit dat de drie aansluitingen op de N223 aan de noordzijde (de Molenlaan, ’t Woudt en de Koelaan) gecombineerd worden op de noordelijke tak van de rotonde. ’t Woudt en de Koelaan worden hierbij op de rotonde aangesloten via een nieuwe parallelweg. Aan de zuidzijde worden drie erfaansluitingen (en een perceelaansluiting) van de Woudseweg 25 t/m 29 gecombineerd, welke ook via een nieuwe parallelweg op de rotonde aangesloten worden.
Het project N223 Duurzaam veilig Fase 3B ligt in en maakt onderdeel uit van het bijzondere en karakteristieke open veenweidegebied van Midden-Delfland en wel op de grens van twee bijzondere polders, de Woudsepolder en de Klaas Engelbrechtspolder. Het kerkdorp ’t Woudt wordt als ‘kroonjuweel’ bestempeld.
De karakteristiek van deze twee polders als onderdeel van Midden-Delfland wordt uitvoerig beschreven in enerzijds het Landschapsontwikkelingsperspectief Midden-Delfland 2015 (LOP) opgesteld door de gemeente Midden-Delfland en anderzijds het Gebiedsprofiel opgesteld door de provincie Zuid-Holland in maart 2012.
Met belangrijke stakeholders is gezocht naar de beste oplossingen om de beoogde verkeerskundige ingrepen zo goed als mogelijk in te passen in het waardevolle landschap. Zo zijn eisen, wensen en aandachtspunten geïnventariseerd in gesprek met de Midden-Delfland Vereniging, Stichting Midden-Delfland is Mensenwerk, Historische vereniging Oud-Schipluiden, Agrarische Natuurvereniging Vockestaert en gemeente Midden- Delfland. De verkeerstechnische uitwerking is daarnaast in samenspraak met een landschapsarchitect opgesteld. In hoofdlijnen zijn voor de landschappelijke inpassing de volgende uitgangspunten voor fase 3B gehanteerd.
Rotonde Molenlaan
De situering van de rotonde met de aansluiting van de Molenlaan is zo dicht als mogelijk gekoppeld aan de overgang met de Monsterwatering. Deze locatie ligt op de grens tussen bebouwing/kassen en de openheid van het landschap. De mogelijkheden om deze landschappelijk in te passen geeft op deze locatie zo min mogelijk 'ruis' in het open landschap. Daarnaast zijn de volgende uitgangspunten voor een goede landschappelijke inpassing voorzien:
Trajectdeel 't Woudt en Koelaan
De aansluiting van ‘t Woudt en de Woudhoeve (via de parallelstructuur) worden volop in beeld gebracht. De oprijlaan naar ‘t Woudt en de karakteristieke bomen voor de Woudhoeve bepalen hier het beeld in de openheid. Daarnaast zijn de volgende uitgangspunten voor een goede landschappelijke inpassing voorzien:
Het inrichten van de N223 conform het Duurzaam Veilig principe, het aanleggen van een parallelstructuur en de realisatie van een rotonde op het kruispunt met de Molenlaan zorgt voor een verbetering van de verkeersveiligheid voor alle weggebruikers. Door de genoemde maatregelen wordt het verkeer zoveel mogelijk gescheiden. Daarnaast wordt maar op één locatie in het plangebied het verkeer uitgewisseld. Dit zorgt voor een betere doorstroming van het verkeer op de N223. Het beoogde wegontwerp wordt daarnaast op een zorgvuldige wijze ingepast in het landschap.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Toetsing
Voor het plangebied is met name de tweede doelstelling relevant. Het Rijk wil samen met de decentrale overheden werken aan een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem. Dit is noodzakelijk om een goede bereikbaarheid te kunnen garanderen. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem waarin langzaam en recreatief verkeer een volwaardige plaats hebben. Over het verbeteren van de samenhang tussen de ruimtelijke ontwikkeling en infrastructuur maken de decentrale overheden en het Rijk via het MIRT en de gebiedsagenda's afspraken.
Geconcludeerd wordt dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met de bovengenoemde rijksdoelstelling. Door het duurzaam veilig maken van de N223 ontstaat een meer robuust en samenhangend mobiliteitssysteem.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Deze bestaat uit de volgende onderdelen:
Toetsing
Volgens de handreiking behorende bij de ladder voor duurzame verstedelijking valt de beoogde ontwikkeling onder 'overige stedelijke ontwikkelingen'. Hierin staat dat onder het begrip 'overige stedelijke ontwikkelingen' wordt verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Gelet hierop wordt de in het plan voorziene infrastructurele aanpassingen van de N223 niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Toetsing aan de ladder is daarom niet aan de orde. Overigens is de nut- en noodzaak van de de aanpassing van de N223 wel aangetoond in paragraaf 2.2.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.
De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.
Deze ambities zijn:
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
Beleidskeuze provinciale infrastructuur op orde
Voor het plangebied is beleidskeuze 'provinciale infrastructuur op orde' relevant. De provincie zorgt voor een vlotte en veilige afwikkeling van verkeer in Zuid-Holland en heeft de wettelijke plicht haar areaal, provinciale wegen en vaarwegen te beheren en te onderhouden. Daartoe realiseert of draagt de provincie bij aan:
De provincie wil een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer waarborgen, en heeft daartoe ook de wettelijke plicht voor haar areaal van provinciale wegen en vaarwegen. Er is één samenhangend netwerk van (inter)nationale, (boven)regionale en lokale wegen die beheerd worden door verschillende wegbeheerders. De provincie acht zich primair verantwoordelijk voor (boven)regionale wegen.
Het onderhoud aan de provinciale wegen wordt uitgevoerd op een conditiegestuurde, integrale en trajectgewijze manier. Deze manier is beschreven in het assetmanagementsysteem gebaseerd op de internationale assetmanagementstandaard NEN-ISO 55001. Het moment van onderhoud wordt zodanig gepland dat precies op tijd wordt onderhouden. Zo blijft de infrastructuur optimaal functioneren tegen de laagste kosten, met overwogen, aanvaardbare risico's. Het PZI geeft een overzicht van de weg- en vaarwegprojecten waarvan het planmatig onderhoud in de jaren 2018 tot en met 2022 wordt uitgevoerd.
Het provinciaal beleid geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. In het mobiliteitsbeleid wordt afgestemd met andere beleidsvelden, met name het ruimtelijk-economisch beleid. Daarbij is het vertrekpunt de huidige ruimtelijke situatie gecombineerd met vier keuzes:
Toetsing
Het project N223 duurzaam veilig fase 3B past binnen de beleidskeuze van de provincie op de bestaande infrastructuur op orde te hebben. Het project is daarnaast concreet benoemd in het in samenhang met de Omgevingsvisie opgestelde Programma Ruimte.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Voor de beoogde ontwikkeling zijn de volgende onderwerpen relevant:
Toetsing
ad. 1 Regionale waterkeringen
Ter weerszijden van de Monsterwatering is op kaart van de Omgevingsverordening een regionale waterkering gelegen (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Uitsnede kaart 3 Omgevingsverordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In artikel 6.22 Regionale waterkeringen zijn de volgende voor dit plan relevante regels opgenomen:
In het voorliggende bestemmingsplan is de regionale waterkering bestemd door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Ten behoeve van de ontwikkeling binnen de beschermingzone is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap. Zie paragraaf 4.3 voor een nadere toelichting. Het plan voldoet aan de regels voor regionale waterkeringen.
ad. 2 Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën
Het plangebied is op kaart 14 van de Omgevingsverordening aangeduid als 'groene buffer' met beschermingscategorie 2 (zie figuur 3.2).
Figuur 3.2 Uitsnede kaart 14 Omgevingsverordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In artikel 6.9 zijn de volgende voor dit plan relevante regels opgenomen:
1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
1, een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid
In dit geval gaat het om 'aanpassen' van de weg (categorie b). Volgens de kwaliteitskaart zijn de belangrijkste richtpunten voor infrastructuur binnen het gebiedsprofiel Midden-Delfland:
4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
Ten behoeve van de inpassing van het wegontwerp wordt verwezen naar paragraaf 2.5. Hierin is uitgebreid stilgestaan bij de optimale inpassing van het beoogde wegontwerp in het landschap (beeldkwaliteit).
6. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013). De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.
De ontwikkeling wordt deels gerealiseerd in aangegeven weidevogelgebied. Op het aspect weidevogelgebieden is ingegaan in paragraaf 4.8. Hierin is ook een verantwoording gegeven over de wijze van compensatie.
ad. 3 Cultureel erfgoed
Een gedeelte van het plangebied is op kaart 15 van de Omgevingsverordening gelegen binnen de molenbiotoop van de Groenvelde Molen (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3 Uitsnede kaart 15 Omgevingsverordening (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
In artikel 6.25 Bescherming molenbiotoop zijn de volgende regels opgenomen:
De ontwikkeling heeft betrekking op de aanpassing van een een bestaande weg. Er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht binnen de molenbiotoop. Derhalve vormt het aspect cultureel erfgoed geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het plan voldoet aan de uitgangspunten uit de Omgevingsverordening.
Voor het gehele grondgebied van Midden-Delfland is een structuurvisie opgesteld. Deze structuurvisie
legt de hoofdlijnen van ruimtelijke ontwikkelingen en het te voeren ruimtelijk beleid vast.
Midden-Delfland wil ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden die de Wro biedt. De hoofddoelen
van de structuurvisie zijn daarom als volgt geformuleerd:
De beleidsdocumenten Gebiedsvisie Midden-Delfland®2025, de visie Vitale Dorpen Midden-Delfland 2025 en het Landschapsontwikkelingsperspectief vormen de belangrijke bouwstenen van deze structuurvisie. Er is geen concreet beleid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling. Wel wordt de N223 genoemd als belangrijke ontsluitingsweg binnen de gemeente. De optimalisatie zorgt ervoor dat de functie van deze weg optimaal blijft.
Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie
sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en om andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie, ecologie).
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek
De onderhavige ontwikkeling is qua aard en omvang zodanig dat de drempelwaarden In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. niet worden overschreden. Wel is een vormvrije mer uitgevoerd.
Kenmerken van het project
Het plan omvat de reconstructie van een gedeelte van de provinciale weg N223. Hierbij wordt een nieuwe rotonde gerealiseerd en wordt de parallelstructuur aangepast. De kenmerken van het project rechtvaardigen geen MER.
Plaats van het project
Het plangebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een
verbindingszone binnen het Natuurnetwerk Nederland. We ligt het plangebied gedeeltelijk in beschermd weidevogelleefgebied. Hiervoor worden compenserende maatregelen getroffen. De plaats van het project rechtvaardigt geen MER.
Kenmerken potentiële effecten
Door reconstructie kan verstoring door licht, geluid, en beweging optreden. Deze effecten zijn zeer lokaal. Er zijn er geen effecten aan de orde die een MER rechtvaardigen. Bij de toetsing aan de milieu- en omgevingsaspecten in de dit bestemmingsplan g is nader ingegaan op de effecten van de ontwikkeling op het milieu en op de omgeving.
Conclusie
Gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten kan op voorhand worden geconcludeerd dat er hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij geschikt is voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Onderzoek en conclusie
Voor een gedeelte van het plangebied vindt functiewijziging plaats. Hierbij wijzigt een deel van Agrarisch of Groen naar Verkeer. Er is geen sprake van een verandering naar een meer gevoelige functie. In het kader van de omgevingsvergunning zal wel een actueel bodemonderzoek worden uitgevoerd in combinatie met een geotechnisch onderzoek. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemers van een ruimtelijke plan behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Wettelijk kader water
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante wetgeving en beleid, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2015-2021 beschrijft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategische keuzes, de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen dwingen tot het stellen van prioriteiten. Het Hoogheemraadschap gaat het beheer en onderhoud van het watersysteem optimaliseren en zal daarbij flink investeren in waterkwaliteit, waterkeringen en het voorkomen van wateroverlast en watertekort. Voor de zuiveringstechnische infrastructuur ligt de nadruk op beheren, onderhouden en optimaliseren.
Daarnaast is Handreiking Watertoets vastgesteld. Deze handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking bestaat uit een procesdeel en een inhoudelijk deel. In het procesdeel wordt ingegaan op het watertoetsproces voor ruimtelijke planvorming. Het inhoudelijk deel bevat de vertaling van het actuele beleid van Delfland in ruimtelijke zin.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Midden-Delfland is een gebiedsgericht plan van de gemeente en het Hoogheemraadschap waarin samenhangende thema's rond waterbeheer aan bod komen. Ruimtelijke ontwikkelingen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook ontwikkelingen als de Europese Kaderrichtlijn Water, landelijk beleid als het waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21,)) en gemeentelijke plannen, zoals een gemeentelijk rioleringsplan, komen samen in het Waterplan. Het Waterplan bestaat uit drie fasen. De watervisie, het waterstructuurplan en het uitvoeringsplan. De watervisie geeft op hoofdlijnen de doelstelling aan op het gebied van waterbeheer in de gemeente Midden-Delfland.
De visie is uitgewerkt in het waterstructuurplan. Het waterstructuurplan geeft op kaart en in beschrijving weer wat de opgave in de polders van Midden-Delfland is. Bovendien maken de gemeente en Delfland afspraken over de wijze waarop de wateropgave wordt gerealiseerd. Concrete maatregelen en procesafspraken zijn gebundeld in het uitvoeringsprogramma van het waterplan.
Het Waterplan is slechts een van de plannen die in Midden-Delfland spelen. Het Waterplan is afgestemd met het Landschapsontwikkelingsplan 2025, de FES-proeftuin, KRW-gebiedsproces en andere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit de N223 inclusief parallelstructuur tussen 't Woudt en Molenlaan / brug over de Monsterwatering in de gemeente Midden-Delfland. Langs de randen van bestaat het plangebied voornamelijk uit weidegrond. Het plangebied ligt in de Klaas Engelbrechtspolder en de Woudse Polder.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse voor een groot deel uit
klei op veen. Er is sprake van de grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De gemiddelde maaiveldhoogte bedraagt circa NAP -1,0 m.
Waterkwantiteit en onderhoud watergangen
Rondom het plangebied zijn enkele secundaire watergangen gelegen. De Montserwatering is aangeduid als primair water. De wateren zijn in onderhoud bij het Hoogheemraadschap. Het beheer en onderhoud aan wateren, inclusief de oever, mag niet worden belemmerd. Onderhoudsstroken maken essentieel onderdeel uit van wateren. Zonder goed onderhoud kunnen wateren namelijk niet meer optimaal functioneren en kan wateroverlast (zowel kwantitatief als kwalitatief) ontstaan. Een onderhoudsstrook moet aan bepaalde minimale afmetingen en andere ontwerpeisen voldoen om effectief gebruikt te kunnen worden. Daarbij moet de onderhoudsstrook bereikbaar en begaanbaar zijn voor mensen en hun materiaal. Zie figuur 4.1 voor een overzicht van watergangen in en rondom het plangebied.
Figuur 4.1 Watergangen in en rondom het plangebied (bron: Hoogheemraadschap van Delfland)
De N223 / Woudseweg ligt op de polderkade en dient als scheiding tussen de Woudse polder en de Klaas Engelbrechtpolder. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft aangegeven dat de huidige polderkade (N223) in goede staat is en dat deze geen kritieke punten bevat waar rekening mee dient te worden gehouden bij de reconstructie van de N223. Doordat de N223 grotendeels deel uitmaakt van de polderkade dient de hoogteligging van de toekomstige rijbaan getoetst te worden aan het leggerprofiel van de polderkade. Het toekomstige profiel van het weglichaam mag het bestaande profiel van Polderkade niet negatief beïnvloeden.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen of in de omgeving van het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Het plangebied is niet gelegen in waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrije zone. Het eerste watervoerend pakket van het gehele gebied is van groot belang voor de gietwatervoorziening van Greenport Westland. Opslag van zoetwater heeft dan ook hoge prioriteit voor het Hoogheemraadschap van Delfland. Op basis van het Weidevogelpact Midden-Delfland wordt beoogd hoge grondwaterstanden en plas-dras gebieden te bevorderen en ook natte omstandigheden (voor weidevogels) te bevorderen. Daarom heeft Delfland afgelopen jaren een aantal onderbemalingen opgeheven.
Waterveiligheid en waterkeringen
De Monsterwatering is een boezemwater met boezemkades erlangs. De boezemkades (Groeneveldse of Monsterwaterkering) gelden als regionale waterkeringen. Beide waterkeringen zijn veendijken. Bij de uitwerking van het duurzaam veilig inrichten van de N223 en het herinrichten van de directe omgeving dient rekening te worden gehouden met de kernzone en de beschermingszone van de waterkering en bijbehorende beleidsregels van het Hoogheemraadschap. De waterkering is als dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan.
Figuur 4.2 Uitsnede legger Hoogheemraadschap van Delfland
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit optimalisatie van de N223. Daarbij wordt ondermeer de parellelstructuur aangepast en een nieuwe rotonde aangelegd.
Waterkwantiteit
Conform de nieuwe Handreiking watertoets voor gemeenten van het Hoogheemraadschap van Delfland (2012) geldt als richtlijn voor het watersysteem het 'standstill beginsel'. Dit betekent dat de ontwikkeling niet tot een verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie mag leiden.
Ten behoeve van de reconstructie, de aanleg van de rotonde en het realiseren van een parallelstructuur dienen diverse watergangen (deels) gedempt te worden. Het dempen van een watergang dient binnen het betreffende peilgebied 1-op-1 te worden gecompenseerd middels het graven van nieuw open water.
Door de verbreding van de hoofdrijbaan N223, de aanleg van de rotonde en het realiseren van de parallelstructuur wordt het totale verhard oppervlak vergroot ten opzichte van de huidige situatie. Ten behoeve van dit extra verhard oppervlak, in relatie tot regenwaterafvoer en waterberging, dient watercompensatie te worden toegepast per peilgebied. De benodigde watercompensatie ten behoeve van het extra verhard oppervlak wordt bepaald middels de ‘Watersleutel’, welke is ontwikkeld door het Hoogheemraadschap van Delfland. Bij toepassing van de ‘Watersleutel’ wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de betreffende polder. De benodigde watercompensatie ten behoeve van het extra verhard oppervlak kan tevens (deels) worden ondervangen door het toepassen van alternatieve bergings- en vasthoudmaatregelen en het vertraagd afvoeren van het opgevangen hemelwater, middels een afvoer, in een ander peilgebied.
Uit de berekening met de watersleutel (zie bijlage 2 bij de regels) blijkt dat voor de toename aan verharding en het dempen van watergangen in de Woudse Polder en de Klaas Engelbrechtspolder extra berging gerealiseerd gaat worden Uit onderstaande tabellen blijkt dat sprake is van een overschot aan nieuw water. Het te compenseren water is als zodanig bestemd in dit plan.
Tabel 4.1 Waterbalans N223 duurzaam veilig fase 3B Woudsepolder
Verharding | Bestaand | Nieuw | Toename | Resultaat watersleutel extra verhard opp. | Saldo dempen en watergangen graven |
Peilgebied 3.1 | 8.421 m2 | 13.349 m2 | 4.928 m2 | 1.570 m2 | + 2.012 m2 |
Peilgebied 3.2 | 280 m2 | 404 m2 | 124 m2 | 45 m2 | + 10 m2 |
Peilgebied 4.1 | + 535 m2 | ||||
Totaal compensatie | + 2.647 m2 |
Tabel 4.2 Waterbalans N223 duurzaam veilig fase 3B Klaas Engelbrechtspolder
Verharding | Bestaand | Nieuw | Toename | Resultaat watersleutel extra verhard opp. | Saldo dempen en watergangen graven |
Peilgebied 2.1 | 671 m2 | 671 m2 | 0 m2 | 0 m2 | 0 m2 |
Peilgebied 2.2 | 10.917 m2 | 14.967 m2 | 4.050 m2 | 406 m2 | + 852 m2 |
Peilgebied 2.3 | 0 m2 | 674 m2 | 674 m2 | 40 m2 | + 205 m2 |
Totaal compensatie | + 1.057 m2 |
Onderhoud watergangen
In het ontwerp van het aangepaste watersysteem is conform de regels van het Hoogheemraadschap rekening gehouden met onderhoudstroken met een breedte van 4 m. Hiermee zijn deze ook na planrealisatie bereikbaar en begaanbaar voor mensen en hun onderhoudsmateriaal.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen. Deze materialen worden niet toegepast. Vanuit het oogpunt waterkwaliteit wordt het hemelwater niet direct geloost op de naastliggende watergangen, maar stroomt het via een berm af.
Bodem en grondwater
Om de mogelijke effecten ten gevolge van de reconstructie van de N223 (met betrekking tot fase 3) op het grondwater te beoordelen is een aparte notitie opgesteld, die is opgenomen in bijlage 4. In deze notitie wordt onderscheid gemaakt in een tweetal aspecten:
Freatische grondwaterstand
De freatische grondwaterstand wordt gedurende de uitvoeringsperiode beïnvloed door uitvoering van de werkzaamheden. De gevolgen hiervan zijn echter niet van grote betekenis voor de stationaire situatie.
Diepe grondwaterstand
Het diepe grondwater wordt beïnvloed voornamelijk door de volgende aspecten:
Uit de gegevens omtrent de regionale grondopbouw kan worden afgeleid dat in het plangebied
de dikte van het holocene slappe lagenpakket circa 20 m bedraagt. Onder dit slecht watervoerend pakket bevindt zich het diepe grondwater in de pleistocene zanden (1e W.V.P.). Daardoor wordt de mate van de impact van infiltrerend effect van het nieuwe aan te leggen van oppervlaktewater op het diepe grondwater nihil geacht.
Volgens het definitief ontwerp zullen geen activiteiten zoals diepe grondwateronttrekking en/of aanbrengen van de stromingsbarrières in het eerste watervoerende pakket benodigd zijn, daardoor wordt geconcludeerd dat door de uitvoering van de geplande werkzaamheden, zoals beschreven in het definitief ontwerp, geen nadelige en/of voordelige geohydrologische gevolgen in het diepe grondwater zullen optreden.
Waterveiligheid en waterkeringen
De inpassing van de N223, de verlenging van de fietstunnel en de landschappelijke inpassing (onder andere de herplant van bomen) bevinden zich (deels) binnen de kernzone en de beschermingszone van de waterkering zoals weergegeven in de Legger Regionale Waterkeringen. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft aangegeven dat de huidige regionale waterkering in goede staat verkeert en geen kritieke punten bevat waar in de verdere uitwerking van het ontwerp rekening mee dient te worden gehouden.
Werkzaamheden en voorgenomen maatregelen binnen de kernzone en / of beschermingszone van de regionale waterkering dienen te voldoen aan de voorwaarden zoals door het Hoogheemraadschap van Delfland zijn beschreven in de ‘Beleidsregel Medegebruik Regionale waterkeringen’ en de ‘Beleidsregel Veendijken’. Het betreft hier onder andere het verbreden van het grondlichaam ten behoeve van het toekomstige wegprofiel, de verlenging van de fietstunnel, het aanbrengen van (her)beplanting t.b.v. de landschappelijke inpassing en de mogelijkheden met betrekking tot het graven van open water.
Watervergunningsplicht
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem moet bij het hoogheemraadschap vergunning worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. In dit geval geldt dat voor het graven van nieuwe watergangen rondom de weg en het aanbrengen duikers. Voor het onderhoud van het bestaande en nieuw te graven oppervlaktewater gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse, mede omdat er in dit plan een flink oppervlak aan nieuw water wordt gegraven. Dit voorziet ruimschoots in de compensatieopgave als gevolg van de toename aan verharde oppervlakken. Naast de planologische procedure moet een watervergunning worden aangevraagd.
Toetsingskader
Voor alle geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van een te wijzigen weg moet bij een wijziging van de weg onderzocht worden of er sprake is van “reconstructie” van die weg, zoals dat is gedefinieerd in de Wgh. Er is sprake van een reconstructie indien de geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstige maatgevende jaar zonder maatregelen, met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting. Het toekomstig maatgevende jaar is meestal het tiende jaar na de wijziging.
De ten hoogst toelaatbare geluidbelasting is bepaald in artikel 100 van de Wet geluidhinder en artikel 3.3 van het Besluit geluidhinder. In deze artikelen wordt onderscheid gemaakt tussen bestemmingen waarvoor reeds een hogere waarde is vastgesteld en bestemmingen waarvoor geen hogere waarde is vastgesteld. Daarnaast is voor het bepalen van de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van belang of de weg en/of de geluidgevoelige bestemming aanwezig of geprojecteerd waren op 1 januari 2007.
De ten hoogst toelaatbare geluidbelasting is 48 dB, tenzij er een hogere waarde is vastgesteld of de weg reeds aanwezig of geprojecteerd was op 1 januari 2007. Indien reeds een hogere waarde is vastgesteld en de heersende waarde is hoger dan 48 dB, geldt als de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting de laagste waarde van:
Indien geen hogere waarde is vastgesteld en de weg reeds aanwezig of geprojecteerd was op 1 januari 2007 en de heersende waarde hoger is dan 48 dB, dan is de heersende geluidbelasting de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting voor geluidgevoelige bestemmingen die op 1 januari 2007 aanwezig of
geprojecteerd waren.
Onderzoek
Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting met ten hoogste 1,37 dB toeneemt op de gevel van de woning aan de Woudseweg 184. De berekening van de toename vindt plaats op basis van de heersende waarde, of indien de heersende waarde lager is dan 48 dB, ten opzichte van 48 dB. Dit betekent dat de geluidbelasting voor de toetsing aan het reconstructiecriterium toeneemt van 48,00 tot 48,49 dB, dit is dus 0,89 dB.
Op de gevel van de woning aan Het Woudt 2 en de Woudseweg 184 neemt de geluidbelasting toe met ten hoogste 1,34 dB. De toename is lager dan 1,5 dB. Er is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
Het akoestisch onderzoek is bijgesloten in Bijlage 8.
Conclusies
Er is geen sprake van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Het wegverkeerslawaai vormt, geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.
Tabel 4.3
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie 24-uurgemiddelde concentratie |
40 µg/m³ max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling voorziet in reconstructie van een gedeelte van de N223. Deze ontwikkeling voorziet op zichzelf niet in extra verkeersgeneratie waardoor de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
Ten behoeve van de geplande wegaanpassingen van de gehele N223 heeft in het verleden onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit plaatsgevonden (zie bijlage 7). Alhoewel dit onderzoek formeel geen betrekking heeft op een gedeelte van het plangebied, zal de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt niet leiden tot noemenswaardig andere onderzoeksresultaten. Uit het onderzoek bleek dat in alle onderzochte jaren voldaan wordt voldaan aan de normen voor de maatgevende stoffen stikstofdioxide (jaargemiddelde concentratie) en fijn stof (jaargemiddelde concentratie en aantal overschrijdingsdagen grenswaarde 24-uursgemiddelde concentratie).
De NSL Rekentool is een rekeninstrument om de luchtkwaliteit bij wegen te berekenen. Hieruit blijkt dat voor de N223 in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden zullen liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen in 2020; 24,8 µg/m³ voor NO2, 19,0 µg/m³ voor PM10 en 11,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 6,8 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Nader onderzoek op grond van de Wet milieubeheer en het Besluit nibm is dan ook niet noodzakelijk.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het plan.
Toetsingskader
Erfgoedwet
De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2021 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:
Gemeentelijk archeologiebeleid
Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is een gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld dat is vastgelegd in het beleidsplan Archeologie Midden-Delfland. De gemeente Midden-Delfland voert dit beleid in samenwerking met Archeologie Delft.
De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is en waar wel.
Deze beleidskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van omgevingsvergunning voor bouwen en aanleggen.
Onderzoek
Op de beleidsadvieskaart heeft het plangebied een hoge tot middelhoge verwachting op archeologische sporen (zie figuur 4.3).
Figuur 4.3 Uitsnede beleidsadvieskaart Midden-Delfland
In 2004 en 2006 zijn in het plangebied respectievelijk een bureauonderzoek en een aanvullend bureauonderzoek en inventariserend booronderzoek door middel van boringen uitgevoerd (zie bijlage 12 en 13). Het plangebied bestond destijds uit het tracé van de N223 tussen Westerlee en Den Hoorn. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een oplegnotitie opgesteld omdat de eisen die aan archeologisch onderzoek worden gesteld, de bekende archeologische informatie en het plangebied inmiddels zijn veranderd. Deze oplegnotitie is opgenomen in bijlage 14.
Uit het in het verleden uitgevoerde booronderzoek bleek dat ter plaatse van het oostelijke gedeelte van het plangebied één archeologische vinplaats is aangetroffen die gerelateerd is aan het de inheems-Romense vindplaats van Bult en Norde (2004). Ten aanzien van deze vindplaats wordt gezien de te verwachten – minimale – verstoring geen waarderend onderzoek aanbevolen. Voor het deel van het plangebied aangrenzend aan de vindplaats wordt archeologische begeleiding aanbevolen (tegenwoordig: opgraving, variant begeleiding) als methode om waar tegen de verwachting in geen archeologische resten gevonden zijn (en waar dus geen reden is voor verder onderzoek), alsnog archeologie te karteren en zo nodig waarderen. Voor het overige deel wordt geen nader onderzoek aanbevolen.
Op basis van het reeds uitgevoerde onderzoek en de resultaten daarvan acht RAAP de conclusie nog steeds gerechtvaardigd dat aan de in het plangebied geldende archeologische onderzoeksplicht nog steeds is voldaan. In de uitvoeringsfase zal ter plaatse van de vindplaats archeologische begeleiding plaat dienen te vinden. Overeenkomstig het gemeentelijk beleid zijn de verschillende archeologische beleidsgebieden door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' geborgd in dit plan.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedsfeer van het plangebied) Rijksmonumeten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken en Nationale Landschappen dient bepaald te worden.
Onderzoek
Monumenten
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.
Molenbiotoop
Een klein gedeelte van het plangebied ligt binnen de molenbiotoop van de Groeneveldsche Molen. Dit betreft een ronde, stenen poldermolen uit 1719. Binnen de moenbiotoop wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt die in strijd is met de molenbiotoop. De molenbiotoop is als gebiedsaanduiding op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Landschap
De N223 ligt in het bijzondere gebied Midden-Delfland. Dit is door de provincie is aangewezen als Provinciaal Landschap. Het beleid is erop gericht om de bestaande kwaliteiten van dit gebied te behouden en waar mogelijk te versterken.
Beschermd dorpsgezicht
Ten noorden van de N223 ligt het beschermd dorpsgezicht 't Woudt (aangewezen op 24 juli 1970 door de toenmalige Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening). 't Woudt is een kleine nederzetting van hoge ouderdom, die bestaat uit enige boerderijen, kleine woonhuizen en de op een verhoging gelegen Nederlands Hervormde Kerk. De historische groepering is van grote waarde en van algemeen belang vanwege de schoonheid en het karakter ervan. Een klein gedeelte van het plangebied valt binnen het beschermd dorpsgezicht. Hiervoor een specifieke dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' opgenomen.
Advies landschappelijke inpassing provincie Zuid-Holland
In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft de adviseur ruimtelijke kwaliteit van de provincie Zuid-Holland advies uitgebracht of er mogelijk sprake is van aantasting van specifieke cultuurhistorische objecten of structuren (zie bijlage 5). Hieruit blijkt dat het grotere ruimtebeslag van de N223 ten opzichte van de huidige situatie plaatselijk ten koste gaat van een stukje van de verkavelingstructuur aan de zuidzijde van de N223. De herkenbaarheid van de structuur komt hiermee echter niet onder druk te staan. De weg wordt wel een dominantere factor in het gebied. In vergelijking met de huidige situatie zal de weg een groter ruimtebeslag krijgen en een meer verkeertechnische uitstraling door extra opstelstroken en wegmeubilair (o.a. lichtmasten en borden). Door het open karakter van het gebied is dit goed zichtbaar vanuit de wijde omgeving en heeft het daarmee effect op een groot gebied.
Ten aanzien van de uitwerking van de plannen wordt een aantal aanbevelingen gegeven
om de landschappelijke inpassing te verbeteren:
In paragraaf 2.5 is aangegeven op welke wijze de reconstructie van de N223 in relatie tot het landschap is omgegaan. Geconcludeerd wordt dat sprake is van een zorgvuldige landschappelijk uitwerking.
Conclusie
Het geplande ontwikkeling heeft beperkte negatieve invloed op eventuele cultuurhistorische waarden. In het ontwerp is rekening gehouden met cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het aspect 'cultuurhistorie' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied en NNN-gebied (zie figuur 4.4). De voorgenomen ontwikkeling leidt daarnaast niet tot externe effecten op Natura 2000-gebieden waardoor vervolgstappen in het kader van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming niet nodig zijn.
Figuur 4.4 Beschermde gebieden (bron: geoloket Zuid-Holland)
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Om te bepalen of er mogelijk effecten op nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied zijn, is voor de aanlegfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie bijlage 9). Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr voor de aanlegfase.
In de provincie Zuid-Holland zijn belangrijke weidevogelgebieden aangegeven in de Provinciale Omgevingsvisie onder de beleidskeuze: behoud en versterking biodiversiteit. De bescherming van weidevogelgebieden is geregeld in de verordening. In deze gebieden zijn geen nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied, tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. Conform de Omgevingsverordening dienen de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte, kwaliteit en samenhang van de ecologische hoofdstructuur worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd. Hiertoe is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013).
De aanpassing van de N223 vindt voor een gedeelte in belangrijk weidevogelleefgebied plaats.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een weidevogelcompensatieplan opgesteld. Dit plan is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels. De belangrijkste conclusies zijn hierna weergegeven.
Zoals blijkt uit de berekening in figuur 4.5 wordt door de realisatie van het project 13.356 m2 weidevogelleefgebied aangewend. Om het nettoverlies van areaal aan weidevogelleefgebied te compenseren dient er elders een flinke impuls aan de kwaliteit van weidevogelleefgebied te worden gegeven. Deze impuls kan worden gegeven door op tenminste 13.356 m2 een plasdras situatie te creëren, waarbij de grasgroei wordt geremd en een ideaal vochtig biotoop ontstaat waarin weidevogels en hun kuikens kunnen foerageren. Deze situatie moet tenminste 12 jaar in stand worden gehouden.
Figuur 4.5 Berekening weidevogelcompensatie
Optie A – Duurzaam Agrarisch Weidevogelbeheer in Klaas Engelbrechtspolder
Op dit moment wordt er door Agrarisch Natuurvereniging Vockestaert in de naastgelegen Klaas Engelbrechtspolder gewerkt aan een gebied voor Duurzaam Agrarisch Weidevogelbeheer. Dit is een gebied dat voor 30 jaar wordt ingericht en beheerd voor weidevogels, maar zijn agrarische bestemming behoudt. Deze maatregel is een zeer duurzame en effectieve maatregel voor weidevogels. Weidevogels zijn namelijk zeer plaats trouw en hebben voldoende oppervlak nodig om hun jongen groot te brengen, wat het van belang maakt dat beheer gericht op weidevogels voor een langere periode op dezelfde plaats in een grotere aan een gesloten gebied, wordt uitgevoerd. Zo kan er een habitat van goede kwaliteit worden ontwikkeld.
Optie B – Plasdras in Klaas Engelbrechtspolder
Mocht in 2021 onverhoopt blijken dat de financiering voor het gebied Duurzaam Agrarisch Weidevogelbeheer niet kan worden toegezegd, dan is er nog steeds een compensatiemogelijkheid nabij de N223. Door Agrarisch Natuurvereniging Vockestaert kan op de rood gearceerde percelen (zie figuur 4.6) met het compensatiebudget een plasdras situatie worden gecreëerd, welke de komende 12 jaar
in stand en beheerd kan worden. Najaar 2021 zullen de betreffende percelen worden ingericht en gereed gemaakt, waardoor de plasdras in het broedseizoen 2022 kan functioneren.
Figuur 4.6 Locatie nieuw plasdras situatie (rood)
Soortenbescherming
Ten behoeve van het aspect soortenbescherming is door Van der Helm Milieubeheer een ecologische quickscan uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 10. Uit de quisckscan bleek dat nader soortgericht onderzoek noodzakelijk was om de aan-/afwezigheid van nesten van de sperwer, ransuil en buizerd te tonen. Daarnaast is geadviseerd om een soortgericht onderzoek uit te voeren naar de aan-/afwezigheid van voortplantings- en rustplaatsen van de rosse vleermuis, watervleermuis, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Ook het gebruik van de bomenrijen als vliegroute van deze soorten dient aangetoond of uitgesloten te worden.
Naar aanleiding van de quickscan is door Adviesbureau Mertens B.V. een aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 11. De belangrijkste conclusies van dit onderzoek zijn:
Op grond van de bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten
uitgesloten; de plannen voor de optimalisatie van de N223 zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Indirecte aantasting van de weidevogelleefgebieden langs de N223 is daarnaast uitgesloten omdat het plan geen verkeerstoename tot gevolg heeft. Wel zal er directe aantasting plaats vinden als gevolg van ruimtebeslag. Zoals uit het voorgaande is compensatie gevonden die is vastgelegd in een compensatieplan.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Toetsingskader
Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen 2 planologisch relevante hogedruk aardgasleidingen. Daarnaast ligt er een planologisch relevante drinkwaterleiding in het plangebied. Deze leidingen blijven gehandhaafd en zijn bestemd voor Leiding - Gas en Leiding - Water. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszones van deze leidingen is advies van de leidingbeheerder noodzakelijk. In het kader van de verdere uitvoering van de werkzaamheden is een KLIC melding gedaan en wordt voor overige leidingen beoordeeld of maatregelen nodig zijn.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Risicorelevante inrichtingen
Volgens de risicokaart bevindt zich op circa 250 m ten noorden van de N223 een gasontvangstation (Gasunie W451). De aanpassingen hebben, gelet op deze ruime afstand, geen relevante gevolgen voor dit station.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
De N223 is op de risicokaart niet aangegeven als transportas voor vervoer van gevaarlijke stoffen. De weg is door de gemeente wel aangewezen als doorgaande route voor gevaarlijke stoffen. Over de weg vindt dan ook wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de beperkte bebouwingsdichtheden rondom het plangebied zal in geen geval sprake zijn van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
Buisleidingen
Volgens de risicokaart ligt parallel ten noorden van de N223 maar buiten het plangebied een hogedruk aardgasleiding (11227) met een diameter van 30 inch en een werkdruk van 66,2 bar (zie figuur 4.7). Daarnaast liggen er twee hogedruk aardgasleidingen in het plangebied (11625 en 10548). Deze leidingen blijven gehandhaafd en zijn planologisch geborgd in het bestemmingsplan. Aangezien het plan eveneens geen ontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour mogelijk maakt, voldoet het plan aan de grenswaarden voor het PR.
Figuur 4.7 Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Het Bro bepaalt verder dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
De bestemmingen in dit plan
De bestemmingen In het plangebied zijn gericht op het faciliteren van de beoogde aanpassing van de weg. Enkel de gronden die noodzakelijk zijn voor de beoogde ontwikkeling zijn opgenomen in het plan. De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor de bestaande weg en nieuw aan te leggen rotonde. Belangrijk water voor de waterberging heeft de bestemming 'Water'. De bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie' is opgenomen voor de picknickplaats. Naast de bovengenoemde bestemmingen, komen er meerdere dubbelbestemmingen voor in verband met het aspect archeologie en het belang van leidingen en de waterkering.
Volgorde regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde:
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Midden-Delfland zijn gehanteerd. In onderhavig plan is aangesloten op de regeling uit het bestemmingsplan' Buitengebied Gras', zoals dit luidt na 1e herziening.
Dit artikel bevat begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt en een duidelijke definitie nodig hebben. Dit om interpretatieverschillen te voorkomen.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte en inhoudsmaten moeten worden gemeten of berekend.
Artikel 3 Recreatie - Dagrecreatie
Op deze gronden is een picknickplaats toegestaan. Daarnaast zijn voet- en fietspaden mogelijk. Op de gronden mag beperkt worden gebouwd.
Binnen de bestemming Verkeer wordt de weg mogelijk gemaakt. De nieuwe weg met rotonde valt binnen deze bestemming. Hierbinnen zijn 2 x 1 rijstrook toegestaan met uitzondering van opstelstroken en busstroken. Ook vallen voet- en fietspaden, geluidswerende voorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, kunstwerken, groenvoorzieningen, water en parkeervoorzieningen hieronder.
In de regels zijn daarnaast twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Het betreft de voorwaarde om zowel watercompensatie als weidevogelcompensatie te realiseren.
Deze bestemming is bedoeld voor het belangrijkste water voor de waterhuishouding. Op de gronden mag beperkt worden bebouwd.
Artikel 6 Leiding - Gas en Artikel 7 Leiding - Water
In het plangebied ligt een gasleiding en een drinkwaterleiding. De leidingen en de bijbehorende belemmeringenzone zijn voorzien van een dubbelbestemming Leiding - Gas en Leiding - Water Hiermee wordt voorkomen dat bouwen, werken en werkzaamheden plaatsvinden zonder overleg met de leidingbeheerder.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2, Artikel 9 Waarde - Archeologie 3 en Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
Omdat in het plangebied gebieden aanwezig zijn waar een kans bestaat dat er archeologische sporen in de grond aanwezig zijn, zijn drie verschillende dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie opgenomen. De dubbelbestemmingen corresponderen met de gemeentelijke archeologiekaart. Voor bepaalde activiteiten op de gronden met de dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor bouwwerken, werken en werkzaamheden noodzakelijk. Archeologisch onderzoek is in verband met een omgevingsvergunning slechts noodzakelijk indien de bouwwerken, werken of werkzaamheden de maximale diepte (van de toegekende waarde) overschrijden.
Artikel 11 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Een klein gedeelte van het plangebied is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Deze gronden zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Dat betekent dat de gronden, naast de andere bestemmingen, bestemd zijn voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden zoals benoemd in het aanwijzingsbesluit.
Binnen de dubbelbestemming is een aanlegverbod opgenomen, bovenop de aanlegverboden uit de andere bestemmingen. Dit voorziet in de eerste plaats in het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en-of telecommunicatieleidingen.
Ook het beplanten van gronden met bomen en andere opgaande beplanting is opgenomen in dit aanlegverbod. Zo wordt onder meer voorkomen dat belangrijke zichtlijnen naar het landschap verdwijnen als gevolg van nieuwe beplanting en de waardevolle landschappelijke setting van 't Woudt verdwijnt.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering is opgenomen ter bescherming van de waterkering. Dit omvat de waterkering en de beschermingszone die daar langs loopt. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming Waterstaat - Waterkering is een omgevingsvergunning vereist.
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
De antidubbeltelregel voorkomt dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken neit meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mag beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Dit is bepaald in artikel 3.2.4 Bro.
Artikel 14 Algemene bouwregels
In de eerste bepaling is opgenomen dat bestaande maten, die meer of minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden. Herbouw is uitsluitend mogelijk indien deze op dezelfde plaats plaatsvindt. Op de genoemde afwijkingen is daarnaast het overgangsrecht niet van toepassing.
De tweede bepaling heeft betrekking op landhoofden behorende bij bruggen. Deze zijn toegestaan op bestemmingen grenzend aan de bestemming Water.
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
Molenbiotoop
In dit artikel is de bescherming van de molenbiotoop geregeld.
Veiligheidszone - leiding
In dit artikel is bepaald dat het aantal beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) niet mag toenemen in verband met de aanwezigheid van een risicovolle buisleiding.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is een beperkt afwijking geregeld van maximaal 10% van de bestaande maten en percentages. Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken.
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel betreft wijzigingsbevoegdheden die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. In de eerste bepaling is opgenomen dat bestemmingsgrenzen mogen worden overschreden indien dit noodzakelijk is voor technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken, of indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
De tweede bepaling geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid het plan dusdanig te wijzigen, dat de aanleg mogelijk wordt van een boorlocatie voor aardwarmtewinning ten behoeve van de productie van energie voor één of meerdere glastuinbouwbedrijven.
In het eerste lid is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Het tweede lid betreft een parkeerbepaling.
In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.
Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan het dagelijks bestuur eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.
De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.
De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
De slotregel omvat de titel van het bestemmingsplan.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen.
Voortaject
Voorliggend plan heeft een intensief voorbereidingstraject doorlopen. Een beschrijving van dit proces is weergegeven in paragraaf 2.3.
Wettelijk vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap van Delfland en Bewonersvereniging 't Woudt. De ingekomen reacties worden hierna samengevat en van reactie voorzien.
1. Provincie Zuid-Holland
Samenvatting
De provincie is akkoord met het bestemmingsplan. Wel wordt verzocht in de ecologieparagraaf een tekstuele aanpassing te doen met betrekking tot de compensatie van weidevogelgebied.
Reactie
De tekstuele reactie wordt overgenomen in de ecologieparagraaf.
2. Hoogheemraadschap van Delfland
Samenvatting
Reactie
3. Bewonersvereniging 't Woudt
Samenvatting
De bewonersvereniging heeft bezwaar tegen het verplaatsen van de bushalte bij 't Woudt met circa 500 m. Dit gaat ten koste van de bereikbaarheid van 't Woudt. In fase 3B gaat de halte van 't Woudt naar de rotonde bij de Molenlaan, uit verkeersveiligheidsoogpunt wenselijk, maar de nieuwe halte komt 500 m verder van het kerkdorp 't Woudt en bovendien erg dicht bij halte Noordlierweg (circa 300m). De kans is groot dat de busmaatschappij te zijner tijd tot samenvoeging komt. De busmaatschappij heeft recent ook al besloten dat lijn 32 van Delft - Naaldwijk v.v. al niet meer Den Hoorn aan doet. Verzocht wordt om nog eens te bekijken of er toch een veilige halte bij de Kerklaan van 't Woudt (huidige locatie) ontworpen kan worden, zodat verplaatsing voorkomen kan worden.
Reactie
De bushalte Groot Genoeg komt te vervallen op basis van de beperkte vervoersvraag, de onveilige oversteekbaarheid en de kosten van de aanleg een nieuwe bushalte die voldoet aan de landelijke en provinciale richtlijnen.
De huidige bushalte ’t Woudt wordt verplaatst naar de nieuwe rotonde. Dit omdat de oversteekbaarheid van de N223 hier op een veiligere wijze geboden kan worden, ongelijkvloers via de bestaande fietstunnel. Dit is ook overeenkomstig met het onafhankelijke advies van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (te vinden op www.n223.nl). Handhaven van de bushalte op de huidige locatie in het ontwerp van de reconstructie is geen optie. Als ook de CROWrichtlijn 226 ‘Veilig oversteken? Vanzelfsprekend’ aangeeft, dient het oversteken door voetgangers van een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom, waar de N223 onder valt, alleen te gebeuren op kruispunten. De huidige situatie voldoet eigenlijk al niet meer aan de huidige richtlijnen. Dat hier nog geen ongelukken zijn gebeurd mag geen reden zijn.
Er is begrip dat de verplaatsing ten kostte gaat van de bereikbaarheid van ’t Woudt per openbaar vervoer. De verkeersveiligheid gaat echter altijd boven bereikbaarheid. De gemeente Midden-Delfland heeft zich ingespannen om het historische Kerkepad tussen de Molenlaan en ’t Woudt te herstellen, welke dan ook zou kunnen bijdragen aan een directe looproute tussen ’t Woudt en de nieuwe bushalte. Gesprekken tussen de gemeente en particulieren grondeigenaren zijn tot op heden echter niet vruchtbaar gebleken.
Ten aanzien van de opmerking over de samenvoeging van haltes: Er is contact geweest met de concessieverlener (Metropoolregio Rotterdam Den Haag) en vervoerder (EBS). Zij zien geen reden om te aannemen dat de halte bij de Noord-Lierweg en de nieuwe rotonde t.h.v. de Molenlaan in de toekomst samengevoegd worden. De reactie leidt dan ook niet tot aanpassingen in het ontwerp.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan is gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De ingekomen zienswijzen zijn beantwoord in een nota van beantwoording die is opgenomen in bijlage 1.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraaks van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voor de voorgenomen planontwikkeling is geen exploitatieplan noodzakelijk (artikel 6.12 Wro jo artikel 6.2.1 Bro).
Vrijwel alle gronden in het plangebied zijn reeds in eigendom van de provincie Zuid-Holland, die tevens alle kosten voor het project voor haar rekening neemt. In de plantoelichting van dit bestemmingsplan is aangetoond dat de ontwikkeling vanuit het publiek belang en het verkeersveiligheidsbelang noodzakelijk is.
Voor de gronden die (nog) niet in eigendom zijn van de provincie geldt het volgende. Momenteel vindt overleg met de eigenaren plaats in het kader van de minnelijke verwerving. Mocht dit niet tot een resultaat leiden, dan zal toepassing worden gegeven aan het instrument onteigening (artikel 72a Onteigeningswet, onteigening voor aanleg en verbetering van wegen). Het bestemmingsplan is financieel en economisch uitvoerbaar.