direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westerveldseweg 7a en 7b, Zuidwolde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.BP00405-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit bestemmingsplan vormt het verzoek van de eigenaren van de woning Westerveldseweg 7a om een woning met mantelzorgwoning te mogen bouwen op hun perceel.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft de woning, tuin en schuur van de woning Westerveldseweg 7a. Westelijk van het bestaande pand wordt een nieuwe woning met aangebouwde mantelzorg woning beoogd. Het perceel wordt vervolgens kadastraal gesplitst.

1.3 Leeswijzer

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting daarop. In deze toelichting wordt het initiatief beschreven (hoofdstuk 2). Ook wordt nagegaan of het initiatief passend is bij het (gemeentelijk) beleid en of er geen milieutechnische of overige belemeringen zijn (hoofdstuk 3). Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de regels en de verbeelding van dit plan (hoofdstuk 5) en wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6). Deze uitvoerbaarheid bestaat uit 2 delen, de economische uitvoerbaarheid, is het plan financieel haalbaar en de maatschappelijke uitvoerbaarheid, wat zijn de reacties op het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

De locatie is gelegen aan de Westerveldseweg en betreft een groot perceel (I 224), tegenover de woningen Westerveldseweg 16a, 16b en 16c, aan de rand van de bebouwde kom van Zuidwolde. Onderstaande figuren geven een luchtfoto en aanzichtfoto van de huidige situatie van de locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00405-0401_0001.png"

Afbeelding 1 luchtfoto perceel Westerveldseweg 7a (bron: Geoviewer DeWolden)

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00405-0401_0002.png"

Afbeelding 2 aanzicht huidige situatie plangebied (bron:Cyclomedia DeWolden)

Het perceel is gelegen in het plangebied van de beheersverordening Zuidwolde. Het perceel is aangeduid als woongebied, waarbij slechts ter plaatse van de bestaande woning Westerveldseweg 7a een woning met bijbehorende gebouwen toegestaan is. Op een groot deel van het perceel rust overeenkomstig het voorheen geldende bestemmingsplan Zuidwolde Dorp, een aanduiding 'erfbebouwing uitgesloten'. Het perceel is dus als zodanig te gebruiken voor 1 woonhuis met tuin. Het bouwen van een nieuwe woning met mantelzorgwoning, past derhalve niet in de beheersverordening, vandaar dat voor dit initiatief een eigen bestemmingsplan opgesteld is.

2.2 Het plan

De eigenaren van het perceel en de woning Westerveldseweg 7a hebben verzocht om 2 woningen en een mantelzorgwoning te mogen bouwen in de tuin naast Westerveldseweg 7a. Dit verzoek is afgewezen, maar door het college is aangegeven dat wel positief gestaan wordt tegenover de bouw van 1 woning met mantelzorgwoning. Het nu voorliggende initiatief sluit hierbij aan. Onderstaande figuur geeft een aanzicht van de beoogde woning weer. Links naast het hoofdgebouw (van de weg af gezien) en verbonden met het hoofdgebouw, zal de mantelzorgunit in dezelfde stijl als aanbouw opgetrokken worden. Afbeelding 4 geeft een plattegrond weer van de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00405-0401_0003.png"

Afbeelding 3: impressie voorgevel nieuw te bouwen woning

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00405-0401_0004.png"

Afbeelding 4: situatieschets nieuwe woning en mantelzorg woning

Hoofdstuk 3 Planologische afwegingsaspecten

Dit hoofdstuk gaat in paragraaf 3.1 in op het achterliggende gemeentelijk beleidskader en in paragraaf 3.2 in op de voor dit bestemmingsplan relevante milieu- en overige onderzoeksaspecten.

3.1 Beleidskader

3.1.1 Rijksbeleid
3.1.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Noord-Nederland (de provincies Friesland, Groningen en Drenthe) zijn:

  • i. Het versterken van Energyport (Noord-) Nederland als internationaal energieknooppunt en kenniscentrum voor energievoorziening en -transitie, en:
  • ii. het aanwijzen van locaties voor de vestiging van energiecentrales in de Eemshaven;
  • iii. het robuust en compleet maken van het internationale hoofdenergienetwerk, waaronder de verbinding van Eemshaven via Ens naar Diemen (Noord-West 380kV-verbinding);
  • iv. het aanwijzen van leidingstroken voor buisleidingen en het ruimtelijk reserveren van locaties voor ondergrondse opslag;
  • v. het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in Noord-Nederland;
  • vi. Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (wegen, spoorwegen en vaarwegen), buisleidingen en het hoofdenergienetwerk in Noord-Nederland;
  • vii. De ontwikkeling van een robuust kustlandschap en zoetwatersysteem ter vergroting van de waterveiligheid en waterzelfvoorziening en het voorkomen van verdroging (o.a. door versterking van de Afsluitdijk en bijbehorende sluizencomplexen, Hoogwaterbeschermingsprogramma en deelprogramma's Zoet- watervoorziening, IJsselmeer en Waddengebied van het Deltaprogramma);
  • viii. Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden en het Werelderfgoed (de Waddenzee).

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de volgende ontwikkelingen ten behoeve van het realiseren van woningbouw niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kwalificeren:

  • acht woningen (Bron: ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720);
  • tien woningen, behoudens samenhang met een groter woningbouwproject (Bron: ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653).

Uit deze uitspraken blijkt dat het realiseren van 1 woning met mantelzorgwoning, niet als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. aan te merken is.

3.1.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014 en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

3.1.2.1 Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode ná 2020. De Omgevingsvisie heeft vooral een interne binding. Dit betekent dat wij bij de uitoefening van onze taken aan de Omgevingsvisie gebonden zijn. Wel zijn (binnen de wettelijke kaders) afwijkingen van de Omgevingsvisie mogelijk, zolang de ambities en doelstellingen van de visie niet worden aangetast.

Visiekaart 2020

Hierna is een uitsnede opgenomen van de Visiekaart 2020. Het projectgebied is op deze kaart aangemerkt als 'stedelijk gebied' (grijs).

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00405-0401_0005.png"

Afbeelding 5: Uitsnede visiekaart 2020 provincie Drenthe

Bij stedelijke gebieden is onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische- of gebiedskenmerken, gewenst. Van provinciaal belang is dat stedelijke netwerken 'robuust' zijn. Samenhang, samenwerking en synergie is van belang, zodat er gestreefd kan worden naar een toekomstbestendige ontwikkeling van mobiliteit, woon- en werklocaties, werkgelegenheid en voorzieningen. Deze differentiatie wordt gezien als provinciaal belang. In voorliggend geval zijn de provinciale ambities ten aanzien van het thema 'Wonen' van belang.

Ruimtelijke kwaliteit

Ontwikkelingen die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe worden gestimuleerd. Deze kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Hierbij wordt niet enkel gekeken naar de bovengrond, maar houdt ook rekening met de eigenschappen en functies van de ondergrond.

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe is hoog. Het tot dusver gevoerde ruimtelijk beleid heeft ertoe geleid dat ontwikkelingen nauwelijks los van de ondergrond en los van de cultuurhistorische basis hebben plaatsgevonden.

Er is evenwicht tussen stad en platteland, tussen rust en dynamiek, tussen historie en heden. Het landschap is rijk aan herinneringen aan vroegere bewoning, kent karakteristieke bebouwingspatronen en borgt hoge natuurwaarden. De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast zijn zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingkwaliteit van belang.

Wonen

De provincie streeft in haar beleid inzake "wonen" naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie en in een Woonplan. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

De ontwikkeling de woning met mantelzorg woning in het plangebied is in overeenstemming met een gemeentelijke woonplan en is afgekaderd in de regionale woonvisie. Eén en ander komt aanbod in de paragraaf 'Woonplan 2011-2015'.

3.1.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (POV) bevat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie. De verordening legt randvoorwaarden vast waaraan gemeenten bij ruimtelijke planontwikkeling gehouden zijn.

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, was het ook noodzakelijk de POV te actualiseren.

In voorliggend geval zijn artikel 3.15 (Zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 3.25 (Woningbouw) met name van belang. Hierna zijn de desbetreffende artikelen opgenomen.

4.2.2.2 Zorgvuldig ruimtegebruik (SER-ladder)

1. Een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de SER-ladder gerechtvaardigd is.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval begrepen agrarische bebouwing, bebouwing voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten de opsporing en winning van delfstoffen als aardgas en aardolie of voor de levering van gas, water of elektriciteit.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op ontwikkelingen die vallen onder een Rood-voor-groen dan wel Ruimte-voor-ruimte regeling.

In voorliggend geval is uitsluitend het eerste lid van toepassing.

4.2.2.3 Woningbouw

1. Een ruimtelijk plan laat geen nieuwe woningbouw toe die buiten de afspraken vallen die de woonregio en de provincie hebben gemaakt over de woningbouwprogrammering en het gestelde in de woonvisie.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op bedrijfswoningen, een tweede woning bij een agrarisch bedrijf, recreatiewoningen, het splitsten van boerderijen in twee of meer woningen en nieuwbouw die past binnen de kaders van de provinciale Rood-voor-groen dan wel de Ruimte-voor-ruimte regeling.

In voorliggend geval is uitsluitend het eerste lid van toepassing.

3.1.3 Gemeentelijk beleid
3.1.3.1 Structuurvisie

Op 10 maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Daarin staat hoe de gemeente in de toekomst met thema's als wonen, leefbaarheid, landbouw, recreatie en natuur omgaat. Welke ontwikkelingen zijn gewenst en waar moeten die ontwikkelingen plaatsvinden? Het woonplan geeft een uitwerking op het thema wonen maar raakt daarbij ook het thema leefbaarheid. Het woonplan is een sturingsinstrument voor woningbouwontwikkellingen. In het woonplan worden onder andere aantallen en doelgroepen (per kern) benoemd.

3.1.3.2 Woonplan

Het Woonplan 2011-2015, 'Wonen in vitale kernen' is op 14 april 2011 door de raad vrijgegeven voor inspraak. Met dit Woonplan kijkt de gemeente vooruit naar de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2030.

De gemeente De Wolden ligt centraal in Zuid-Drenthe tussen Hoogeveen en Meppel. De gemeente biedt aantrekkelijke woonmilieus in grote en kleine kernen; met een kenmerkende hoge ruimtelijke en sociale kwaliteit. De komende jaren verandert de bevolking van De Wolden naar omvang en samenstelling. Dit heeft een majeure betekenis voor het woon- en leefklimaat in de kernen. De gemeente De Wolden wil met haar woonbeleid deze demografische ontwikkelingen begeleiden, gericht op behoud en versterking van bestaande kwaliteiten.

Om deze ambitie waar te kunnen maken, geeft de gemeente De Wolden prioriteit aan de volgende ontwikkelingen:

voldoende aanbod sociale huur- (tot € 650) en koopwoningen (tot € 180.000);

voldoende geschikte woningen voor senioren;

ruimte bieden aan ontwikkelingen voor jonge huishoudens.

3.1.3.3 Welstandsnota 2013

De Welstandscriteria in de gemeente De Wolden zijn vastgelegd in de “Welstandsnota 2013 – gemeente De Wolden”. De locatie aan de Westerveldseweg ligt in welstandsgebied 'welstandsvrij'.

3.2 Onderzoeken

3.2.1 Milieuhygiënische aspecten
3.2.1.1 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd wanneer en op welke wijze akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Tevens maakt deze wet duidelijk welke normen c.q. grenswaarden van toepassing zijn op het onderzoek. Gezien de locatie waar de woning gebouwd wordt zal de geluidsbelasting lager of gelijk zijn aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Het perceel ligt namelijk aan een zeer rustig gedeelte van de Westerveldseweg. Ook komt de nieuwe woning op meer dan 150 meter van de bebouwde komgrens, zodat geen rekening gehouden hoeft te worden met het regime buiten de bebouwde kom. De conclusie is dan ook dat een hogere waarde procedure in dit geval niet gevolgd hoeft te worden. En dat de woning voldoet aan de Wet geluidhinder.

In Nederland hebben op traditionele wijze gebouwde woningen een geluidswering van 20 dB. Van traditionele woningbouw mag in deze situatie verwacht worden dat zij aan artikel 3.2.1. van het Bouwbesluit 2003 zullen voldoen. Dat houdt in dat de binnenwaarde vanwege het wegverkeer de 33 dB niet overschrijdt. Ten behoeve van de vergunningaanvraag dient deze binnenwaarde te worden aangetoond.

3.2.1.2 Bedrijven

Wat de aard en de toe te laten bedrijvigheid in een woongebied betreft, wordt uitgegaan van licht milieubelastende bedrijfsactiviteiten (categorie 1 en 2-bedrijven). Dit zijn ook de categorieën bedrijvigheid die als bedrijf-aan-huis (maximaal 60 m2) zijn toegestaan. In het plangebied bevindt zich geen zware bedrijvigheid.

3.2.1.3 Bodem

Voor het plan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, omdat er bouwwerkzaamheden plaats gaan vinden, waarbij de grond geroerd wordt. Er vindt door middel van dit plan een beperkte wijziging naar een gevoeligere functie plaats, aangezien de grond de functie tuin bij een woning heeft en nu de functie wonen krijgt. Uit het bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel onverdacht is, maar de resultaten wel dermate lage verontreinigingen aangeven, dat een nader onderzoek niet noodzakelijk is en er dus geen milieu-hygiënische belemmering is in relatie tot de gewenste woonbestemming van het terrein. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.

3.2.2 Waterhuishouding

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

De watertoets is uitgevoerd op de website http://www.dewatertoets.nl//. Uit deze toets volgt de korte procedure. Dit houdt in dat de gemeente direct door kan gaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit dit document wordt toegepast.

Deze standaard waterparagraaf ziet er als volgt uit.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Westerveldseweg naast 7a.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Reest en Wieden geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een zeer geringe invloed op dewaterhuishouding.

"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Reest en Wieden geeft een positief wateradvies".

3.2.3 Archeologie

In wet- en regelgeving, onder andere de Monumentenwet en het Bro, is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met bestaande archeologische en cultuurhistorische waarden.

De gemeente De Wolden beschikt over een eigen archeologie beleid. Conform de beleidskaart ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachting (wit gelige kleur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00405-0401_0006.png"

Afbeelding 6: Uitsnede archeologische beleidskaart

Voor het plan is dus geen nader archeologisch onderzoek nodig. Wel geldt de wettelijke meldingsplicht mocht er tijdens grondwerkzaamheden iets aangetroffen worden.

3.2.4 Externe veiligheid

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de Provincie Drenthe bekeken. Op de kaart is te zien dat er geen gevaarlijke stoffen over wegen die in of bij het plangebied liggen, worden getransporteerd, dat er geen buisleidingen in of bij het plangebied liggen en dat er geen route gevaarlijke stoffen in of bij het plangebied ligt. Tevens is op de kaart te zien dat er geen risicovolle bedrijven/stationaire objecten in of bij het plangebied zijn gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.BP00405-0401_0007.png"

Afbeelding 7: Risicokaart externe veiligheid

Concluderend kan gesteld worden dat het aspect externe veiligheid geen beperkingen oplegt aan de uitvoering van het plan.

3.2.5 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als: er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat: voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden; voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden; voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het betreffende bestemmingsplan maakt de bouw van één enkele woning mogelijk.

Het plan draagt dus “niet in betenende mate” bij aan de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan moet op dit punt uitvoerbaar geacht worden.

3.2.6 Ecologie

Bij elk plan of project moet aangegeven worden of er significante gevolgen van het plan voor de aanwezige (beschermde) flora en fauna zijn. De Flora- en faunawet geldt voor gebieden waar beschermde soorten voorkomen, los van de vraag of dat specifieke gebied ook wettelijk beschermd is.

Voor voorliggend project is dan ook een verkennend onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd om uit te sluiten dat het terrein beschermde plant- en of diersoorten voorkomen. Aangezien het terrein al in gebruik is als tuin bij de woning Westerveldseweg 7a was dit ook niet de verwachting, maar tijdens het veldonderzoek is ook gebleken dat op het terrein geen beschermde plant- en of diersoorten voorkomen, dan wel dat het terrein geen geschikt habitat is voor dieren en planten van de beschermde lijst. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 3.

Hoofdstuk 4 Jurische toelichting

4.1 Inleiding

Een bestemmingsplan bestaat uit 3 onderdelen:

  • Toelichting: In de toelichting staan de kenmerken van een wijk en de plannen met het gebied of de buurt.
  • Verbeelding: De plankaart is een kaart van het plangebied met daarop weergegeven de bestemmingen.
  • Regels: In de regels staat wat voor soort bebouwing er mag plaatsvinden en hoe er gebouwd mag worden.

De opbouw van het bestemmingsplan is conform SVBP 2012.

De regels van dit bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

4.2 Bestemmingen

Dit bestemmingsplan kent 2 bestemmingen: Tuin en Wonen

Tuin

Deze bestemming betreft gronden die in beginsel gevrijwaard dienen te blijven van gebouwen. De tot "Tuin" bestemde gronden behoren tot het bouwperceel en tellen dus mee bij de eventuele berekening van het bebouwingspercentage van het bouwperceel.

Wonen

In de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat deze gronden zijn bestemd voor wonen. In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bij gebouwen wordt nader onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen enerzijds (de woonhuizen of woongebouwen) en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Onder bijbehorende bouwwerken worden bijgebouwen, aan- en uitbouwen, alsmede bouwwerken met een dak begrepen. Een bijbehorend bouwwerk mag bijvoorbeeld wel worden gebruikt als slaapkamer van het huishouden dat in de woning is gevestigd. Voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt dat zelfstandige bewoning wordt aangemerkt als een gebruik in strijd met het bestemmingsplan.

Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er zijn regels gesteld voor wat betreft de maximale bouwhoogte, de breedte van woningen en de afstand tot de zijdelingse perceelgrens.

Aan de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken zijn in beginsel twee maxima verbonden: de 50%-norm en het aantal m2. De 50%-norm is een beperking op de bouwmogelijkheden op kleine percelen, het maximale aantal m2 is een rem op de bouwmogelijkheden op grote percelen. Bij het berekenen van de toegestane bebouwing geldt de oppervlakte van het zogenaamde achtererfgebied.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter de voorgevel of het verlengde daarvan mag ten hoogste 2 meter bedragen. Deze bepaling is met name van belang voor erfafscheidingen. In afwijking van de regels kan een overschrijding van het bouwvlak worden toegestaan, alsmede een bescheiden afwijking van de gegeven goothoogte, dakhelling en dergelijke.

Gebouwen mogen mede worden gebruikt voor beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis, mits de woonfunctie als hoofdfunctie aanwezig blijft. In een bijlage bij de regels wordt inzichtelijk gemaakt welke beroepen en/of bedrijven toelaatbaar zijn.

4.3 Overige regels

Naast de bovengenoemde bestemmingsregels zijn er nog:

  • inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  • algemene regels (anti-dubbeltelregel en afwijkingsregels)
  • overgangs- en slotregels (overgangsrecht en slotregel).

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief, waarbij de kosten voor de uitvoering voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dit geldt tevens voor eventuele planschadekosten (tegemoetkoming in schade) en andere aan dit plan verwante kosten.

Zij staan hiermee garant voor de economische haalbaarheid van het plan.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp bestemmingsplan toegestuurd aan de provincie en het waterschap.

5.2.2 Zienswijzen

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 20 juni 2017 besloten tot gecoördineerde behandeling van het bestemmingsplan Westerveldseweg 7a en 7b te Zuidwolde en de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van een woning en mantelzorgwoning op het perceel kadastraal bekend I 224 (naast Westerveldseweg 7a) te Zuidwolde.

Het ontwerp bestemmingsplan heeft tezamen met een ontwerp omgevingsvergunning voor de bouw van de woning met mantelzorgwoning van 13 juli tot en met 23 augustus 2017 ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode is een (gezamenlijke) zienswijze ingediend. De zienswijze is binnen de gestelde termijn ontvangen en daarmee ontvankelijk. De zienswijze richt zich zowel tegen het ontwerpbestemmingsplan, als tegen de ontwerp-omgevingsvergunning.

In de als bijlage 1 bijgevoegde nota zienswijzen is de zienswijze samengevat en van een reactie voorzien. De zienswijze heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.