direct naar inhoud van Artikel 12 Tuin
Plan: Natuurgebieden
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0944.BV12NGB-VA01

Artikel 12 Tuin

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuin ten behoeve van het wonen;
  • b. het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuurlijke en/of landschappelijke waarden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - stalling': een stalling ten behoeve van koetsen.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen

Er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.

12.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijhorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de totale bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen mag niet meer dan 80 m² bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. het bestemmingsvlak voor niet meer dan 60% mag worden bebouwd;
    • 2. voor het bepalen van de maximale oppervlakte, de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken als bedoeld in 15.2.3 worden meegerekend;
    • 3. aanvullend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - stalling' een stalling ten behoeve van koetsen mag worden gebouwd met een maximale oppervlakte van 300 m²;
  • b. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
  • b. ze dienen naar aard en omvang bij deze bestemming te passen.
12.3 Specifieke gebruiksregels
12.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor en/of als:

  • a. staanplaats voor onderkomens;
  • b. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • d. detailhandel en/of groothandel;
  • e. horecadoeleinden;
  • f. permanente en/of tijdelijke bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • g. bewoning als afhankelijke woonruimte.
  • h. logies-activiteiten.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Tuin' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning (voorheen: aanlegvergunning) van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en verleggen van waterlopen en waterpartijen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
  • d. het bemalen of draineren van gronden, het toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand;
  • e. het vellen en/of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas tengevolge kunnen hebben;
  • f. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening niet als bos konden worden aangemerkt.
12.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 12.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. van ondergeschikte betekenis zijn;
  • c. betrekking hebben op fruitbomen;
  • d. het vellen of rooien bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand;
  • e. op het tijdstip van inwerkingtreding van deze beheersverordening in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd;
12.4.3 Toetsingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 12.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvende onevenredige aantasting van de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van de gronden ontstaat of kan ontstaan en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.