direct naar inhoud van 7.2 Duurzaam stedelijk water
Plan: Kempenbaan West 2013
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.BSP2008019-e001

7.2 Duurzaam stedelijk water

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er, in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuur gebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken het beleid van WB21 en de KRW uit te voeren. Het NBW houdt simpel gezegd in dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Afwegingen

De aanwezigheid van veen op geringe diepte is ongewenst voor de stabiliteit van infrastructuur en bouwwerken. Deze veenlagen worden dan ook verwijderd en de bodem aangevuld met ophoogmateriaal.

Toepassing van zo veel mogelijk hydrologisch neutraal bouwen wordt het driestappen voorkeursbeleid toegepast: vasthouden - bergen - afvoeren. Dit leidt tot de volgende functionele eisen:

  • geen verlaging van het grondwater;
  • gescheiden inzameling van afvalwater;
  • berging van hemelwater in een (aantal) retentievoorziening(en).

In het plangebied wordt de volgende minimale ontwatering gehanteerd per functie:

  • Kantoor- en woningbouw: 0,70 m
  • Utiliteitsbouw: 0,70 m;
  • primaire wegen: 1,0 m;
  • secundaire wegen: 0,70 m
  • groenvoorzieningen: 0,50 m
  • retentievoorzieningen: 0,20 m

Men verwacht dat het grondwater zijn normale peilen herstelt nadat de bemaling bij de uitvoering van het ontgravingplan stopt. De bestaande maatgevende grondwaterstanden zijn dan ook maatgevend in de nieuwe situatie: in de westelijke rand 11,95 +NAP, en in de oostelijke rand 11,70 +NAP. De minimale ontwateringdiepte wordt gewaarborgd door op te hogen, en in geen geval door drainage en afvoer van grondwater. Aan de hand van bovengenoemde minima wordt het nieuwe terreinhoogte in de westelijke rand 12,65 +NAP, en in de oostelijke rand 12,40 +NAP.

Om overstroming van het plangebied door extreem waterpeil in de Nieuwe Leij te voorkomen, moet de terreinhoogte voldoende hoog zijn. De metingen van 1995 worden als maatgevend aangenomen voor het vaststellen van een veilig terreinhoogte. In de tussentijd is en wordt meer gebouwd binnen Tilburg (Tradepark 58, Stappegoor, enz) en buiten de gemeente, waardoor de extreme afvoer nog groter kan worden. Hiervoor en om de stabiliteit van de nabije bebouwing te waarborgen, is het raadzaam een ruime drooglegging te stellen, zodat als De Leij toch over haar oevers dreigt te treden, het water eerst het Leijpark treft. Hiervoor is een minimaal terreinhoogte van bebouwing en infrastructuur niet lager dan 13,00 +NAP.

Na de ontgraving en het opbrengen van de leeflaag is de terreinhoogte in het te bebouwen gebied minimaal NAP + 13,50 m, ruimschoots voldoende voor de drooglegging.

Het afvalwater wordt inpandig ingezameld en aangeboden aan de perceelgrens. Door middel van een gescheiden riolering in het openbare ruimte wordt de verzamelde debieten verder overgenomen en verder efficiënt en doelmatig getransporteerd.

De afstand tot een bestaande rioolleiding dat het aanbod van het plangebied kan verwerken bevindt zich op ongeveer 350 m hemelsbreed van de uiterste noordelijke hoek. Deze afstand is technisch onhaalbaar te overbruggen onder vrijverval. Het vuilwater kan het beste verzameld worden naar een te bouwen opvoergemaal en tot de bestaande riolering getransporteerd worden, door middel van een persleiding.

Het vrijkomende hemelwater wordt beschouwd als relatief schoon: er vinden geen risicovolle activiteiten plaats in het plangebied en het verkeer is beperkt: het plan betreft een autovriendelijk concept; voor het noordelijk gedeelte (woonzorg) wordt niet veel verkeer verwacht. Echter de ontsluitingsweg heeft een verhoogde risico op verontreiniging door intensief verkeer. Voor deze weg is dan ook een scheiding van vuil en schoon hemelwater gewenst.

Het water kan geborgen worden in diverse bovengronds bergingscompartimenten. Dat kan in de vorm zijn van wadi's, (droge) vijvers en / of ondiepe poelen. De inrichting van de retentievoorziening krijgt in een vervolgfase verder vorm.

  oppervlakte   0ppervlakte   Benodigde  
  uitgifte   infrastructuur   berging  
  percelen        Incl. wegverharding  
           
Deelgebied 1   16464       925  
Deelgebied 2   19831       1100  
Deelgebied 3   11317       600  
Deelgebied 4 (incl. parkeren)   10220        575  
Deelgebied 5   5436        300  
           
Wegverharding bestemmingsverkeer   9697    

De totale verharde oppervlakte bedraagt ongeveer 7,3 ha

De benodigde berging is berekend met de HNO-tool van waterschap de Dommel. De landelijke afvoer bedraagt 0,33 á 0,67 l/s.ha, deze hoeveelheid mag worden afgevoerd worden naar de Nieuwe Leij. Bij realisatie van het plan neemt het verhard oppervlak toe, wat leidt tot extra hemelwater dat wordt geborgen in de retentievoorzieningen, zodat de afvoer wordt beperkt tot de landelijke afvoer van 0,33 á 0,67 l/s.ha. Bij T=10+10% is een berging berekend van 3497 m3 . Afgerond is een berging benodigd 3.500 m³. Hiervoor is een bergingsoppervlakte nodig van ca. 7000 m2. Berekend is dat voor T=100+10% in totaal 4625 m3 nodig is, 0,30 m meer peilstijging dan bij T=10+10%. De retentievoorzieningen worden aangelegd met een drooglegging van 0,30 m. In een T=100+10% situatie zijn deze volledig gevuld, er is dan geen sprake meer van drooglegging, maar er ontstaat geen schade door wateroverlast. Bij hevige neerslag stroomt het overtollige hemelwater via een nooduitlaat vanuit de retentievoorzieningen op de Nieuwe Leij.

Op de verbeelding is aangegeven dat deze waterberging parallel aan de ecologische verbindingszone wordt gerealiseerd. Het westelijk deel, 17,5 m bovenbreedte/12,5 m bodembreedte met 285 m lengte, talud 1:3 en is met de sanering aangelegd. Uitgaande van 0,5 m berging kan hierin ca. 2000 m3 worden geborgen. De resterende berging wordt gerealiseerd in het oostelijk deel, tot aan de bestaande woonbestemming. 1500 m3 kan hierin worden geborgen door de waterberging dieper uit te graven, waardoor een peilstijging van 1 m mogelijk is in een waterberging van 100 m lengte, talud 1:3, een bovenbreedte van 20 m.

Na de uitvoering van het saneringsplan wordt er vanuit gegaan dat de bodem- en de grondwaterkwaliteit aanzienlijk verbetert, waardoor de invloed van de geborgen hemelwater geen nadelige effecten met zich meebrengt. Hiervoor vindt monitoring plaats. Gezien het feit dat onder de leeflaag ook na sanering een verontreinigde bodem aanwezig blijft, is de infiltratiecapaciteit van de bodem beperkt en is gekozen voor retentie van hemelwater.
Langs de Nieuwe Leij is een ecologisch verbindingszone (EVZ) geprojecteerd, met een gemiddelde breedte van 25 m. De aanleg van waterberging langs de EVZ heeft een versterkend effect voor de natuurwaarden. De retentievoorziening mogen echter nooit in de EVZ vallen. Langs de Leij is woningbouw geprojecteerd in diverse bouwblokken. Tussen de bouwblokken en langs de EVZ wordt de oppervlakte beschikbaar gesteld voor de aanleg van diverse bergingscompartimenten.

Watersysteem

Op grond van de bovengenoemde onderzoeken, beleidsdocumenten en de vastgestelde uitgangspunten zijn, in overleg met de waterbeheerder, de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem:

  • het te bebouwen terrein wordt opgehoogd tot minimaal 13,50 +NAP;
  • in verband met duurzaam waterbeheer is het draineren van het plangebied uitsluitend toegestaan om ongewenste effecten van schijngrondwaterspiegels te voorkomen;
  • vloerdelen worden vocht- en waterdicht uitgevoerd;
  • de Oude Leij wordt gedempt;
  • het vuil- en het hemelwater worden inpandig gescheiden verzameld en aangeboden bij de perceelsgrens;
  • het vuilwater wordt vanaf de perceelsgrens afgevoerd via aan te leggen vuilwaterriolen richting een te bouwen opvoergemaal;
  • het opvoergemaal perst het vuilwater via een persleiding tot de bestaande riolering in de Ringbaan Zuid;
  • het hemelwater wordt vanaf de perceelgrens afgevoerd richting de retentie- / voorziening, via aan te leggen hemelwaterriolen;
  • eventuele autowasplaatsen, bushaltes en andere potentiële vervuilde oppervlakten wateren af via het vuilwater stelsel;
  • het regenwater van de centrale ontsluitingsweg wordt eveneens via een regenwaterriool naar de retentievoorziening geleid;
  • de retentievoorziening kan een ontwerpbui vasthouden met een herhalingstijd van 10 jaar +10%. Op basis van de huidige stedenbouwkundig opzet is de grootte van de retentievoorziening 3.500 m³;
  • het bergingsvolume wordt getoetst bij de waterhuishouding- en rioolplan, aan de hand van de definitieve stedenbouwkundig ontwerp;
  • de landelijke afvoer, ongeveer 0,33-0,67 l/s.ha, mag afgevoerd op de Nieuwe Leij;
  • bij hevige neerslag kan het overtollige hemelwater afgevoerd worden richting de Nieuwe Leij, via een (aantal) noodoverlaten;
  • de hoogte van de noodoverlaat is afhankelijk van de uiteindelijk resulterende terreinhoogte, en is niet lager dan 12,00+ NAP.