Plan: | Kempenbaan West 2013 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2008019-e001 |
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur) en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn, en in de toekomst de Habitatrichtlijn, zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van ELI. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van de jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan de natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j).
Het toetsingschema bestaat uit een voortoets, habitattoets en ADC-toets. Een voortoets kan bestaan uit vier fasen, te weten een inventarisatie en analyse door middel van een verkennende fase, bureauonderzoek en/of veldonderzoek en een analyse van de effecten. Het kan zo zijn dat al na een verkennende fase de effecten voldoende bekend zijn. Mocht blijken dat er geen negatieve effecten ontstaan voor de habitattypen en soorten dan is de nadere uitwerking van de overige toetsen niet noodzakelijk.
Op 1 februari 2009 is de NB-wet 1998 gewijzigd ten aanzien van het zogenoemde ´bestaand gebruik´. Onder ´bestaand gebruik´ vallen activiteiten in en om beschermde Natura2000-gebieden die al plaats hadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijzigingen zijn gericht op verbetering van de werking van de wet in de praktijk en verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn. De wetswijziging regelt dat zolang er geen beheerplannen voor de Natura2000-gebieden zijn vastgesteld voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen geen vergunning vereist is. Het regime voor bestaand gebruik is niet van toepassing op bestaand gebruik als het gaat om projecten met mogelijk significante gevolgen waarvoor een passende beoordeling is vereist. Ook op bestaand gebruik dat in het licht van de instandhoudingsdoelen van het gebied in betekenende mate is gewijzigd, is het regime niet van toepassing. In die gevallen is een vergunning nodig.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische HoofdStructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypekaart. De beheertypekaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de toekomstige en gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden behoren volgens de provincie niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt dan dient compensatie plaats te vinden.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is de verstedelijking te sturen. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkomen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering van de Groene Mal.
Flora- en faunawet
Vanuit de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkomen of beperkt.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het nemen van mitigerende maatregelen of door een ontheffing ex artikel 75 Flora- en faunawet. Sinds 23 februari 2005 is het vrijstellingsbesluit van kracht. Met dit besluit is geregeld dat voor tabel 1- c.q. algemeen voorkomende soorten een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ingrepen en geen ontheffing meer aangevraagd hoeft te worden. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht.
In de Flora- en faunawet zijn de beschermde planten- en diersoorten verdeeld in vier groepen:
Natura 2000
Het plangebied ligt op ongeveer twee kilometer van het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse vennen. Het ruim 2000 hectare grote habitat- en vogelrichtlijngebied bestaat uit de natuurgebieden Kampina, Oisterwijkse bossen en vennen, Oude Hondsberg, Ter Braakloop, Galgeven en De Brekxsche Hoven. Het gebied is begrensd op basis van de aanwezigheid van de habitattypen en habitatrichtlijnsoorten: stuifzandheiden met struikhei, (zeer) zwakgebufferde vennen, vochtige heiden, blauwgraslanden, galigaanmoerassen, vochtige alluviale bossen, kleine modderkruiper, kamsalamander, drijvende waterweegbree en de taigarietgans. Genoemde habitattypen en –soorten zijn (zeer) gevoelig voor onder andere verzuring, vermesting, verontreiniging, verdroging en verstoring door recreatie en/of mechanische effecten.
![]() |
Ligging van het plangebied (rode lijn) ten opzichte van het Natura 2000-gebied Kampina en Oisterwijkse vennen (gele lijn). |
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Vuile Leij aangegeven als zoekgebied voor een ecologische verbindingszone. De Vuile Leij is in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant aangeduid met het beheertype beek en bron. De Vuile Leij is een traag stromende, sterk verlandde en flauw meanderende beek. Regelmatig komen de minder algemene bosbies en moeraszegge in tamelijk grote aantallen voor en treedt er ijzerrijke kwel uit in de Vuile Leij. Op en langs de Vuile Leij leven enkele libellensoorten en boven de waterloop jagen de gewone dwergvleermuis en laatvlieger.
![]() |
Begrenzing van de EHS in Verordening ruimte Noord-Brabant. |
Langs de Leijweg en de Kempenbaan zijn respectievelijk een loofbosje en een brede houtsingel begrensd als EHS en in het Natuurbeheerplan aangeduid met het beheertype droog bos met productie. In deze elementen broeden ondermeer de staartmees en minder algemene matkop, plaatselijk groeit de stijve zegge, naast zeer veel grote brandnetel, zevenblad en hondsdraf.
Groene Mal
De Nieuwe Leij en omgeving is binnen de Groene Mal aangeduid als ecologische verbindingszone. Voor de realisering van deze verbindingszone is binnen de Groene Mal uitgegaan van een oppervlakte van 2,5 hectare.
Flora- en faunawet
In 2002 is door het Ecologisch Adviesbureau Cools een gedetailleerd jaarrondonderzoek uitgevoerd naar beschermde en bedreigde planten- en diersoorten binnen het plangebied Kempenbaan-West. In november 2007 is een aanvullend veldbezoek door het adviesbureau uitgevoerd om te kunnen bepalen in hoeverre bepaalde elementen en soorten nog aanwezig waren. Op basis van dit veldbezoek kon in 2007 worden gesteld dat de natuurwaarden die in 2002 waren aangetroffen geheel of grotendeels nog aanwezig waren binnen het plangebied.
Nadat in juni 2008 een ontheffing was verkregen van het Ministerie met betrekking tot een (mogelijk aanwezige) vaste verblijfplaats van de buizerd en het bermpje, zijn vanaf oktober 2009 binnen het plangebied diverse werkzaamheden uitgevoerd. Zo is het populierenbosje gekapt waarin de buizerd in 2002 zijn vaste verblijfplaats had. Daarnaast zijn de bomen (voornamelijk populieren) en struiken langs de Vuile Leij verwijderd.
In september 2011 was de oude vuilstort hoofdzakelijk begroeid met diverse (zeer) algemene pionier- en ruigteplanten, alsook de minder algemene koningskaars en enkele verwilderde of aangevoerde exemplaren van de grote kaardenbol. In en langs de Vuile Leij groeide zeer veel exemplaren van het algemene liesgras. Tussen de oude vuilstort en de Kempenbaan groeide in een loofbosje, beukenlaan en houtsingel (zeer) algemene plantensoorten, waaronder de grote brandnetel en zevenblad. Het opgehoogde terrein langs de Nieuwe Leij en de Kempenbaan was begroeid met zeer vele exemplaren van de minder algemene veldrus.
Tabel 1: algemene soorten
Uitgaande van de veldsituatie in september 2011 kan mede op basis van de onderzoeken in 2002 en 2007 worden gesteld dat het plangebied een vaste verblijfplaats, foerageer- en/of rustplaats is voor enkele soorten uit tabel 1, te weten: de bruine kikker, bastaardkikker, gewone pad, mol, rosse woelmuis, bosmuis, veldmuis, huisspitsmuis en het konijn. Mogelijk dat ook de eerder waargenomen vos, dwergmuis, gewone en tweekleurige bosspitsmuis, bunzing en woelrat nog in het plangebied voorkomen, alsook de aanwezigheid van de hermelijn, wezel en egel wordt niet uitgesloten.
In de toekomst zal het overgrote deel van het plangebied ongeschikt zijn als leefgebied voor de genoemde soorten. In de ecologische verbindingszone langs de Nieuwe Leij zal een geschikt leefgebied worden ontwikkeld voor vele genoemde soorten.
Voor de soorten (onder andere de vos, bosspitsmuis, bunzing) waarvan het leefgebied of een deel hiervan uit het plangebied zal verdwijnen is in de omgeving van het plangebied nog (tamelijk) voldoende leefgebied aanwezig. Op lokaal niveau ontstaan er geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten en/of de populaties.
Tabel 2: overige soorten
In 2002 zijn in de Nieuwe Leij exemplaren gevangen van het bermpje. Aangezien de Vuile Leij in rechtstreeks contact staat met de Nieuwe Leij bestond en bestaat de mogelijkheid dat het bermpje ook in de Vuile Leij voorkomt. Aangezien de Vuile Leij in zijn geheel zal worden gedempt is om deze reden in 2007 een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aanvraagt voor het bermpje.
Tijdens de aanvraag van de ontheffing was het bermpje nog een beschermde diersoort, echter sinds 1 juli 2010 is het bermpje niet meer beschermd en dus de aanvraag van een ontheffing niet meer noodzakelijk.
Tabel 3: soorten van Bijlage 1 van Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en soorten opgenomen in Bijlage IV van EU-Habitatrichtlijn
Vleermuizen
Uitgaande van de veldsituatie in september 2011, op basis van de onderzoeken in 2002 en 2007 en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat binnen het plangebied met zekerheid nog altijd de gewone dwergvleermuis en laatvlieger foerageren. Vaste verblijfplaatsen in bomen van vleermuizen zijn zo goed als zeker uitgesloten. De mogelijkheid bestaat dat de woning aan de Leijweg wordt gebruikt als vaste verblijfplaats door vleermuizen. Naast de gewone dwergvleermuis en laatvlieger kunnen in het plangebied ook de ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis foerageren.
Na de geplande herinrichting zullen de vleermuizen voornamelijk de nieuwe natuurzone/ecologische verbindingszone langs de Nieuwe Leij en de aangrenzende stapstenen (bestaand loofbosje en natuurgebiedje nabij Kempenbaan) gebruiken als foerageergebied. Vooral de gewone dwergvleermuis en laatvlieger zullen gebruik maken van deze elementen. Ook de eventuele toekomstige bomenrijen elders in het plangebied zullen waarschijnlijk af en toe worden gebruikt als foerageergebied door met name de gewone dwergvleermuis. Voor de ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis zal het plangebied in de toekomst ongeschikt worden als foerageergebied. In de omgeving van het plangebied is nog voldoende foerageergebied aanwezig voor de genoemde vleermuissoorten. Op lokaal niveau ontstaan er dan ook geen negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuissoorten en/of de populaties.
Vogels
Lijst van jaarrond beschermde vogelnesten
Uitgaande van de veldsituatie in september 2011, op basis van de onderzoeken in 2002 en 2007 en een deskundigenoordeel kan worden gesteld dat diverse vogelsoorten (nog) in het plangebied broeden. Hiertoe behoren de boomkruiper, ekster, koolmees, pimpelmees, spreeuw en zwarte kraai van de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten. Genoemde soorten zullen zeer waarschijnlijk nog altijd broeden in het loofbosje langs de Leijweg en de beukenlaan en houtsingel nabij de Kempenbaan. Verwacht wordt dat deze soorten ook in de toekomst in het plangebied zullen broeden.
De mogelijkheid bestaat dat de woning aan de Leijweg wordt gebruikt als broedplaats door de huismus en zwarte roodstaart. Genoemde soorten zijn eveneens opgenomen in de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten, respectievelijk categorie 2 (huismus) en categorie 5 (zwarte roodstaart). In de omgeving van het plangebied en elders binnen en nabij de gemeente Tilburg komen de huismus en zwarte roodstaart nog tamelijk regelmatig voor als broedvogel, echter het aantal broedplaatsen is de laatste jaren sterk achteruitgegaan. Door de vernietiging van de eventueel aanwezige territoria binnen het plangebied zullen er op lokaal niveau negatieve effecten ontstaan op een gunstige staat van instandhouding van de huismus en zwarte roodstaart, echter het zal niet lijden tot een totale verdwijning van de genoemde soorten als broedvogel op lokaal niveau.
Overige vogelsoorten
Andere soorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten komen in het plangebied zeer waarschijnlijk uitsluitend foeragerend en/of rustend voor, zoals de roek, gierzwaluw, buizerd, sperwer, boerenzwaluw, huiszwaluw, blauwe reiger, ijsvogel, groene specht, grote bonte specht, bosuil, torenvalk, grauwe vliegenvanger, boomklever en gekraagde roodstaart. Aangezien de genoemde soorten echter niet (zullen) broeden binnen het plangebied dienen er ook geen activiteiten plaats te vinden ter eventuele bescherming of compensatie van de nesten.
Naast de genoemde vogelsoorten uit de lijst van jaarrond beschermde vogelnesten broeden, foerageren dan wel rusten er binnen het plangebied diverse andere vogelsoorten, waaronder de minder algemene en/of bedreigde grasmus, matkop, putter, kneu en sijs.
Na de geplande herinrichting zullen de vogelsoorten voornamelijk de ecologische verbindingszone langs de Nieuwe Leij en de stapstenen gebruiken als broed-, foerageer- en/of rustgebied.
Maatregelen
Compensatie
De Flora- en faunawet kent geen compensatieplicht. Toch kan compensatie voor streng beschermde soorten noodzakelijk zijn, als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden en het maatschappelijk belang van het plan zo groot is dat negatieve effecten gerechtvaardigd kunnen worden. Compensatie is dan een laatste redmiddel om de 'gunstige staat van instandhouding' van streng beschermde soorten te waarborgen. Zoals reeds in de voorgaande tekst is aangegeven is er voor de streng beschermde diersoorten waarvan het leefgebied zal verdwijnen of verminderen door de geplande activiteiten binnen dan wel in de omgeving van het plangebied nog voldoende geschikt leefgebied aanwezig, zodat de gunstige staat van instandhouding van de soorten niet in gevaar komt en compensatie niet noodzakelijk is.
Mitigatie
Eventuele vernietiging van broedbiotopen (= verwijdering van bomen, struiken, ruigten, graslandvegetaties) van de vogelsoorten kan het beste plaatsvinden vanaf half september tot half maart. Vooraf dient echter wel een veldinspectie worden uitgevoerd naar eventueel nog broedende vogels dan wel de verzorging van vliegvlugge jongen.
Om te voorkomen dat er binnen het plangebied zich tijdens de werkzaamheden broedvogels kunnen vestigen wordt aanbevolen om na de vernietiging van de broedbiotopen, de vegetatie binnen eventueel braakliggende delen kort te houden door middel van maaien, verwijderen van maaisel en eventueel snoeien/verwijderen van opslag van struiken en bomen.
Amfibieën en grondgebonden zoogdieren behorende tot tabel 1 die zich tijdens de werkzaamheden bevinden binnen het werkgebied moeten, voor zover dit mogelijk is, worden gevangen en worden verplaatst naar een geschikt leefgebied (direct) nabij het werkgebied.
Natura 2000
Externe werking (bijvoorbeeld stikstofdepositie en invloed op grondwater) en cumulatie (mogelijke stapeling met andere projecten) moeten beoordeeld worden. Uitwerking van minimaal een voortoets is noodzakelijk en afhankelijk van resultaten eventueel ook een verstorings- en verslechteringstoets, passende beoordeling en een vergunningaanvraag. Er is een voortoets Natura 2000 opgesteld (zie bijlage 2). In de voortoets zijn de mogelijk effecten van de ontwikkeling van Kempenbaan West op de instandhoudingsdoelstellingen van het nabijgelegen Natura-2000 gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen onderzocht. De voortoets heeft uitgewezen dat de aanwezigheid van de ontwikkeling Kempenbaan West geen (significante) negatieve effecten heeft op het Natura 2000 gebied Kampina en Oisterwijkse Vennen.
Ecologische Hoofdstructuur
Uitwerking van een begrenzingsvoorstel van de EHS is noodzakelijk, evenals een effectenbeoordeling van de natuurwaarden in de bestaande en toekomstige EHS en een compensatieplan van de EHS die verloren gaat door de geplande herinrichting.
Er is door Ecologisch Adviesbureau Cools een rapport Toetsing en Begrenzing van de Ecologische HoofdStructuur (zie bijlage Toetsing en begrenzing Ecologische Hoofdstructuur) opgesteld. De begrenzing is vertaald in het bestemmingsplan. De betreffende gronden hebben de bestemming Natuur gekregen. Compensatie vindt binnen het plangebied plaats.
Flora- en faunawet
In juni 2008 is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet verleend voor de mogelijk nog aanwezige vaste verblijfplaats van de buizerd in het populierenbosje en de wegvangen van mogelijk aanwezige exemplaren van het bermpje in de Vuile Leij. Het populierenbosje is inmiddels gekapt en hiermede is ook de eventueel aanwezige vaste verblijfplaats van de buizerd verdwenen. Sinds 1 juli 2010 is het bermpje niet meer beschermd volgens de Flora- en faunawet. Verlenging van de ontheffing, die geldig was tot 1 augustus 2011, is dan ook niet noodzakelijk.
Binnen de Flora- en faunawet wordt de regel gehanteerd dat onderzoeksresultaten maximaal drie jaar oud mogen zijn om nog betiteld te kunnen worden als actueel. Het laatste volledige onderzoek dateert uit 2002, terwijl in november 2007 slechts een aanvullend onderzoek is uitgevoerd. Conform de Flora- en faunawet is dus een update van het natuuronderzoek noodzakelijk. Uitgaande van de situatie in september 2011 en een deskundigenoordeel is het zeer twijfelachtig of er in het deel van het plangebied dat zal worden heringericht beschermde soorten zullen voorkomen waarvoor een ontheffing noodzakelijk is. Een ontheffing van de verbodsartikelen in het kader van de Flora- en faunawet is voor de geplande activiteiten niet noodzakelijk:
Onderzoek wordt nog wel noodzakelijk geacht naar eventuele vaste verblijfplaatsen van vleermuizen, de huismus en zwarte roodstaart in de woning langs de Leijweg.
Deze woning wordt gehandhaafd. Bij sloop zal een nader flora en faunaonderzoek dienen plaats te vinden.
Conclusie
In het plan zijn de natuur en ecologie belangen zorgvuldig vertaald.